Aan de orde is het debat naar aanleiding van:

- een algemeen overleg op 24 juni 2004 over kinderen in het vreemdelingenrecht;

- een algemeen overleg op 10 juni 2004 over de actuele situatie in West-Sudan;

- een algemeen overleg op 29 juni 2004 over terugkeer- en uitzetbeleid.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Voorzitter. Ik zal eerst een motie indienen over Sudan. Wij Vreemdelingenrecht/West-Sudan/ terugkeer- en uitzetbeleidhebben van de regering een brief gekregen, maar die bevredigt mijn fractie in geen enkel opzicht. Ik dien deze motie mede in namens mevrouw Vos. De motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er zich momenteel een humanitaire ramp voltrekt in Sudan en dat de situatie per dag verslechtert;

overwegende dat naar schatting 1,2 miljoen mensen van huis en haard zijn verdreven door Arabische milities en dat tienduizenden vluchtelingen onder erbarmelijke omstandigheden verblijven in kampen in Tsjaad;

overwegende dat de regering een partieel categoriaal beschermingsbeleid voert ten aanzien van Sudan en van mening blijft dat uitgeprocedeerde asielzoekers naar delen van Sudan kunnen worden teruggestuurd;

verzoekt de regering, alle uitzettingen van Sudanese uitgeprocedeerden op te schorten totdat uit het aangekondigde ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken nadrukkelijk blijkt dat uitzetting niet onveilig is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaas de Vries en Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 831(19637).

De heer Klaas de Vries (PvdA):

De volgende moties gaan over het overleg dat wij gehad hebben over kinderen in het vreemdelingenrecht. Ik mag ook deze moties mede indienen namens mevrouw Vos.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat artikel 3 van het Verdrag Klaas de Vriesvoor de Rechten van het Kind stelt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen;

overwegende dat de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken in haar rapport Kinderen en de asielpraktijk aanbeveelt dat ama's en gezinnen met minderjarige kinderen absolute voorrang dienen te krijgen bij de afhandeling van aanvragen en dat beroepszaken waarbij kinderen zijn betrokken bij voorrang dienen te worden afgehandeld;

overwegende dat met de voornoemde aanbeveling de belangen van het minderjarige kind worden gediend;

verzoekt de regering, gehoor te geven aan deze aanbeveling en maatregelen te treffen die bewerkstelligen dat ama's en gezinnen met minderjarige kinderen absolute voorrang krijgen bij de afhandeling van aanvragen en te faciliteren dat beroepszaken waarbij kinderen zijn betrokken bij voorrang dienen te worden behandeld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaas de Vries en Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 832(19637).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken in haar rapport Kinderen en de asielpraktijk uitspreekt dat het voor minderjarigen, ook als zij deel uitmaken van een gezin, onaanvaardbaar is dat er geen opvang bestaat tussen de afwijzende AC-beslissing en de rechterlijke spoeduitspraak met betrekking tot de rechtmatigheid daarvan;

overwegende dat de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken de aanbeveling doet in voornoemde situatie opvang te creëren;

overwegende dat het buitengewoon onwenselijk is dat kinderen in afwachting van een rechterlijke spoeduitspraak op straat belanden;

verzoekt de regering om aan kinderen, ook als zij deel uitmaken van een gezin, opvang te verlenen tussen de afwijzende AC-beslissing en de rechterlijke spoeduitspraak met betrekking tot de rechtmatigheid daarvan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaas de Vries en Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25(29344).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb ook een aantal moties met betrekking tot de algemeen overleggen die wij met de minister hebben gevoerd. De eerste twee hebben betrekking op het overleg over de rechten van kinderen in het vreemdelingenrecht.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat minderjarige asielzoekers onderworpen kunnen worden aan vreemdelingenbewaring;

overwegende dat artikel 37 van het VN-verdrag inzake de Rechten van het Kind bepaalt dat vrijheidsberoving van kinderen slechts gehanteerd mag worden als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijk passende duur;

overwegende dat het VN-comité inzake de Rechten van het Kind expliciet heeft aanbevolen om te waarborgen dat de detentie van kinderen van wie het verzoek om toelating als vluchteling is afgewezen slechts als laatste middel wordt toegepast;

overwegende dat niet helder is op welke wijze gegarandeerd is dat vreemdelingenbewaring in het geval van minderjarige asielzoekers als laatste middel wordt toegepast;

verzoekt de regering, te voorzien in regels die garanderen dat vreemdelingenbewaring in het geval van minderjarige asielzoekers als laatste middel wordt toegepast en te voorzien in criteria waarmee de subsidiariteits- en proportionaliteitstoets voor het toepassen van vreemdelingendetentie inzichtelijk gemaakt wordt en de Kamer daarover te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vos en Klaas de Vries. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 833(19637).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Mijn volgende motie heeft betrekking op de positie van kinderen in het vreemdelingenrecht.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat asielzoekers onder omstandigheden niet verzekerd zijn van opvangvoorzieningen totdat in rechte definitief vaststaat dat het asielverzoek afgewezen moet worden en totdat uitgeprocedeerde asielzoekers het land verlaten;

overwegende dat minderjarige asielzoekers die al dan niet behoren tot een gezin, de kans lopen uit opvangvoorzieningen te worden verwijderd;

overwegende dat het VN-comité inzake de Rechten van het Kind heeft aanbevolen dat kinderen die op uitzetting wachten, adequate huisvesting krijgen;

verzoekt de regering, aan minderjarige asielzoekers opvangvoorzieningen te bieden totdat terugkeer naar het land van herkomst gerealiseerd is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vos en Klaas de Vries. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 834(19637).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ten slotte heb Vosik nog een motie over het terugkeerbeleid en de eenmalige maatregel.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie geen helderheid kan bieden over de toepassing van contra-indicaties bij de beoordeling van verblijfsaanvragen in het kader van de schrijnende-gevallenregeling;

overwegende dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie geen helderheid kan bieden over de gemaakte afwegingen over de verhouding tussen de ernst van de tegengeworpen delicten en het onthouden van een verblijfsrecht;

overwegende dat rigide toepassing van de contra-indicaties tot gevolg heeft dat bij misdrijven die relatief beperkte gevolgen hebben en doorgaans door het openbaar ministerie geseponeerd of getransigeerd worden, verblijfsrecht onthouden wordt;

verzoekt de regering, te voorzien in een adequate rapportage en registratie van de aard van de gevallen waarin contra-indicaties aan asielzoekers die behoren tot de groep van de naar schatting 26.000 asielzoekers die thans onder de werking van de eenmalige maatregel vallen, om te voorkomen dat misdrijven die naar hun ernst doorgaans door het openbaar ministerie worden geseponeerd of getransigeerd of door de rechter met een vrijheidsbenemende sanctie van niet langer dan twee maanden worden bestraft als contra-indicatie aan asielzoekers worden tegengeworpen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26(29344).

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Kinderen in een asielprocedure, dat beeld heeft altijd iets schrijnends. Het is iets wat je geen kind gunt, maar wat je niet altijd kunt voorkomen. Aan sommige vervelende omstandigheden kunnen wij niet veel doen, maar aan soms kunnen wij kinderen echt meer kansen bieden. Ik denk bijvoorbeeld dan aan kinderen die hier zowat hun hele periode van voortgezet onderwijs hebben doorgebracht. Die zouden in staat moeten worden gesteld om hier ook hun diploma te halen. Dat zou de kinderen die terug moeten gaan omdat ze uitgeprocedeerd zijn echt meer kansen geven in het land van herkomst. Daarover heb ik dan ook de volgende motie opgesteld.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat kinderen die langdurig in de asielprocedure verblijven vaak hun voortgezetonderwijsperiode in Nederland hebben doorgebracht;

overwegende dat het voor de kansen van deze kinderen in het land van herkomst van belang is dat zij hun diploma voortgezet onderwijs dan wel het mbo-diploma hier kunnen behalen;

overwegende dat het aangescherpte terugkeerbeleid er vaker toe zal leiden dat kinderen in de allerlaatste fase van hun opleiding het land zullen moeten verlaten zonder dat ze de kans hebben gekregen hun diploma te behalen;

verzoekt de regering, kinderen die in die allerlaatste fase van het vmbo, havo, vwo of mbo zitten de kans te geven de opleiding af te maken en de gelegenheid te geven mee te doen met het eindexamen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Lambrechts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 835(19637).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Deze week hebben wij gesproken over het terugkeerbeleid. Ik wil uit dat debat één punt lichten en wel het beroep dat in het kader van het terugkeerbeleid in alle fasen van dat beleid kan worden gedaan op de "schrijnendheid". Omdat er geen overeenstemming kon worden bereikt met de minister, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering naar aanleiding van de motie-Lambrechts (29344, nr. 12) heeft toegezegd tijdens het terugkeertraject ruimte te bieden voor een finaal advies aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratiebeleid over schrijnende omstandigheden van individuele asielzoekers;

overwegende dat niet duidelijk is op welke manier een beroep op schrijnendheid door de asielzoeker tijdens het in gang gezette terugkeertraject wordt behandeld en beoordeeld;

van mening dat de betreffende asielzoeker er recht op heeft dat een dergelijk beroep zorgvuldig en onafhankelijk wordt getoetst;

verzoekt de regering, een onafhankelijke commissie in het leven te roepen, bij voorkeur ondergebracht bij de Adviescommissie vreemdelingenzaken, die belast wordt met het uitbrengen van een advies aan de minister ingeval van een beroep op schrijnendheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27(29344).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. In het algemeen overleg over het terugkeerbeleid heb ik aandacht gevraagd voor uitgeprocedeerden uit de groep van 26.000 personen die onder het regiem van de oude vreemdelingenwet vallen en in Nederland getrouwd zijn, maar nu alsnog terug moeten gaan naar het land van herkomst voor het verkrijgen van een MVV. Dat geeft heel veel onnodige rompslomp en leidt soms tot pijnlijke toestanden.

De minister heeft verwezen naar een nieuwe beleidsregel die nog diezelfde dag in de Staatscourant aan te treffen viel. Het is mij echter opgevallen dat die alleen op gezinshereniging betrekking heeft. De vrijstelling van het MVV-vereiste geldt dus alleen voor personen die al voor hun komst naar Nederland getrouwd waren. Naar mijn mening zou het echter voor "gezinsvormers" moeten gelden. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de Staatscourant nr. 121, d.d. 29 juni 2004, de beleidsregel betreffende vrijstelling van het MVV-vereiste zich beperkt tot verzoeken om gezinshereniging door personen uit de groep van 26.000 asielzoekers die onder de oude Vreemdelingenwet zijn binnengestroomd;

van mening dat óók voor langdurig hier verblijvende, onder de oude vreemdelingenwet binnengestroomde asielzoekers, die tijdens hun asielprocedure voor de wet in Nederland getrouwd zijn en daarna een verzoek om gezinsvorming gedaan hebben, het billijk is een uitzondering te maken op het MVV-vereiste;

verzoekt de regering, de beleidsregel uit te breiden met bedoelde categorie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Klaas de Vries. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 836(19637).

Ik schors de vergadering een ogenblik om de minister in de gelegenheid te stellen haar reactie voor te bereiden.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Allereerst kom ik bij de motie van de heer De Vries en mevrouw Vos waarin wordt gevraagd om "alle uitzettingen van Sudanese uitgeprocedeerden op te schorten totdat uit het aangekondigde ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken nadrukkelijk blijkt dat uitzetting niet onveilig is". Ik ontraad het aannemen van deze motie. Op dit moment is het niet opportuun om een beleid van categoriale bescherming voor geheel Sudan of voor alle Sudanezen te voeren. De veiligheid in bepaalde noordelijke deelstaten is namelijk nog steeds relatief stabiel. Voor de Arabische bevolkingsgroepen geldt dat zij in het algemeen geen gevaar lopen. Verder voert geen van de andere Europese landen een beleid van categoriale bescherming voor Sudan, voor delen daarvan of voor Arabische bevolkingsgroepen. Op basis van de indicatoren van artikel 3.106 van het Vreemdelingenbesluit 2000 is een beleid van categoriale bescherming dus niet geïndiceerd. Er is dan ook geen reden om het vertrek op te schorten van alle asielzoekers uit Sudan. Natuurlijk geldt altijd, ook in dit geval, dat er individueel wordt getoetst en dat men op individuele gronden in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning. De ontwikkelingen in Sudan zal ik uiteraard nauwgezet blijven volgen.

In de volgende motie van de heer De Vries en mevrouw Vos wordt de regering verzocht, "gehoor te geven aan deze aanbeveling en maatregelen te treffen die bewerkstellingen dat ama's en gezinnen met minderjarige kinderen absolute voorrang krijgen bij de afhandeling van aanvragen en te faciliteren dat beroepszaken waarbij kinderen zijn betrokken, bij voorrang dienen te worden behandelen". Verdere prioritering – let wel, ik zeg "verdere" – van ama's is niet wenselijk. In de Vreemdelingencirculaire wordt reeds aangegeven dat jonge ama's bij voorrang een afspraak krijgen in het AC. Dit gebeurt in samenspraak met Nidos. Daarnaast worden, zoals ik de Kamer heb toegezegd, aanvragen van ama's jonger dan 12 jaar niet langer in het AC afgedaan maar in de vervolgprocedure door een speciale ama-unit. Voor deze categorie bestaat dus al bijzondere aandacht. Verdere sturing zal er naar verwachting toe leiden dat de sturing van het proces onnodig ingewikkeld wordt en dat de efficiency en de flexibiliteit van de IND als organisatie teruglopen. Verder moet worden bedacht dat prioritering ook kan betekenen dat andere zaken worden achtergesteld, waardoor wellicht de wettelijke termijn niet meer wordt gehaald. Op dit moment heeft de IND geen aanwijzingen voor een trend dat het aantal gezinnen met kinderen toeneemt. Ik ontraad dan ook het aannemen van deze motie.

De voorzitter:

Voor de zekerheid zeg ik nogmaals dat er slechts een beperkt aantal heel korte vragen mag worden gesteld. Dit is een nieuwe ronde met nieuwe woordvoerders, dus ik zeg dat nog even.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik luister naar u, voorzitter, zoals altijd.

De minister zet de verdere prioritering, waar de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken zo'n enorm belang aan hecht, af tegen de efficiency van de IND. Dat is geen afweging die in overeenstemming is met de verdragsbepaling dat kinderen de eerste prioriteit moeten krijgen. Als de minister dit afweegt tegen het functioneren van een ambtelijke dienst, doet zij het verdrag geen recht.

Minister Verdonk:

Ik heb eerder al gezegd dat in eerste instantie natuurlijk wordt gekeken naar het belang van het kind, maar dat er ook andere belangen in het geding zijn, waaronder het belang van de Staat. Er wordt een afweging gemaakt, waarin wel degelijk het belang van het kind de aandacht krijgt die het verdient.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Het belang van de Staat is niet het belang van het efficiënt organiseren van de IND. Ik maak er echt bezwaar tegen dat de minister een verdragsverplichting op dezelfde hoogte stelt als een organisatorische efficiency-overweging, die zij dan "het belang van de Staat" noemt. Dat is echt beneden de waardigheid van het onderwerp.

Minister Verdonk:

Het spijt mij dat u dit als zodanig interpreteert. Ik heb u gezegd dat wij allerlei maatregelen hebben genomen om er juist voor te zorgen dat deze groepen gepriori teerd worden in de behandeling en dat wij daar extra zorgvuldig mee omgaan. Wat mij betreft is dat voldoende en ik herhaal dat ik de aanneming van deze motie ontraad.

Dan kom ik toe aan de motie van de heer De Vries en mevrouw Vos waarin de regering wordt verzocht om kinderen, ook als zij deel uitmaken van een gezin, opvang te verlenen tussen de afwijzende AC-beslissing en de rechterlijke spoeduitspraak met betrekking tot de rechtmatigheid daarvan. Laten wij twee dingen uit elkaar houden. Aan de ene kant is er de situatie van kinderen alleen. Aan de andere kant is er de situatie van kinderen behorend tot een gezin. Laat dit heel duidelijk zijn: aan de AC-afwijzing is een vertrekverplichting verbonden. Het vertrek is de verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Dat zijn ook de ouders van het gezin, of één van hen. Dat de vreemdeling tegen de afwijzing in beroep gaat en een voorlopige voorziening vraagt, maakt dit niet anders. Alleenstaande minderjarige vreemdelingen daarentegen, hebben wel recht op opvang na een afwijzing in de asielprocedure en zij krijgen zelfs opvang bij een tweede opvolgende asielaanvraag.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Voorzitter...

De voorzitter:

U hebt AO's gehad. Wij hebben nu een dag met VAO's. Wij hebben voor deze dag de afspraak dat er moties worden ingediend, waarop het kabinet reageert. Een korte vraag is mogelijk, maar het is niet mogelijk om per woordvoerder zoveel vragen te stellen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik maak zeer bezwaar tegen deze behandeling!

De voorzitter:

Dat doet u altijd, als dit met u gebeurt.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Neen, dat doe ik niet altijd, mijnheer de voorzitter, en ik heb er ook bezwaar tegen dat u dit zegt. Ik heb ertoe bijgedragen dat wij een gecombineerd VAO hebben in plaats van drie afzonderlijke VAO's. Ik heb één interruptie geplaatst. Bij vorige debatten zijn er meer interrupties geplaatst. Ik wil één vraag stellen en ik heb er bezwaar tegen als u dat afkapt. Ik vraag u dus het woord.

De voorzitter:

"Cool down." Stel uw vraag.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Dank u zeer, voorzitter.

Als de minister zegt dat mensen die in het AC zijn afgewezen, een vertrekverplichting hebben uit Nederland, dan is dat in ieder geval niet zo gedurende de tijd dat zij nog een beroep hebben lopen bij de rechter. In die tijd zouden zij dus onderdak moeten krijgen.

Minister Verdonk:

Het gaat om de AC-afwijzing als zodanig. Dat de vreemdeling zelf de keus maakt om tegen deze afwijzing in beroep te gaan en een voorlopige voorziening te vragen, maakt dat niet anders. Het is nog steeds zo dat aan de AC-afwijzing de vertrekverplichting is verbonden.

Ik ontraad dus de aanneming van deze motie.

Dan ga ik nu in op de motie van mevrouw Vos en de heer De Vries waarin de regering wordt verzocht te voorzien in regels die garanderen dat vreemdelingenbewaring in het geval van een minderjarige asielzoeker als laatste redmiddel wordt toegepast en te voorzien in criteria waarmee de subsidiariteits- en proportionaliteitstoets voor het toepassen van vreemdelingendetentie inzichtelijk wordt gemaakt en de Kamer daarover te rapporteren. Het is reeds zo dat de toepassing van de vrijheidsbenemende maatregel tot het strikt noodzakelijke wordt beperkt, zeker wanneer er kinderen bij betrokken zijn. Voordat in deze gevallen tot vreemdelingenbewaring wordt overgegaan, zal er in ieder individueel geval worden bezien of met een lichter middel kan worden volstaan. Om te voorkomen dat kinderen in bewaring moeten worden gesteld, kan het voorkomen dat bijvoorbeeld alleen de vader in vreemdelingenbewaring wordt genomen, terwijl de moeder met de kinderen op een bekend opvangadres verblijft. Mocht het in het uiterste geval toch nodig zijn om ook kinderen in bewaring te nemen, dan is de lijn dat zij worden geplaatst bij een van de ouders of bij beide ouders. Ouder en kind worden dan geplaatst in een locatie waar een soepel regime van toepassing is. Het gaat daarbij om plaatsen waar het Reglement regime grenslogies van toepassing is. Daarvan is het kenmerk dat de interne bewegingsvrijheid zo ruim mogelijk is en het contact met de buitenwereld door middel van bezoek en telefoneren weinig beperkingen kent. Dit is van toepassing in het Grenshospitium, in het uitzetcentrum en in het detentiecentrum in Zeist. Deze praktijk is in overeenstemming met internationale normen. Op grond van de Vreemdelingenwet worden kinderen slechts in het uiterste geval in bewaring gesteld. Daarbij dient de overheid voortvarend aan de uitzetting werken, om de bewaringsduur inderdaad zo kort mogelijk te houden. De rechter toetst volgens de normale procedure de rechtmatigheid van de bewaring en toetst ook of er voldoende voortgang is geboekt. Dit laatste biedt mijns inziens voldoende waarborgen.

Ik ontraad de aanneming van deze motie.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb hetzelfde probleem als de heer De Vries, namelijk dat totaal niet inzichtelijk is hoe er wordt afgewogen. Daarom vragen wij om een inzichtelijke en transparante toets op subsidiariteit en proportionaliteit. Ik acht dat heel wezenlijk voor de besluitvorming en voor de transparantie daarvan. In die zin vraag ik de minister toch, de motie anders te beoordelen.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Volgens mij gaat het erom dat de zorgvuldigheid voldoende in acht wordt genomen. Ik heb geen enkele reden om daaraan te twijfelen. Ik denk dat er voldoende waarborgen in het systeem zitten. Daarom blijf ik er ook bij dat ik de aanneming van deze motie ontraad.

Ik kom bij de motie van mevrouw Vos en de heer De Vries. In het dictum van deze motie wordt erom verzocht, aan minderjarige asielzoekers opvangvoorzieningen te bieden totdat de terugkeer naar het land van herkomst is gerealiseerd. In een van de overwegingen staat dat minderjarige asielzoekers die al dan niet behoren tot een gezin de kans lopen, uit opvangvoorzieningen te worden verwijderd. Ik herhaal dat alleenstaande minderjarigen opvang hebben tot hun achttiende. Wat de lijn is bij degenen die behoren tot een gezin heb ik u net al verteld. Ik ontraad ook de aanneming van deze motie.

De motie van mevrouw Vos betreft de contra-indicaties. Gevraagd wordt om een adequate rapportage en registratie van de aard van de gevallen waarin contra-indicaties aan asielzoekers worden tegengeworpen. In de motie wordt gesproken over de naar schatting 26.000 asielzoekers die thans onder de werking van de eenmalige maatregel vallen. De eenmalige regeling is natuurlijk al uitgevoerd. Die is klaar. Daar zijn ongeveer 2.200 mensen uit voortgekomen die een verblijfsvergunning hebben gekregen. Ik neem aan dat u het terugkeerproces bedoelt. Ik wil u wel rapporteren over de toepassing van dit beleid. Het reguliere openbareordebeleid bij toelating is ook hierbij van kracht. Ik zal u in het kader van de normale vreemdelingenrapportage rapporteren over de toepassing van dit beleid, maar ik ontraad de aanneming van de motie in deze vorm.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Ik ben heel blij dat de minister nu zegt dat zij wil rapporteren, want tot nu toe heeft zij steeds gezegd dat de IND geen contra-indicaties registreert en ook niet hoe deze meewegen in de afwijzing van een asielverzoek. Dat is nou juist mijn probleem. Ik vraag de minister dus dringend, ervoor te zorgen dat ook de IND dit registreert, zodat zij ons goed kan rapporteren. Alleen dan kan de minister voor de Kamer verantwoorden welke zwaarte van contra-indicaties er op welke wijze wordt meegewogen in het oordeel over een verzoek tot verblijf.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Wij hebben daarover vorige week met elkaar van gedachten gewisseld en toen is mij gebleken dat de IND daar geen gegevens over heeft. Ik acht het een goede zaak om zo ruim mogelijk aan de Kamer te rapporteren, dus ik zal ook hierover rapporteren. Ik zal dit onderwerp meenemen in de normale rapportage.

De heer De Wit verzoekt de regering in zijn motie, een onafhankelijke commissie in het leven te roepen, bij voorkeur ondergebracht bij de ACVZ, die belast wordt met het uitbrengen van een advies aan de minister in geval van beroep op schrijnendheid. Hierover hebben wij al vaker met elkaar van gedachten gewisseld. De discretionaire bevoegdheid van de minister waarmee een beroep op schrijnendheid wordt gewaardeerd, is – dat heb ik weleens eerder gezegd – een heel uitdrukkelijke bevoegdheid van de minister. Dat gebeurt zorgvuldig genoeg. Ik zal niet nog een keer de hele procedure hier naar voren brengen. Ik ontraad de aanneming van deze motie.

Ik kom bij de motie van mevrouw Lambrechts, waarin zij verzoekt om kinderen die in de allerlaatste fase van het vmbo, havo, vwo of mbo zitten, de kans te geven de opleiding af te maken en de gelegenheid te geven om mee te doen aan het eindexamen. Ik snap de redenering achter deze motie, net zoals ik de redenering achter de andere moties snap, maar laat een ding duidelijk zijn: kinderen weten in een vroegtijdig stadium dat zij moeten terugkeren. Als ik de beslissing zou nemen om gevolg te geven aan deze motie, voorzie ik dat het terugkeerbeleid daar de negatieve consequenties van gaat ondervinden. Daarom ontraad ik het aannemen van deze motie.

In de motie van de heer Van der Staaij en de heer Klaas de Vries wordt verzocht om de beleidsregel uit te breiden met de categorie gezinsvorming, dus mensen die hier in Nederland een gezin hebben gevormd. De publicatie in de Staatscourant was uitsluitend van toepassing op gezinsherenigers. Dat betekent dus dat die vrijheid van toepassing is als de betrokken personen al met elkaar gehuwd waren of een geregistreerd partnerschap waren aangegaan in het land van herkomst, dus voor hun komst naar Nederland. Als dat in Nederland gebeurt, spreken wij van gezinsvorming. Het uitbreiden van de beleidsregel betekent een verdere uitholling van het MVV-vereiste. Er is uiteraard een hardheidsclausule. Ik heb al gezegd dat ik heel zorgvuldig kijk naar allerlei menselijke situaties. Ik heb voldoende aan de hardheidsclausule en ik zie geen reden om de beleidsregel uit te breiden. Ik ontraad het aannemen van deze motie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor om vandaag aan het eind van de vergadering te stemmen over de ingediende moties.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven