Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 23 juni 2004 over de Zuiderzeelijn.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Dijksma. Laat ik voor de Handelingen maar aantekenen, dat het vandaag zo is dat wanneer ik de naam van mevrouw Dijksma noem, de heer Hofstra naar voren loopt. Overigens zie ik hem nu al weer teruglopen.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Hoewel de heer Hofstra van een coalitiepartij is, is de samenwerking tussen ons soms toch optimaal!

Voorzitter. Wij hebben twee keer een uitgebreide discussie met de minister gehad over de Zuiderzeelijn en de te volgen procedure. Het mag geen geheim zijn dat voor mijn fractie de positie die de Kamer op alle beslismomenten inneemt van cruciaal belang is. Ik vermoed overigens dat dit voor ons allemaal hier geldt. Tegelijkertijd weten we dat de Tijdelijke commissie infrastructuur aan de slag gegaan is, die in november zal rapporteren aan de Kamer en die de bedoeling heeft om de Kamer een soort toetsingskader te bieden bij de vraag hoe om te gaan met dergelijke grote projecten. Dat punt is in het debat behoorlijk gewisseld. De minister heeft een goede poging gedaan om de Kamer tegemoet te komen door aan te geven bereid te zijn om in de met de lokale besturen te sluiten samenwerkingsovereenkomsten een paragraaf op te nemen waarin staat dat er nog wel iets veranderd kan worden aan de desbetreffende tekst op het moment dat de commissie haar rapport uitbrengt. Hoewel ik daar volledig op vertrouw, vind ik toch dat dit een zaak is van principiële aard. Het is principieel omdat de Kamer haar positie van het begin af aan goed moet vastleggen. Genoemde commissie is ook niet voor niets ingesteld. Het zou dan heel gek zijn om nog voordat de commissie rapporteert, een eerste fiat te geven, weliswaar onder voorwaarden, aan een samenwerkingsovereenkomst, terwijl je weet dat die commissie met een toetsingskader komt en daarbij de nodige zaken zou kunnen meegeven die ook voor de door de Kamer te volgen procedure van belang zijn.

Voordat ik mijn motie over dit onderwerp voorlees, merk ik nog het volgende op. Laat helder zijn dat het voor mij geen methode is om vertraging te bewerkstelligen. Ik meen verder dat wij als Kamer onszelf serieus moeten nemen. We hebben geconstateerd dat er een groot aantal zaken mis is gegaan bij grote projecten zoals de Betuweroute en de HSL. Daar heeft ook de Kamer veelvoudig fouten bij gemaakt. Laten wij als Kamer nu dan ook met een schone lei beginnen en het vanaf het begin van dit project meteen goed aanpakken. Vandaar dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Tijdelijke commissie infrastructuur (TCI) belangwekkende inzichten kan leveren voor de aanpak van grote infrastructurele projecten in het algemeen en de Zuiderzeelijn in het bijzonder;

overwegende dat de TCI reeds in november zal rapporteren aan de Kamer en dus geen vertraging in het proces behoeft te ontstaan met het oog op een prijsvraag in maart 2005;

van mening dat als de uitkomsten van de TCI daartoe aanleiding geven, veranderingen in de samenwerkingsovereenkomst mogelijk moeten zijn van rijkswege;

verzoekt de regering, de samenwerkingsovereenkomst niet te ondertekenen alvorens de Kamer de uitkomsten van de TCI bij de bespreking van de samenwerkingsovereenkomst heeft kunnen betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijksma, Gerkens, Duyvendak en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13(27658).

Mevrouw Dijksma (PvdA):

In mijn ogen betekent dit niet dat de zaak op het ministerie en in de regio's piepend en krakend tot stilstand moet komen. Wij zijn ook geïnteresseerd in de opvattingen van de staten en de raden over de samenwerkingsovereenkomst. Er zullen nog volksraadplegingen plaatsvinden die wij bij onze afweging kunnen betrekken. Ik hoop dat hiermee duidelijk is gemaakt wat onze positie in dezen is.

De heer Hofstra (VVD):

Mijnheer de voorzitter. De VVD-fractie hecht erg aan het project Zuiderzeelijn, en wel in die zin dat de afspraak nagekomen moet worden dat Noord-Nederland beter bereikbaar wordt. Dat betekent dus snellere verbindingen, met een dikke streep onder snellere.

De minister heeft hiervoor uitvoerige voorstellen gedaan, maar wij hebben toch wel enige zorgen over onderdelen daarvan. Middels bijgaande motie willen wij proberen het project in een nog betere richting te buigen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het doel van het project is een betere bereikbaarheid van Noord-Nederland middels snellere treinverbindingen;

constaterende dat de precieze "inhoud" van het project wordt vastgelegd in de fase van "het programma van eisen";

spreekt uit dat:

  • a. er geen onderscheid moet worden gemaakt tussen voorkeursopties en terugvalopties en dat alle opties tegelijk worden uitgewerkt en onderzocht;

  • b. voor de zogenoemde intercity en de Hanzelijn-plus uitgegaan moet worden van twee varianten voor de ontwerpsnelheid (200 en 160 km per uur) voor de totale verbinding Amsterdam-Groningen, en van de inzet van HSL-achtig materieel dat 200 km per uur kan halen (als Breda-Rotterdam-Amsterdam);

  • c. voor de Hanzelijn-plus naast de publieke aanpak alsnog een PPS-aanpak moet worden overwogen voor het onderdeel infrastructuur,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hofstra, Dijksma en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(27658).

Minister Peijs:

Voorzitter. In mijn ogen is de motie van mevrouw Dijksma overbodig. Wij hebben gisteren in het AO de strekking van de motie overgenomen. De motie wordt materieel uitgevoerd door in de samenwerkingsovereenkomst op te nemen dat de resultaten van de Tijdelijke Commissie Infrastructuur worden meegenomen bij de verdere uitwerking van het project Zuiderzeelijn. Ik heb dat al toegezegd tijdens het AO. Voor de voortgang van het project is het van belang dat de samenwerkingsovereenkomst wordt gesloten, zodat wij weten waaraan wij toe zijn. De overeenkomst is immers de basis om met betrokken overheden verder te werken aan het program van eisen en de voorbereiding van de prijsvraag. Zowel bij program als prijsvraag komt de Kamer nog aan het woord. Zonder overeenkomst kunnen alleen binnen het ministerie van V en W voorbereidingen plaatsvinden en niet in de regio's. Als daarna pas andere overheden kunnen aansluiten, ontstaat toch vertraging van een halfjaar. Mevrouw Dijksma heeft gezegd dat dit niet haar bedoeling is.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Hoe kan de minister zeggen dat de lokale overheden niet verder kunnen met hun voorbereiding zonder handtekening? De partijen weten toch wel dat die handtekening er kan komen, maar dat eerst de diverse achterbannen en volksvertegenwoordigers geraadpleegd moeten worden? Waarom zou dat niet voor de minister gelden?

Minister Peijs:

Binnen het ministerie kunnen wij doorwerken. Voordat wij met elkaar aan de slag gaan, moeten wij van elkaar weten onder welke randvoorwaarden dat gebeurt. Daarvoor hebben wij een handtekening nodig. Dat betreft de financiële en alle andere randvoorwaarden. Wij hebben toegezegd de Kamer een tekst voor akkoord voor te leggen, waarin staat dat wij de resultaten van de TCI mee zullen nemen in de samenwerkingsovereenkomst. De motie is dus ingevuld. Op deze manier kunnen wij wel verder werken. Bij het begin van het werk van de commissie is duidelijk afgesproken dat de werkzaamheden gewoon doorgaan. Afgesproken is dat wij daarin niet gehinderd zouden worden. De Kamer wist dat de Zuiderzeelijn eraan zat te komen.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Dat had toen ook betrekking op de voortdurende debatten over HSL en Betuwelijn. Het is overigens niet de bedoeling van de motie om de boel te sluiten. Wij willen duidelijk en principieel de rol van de Kamer markeren. De minister kan dat overbodig vinden. Ik hecht eraan dat de motie in stemming wordt gebracht. Wij moeten het debat van gisteren niet overdoen.

Minister Peijs:

Ik ben een andere mening toegedaan. In mijn ogen is de motie overbodig.

De motie-Hofstra vraagt, alle alternatieven gelijkwaardig te behandelen. Die motie neem ik over. Zoals toegezegd tijdens het AO zal ik de Zuiderzeelijn-intercity en de Hanzelijn-plus als publieke referentie oppakken. De mogelijkheden voor PPS en voor 200 km per uur op bestaand spoor worden in de referentiealternatieven meegenomen, inclusief de financiële consequenties. Zo krijgen wij alles precies in beeld. De resultaten voor de prijsvraag voor de HSL en de magneetzweefbaan van begin 2006 kunnen vervolgens vergeleken worden met de referentiealternatieven intercity en Hanzelijn-plus.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Aan het eind van de vergadering zal over de ingediende moties worden gestemd.

Naar boven