Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 30 juni 2004 over IBO Bekostiging Waterbeheer.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. In het kabinetsstandpunt over het regionaal waterbeheer staat veel goeds, maar op een aangelegen punt is de beslissing vooruitgeschoven: de bekostiging van de gemeentelijke taken ten aanzien van grondwater en regenwater. Er kon geen duidelijkheid worden geboden over wanneer deze knoop wordt doorgehakt. Dat is spijtig, want er komt een forse opgave op de gemeenten af, waarvoor ook de middelen moeten worden geboden. Daarom de volgende motie:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat gemeenten geconfronteerd worden met een aantal ingrijpende en kostbare wateropgaven;

overwegende dat zij deze taken niet adequaat kunnen uitvoeren zonder een daarbij passend financieringsinstrument, bijvoorbeeld in de vorm van een verbrede gemeentelijke rioolheffing;

verzoekt de regering om voor 1 oktober 2004 duidelijkheid te verschaffen omtrent het toekennen van het benodigde gemeentelijk instrumentarium ter financiering van de gemeentelijke watersysteemtaken en de Kamer daarover nader te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Geluk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 2(29428).

De heer Van Lith (CDA):

Voorzitter. In het algemeen overleg over het regionaal waterbeheer is de sterke stijging van de waterlasten voor burgers en bedrijven aan de orde gekomen. Het CDA vindt dat de kosten van riolering en zuivering omlaag kunnen en moeten, en dat door de organisatie in de regio efficiënter aan te pakken. Dit is allereerst een verantwoordelijkheid van gemeenten en waterschappen, maar er is ook een rol voor de rijksoverheid weggelegd. Het kabinet komt met een voorstel van één waterrekening met één tarief, maar wij zijn van mening dat er ook andere opties zijn voor een betere organisatie van de waterketen. En die moeten ook in beeld zijn, bijvoorbeeld de afstemming van investeringsprogramma's en de uitwisseling van kennis tussen waterleidingbedrijven en bedrijfsleven. Daarom vraagt het CDA de Tweede Kamer om een uitspraak met de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat transparantie, efficiency en samenwerking in de waterketen van groot belang zijn ter beperking van kosten voor burgers en bedrijven;

overwegende dat een meer doelmatige werking van de waterketen nodig en mogelijk is en dat samenwerking van partijen doelmatigheid in deze keten bevordert;

van mening dat in het kader van de decentralisatiegedachte vooral de lagere overheden hun verantwoordelijkheid dienen te nemen;

verzoekt de regering, naast haar voorstel van één waterrekening en tarief in de waterketen andere opties van samenwerking tussen gemeenten en waterschappen onderling of met elkaar en eventueel met andere partijen als gelijkwaardige opties mee te nemen in verdere besluitvorming;

verzoekt de regering, de Kamer regelmatig te informeren over te kiezen opties, de verbetering van doelmatigheid en voortgang van samenwerking in de regio,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Lith en Geluk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 3(29428).

De heer Boelhouwer (PvdA):

Voorzitter. Gisteren hebben wij inderdaad uitvoerig gedebatteerd over de bekostiging van het water in Nederland. De PvdA-fractie heeft aan dat debat het duidelijke gevoel overgehouden dat de verschillende varianten die daarin aan de orde waren, onvoldoende zijn uitgerekend om daarmee de consequenties van de nieuwe bekostigingssystemen duidelijk op het netvlies te krijgen. Eén model is slechts doorgerekend. Er is slechts voor één model een uitwerking gegeven. Dit allemaal vanwege het feit dat de regering ervoor had gekozen om de hele discussie over de bekostiging van water te koppelen aan het voortbestaan van waterschappen. Naar het idee van de PvdA-fractie is deze koppeling volstrekt ten onrechte.

Naar aanleiding van het overleg dat wij gisteren hebben gehad, dien ik de volgende motie in.

De BoelhouwerKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het IBO-rapport Bekostiging Water vier varianten A, B, C en D aan het kabinet voorlegt, die elk een andere financieringssystematiek voorstellen om de doelmatigheid van het waterbeheer te verhogen;

voorts overwegende dat het kabinet op basis van dit IBO-rapport eenzijdig voor één variant kiest, variant A, zonder uitdrukkelijk een kostenvergelijking te maken met de andere niet gekozen varianten en in het bijzonder variant C;

constaterende dat hiermee een oordeel over dit kabinetsbesluit voor variant A bemoeilijkt wordt, ook met het oog op de kostenstijgingen van het waterbeheer die terecht zullen komen bij burgers en bedrijven;

verzoekt derhalve de regering, een kostenvergelijking te maken tussen variant A en C en deze analyse direct na het zomerreces aan de Kamer voor te leggen, teneinde een definitief besluit over de financieringssystematiek voor waterbeheer te kunnen nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Boelhouwer, Hermans en Gerkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4(29428).

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Voorzitter. Ik zal ingaan op de motie van de heren Van der Staaij en Geluk over verbreed rioolrecht en de motie van de heer Boelhouwer, de heer Hermans en mevrouw Gerkens. De heer Van Geel zal ingaan op de motie van de heer Van Lith.

De motie van de heer Van der Staaij heeft betrekking op het verbreed rioolrecht. Wij hebben het daar gisteren ook al over gehad en mijn antwoord was toen dat dit meegenomen wordt in de brede discussie over de gemeentelijke belastingen. Bij dat antwoord blijf ik nu ook. De minister van BZK is de verantwoordelijke bewindspersoon voor het totaalplaatje. Dat is binnen het kabinet afgesproken. Ik kan de motie dus niet overnemen, maar ik zal wel in overleg met de minister van BZK mijn uiterste best doen om vóór 1 oktober helderheid te verkrijgen, want dat is waar het uiteindelijk om gaat. Het is belangrijk dat de gemeenten weten waar zij aan toe zijn en welke instrumenten wel en niet kunnen worden ingezet.

Dan kom ik toe aan de motie van de heer Boelhouwer over de verschillende varianten. Ik heb al gezegd hoe ik daarover denk. Ik ontraad aanneming van de motie, los van de nadelen die aan variant C zijn verbonden en die ik al heb aangegeven. Het kabinet heeft een duidelijke keus gemaakt. De vier varianten zijn in het IBO-rapport volledig uitgewerkt. Alle berekeningen en vergelijkingen kunt u daarin vinden. Vervolgens is het aan het kabinet om te kiezen met welke variant het aan de slag gaat en aan te geven waarom voor de desbetreffende variant is gekozen. Wij kiezen voor variant A en niet voor variant C, want die is strijdig met de idee van decentralisatie, wat uitgangspunt is van ons regeerakkoord. De link tussen uitvoering en bekostiging is niet aanwezig, waardoor je toch het gevoel krijgt dat er meer inefficiency teweeg wordt gebracht dan wanneer er een directe link ligt tussen uitvoering en bekostiging, zoals bij de waterschappen. De waterschappen zijn dan niet meer direct afrekenbaar en voelen het niet meer zozeer in hun eigen portemonnee als zij niet efficiënt werken. Dat zou een verkeerde keuze zijn. Verder speelt de discussie rond het afwegen tegen allerlei andere belangen, waarover wij ook een expliciet uitgangspunt hebben. Anders dan door de fracties van PvdA en LPF wordt gesuggereerd, heeft het wel betekenis voor het behoud van de waterschappen, want de heer Boelhouwer suggereert dat er geen einde komt aan de waterschappen. Maar dat is wel zo, want in de huidige vorm kunnen zij niet blijven voortbestaan. Zij worden omgevormd tot een soort uitvoeringsorganisaties, zonder enige eigen keuze wat betreft de besteding van de middelen. Voor de grote wateropgaven die wij de komende jaren hebben, geeft dat veel energieverlies in de uitvoering. De samenwerking in de keten met de VNG en anderen komt daarmee onder druk te staan. Ik ontraad dus de aanneming van deze motie. Het staat allemaal al in het IBO-rapport. U kunt als partij een keuze maken of u het eens bent met het kabinet of oneens. U kunt vinden dat het kabinet een andere variant had moeten kiezen, maar nog een keer opnieuw berekeningen maken terwijl deze al in het IBO-rapport staan en wij al een keuze hebben gemaakt, lijkt mij niet noodzakelijk.

De heer Boelhouwer (PvdA):

Heb ik het goed verstaan dat de staatssecretaris daarmee zegt dat er in Nederland geen efficiëntere wijze van werken is dan de wijze waarop waterschappen het doen?

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Nee, u hoort mij een breed verhaal houden waarin ook bijvoorbeeld de wateropgave die wij in de komende jaren met elkaar hebben en de vertragingen die de overgang tot andere modellen teweeg brengt, een rol spelen. U hoort mij ook andere motieven noemen. Ik geef alleen aan dat wat mij betreft variant C niet zo heilig is, wat de efficiëntie betreft. Dat heb ik ook gisteren aangegeven. Er staat weliswaar in dat er allerlei besparingen zullen zijn, maar die kosten krijg je vervolgens ook weer terug, omdat je nieuwe organen op rijksniveau moet creëren die de verdeling dan weer moeten gaan doen, omdat de waterschappen niet meer geprikkeld worden, zo efficiënt mogelijk te werken. Zij worden dan immers toch niet meer aangesproken door de mensen die hen gekozen hebben. Het is een breed palet. Ik zeg niet dat dit de meest efficiënte organisatie is. U hoort mij ook niet zeggen dat andere vormen efficiënter zijn. Het brede palet geeft aan dat wij nu aan de slag moeten met de opgave die wij hebben en met de afspraken die er nu zijn tussen VNG, waterschappen en de Unie. Wij moeten er alles aan doen om die ellendige discussie over het bestel en de vorm van tafel te krijgen. Het kabinet heeft besloten dat dit het beste kan in variant A. Als u het daar niet mee eens bent, dan moet u daar uw pijlen op richten, maar wij hebben geen behoefte aan een nieuwe berekening.

Staatssecretaris Van Geel:

Voorzitter. In het debat gisteren zijn uitvoerig aan de orde geweest de wenselijkheid en de mogelijkheden om te komen tot een verdere beperking van de kosten voor burgers en bedrijven voor water, riolering en afvalwater. De transparantie, de efficiëntie en de kostenbeheersing zijn ook voor ons buitengewoon belangrijke elementen en ik ben blij dat de overwegingen in deze motie zich concentreren op hetzelfde doel. Ik constateer dat er geen verschil is tussen de doelstelling van het kabinet en die van de indieners van de motie. Ik heb eveneens aangegeven dat voor mij het doel belangrijker is dan het middel. Dat hoort ook zo. Het doel is helder verwoord. Wij willen de mogelijkheden benutten die er zijn. Ik zie nu dat de indieners van de motie de regering verzoeken om te kijken of er naast de reeds aangegeven opties ook nog andere opties zijn om dezelfde doelen te bereiken. Gelet op hetgeen ik net heb gezegd en gelet ook op wat ik gisteren heb ingebracht in het AO, is dat voor mij zeer wel bespreekbaar, ervan uitgaande dat de andere opties hetzelfde doel bereiken. Het gaat er immers om hetzelfde doel te bereiken. Als laatste element bevat de motie het verzoek om de Kamer regelmatig te informeren. Ik heb gisteren al aangegeven dat wij zeer regelmatig de Kamer zullen informeren over de stand van zaken met betrekking tot de verschillende opties. Eveneens gisteren heb ik aangegeven dat er nog heel wat uit te zoeken is en dat er nog heel wat vragen te beantwoorden zijn op de ingezette sporen. Dat zal ook betrekking hebben op de verschillende opties. Die toezegging heb ik gedaan. Ik laat graag het oordeel over deze motie aan de Kamer over.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende moties aan het einde van de vergadering te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven