Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 30 juni 2004 over de politie.

De heer Van Heemst (PvdA):

Voorzitter. Ik wil naar aanleiding van het algemeen overleg van gisteren op twee punten een motie indienen. In de eerste plaats gaat het om "dure" contracten van korpschefs. De minister heeft toegezegd dat hij zal laten inventariseren welke rechtspositionele arrangementen er bij de 26 politiekorpsen zijn getroffen, met name in de top van die korpsen. Hij heeft ook aangegeven dat hij deze gegevens geanonimiseerd naar de Kamer zal sturen. Daarmee is onze fractie het niet eens.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat er onvoldoende inzicht is Van Heemstin de rechtspositionele arrangementen die er bij de 26 politiekorpsen voor de politietop en met name voor de korpschefs zijn afgesproken;

constaterende dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Kamer heeft toegezegd, de inhoud van deze arrangementen te zullen inventariseren;

verzoekt de regering, deze inventarisatie uitgesplitst naar korps uiterlijk op 20 augustus aanstaande ter kennisgeving aan de Kamer te doen toekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Heemst en Algra. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(28824).

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter. Is de heer Van Heemst van oordeel dat de minister bevoegd is om de contracten, gesloten tussen korpsbeheerder en korpschef, openbaar te maken?

De heer Van Heemst (PvdA):

Ik ga ervan uit dat de minister in staat is om de Kamer te informeren over de dingen die de Kamer wil weten. En als wij als volksvertegenwoordigers aangeven dat wij willen kunnen beoordelen welke korpsen een te luxe, te ruimhartig arrangement hebben getroffen en welke korpsen dat netjes, sober en doelmatig hebben gedaan, dan neem ik aan dat de minister in staat is om aan zo'n verzoek van de Kamer te voldoen.

De heer Cornielje (VVD):

Maar is hij daartoe bevoegd?

De heer Van Heemst (PvdA):

Ik heb gisteren al tegen u gezegd dat u steeds naar regels kijkt als het erom gaat of een minister in staat is om iets te bereiken. Ik kijk steeds naar het gezag van een minister en ik ga ervan uit dat deze minister voldoende gezag heeft om deze gegevens vóór 20 augustus naar de Kamer te sturen en ervoor te zorgen dat in ieder geval de heer Algra en ik er een duidelijk oordeel over kunnen vormen omdat die gegevens met naam en toenaam aan de Kamer worden geleverd.

Bij het tweede punt dat ik met een motie zou willen afronden, gaat het om de dip in de politiesterkte. Ik kan volstaan met de tekst van deze motie, want die is in rond Nederlands geschreven.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering in de motie-Van Aartsen c.s. (29200, nr. 14, ingediend op 18 september 2003) werd verzocht, "de tijdelijke afname van de politiesterkte in het jaar 2004 ongedaan te maken";

constaterende dat de regering aangeeft, hierin niet te zullen slagen doordat er in 2003 een grotere groei is opgetreden dan eerst was geraamd;

verzoekt de regering, in de geest van de genoemde motie zoveel mogelijk te doen om de thans geraamde terugval in de politiesterkte te beperken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Heemst en Cornielje. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(28824).

De heer Algra (CDA):

Voorzitter. Wij zijn gisteren inderdaad uitgebreid stil blijven staan bij de bezoldiging van de top van de Nederlandse politie. De motie hierover die de heer Van Heemst zojuist heeft ingediend, is heel duidelijk, dus ik zal daar verder niet op ingaan.

Bij een ander onderwerp zijn wij wat korter stil blijven staan, maar het is wel een heel serieus onderwerp, namelijk zelfdoding en sterfgevallen in politiecellen. Ik volsta gelet op de tijd met het indienen van een motie hierover.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat onbekendheid met de wettelijke meldingsplicht ingeval van pogingen tot zelfdoding en van sterfgevallen in politiecellen een belangrijke reden is voor het achterwege laten van meldingen;

overwegende dat onvoldoende is aangetoond dat de voorgeschreven meldingsprocedure niet in een behoefte voorziet;

van oordeel dat eventuele wijziging van de procedure niet mag leiden tot vertraging in het beschikbaar komen van de gegevens;

verzoekt de regering, de naleving van de meldingsplicht ingeval van pogingen tot zelfdoding en van sterfgevallen in politiecellen te verbeteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Algra, Cornielje en Van Heemst. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(28824).

Minister Remkes:

Mijnheer de voorzitter. Ik ben gehandicapt bij mijn beantwoording, want ik heb de teksten van de ingediende moties nog niet allemaal. Het schijnt dat zij eraan komen. De tekst van één motie heb ik inmiddels. Er is gememoreerd dat gisteren uitvoerig over dit onderwerp is gesproken. Dat is inderdaad zo. De Kamer heb ik een paar duidelijke toezeggingen gedaan en geantwoord dat zij de gevraagde informatie krijgt, maar niet op naam. Nu kan ik dus niet anders dan aanneming van deze motie ontraden. Ik vind namelijk dat de vraag aan de orde is of het in lijn is met het algemene beleid dat dit soort individuele gegevens openbaar worden gemaakt. De Kamer kan om die openbaarmaking wel vragen, maar ik heb nog iets anders in het achterhoofd te houden, namelijk het idee dat tegenover mensen en korpsen zorgvuldigheid moet worden betracht. Ik zal nagaan wat kan en wat niet kan, maar op dit moment wordt aanneming van de motie door mij ontraden. Gisteren heb ik aangegeven dat in het geval ik tot de bedoelde conclusie kom, nader beleid wordt aangekondigd. Daarover zal dan met de Kamer worden gecommuniceerd. Als dat regeltechnische nodig is, zullen haar de stukken worden overgelegd. Hiermee heb ik de belangrijkste overweging aangegeven. Als dus de Kamer de gevraagde informatie wil, kan zij die krijgen, maar wel met inachtneming van de daarvoor geldende regels.

De andere motie betreft de naleving van de meldingsplicht. Het oordeel over die motie laat ik graag over aan de Kamer.

Verder zeg ik tegen de Kamer nog weleens aandacht te willen besteden aan de kwestie waarover de motie-Van Heemst/Cornielje gaat. Gisteren heb ik al aangegeven wat mij relevant lijkt. De Kamer wil een uitspraak doen over een beeld, maar in de kern gaat het om de vraag: wat is de sterkte van de Nederlandse politie? In 2003 is de sterkte van de Nederlandse politie ongeveer 500 fte's hoger dan destijds was geprognosticeerd. Als gevolg van de werkzame mechanismen, is het logisch dat er sprake is van een verloop. Mij lijkt dat de Kamer, maar ook de burgers primair belang hebben bij een sterke politie. Ik vind dit dan ook een nogal schimmige discussie. De motie-Van Aartsen wordt uitgevoerd, in de zin dat er defensiepersoneel wordt aangesteld. Daarover heb ik gisteren iets gezegd. Echter, er is sprake van een aantal bewegingen en daarom zijn de ontwikkelingen niet van jaar tot jaar en tot in detail te plannen. Niet voor niets gaat het hier om prognoses. Bovendien heb je niet in alle opzichten invloed op de bereidheid van de mensen. Voor een deel is het wel mogelijk om invloed uit te oefenen, maar dat zal dan ten koste gaan van het sociale beleid. Agenten kunnen ervoor kiezen om niet over te stappen naar een ander dienstonderdeel, maar er de voorkeur aangeven om bij hun eigen korps te blijven vanwege het sociale beleidskader. Dat soort afwegingen heb je niet helemaal in de hand. Volgens mij moet je die uit sociaal oogpunt ook niet in de hand willen hebben.

De heer Van Heemst (PvdA):

De motie-Van Aartsen constateerde dat er een dip in de politiesterkte op zou gaan treden en vond het eigenlijk een beetje gênant dat de politiesterkte daalt in plaats van groeit en vroeg om dat ongedaan te maken. U heeft, dat erkent de motie ook in haar overwegingen, verleden jaar beter gepresteerd dan geraamd. Maar die dip waar Van Aartsen c.s. zich aan ergerden, zit er nog steeds in. Wij doen nu een nieuwe poging om u aan te sporen in 2004 die dip zo veel mogelijk weg te werken. Dat lijkt mij een uitdaging, zoals dat tegenwoordig heet.

Minister Remkes:

Het is een dip op een hoger niveau. Ik wijs er ook op dat ik heb geprobeerd om die 4000 waar het in de discussie steeds om ging en waar macroafspraken over waren, te vertalen in microafspraken met korpsen. De Kamer is daar volledig van op de hoogte. Daar is ook over gepraat en daar is bij de korpsen rumoer over ontstaan. Ik heb gisteren aangegeven dat er, als iets niet gerealiseerd mocht worden, financiële consequenties aan verbonden waren. Het was bij die gelegenheid juist de fractie van de PvdA die begon te schuiven toen het ging om de doelstelling van die 4000. Dat vind ik toch een wat onevenwichtig beeld. Ik wil er natuurlijk naar kijken, maar er is in 2004 – dat weten de heren Van Heemst en Cornielje ook – niet veel meer te sturen. Als het gaat om de geconstateerde sterktegroei over 2003, dat alles te maken heeft met dat beeld van die dip, wordt dat achteraf vastgesteld. Dat betekent niet dat je daar op de korte termijn nog kunt sturen. Dat weten de Kamerfracties, want er wordt zeer regelmatig in de richting van de Kamer gerapporteerd. Die kanttekeningen wens ik bij de motie te maken. Ik heb tegen de geest van de motie-Van Aartsen vanzelfsprekend geen bezwaar. Ik laat het oordeel graag over aan de Kamer.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zal aan het eind van de vergadering worden gestemd.

Naar boven