Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 30 juni 2004 over de nota Mobiliteit.

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. De Kamer heeft gisteren gedebatteerd over de hoofdlijnennotitie nota Mobiliteit. Wij willen de regering op basis van die discussie een expliciet verzoek meegeven.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het huidige systeem van belastingen op automobiliteit (BPM, motorrijtuigenbelasting en Eurovignet) voor burgers niet transparant is en dat de inkomsten uit deze belastingen vloeien naar de algemene middelen;

constaterende dat de beschikbare middelen voor realisatie, beheer en onderhoud van infrastructuur via de rijksbegroting jaarlijks kunnen fluctueren;

overwegende dat een meer directe koppeling tussen herkomst en besteding van belastingen op automobiliteit zowel het draagvlak voor deze belastingen als de inkomstenzekerheid voor infrastructuur kan vergroten;

verzoekt de regering, te onderzoeken of nog in deze regeerperiode een vast percentage van de opbrengsten uit deze belastingen kan worden geoormerkt voor realisatie, beheer en onderhoud van infrastructuur,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Hijum en Hofstra. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 2(29644).

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Ik wil de minister ook graag iets meegeven bij de verdere ontwikkeling van de nota Mobiliteit. Het gaat over het openbaar vervoer en de ervaringen daarmee in België.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat bij de nota Mobiliteit politieke keuzes gemaakt dienen te worden over de toekomst van de mobiliteit;

overwegende dat openbaar vervoer een belangrijke schakel kan zijn in het oplossen van mobiliteitsproblemen indien dit gestimuleerd wordt;

constaterende dat in België in de afgelopen twee jaar 100 miljoen extra reizigers met tram en bus zijn gegaan en de groei van het autogebruik afneemt;

verzoekt de regering om bij de nota Mobiliteit ook het Belgisch voorbeeld ter bevordering van het openbaar vervoer te betrekken, zodat de Kamer hierover een goede afweging kan maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gerkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 3(29644).

Minister Peijs:

Voorzitter. De heer Van Hijum wil dat de motorrijtuigenbelasting en de BPM bestemmingsheffingen worden. De gedachten achter de motie zijn sympathiek, maar wij moeten bedenken dat het Infrafonds jaarlijks met 2,8% groeit. Ik denk dat dat een unicum is; op geen enkele begroting zien wij dat. De geschiedenis wijst uit dat 80% van de aardgasbaten, het FES, naar Verkeer en Waterstaat gaan. De manier waarop belasting op mobiliteit wordt geheven vormt het hart van de begrotingssystematiek en de Zalmnorm, namelijk de scheiding tussen inkomsten en uitgaven. De auto kost inclusief externe kosten ongeveer evenveel als ervoor betaald wordt. Een studie van het Centrum voor energiebesparing en schone energie en diverse Europese studies wijzen dat uit.

Het enige wat ik kan doen, is het verzoek van de Kamer doorspelen naar de heer Zalm. In zijn algemeenheid moeten wij echter ongelooflijk goed uitkijken met wat wij vragen. Wij moeten onze zegeningen op het gebied van verkeer en vervoer tellen. Wij zien de andere begrotingen dalen. Ik vraag de Kamer om genoegen te nemen met mijn toezegging dat ik het verzoek van de Kamer zal meenemen naar de heer Zalm. Ik ontraad aanneming van de motie.

De heer Van der Ham (D66):

Kan de minister ook de suggestie meenemen om onderzoek te doen naar mogelijkheden om de fiscale belasting van het bezit van een auto af te bouwen en het gebruik ervan duurder te maken, bijvoorbeeld via een kilometerheffing?

Minister Peijs:

Dat hangt nauw samen met het verzoek van de heer Van Hijum. Daarin gaat het ook om belastingen die onafhankelijk zijn van de mate van gebruik. Ik zal het verzoek meenemen naar het kabinet. Aanneming van de motie ontraad ik echter, omdat het echt gaat om het hart van het fiscale beleid van deze regering en de minister van Financiën.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik begrijp deze reactie niet zo goed, omdat alleen gevraagd wordt om de zaken eens ordentelijk op een rij te zetten. Dat dat in samenspraak met Financiën gebeurt, lijkt mij vanzelfsprekend. Kan de Kamer geen overzicht van voor- en nadelen en modellen ontvangen?

Minister Peijs:

Ik zal het meenemen, maar omdat de scheiding van inkomsten en uitgaven het hart van het begrotingsbeleid betreft, ontraad ik de motie.

Ik zeg mevrouw Gerkens toe dat ik haar onderzoeken zal toesturen. De resultaten van het Belgische experiment komen erop neer dat het OV meer gebruikt wordt, maar dat er niet minder autogebruik is. Het zijn dus niet de mensen die in de auto zaten, die in het OV gaan zitten. Bij de OV-kaart in Nederland zien wij dat studenten niet meer op de fiets gaan, maar ook in het OV gaan zitten. Dat kan nooit de bedoeling zijn. Ik zou ze graag op de fiets houden en de fiets in de fietsenstalling. Er zijn nog geen resultaten bekend van de proef in Zuid-Holland. De bus wordt goed gebruikt, maar het effect op het autogebruik is nog onbekend. Dat zal in het najaar bekend zijn. Ik zal het resultaat meenemen in de nota Mobiliteit. Het gaat om een decentrale afweging. De exploitatiegelden komen in de brede doeluitkering terecht. Alle onderzoeken zullen bij de nota Mobiliteit worden betrokken.

Mevrouw Gerkens (SP):

Juist vanwege het antwoord dat de minister geeft, vraag ik om het in mijn motie genoemde onderzoek. Wat de minister op dit punt zegt, klopt namelijk niet. Er zijn inmiddels ook resultaten bekend waaruit duidelijk naar voren komt dat het autogebruik is afgenomen. Ik zou dan ook graag willen dat de minister daarnaar onderzoek doet en de resultaten daarvan betrekt bij haar verdere beschouwingen. Als zij mij dat kan toezeggen, ben ik bereid de motie in te trekken.

Minister Peijs:

Er zijn onderzoeken gedaan. Ik zou niet weten waarom mevrouw Gerkens die niet zou vertrouwen. Het zijn eigen en Belgische onderzoeken. Bijvoorbeeld de stad Utrecht heeft het onderzocht en heeft berekend dat kosteloos openbaar vervoer aldaar 70 tot 100 mln euro zou kosten. Daaruit blijkt eens te meer dat zoiets als gratis openbaar vervoer niet bestaat. Iemand moet de rekening betalen. De rekening wordt dan verschoven van de gebruiker naar de algemene belastingbetaler. Een van de uitgangspunten bij alles wat wij doen, is nu juist dat de gebruiker betaalt. Ik ontraad derhalve aanneming van de motie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Aan het eind van de vergadering zal over de ingediende moties worden gestemd.

Naar boven