Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | nr. 91, pagina 5832-5836 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | nr. 91, pagina 5832-5836 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 24 juni 2004 over software-octrooien.
Mevrouw Gerkens (SP):
Voorzitter. Voor mijn partij was de beantwoording door de minister en de staatssecretaris zeer onbevredigend. Wij zijn van mening dat de minister een verkeerd standpunt heeft ingenomen in de Raad voor concurrentievermogen. De minister moet volgens ons zijn stem omzetten in een tegenstem. Wij hebben het uitgezocht en juridisch is dit mogelijk. Er is dus geen juridische reden om het niet te doen. Natuurlijk begrijpen wij dat het moeilijk ligt, maar soms moeten wij moeilijke dingen doen als het om belangrijke zaken gaat. Daarom stel ik de volgende motie voor.
De GerkensKamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de minister de Kamer onjuist geïnformeerd heeft inzake de bespreking van softwarepatenten in de Raad voor concurrentievermogen;
overwegende dat daardoor de Kamer geen standpunt heeft kunnen geven aan de minister;
overwegende dat als dat wel gebeurd was, de Kamer de minister had verzocht tegen de verandering van het voorstel van het Europees Parlement te stemmen;
overwegende dat door deze gang van zaken de minister een standpunt heeft ingenomen dat haaks staat op de wens van de Kamer;
verzoekt de regering, haar steun voor de besluitvorming in de Raad voor concurrentievermogen op 17 mei in te trekken en om te zetten in een stem "tegen",
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Gerkens en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 51(21501-30).
De heer Van Dam (PvdA):
Voorzitter. Het onderwerp patenten op software is in twee algemeen overleggen uitvoerig besproken. Daar is inhoudelijk wel zo'n beetje alles over gezegd. Over de procedure roep ik in herinnering dat de minister de Kamer per brief onjuist informeerde waardoor de Kamer te laat was met het kenbaar maken van haar mening aan de minister voordat die dit onderwerp in de Europese Raad besprak. De minister heeft in de Raad dus een standpunt ingenomen dat wat ons betreft niet had moeten worden ingenomen. Ik dien daarom een motie in waarin de minister wordt opgeroepen om vanaf heden zijn steun te onthouden aan het huidige voorstel. Overigens heb ik sympathie voor de motie van mevrouw Gerkens. Tijdens het algemeen overleg is echter al gebleken dat daarvoor in elk geval geen Kamermeerderheid is te vinden. Onze motie luidt derhalve als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in de Raad voor concurrentievermogen van 17 en 18 mei 2004 een politiek akkoord is bereikt over een voorstel om te komen tot een richtlijn ten aanzien van de patentering van software;
constaterende dat de minister van Economische Zaken namens Nederland zijn steun heeft betuigd aan dit voorstel;
constaterende dat het voorstel op essentiële punten afwijkt van de eerder door het Europees Parlement geaccepteerde tekst;
overwegende dat de minister van Economische Zaken de Kamer zeer kort voor de Raadsbijeenkomst onjuist heeft geïnformeerd over de aard van het geagendeerde voorstel, waardoor de Kamer haar controlerende taak niet naar behoren heeft kunnen vervullen;
overwegende dat een richtlijn voor patentering van software moet leiden tot harmonisatie van regelgeving binnen de EU opdat uitwassen met betrekking tot softwarepatentering kunnen worden tegengegaan;
spreekt als haar mening uit dat het politieke akkoord dat is bereikt in de Raad voor concurrentievermogen van 17 en 18 mei 2004 onvoldoende waarborgen biedt om uitwassen met betrekking tot softwarepatentering tegen te gaan;
verzoekt de regering, deze opvatting van de Kamer over te brengen aan de andere lidstaten;
verzoekt de regering, bij de verdere behandeling van het Raadsvoorstel vanuit deze opvatting op te treden en om met ingang van heden haar steun aan het huidige Raadsvoorstel te onthouden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam, Vendrik, Kraneveldt en Giskes. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 52(21501-30).
De heer Dittrich (D66):
Ik wil in dit verband een vraag stellen aan de heer Van Dam. De minister heeft duidelijk uitgelegd dat dit betrekking had tot de eerste lezing en dat er nog een tweede lezing kwam. Ik heb niet helder voor ogen hoe het zit, dus stel de heer Van Dam de feitelijke vraag of het klopt dat bij de tweede lezing de dingen die zijn misgegaan kunnen worden teruggedraaid. Er kunnen dan toch ook nieuwe dingen worden ingebracht? Er is toch geen man over boord?
De heer Van Dam (PvdA):
Nee, het Europees Parlement kan alsnog amendementen indienen en het voorstel wijzigen, maar ik vind dat duidelijk moet zijn dat Nederland niet achter het voorstel staat dat de Raad tot nu toe heeft geformuleerd.
De heer Dittrich (D66):
Dat is ook de reden waarom de fractie van D66 deze motie mede ondertekent.
Mevrouw Gerkens (SP):
Er moet toch ook een absolute meerderheid in het Europees Parlement zijn, wil dat nog iets kunnen veranderen aan dit voorstel?
De heer Van Dam (PvdA):
Ik heb begrepen dat er een meerderheid van stemmen moet zijn en niet, zoals hier weleens geldt, een meerderheid van stemmen van aanwezigen. Er zit een nieuw parlement, dus ik denk dat het goed is als de Nederlandse regering zo vroeg mogelijk een correctie in haar standpunt aanbrengt.
Mevrouw Örgü (VVD):
Betekent dit dat het laatste verzoek in de motie om steun aan het Raadsvoorstel te onthouden, geldt tot de tweede lezing?
De heer Van Dam (PvdA):
Na de discussie met het Europees Parlement kan er natuurlijk altijd een gewijzigd Raadsvoorstel komen. De motie gaat niet zo ver dat de regering tegen dat voorstel moet zijn, ongeacht wat daarin komt te staan. In de motie staat dat de regering steun moet onthouden aan wat tot nu toe is geaccordeerd. Mevrouw Van DamGerkens heeft in haar motie "tegen" geformuleerd. Ik spreek van "steun onthouden". Hopelijk komt er een nieuw voorstel waarmee de bezwaren van ons en van het Europees Parlement worden weggenomen.
Mevrouw Örgü (VVD):
Dan zegt u toch hetzelfde als het kabinet? Het kabinet heeft toch gezegd dat de Kamer volledig wordt betrokken bij de tweede lezing en dat dan het oordeel over de richtlijn wordt geformuleerd?
De heer Van Dam (PvdA):
Volgens mij heeft het kabinet gezegd dat het het Raadsvoorstel heeft gesteund en tot op heden steunt. Dit strookt niet met onze opvatting en ik hoop ook niet met de opvatting van de meerderheid van deze Kamer.
De voorzitter:
Er is iets verkeerd gegaan bij het ronddelen van de moties. Mijn excuses daarvoor. De staatssecretaris is echter bereid om met haar antwoord te beginnen.
Staatssecretaris Van Gennip:
Mijnheer de voorzitter. Ik zal op de moties ingaan in omgekeerde volgorde in afwachting van de exacte tekst van de motie van mevrouw Gerkens.
Ik begin dan bij de motie van de heer Van Dam. Hij refereerde aan de twee algemene overleggen op 23 en 24 juni. Wij hebben uitgebreid met de Kamer gesproken over zowel de inhoud als de procedurele gang van zaken op dit dossier. Wij hebben gesproken over het feit dat de informatievoorziening aan de Kamer incorrect is geweest. Ik benadruk nogmaals dat zowel de minister als ik ons dat persoonlijk aantrekken en betreuren. Daarmee is het echter niet ongedaan gemaakt. Ik wil wel dat de Kamer ervan verzekerd is dat wij goed hebben uitgezocht wat er mis is gegaan en op ons ministerie van alles hebben gedaan om ervoor te zorgen dat het niet weer gebeurt.
De minister heeft tijdens de Raad voor concurrentievermogen op 17 en 18 mei ingestemd met het gemeenschappelijke standpunt van de Raad in eerste lezing. Die tekst wijkt op een aantal punten af van de tekst die het Europees Parlement in september 2003 in eerste lezing heeft vastgesteld. Wij hebben dat ook uitgebreid besproken.
In die twee AO's hebben wij ook gesproken over de codecisieprocedure en over de manier waarop die tot stand is gekomen. In die procedure is het gebruikelijk dat Raad en Europees Parlement in eerste lezing elk hun eigen visie presenteren. Dat hebben zij dus ook gedaan op de inhoud van deze richtlijn. Dat is niet ondemocratisch. Dat is de manier waarop codecisie werkt. Sterker nog, het is ook de bedoeling dat in eerste lezing de twee verschillende meningen duidelijk worden, zodat je in tweede lezing en uiteindelijk eventueel in een reconciliatie dichter bij elkaar komt.
Ik ben het eens met de overweging dat er uiteindelijk een richtlijn dient te komen die enerzijds leidt tot harmonisatie van regelgeving en anderzijds mogelijke uitwassen tegengaat. Zoals ook is gewisseld in de AO's, de Kamer, de minister en ik waarderen wat dat betreft het bereikte gemeenschappelijke standpunt van de Raad anders. De Kamer wil – althans een aantal leden van de Kamer – dat wij meer oog hebben voor de bezwaren die in het Europees Parlement naar voren zijn gebracht. Wij zeggen dat wat nu voorligt, voldoende is.
In de motie wordt van ons gevraagd om in de discussie met andere lidstaten over te brengen dat Nederland nog zorgen heeft over onder andere de duidelijkheid van de grenzen van de conceptrichtlijn, met name de mogelijkheden voor octrooien op in computers geïmplementeerde uitvindingen.
In de motie wordt ons ook gevraagd om ons te onthouden van steun aan het bereikte gemeenschappelijke standpunt en om met ingang van heden onze steun aan het huidige Raadsvoorstel te onthouden. Indien een Kamermeerderheid de motie steunt, ben ik natuurlijk bereid dat te doen. Wat dat betreft laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer over. Als een Kamermeerderheid met de motie instemt, zal het kabinet zich onthouden van adhesiebetuigingen, zowel politiek als ambtelijk, aan het gemeenschappelijke standpunt. Ik benadruk wel dat de minister en ik nog steeds van mening zijn dat wat er nu ligt, waarover wij met een aantal leden van de Kamer van mening verschillen, wel voldoende waarborgen biedt en dat de procedure die nu wordt gevolgd, van een tweede lezing en wellicht zelfs een derde discussie, voldoende procedurele mogelijkheden biedt om dichter bij elkaar te komen.
Als de motie een meerderheid krijgt en ik haar zou uitvoeren, zijn er nog twee dingen waarop ik wil wijzen. Nederland is het komende halfjaar Voorzitter van de Europese Unie. Als in het komende halfjaar tijdens ons Voorzitterschap dit dossier in Brussel weer aan de orde is, wat ik overigens betwijfel, want er is een nieuw Europees Parlement en een nieuwe Commissie, zal ik mij inzetten om de dialoog tussen Europees Parlement en Raad goed te voeren. Ik heb dat in het algemeen overleg ook al gezegd. Dat betekent goed luisteren naar de argumenten van het Europees Parlement en daar inhoudelijk veel tijd in steken. Ik heb uw Kamer reeds beloofd dat ik mij daarvoor zal inzetten, als het tijdens ons voorzitterschap aan de orde is.
Het tweede waar ik hierbij op wil wijzen, is dat wij het komende halfjaar als voorzitter gehouden zijn het gemeenschappelijke standpunt uit te dragen. Wij hebben niet alleen bij dit onderwerp, maar bij alle onderwerpen waarmee wij te maken hebben, twee petten op: de pet van Nederlandse regering en de pet van voorzitter van de EU. Zoals dat voor alle onderwerpen geldt, geldt het ook voor dit onderwerp: op het moment dat wij in de voorzittersstoel zitten, zijn wij gehouden aan het gemeenschappelijke standpunt, onafhankelijk ervan of wij vóór of tegen waren of ons onthouden hebben. Dit geldt dus ook als wij ergens heel sterk tegen zijn geweest. Op het moment dat ik mijn Nederlandse pet op heb, zou ik de motie kunnen uitvoeren, maar op het moment dat ik mijn voorzitterspet op heb, moet ik mij bij dit onderwerp, net zoals bij andere onderwerpen, houden aan het gemeenschappelijke standpunt.
De heer Hessels (CDA):
Hoe moeten wij dit nu zien en hoe gaat dat in de praktijk? Wij hebben nu de regering als voorzitter, wij hebben de regering als voorstander van het huidige akkoord in de Raad voor Concurrentievermogen en wij hebben de regering als uitvoerder van deze motie. Dat lijkt mij ontzettend lastig. Bij de eerste mogelijkheid kan ik mij nog wel wat voorstellen, maar ik vraag mij af hoe het gaat als er een inhoudelijke reactie moet worden gegeven in de Raad. Gaat u dan zeggen: wij zijn er eigenlijk wel voor, maar wij voeren een motie uit waardoor wij ons moeten onthouden van steun? Dat lijkt mij moeilijk samen te gaan.
Staatssecretaris Van Gennip:
U noemt drie mogelijkheden, maar het zijn er uiteindelijk maar twee, afhankelijk van uw oordeel over de motie. Wij zijn voorzitter en wij zijn Nederland. Het zijn van voorzitter betekent het gemeenschappelijke standpunt uitdragen en zorgen dat er aan compromissen wordt gewerkt, zoals wij dat op alle onderwerpen doen. Als Nederlandse regering is het ofwel het standpunt zoals de minister en ik dit tot nu toe verdedigd hebben, ofwel uw motie. Kortom, dan is het is één van beide. Overigens, ook als de Kamer de motie niet breed ondersteunt, dan nog zal ik ervoor zorgen – dat heb ik al in het algemeen overleg gezegd – de dialoog met het Europees Parlement goed te voeren. Ik heb ook toegezegd, in de richting van de heer Dittrich, dat ik in de aanloop naar het volgende belangrijke moment, de tweede lezing in het Europees Parlement, uitgebreid in overleg zal gaan met de sector en dat er ook weer een moment van discussie met de Kamer zal zijn. Het is immers duidelijk dat dit onderwerp nog veel discussie behoeft in de Kamer en die zullen wij dan ook op de juiste momenten voeren. Ik zal er bovenop zitten om te zorgen dat wij dit de volgende keer op tijd doen, zodat wij op tijd de juiste discussies hebben.
De heer Van Dam (PvdA):
Het voorstel komt nog één keer terug in de Raad, ter formele bekrachtiging. Als u deze motie gaat uitvoeren, ga ik ervan uit dat u op dat moment de steun zult onthouden aan die formele bekrachtiging van het voorstel.
Staatssecretaris Van Gennip:
Het komt terug als hamerstuk; daar hebben wij het over gehad. Ik vind niet dat ik daar een stemming over kan aanvragen, als ik mij vervolgens van stemming ga onthouden. Dat vind ik een heel rare figuur. Dat kan gewoon niet; dat is een beetje vreemd. Waar wij het ook over hebben gehad in het algemeen overleg – de heer Vendrik wees daarop – is het gegeven: eenmaal gestemd, is gestemd. Welnu, wij hebben op 17 en 18 mei in de Raad voor Concurrentievermogen onze mening uitgesproken; wat dat betreft ga ik geen stemming aanvragen.
De heer Van Dam (PvdA):
Deze motie zegt: vanaf heden steun onthouden aan het huidige Raadsvoorstel. De wijze waarop u dit invult, moet u weten, maar het betekent dat u op het moment dat het terugkomt in de Raad, niet zwijgend akkoord gaat met het voorstel dat er ligt.
Staatssecretaris Van Gennip:
U vraagt ook in de motie dat de regering deze opvatting van de Kamer overbrengt aan de andere lidstaten. Nu, dat gaan wij dan natuurlijk doen, maar dat is iets anders dan een stemming aanvragen en mij daarbij vervolgens onthouden van stemming. In dat geval maak ik mij volstrekt belachelijk: ik wil graag stemmen, maar ik onthoud mij! Nee, u vraagt mij deze opvatting van de Kamer over te brengen aan andere lidstaten en dáár zal ik zorg voor dragen, als de Kamer de motie aanneemt.
De heer Dittrich (D66):
Moet ik dat zien als een soort schriftelijke stemverklaring zonder dat er gestemd wordt? Hoe gaat u dit doen? Brengt u een soort bulletin uit waarin staat dat Nederland er nu zus en zo over denkt? Hoe gaat u dit aanpakken?
Staatssecretaris Van Gennip:
Ik dacht eigenlijk meer aan, bijvoorbeeld, een brief aan mijn collega's. Ik moet het natuurlijk even goed bekijken hoe ik het exact doe, maar zoiets had ik in gedachten.
De heer Vendrik (GroenLinks):
In het AO was ik in de veronderstelling dat er reeds over het standpunt van de Raad was gestemd. Nu blijkt dat er nog een tweede moment is, de formele bekrachtiging van dat standpunt. Ik zie geen enkel beletsel, zeker gezien de voorgeschiedenis van dit dossier, voor de regering om bij gelegenheid van die formele bekrachtiging stemming aan te vragen en haar standpunt kenbaar te maken. Gezien de voorgeschiedenis bent u dat de Kamer wel verplicht. U vindt dat u zichzelf daarmee belachelijk maakt, maar eerlijk gezegd heb ik daar even geen boodschap aan. De motie is op dit punt heel helder. Als er nog sprake is van een procedure die voorziet in formele bekrachtiging, roept de motie u ook om ook die gelegenheid te baat te nemen om helder te maken wat de positie van de regering is op basis van deze motie. Dat betekent dat u zich onthoudt van stemming.
Staatssecretaris Van Gennip:
Hebt u het nu over de motie-Van Dam of over de motie-Gerkens?
De heer Vendrik (GroenLinks):
De motie-Van Dam.
De heer Hessels (CDA):
Het gaat om het houden van een stemming. Ik vind de vraag van de staatssecretaris heel terecht: over welke motie heeft de heer Vendrik het nu? Het was vanaf het begin in het AO duidelijk dat de tweede stemming ter bekrachtiging nog zou plaatsvinden, maar misschien heeft hij dat gemist. Ziet de staatssecretaris een mogelijkheid om, als die tweede stemming plaatsvindt, bij wijze van een formele stemverklaring door middel van een briefje of een korte opmerking te zeggen dat zij geacht wil worden zich te onthouden van stemming? Dat is de opvatting van de Kamer, als de motie-Van Dam wordt aangenomen. De Kamer wil niet dat de staatssecretaris tegenstemt, zoals de heer Vendrik nu naar voren brengt. Dat is een andere motie. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat, als je stemming aanvraagt om je vervolgens daarvan te onthouden, het niet helemaal is zoals het normaal gesproken zou moeten gaan.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik heb niet gesproken over tegenstemmen. Ik had het erover dat deze procedure wordt benut door de regering om zich te onthouden van instemming met het raadsvoorstel.
Staatssecretaris Van Gennip:
Ik heb zojuist in de richting van de heer Dittrich gezegd dat ik bereid ben een brief aan mijn collega's te sturen met uw opvatting. Ik zeg in de richting van de heer Vendrik en de heer Van Dam dat, als uw interpretatie is dat ik stemming moet aanvragen over een hamerstuk om mij vervolgens van stemming te onthouden, ik aanneming van de motie ontraad. Als ik het kan doen zoals ik zojuist tegen de heer Dittrich heb gezegd, dan laat ik het oordeel over aan uw Kamer.
De heer Van Dam (PvdA):
Zal ik dan helderheid bieden in deze discussie? Wat mij betreft kunt u de motie als volgt interpreteren. Er komt nog een formele bekrachtiging. Ik vraag van u niet meer dan dat u aan de andere lidstaten laat weten dat u geen steun geeft aan het raadsvoorstel. Ik vraag u dus niet om per se stemming aan te vragen. Ik begrijp ook dat het raar is om stemming aan te vragen en vervolgens niet tegen te stemmen. Wel vraag ik dat u op dat moment laat weten aan de andere lidstaten dat u niet kunt instemmen met het voorstel.
Staatssecretaris Van Gennip:
U zegt nu dat niet instemmen iets anders is dan onthouden. Ik wil heel duidelijk weten hoe u het interpreteert.
De heer Van Dam (PvdA):
Het betekent dat u uw steun daaraan moet onthouden.
Staatssecretaris Van Gennip:
Dat is de interpretatie die de heer Dittrich eraan heeft gegeven en waarover ik het oordeel aan de Kamer kan laten. De interpretatie van de heer Vendrik moet ik ontraden.
De voorzitter:
De heer Van Dam is de eerste ondertekenaar van de motie-Van Dam; anders zou de motie niet zo heten. Mevrouw Gerkens heeft de motie niet ondertekend. Anders gaan wij dingen door elkaar halen.
Mevrouw Gerkens (SP):
Mijn verzoek aan de staatssecretaris is om, welke motie dan ook wordt aangenomen, niet alleen op dat moment, maar zo vroeg mogelijk aan haar collega's te laten weten wat het standpunt van de Kamer is.
Staatssecretaris Van Gennip:
Ik moet er even over nadenken op welke manier ik dat precies zal doen. Er moet bijvoorbeeld een briefje worden gestuurd. Er wordt gezegd "brief", maar als lezer van vele van dat soort brieven kan ik u verzekeren dat korte brieven beter zijn dan lange.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, aan het eind van de vergadering over de moties te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Zoals ik al eerder heb gezegd, zijn de ministers pas later deze middag beschikbaar in verband met de bijeenkomst met alle leden van de Europese Commissie. Om 13.00 uur houden wij een regeling van werkzaamheden.
De vergadering wordt van 11.42 uur tot 13.00 uur geschorst.
De voorzitter:
De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20032004-5832-5836.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.