Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 30 juni 2004 over het Schattingsbesluit WAO.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Ik heb in mijn bijdrage in het debat over het schattingsbesluit de nadruk gelegd op het ontbreken van perspectieven voor arbeidsongeschikten om daadwerkelijk een kans op participatie op de arbeidsmarkt te hebben. Dat is wat ons betreft nog steeds het grote probleem. Ik constateer dat de minister een paar kleine toezeggingen heeft gedaan naar aanleiding van het debat in de Eerste Kamer, waar PvdA en CDA een aantal casussen hebben voorgelegd, waarop de minister gelukkig met enige souplesse heeft gereageerd.

Gisteren heeft de minister op een aantal punten geen duidelijk antwoord kunnen geven vanwege tijdgebrek. Er zijn nog veel onduidelijkheden. Zo zou ik nog weleens willen weten waar nu de 336 mln opeens vandaan komt, terwijl er in de brief van 29 juni nog sprake was van 228 mln. Ik constateer ook dat een aantal antwoorden echt onvoldoende is. Het antwoord op de vraag hoe mensen nu echt aan het werk komen is niet voldoende.

Ik verwijs maar even naar de directeur van Breman in Genemuiden, toevallig de heer Balkenende, een neef van de minister-president. Hij heeft 150 gedeeltelijk WAO'ers in dienst, maar zegt dat bij het huidige kabinetsbeleid niet meer te kunnen volhouden. Om ertoe bij te dragen dat het wel kan, heb ik de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten zoveel mogelijk bevorderd moet worden;

constaterende dat meer dan 50% van de gedeeltelijk arbeidsongeschikten werkt;

overwegende dat de gevolgen van het Schattingsbesluit ertoe kunnen leiden dat werkende arbeidsongeschikten er in inkomen op achteruit kunnen gaan;

verzoekt de regering, ten aanzien van werkende arbeidsongeschikten geen verandering aan te brengen in hun inkomenscompensatie, zolang hun arbeidsovereenkomst ongewijzigd blijft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37(28333).

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Ik heb bij het debat over de Wet wijzigingssystematiek herbeoordelingen een motie ingediend waarin de regering gevraagd werd voor 1 september een plan met concrete prestatiedoelstellingen ten aanzien van reïntegratieperspectieven aan de Kamer te sturen. Die motie heb ik indertijd aangehouden, omdat de minister zei dat hij met allerlei plannen zou komen. Die plannen hebben wij in een brief gekregen. Er is sprake van een projectgroep en van een aantal best goede voornemens, maar niet van een echt concreet plan voor werk voor WAO'ers, waarom wij vroegen. Ik verzoek u, de motie alsnog in stemming te brengen.

De voorzitter:

De motie-Bussemaker/Vendrik (29497 en 29498, nr. 8) wordt aan de stemmingslijst toegevoegd. Deze motie luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ten gevolge van het nieuwe Schattingsbesluit zo'n 110.000 mensen geen of minder uitkering zullen krijgen;

overwegende dat er vooralsnog geen perspectief is op een convenant met werkgevers, noch op een sluitende één-op-één-reïntegratie om zodoende de kansen op werk te vergroten;

verzoekt de regering, de Kamer voor 1 september een plan met concrete prestatiedoelstellingen te sturen ten aanzien van reïntegratieperspectieven op betaald werken en daarbij de middelen te melden die daarvoor uitgetrokken worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

Mevrouw Verburg (CDA):

Mijnheer de voorzitter. De herbeoordelingsoperatie in de WAO is nodig om na te gaan wat mensen nog wel kunnen of weer kunnen leren en welke kansen zij kunnen krijgen, in plaats van, zoals nu, wat zij niet meer kunnen. Daarom vinden wij dit een belangrijke operatie. Wij steunen de voornemens van het kabinet. Wij willen daar echter zorgvuldig mee omgaan.

Er zijn mensen met klachten en verschijnselen waar heel zorgvuldig naar gekeken moet worden. Het kan dan goed zijn voor de herbeoordeling en de beslissing een gesprek met een arbeidsdeskundige mogelijk te maken, om na te gaan wat de arbeidsmogelijkheden zijn en hoe die verder bevorderd zouden kunnen worden. Om die reden heb ik een motie, die ik indien mede namens mevrouw De Vries van de VVD en de heer Dittrich van D66.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de herbeoordeling van werknemers die nu reeds een WAO-uitkering hebben, om maatwerk en om een zorgvuldige aanpak vraagt,

overwegende dat het verstandig kan zijn, een WAO-gerechtigde eerst met een arbeidsdeskundige te laten nagaan hoe de arbeidsmogelijkheden optimaal benut kunnen worden;

verzoekt de regering, bij de herbeoordelingsoperatie van huidige WAO-gerechtigden de mogelijkheid te creëren om voorafgaand aan de herbeoordeling een gesprek met een arbeidsdeskundige mogelijk te maken om de arbeidsmogelijkheden optimaal bij de beoordeling en de beslissing te kunnen betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verburg, Bibi de Vries en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38(28333).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik wil mij beperken tot twee onderwerpen die samenhangen met het schattingsbesluit, in de eerste plaats de ernstige psychische stoornis en in de tweede plaats de partner- en vermogenstoets voor de huidige WAO'ers. Over beide onderwerpen dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij de voorgenomen (her)beoordeling van arbeidsongeschikten in voorkomende gevallen moet worden bepaald of er sprake is van de diagnose "ernstige psychische stoornis";

overwegende dat verzekeringsartsen niet zijn opgeleid om psychiatrische diagnoses te stellen;

overwegende dat er bij ongeveer 170.000 van de te herbeoordelen arbeidsongeschikten sprake is van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid vanwege psychische klachten;

overwegende dat het ongewenst is om psychiaters een centrale rol toe te kennen bij het beoordelen van arbeidsongeschiktheid;

overwegende dat de ernst van een lichamelijke of psychische stoornis niet bepalend is voor de mate waarin iemand in arbeid kan functioneren;

verzoekt de regering, de invoeging "als gevolg van een ernstige psychiatrische stoornis" in artikel 2, lid 5, onderdeel d, van het Schattingsbesluit achterwege te laten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39(28333).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Zoals ik al aangaf, heeft de tweede motie betrekking op de partner- en vermogenstoets in de nieuwe WAO-plannen. Nieuwe gevallen, als ik ze zo mag noemen, worden volgens de nieuwe plannen niet geconfronteerd met een partner- en vermogenstoets. Ik vind dat de mensen die op grond van het nieuwe schattingsbesluit herbeoordeeld worden, op dezelfde wijze behandeld dienen te worden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat toekomstige arbeidsongeschikten die bij de komende herziening van het WAO-stelsel op een inkomen op bijstandsniveau zijn aangewezen, niet te maken krijgen met een partner- of vermogenstoets;

overwegende dat het bij de herbeoordeling van de huidige arbeidsongeschikten mogelijk is dat intrede in de bijstand volgt;

overwegende dat het gewenst is dat de bestaande en de toekomstige arbeidsongeschikten, als zij aangewezen zijn op een inkomen op bijstandsniveau, gelijkwaardig worden behandeld;

verzoekt de regering, geen partner- en vermogenstoets toe te De Witpassen op degenen die bij de herbeoordeling in het kader van de arbeidsongeschiktheidswetten op de Wet werk en bijstand zullen zijn aangewezen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40(28333).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister van Sociale Zaken voor de brief over de inkomensgevolgen van dit kabinetsbeleid, voortvloeiend uit de Voorjaarsnota. Hij heeft aangekondigd dat hij in september een groot stuk aan ons zal voorleggen en uit respect daarvoor zeg ik hem graag toe dat wij hem daaraan zullen houden.

Ook van het schattingsbesluit krijgen wij in september nog een meer definitieve versie in beeld. Als het advies van de Raad van State dan ook bekend is, zullen wij een definitief oordeel vellen, maar wat er tot nu toe in staat, bekoort de fractie van GroenLinks allerminst. Daarom dien ik twee moties in om te bekijken of er nog iets te repareren is. De eerste motie gaat over de introductie van het begrip ernstige psychische stoornis. Daarover sprak de heer De Wit. Namens de fractie van GroenLinks zou ik wensen dat dat uit het Schattingsbesluit wordt gehaald. In het geval dat dat niet gebeurt, treedt de volgende motie in werking.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het concept-Schattingsbesluit is vastgelegd dat onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren het rechtstreeks gevolg moet zijn van een ernstige psychische stoornis;

van mening dat een dergelijke beoordeling psychiatrische expertise veronderstelt, mede omdat sprake kan zijn van moeilijk objectiveerbare klachten met een psychische of psychiatrische achtergrond;

verzoekt de regering, in het nieuwe Schattingsbesluit vast te leggen, dat indien in de eerste twee jaar ziekteperiode nog geen psychiatrisch onderzoek heeft plaatsgevonden, de verzekeringsarts in voorkomende gevallen een psychiatrisch onderzoek laat verrichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vendrik en Bussemaker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41(28333).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Mijn tweede motie betreft de twee punten van het Schattingsbesluit waartegen de fractie van GroenLinks het meeste bezwaar heeft. Het eerste gaat over de beperking van het aantal te duiden arbeidsplaatsen. Dat gaat naar drie maal drie. Dat is al een aanzienlijke wijziging van het Schattingsbesluit. Zij zal ertoe leiden dat tienduizenden WAO'ers een lagere uitkering of geen uitkering krijgen zonder perspectief op werk. Ons bezwaar tegen het tweede punt heb ik in de volgende motie vervat.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het concept-Schattingsbesluit voorziet dat ter bepaling van de restcapaciteit algemeen gebruikelijke bekwaamheden worden verondersteld, zoals het beheersen van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik, en dat de regering in een later stadium bij ministeriële regeling andere bekwaamheden kan toevoegen;

van mening dat het onjuist is om de restcapaciteit van potentiële WAO-gerechtigden mede te beoordelen aan de hand van niet aanwezige bekwaamheden;

verzoekt de regering, alle bepalingen ter zake van de algemeen gebruikelijke bekwaamheden uit het Schattingsbesluit te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vendrik, Bussemaker en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42(28333).

Mevrouw Bibi de Vries (VVD):

Voorzitter. De minister krijgt van de VVD een dikke plus voor dit Schattingsbesluit. Wij willen echter nog een kleine wijziging aanbrengen. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende het grote belang dat er is om (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten te reïntegreren naar werk;

constaterende dat de regering in het nieuwe Schattingsbesluit het arbeidsplaatsenvereiste aanpast naar drie arbeidsplaatsen per functie;

constaterende dat als in het nieuwe Schattingsbesluit het arbeidsplaatsenvereiste zou worden aangepast naar 1 arbeidsplaats per functie, dit naar verwachting een extra besparing zal opleveren, oplopend tot ca. 80 mln euro in 2007;

van mening dat alles op alles gesteld moet worden om arbeidsongeschikten na de herbeoordelingsoperatie te reïntegreren naar werk;

verzoekt de regering, het Schattingsbesluit zodanig aan te passen dat het arbeidsplaatsenvereiste 1 arbeidsplaats per functie wordt en het geld dat hierdoor beschikbaar komt te steken in de reïntegratie van arbeidsongeschikten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bibi de Vries. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43(28333).

Mevrouw Bibi de Vries (VVD):

Voorzitter. Deze motie past bij het oorspronkelijke plan van de regering en daarom dienen wij haar in.

De voorzitter:

Ik zie dat de Bibi de Vriesheer Vendrik wil interrumperen, maar de regel van de dag is: geen discussies tussen de leden. Het gaat bij deze VAO's echt om overleg tussen de Kamer en de minister. Ik blijf evenwel de leden aanmoedigen om buiten de Handelingen om informeel met elkaar van gedachten te wisselen.

Minister De Geus:

Voorzitter. Ik moest even de aangehouden motie van de leden Bussemaker en Vendrik erbij pakken. Die zat uiteraard niet in het setje dat nu van het secretariaat kwam, maar wel in mijn dossier.

De eerste motie van mevrouw Bussemaker en de heer Vendrik gaat over de arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Wij spreken eigenlijk liever over gedeeltelijk arbeidsgeschikten, maar dat is niet het hart van de motie. Het hart van de motie is het verzoek om geen verandering aan te brengen in de inkomenscompensatie zolang de arbeidsovereenkomst ongewijzigd blijft. Ik moet die motie ontraden, omdat de motie eigenlijk de situatie van een arbeidsovereenkomst, op het moment dat die bestaat, niet alleen als de werkelijkheid van nu, maar ook als de werkelijkheid van de toekomst neemt. Het ontneemt betrokken werkgever en werknemer de incentive om een arbeidscapaciteit die hoger is dan die op dit moment in de arbeidsovereenkomst verdisconteerd is, te benutten. Overigens is het risico van het kunnen benutten van meer arbeidscapaciteit, voor zover het een werkloosheidsrisico is, in de WW verzekerd. Dat hebben wij in het debat ook gewisseld.

In de tweede motie van mevrouw Bussemaker en de heer Vendrik wordt de regering verzocht om voor 1 september een plan met concrete prestatiedoelstellingen te sturen als het gaat om reïntegratieplicht voor betaald werk en daarbij de middelen te melden die daarvoor worden uitgetrokken. Deze motie is aangehouden na het debat dat wij in juni hebben gehad. Wij hebben daar deze week ook nog nader over gesproken. Ik heb in de brief van 29 juni geschreven hoe het staat met het overleg met de werkgevers en de verschillende plannen die daarbij geagendeerd zijn. Ik heb ook aangegeven dat ik voor 1 oktober met een plan van aanpak en een uitwerking zal komen. In die motie spreekt mij aan de zorg om daadwerkelijk de perspectieven op betaald werk te vergroten. Deze motie komt echter iets te vroeg gezien het proces met de werkgevers. Bovendien is ze minder breed dan de benadering die in mijn brief van 29 juni is gekozen. Ik ontraad de Kamer dan ook om dit verzoek aan mij te doen, omdat ik er gegeven het spoor dat is gekozen in de brief van 29 juni, niet aan zal kunnen voldoen.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

De motie is inderdaad minder breed, maar ze is wel concreter. Ik vraag de minister ook juist om die concreetheid. Als ik de datum verander in 1 oktober, maar wel vraag om een concreet plan, kan hij daar dan iets positiever tegenover staan?

Minister De Geus:

Ik zou er dan wel iets positiever tegenover kunnen staan, maar nog niet positief genoeg. Ik heb namelijk aangegeven dat in de brief van 29 juni een agenda is opgemaakt. Die agenda moet worden afgewerkt en die leidt tot een concreet plan. Ik kan nu nog niet zeggen of er concrete prestatiedoelstellingen in staan en wat voor prestatiedoelstellingen gelden voor werkgevers en voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Ik weet uit mijn eerste contacten met centrale werkgeversorganisaties dat zij, in tijden van deze economische ontwikkeling niet, zoals een paar jaar geleden met etnische minderheden het geval was, een getal met mij kunnen afspreken over het aantal gedeeltelijk arbeidsgeschikten dat zij kunnen reïntegreren. Die kant zal het dus niet opgaan, maar het wordt wel een concreet plan van aanpak.

Voorzitter. Dan kom ik bij de motie van mevrouw Verburg c.s. Die betreft een onderwerp waar wij vrij uitvoerig over hebben gesproken in het debat. Het gaat hier over het mogelijk inschakelen van de arbeidsdeskundige om de arbeids-mogelijkheden optimaal bij de beoordeling te betrekken. Ik meen werkelijk dat daarover in het algemeen overleg voldoende van gedachten is gewisseld en dat er van mijn kant voldoende is gesteld. Ik laat het oordeel aan de Kamer over of daar nog meer over gezegd moet worden.

Voorzitter. De heer De Wit heeft een motie ingediend met het verzoek om de partner- en vermogenstoets niet toe te passen op degenen die bij de herbeoordeling in het kader van de arbeidsongeschiktheidswetten en de Wet werk en bijstand zullen zijn aangewezen. Ik moet aanvaarding van deze motie ontraden. Deze motie gaat terug tot een steeds weerkerend debat met deze Kamer dat erop neerkomt dat degenen die geheel of gedeeltelijk werkloos zijn, maar met een verleden in de arbeidsongeschiktheidsregelingen, niet anders behandeld moeten worden dan mensen die op een andere manier werkloos zijn.

Vervolgens kom ik bij de motie van de heren De Wit en Vendrik betreffende de 170.000 te herbeoordelen arbeidsongeschikten vanwege psychische klachten. Op dat aantal kan ik niet ingaan, omdat ik de gegevens daarover niet bij de hand heb. Ik kan wel ingaan op het verzoek in de motie om deze invoeging achterwege te laten. Ik heb in het algemeen overleg goed geadstrueerd dat het nu juist van groot belang is dat wij niet meer uitgaan van alleen het bestaan van psychische klachten, maar dat het gaat om klachten die het gevolg zijn van een ernstige psychiatrische stoornis. Dat is noodzakelijk om daarmee een onderscheid te kunnen maken tussen dat wat verzekerd is in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en dat wat daar niet verzekerd is. In het verlengde hebben wij overigens wel met elkaar gedebatteerd over de vraag hoe klachten en mogelijkheden van mensen wel worden meegenomen in de maatwerkbenadering, waar ook de zojuist besproken motie over gaat.

De heer De Wit (SP):

De motie gaat in essentie niet over die 170.000. Het gaat over de meer algemene vraag of je die toetsen zou moeten toepassen bij mensen die herbeoordeeld worden en die op grond van de nieuwe regels in de bijstand komen. De motie stelt voor om dat niet te doen.

Minister De Geus:

Dan hebben wij elkaar goed begrepen. Ik kan dus afzien van een verder debat over het getal. Dan gaat het in essentie om de vraag of dit nu wel of niet in het schattingsbesluit opgenomen moet worden. Ik meen van wel, omdat het van belang is dat het schattingsbesluit haarscherp maakt dat het ook bij psychische klachten moet gaan om klachten die het gevolg zijn van een ernstige psychiatrische stoornis.

In het verlengde hiervan heeft de heer Vendrik, gesteld dat deze motie niet wordt aangenomen, samen met mevrouw Bussemaker het verzoek ingediend om in het schattingsbesluit vast te leggen dat indien de eerste twee jaar van de ziekteperiode nog geen psychiatrisch onderzoek heeft plaatsgevonden, de verzekeringsarts in voorkomende gevallen een psychiatrisch onderzoek laat verrichten. Dat is een motie die ofwel volstrekt overbodig is ofwel in zekere zin een aanwijzing van de bestaande praktijk betekent. Dan moet ik aanvaarding hiervan ontraden. Er staat letterlijk: de verzekeringsarts in voorkomende gevallen een psychiatrisch onderzoek laat verrichten. Dan zeg ik dat het in voorkomende gevallen gebeurt, maar dat is ten detrimente van de verzekeringsarts c.q. van UWV. Als de indieners vinden dat voor alle gevallen waaraan nog geen psychiater is ingeschakeld, er toch een psychiater aan te pas zal moeten komen, dan ben ik het daar niet mee eens. Er zijn ook ernstige psychiatrische stoornissen die door de verzekeringsarts zijn vast te stellen.

Voorzitter: Ten Hoopen

Minister De Geus:

Ik heb een vergelijking gemaakt met andere klachten. Niet voor alle nierklachten hoeft een uroloog te worden geraadpleegd. Niet voor alle snijwonden hoeft een chirurg te worden geraadpleegd. Zo hoeft ook niet voor alle psychische klachten een psychiater te worden ingeschakeld. Daarmee heb ik het niet over minder erge of ernstige klachten. Als een klacht moeilijker te diagnosticeren is, komt er natuurlijk een psychiater aan te pas. Dat is altijd gebruik. Kortom, ofwel de motie is overbodig, ofwel de motie beoogt dat er altijd een psychiater aan te pas moet komen. Als dat laatste het geval is, moet ik de Kamer de aanvaarding van de motie ontraden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dan heeft dit debat in ieder geval iets opgeleverd. Datgene wat de minister nu zegt, is nog niet eerder geschreven of gezegd door de regering. Tot nu toe was nadrukkelijk de suggestie van het kabinet dat het aan de verzekeringsarts is om een ernstige psychische stoornis vast te stellen. Of daarbij gebruik zou worden gemaakt van expertise vanuit het psychiatrische veld, was onduidelijk. Dat beschouw ik dan als een nadrukkelijke toezegging. Ik wil de motie aanhouden als de minister toezegt dat dit in het definitieve Schattingsbesluit nog eens helder wordt omschreven. Er zal immers toch nog een nadere herziening van het Schattingsbesluit komen als gevolg van het advies van de Raad van State. Dat wordt toegezonden naar de Kamer. Tot op dat moment zou ik dan de motie willen aanhouden. Dan is de duidelijkheid ermee gediend als de minister dat nog eens nader opschrijft in de toelichting op de herziening van het Schattingsbesluit.

Minister De Geus:

Daar neem ik goede nota van.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat gaat u dus doen.

Minister De Geus:

Ik heb u heel duidelijk horen zeggen dat datgene wat ik hierover heb gezegd, een nadere helderheid verschaft. Ik heb u horen zeggen dat in dat geval de motie zou moeten worden aangehouden, waarbij u mij oproept om daarop in te gaan in de toelichting op het Schattingsbesluit. Ik neem dat serieus in overweging. Als u uw motie aanhoudt, kunt u dan zien of dat er in voldoende mate in staat. Ik heb geen enkele moeite om mijn woorden van zojuist in de toelichting op het schattingsbesluit te schrijven.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat is grote winst. Dan houd ik de motie nog even aan om te kijken of het allemaal zo loopt als wij vandaag met elkaar vastleggen.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Vendrik stel ik voor, zijn motie (28333, nr. 39) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister De Geus:

In de motie van de leden Vendrik, Bussemaker en De Wit over de gebruikelijke bekwaamheden wordt de regering verzocht, alle bepalingen ter zake van algemene gebruikelijke bekwaamheden te schrappen. Ik moet de Kamer de aanvaarding van deze motie ernstig ontraden, omdat de regering van mening is dat deze algemene bekwaamheden van eenieder verwacht zouden mogen worden. Soms zijn die niet aanwezig, maar dan is het de verantwoordelijkheid van de betrokkene zelf om daaraan te werken. Daar kan hij overigens hulp bij krijgen. Dat zal echter niet de herbeoordeling in de weg staan.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

U zegt dat mensen daar hulp bij kunnen krijgen. Welke hulp krijgen zij dan? Ik heb gisteren gevraagd of iemand die de Nederlandse taal niet machtig is, als onderdeel van het reïntegratietraject een taalcursus krijgt aangeboden. Daarop hebt u negatief geantwoord.

Minister De Geus:

De vragen of er ook begeleid wordt bij dit soort zaken, of er een verwijzing plaatsvindt en of er eventueel bij de gemeente een faciliteit is om in het kader van de inburgering bepaalde zaken te leren, is aan de orde bij de verdere vervolmaking van de goede begeleiding. Iets anders is de vraag of de basisbekwaamheden in het reïntegratietraject móéten worden opgenomen. Dat moet naar onze mening niet gebeuren, omdat wij dan de indruk zouden wekken dat het de verantwoordelijkheid is van de gemeenschap om deze basisvaardigheden als het ware aan te reiken. Wij maken er een knip in. Een groot rijbewijs en de kennis van Engels zijn zaken die veelal aanwezig zijn, maar die veronderstellen wij als niet gebruikelijk. Als iemand niet beschikt over een bepaalde basisbekwaamheid, kan iemand begeleiding krijgen om die te verwerven. Bestaan er faciliteiten voor vanuit de gemeenschap dan kunnen wij daarnaar verwijzen, maar dat is iets anders dan dat het de schatting in de weg staat.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De vraag van mevrouw Bussemaker was zeer terecht. Wij hebben de motie samen ingediend. Begeleiding betekent dat straks de verzekeringsarts of de arbeidsdeskundige tegen een betrokkene zegt: hier hebt u een lijstje met adressen waar u een taalcursus kunt volgen. Of u dat doet, dondert niet, wij houden er rekening mee dat u die taalcursus hebt gevolgd en dat dit leidt tot de veronderstelde bekwaamheid. Ik vind dit een hoogst merkwaardige gang van zaken. Misschien kan de minister mij nog een antwoord geven op één vraag waarover de motie ook gaat. Het gaat nu om computergebruik. Het gaat nu over eenvoudig Nederlands. Waar gaat het morgen over? Over een startkwalificatie? Allemaal minimaal havo of vwo? En waar gaat het overmorgen over? Wel degelijk over Engels? En waar gaat het overovermorgen over? Over het rijbewijs, het spreken met twee woorden of het eten met mes en vork? Vertelt u het maar minister. U opent de mogelijkheid daarvoor. In de motie gaat er ook om dat hier kennelijk de sluis wordt opengezet om van alles te vooronderstellen dat mensen in dit land moeten kunnen. Misschien kunt u aangeven waarom dat wel in het schattingsbesluit staat als u het zo beperkt wilt houden als u nu zegt.

Minister De Geus:

Ik volg de overtreffende trap in de redenering van de heer Vendrik en ik stel vast dat wij het eens zijn over het eerste en het laatste punt. Dat betekent dat hij ongetwijfeld zelf de andere casuïstiek kan invullen. Ik heb aangegeven dat het gaat om algemene bekwaamheden, bijvoorbeeld Nederlands en de eenvoudige kanten van het werken met een pc. Inderdaad horen er ook bij het spreken met twee woorden en het eten met mes en vork, voor zover dat voor functies noodzakelijk is. Overigens vond ik de wijze waarop hij suggereerde dat klanten door arbeidsdeskundigen, toegewijde mensen, worden bejegend, zeer denigrerend. Ik vind het jammer dat hij daar zo over spreekt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Als ik zo'n kwalificatie aan mijn broek krijgt, zult u mij in de gelegenheid moeten stellen om er iets over te zeggen.

De voorzitter:

De minister heeft het woord.

Minister De Geus:

Ik hoop dat de heer Vendrik niet net heeft proberen aan te geven dat de arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen op die wijze zullen moeten werken. Het gaat erom dat ook in die gevallen waarin de basisbekwaamheden niet aanwezig zijn, met respect voor de persoon wordt gezocht naar mogelijkheden. Wat zou je allemaal kunnen doen als je iets beter Nederlands sprak? Wat zou je kunnen doen als je een beetje met de computer kon werken? Weet jij een manier om daaraan te komen? Kunnen wij jij daarbij helpen? Kunnen wij je misschien een goed adres geven?

Wij willen toch allemaal graag dat de mensen aan het werk komen. De heer Vendrik wil dat deze zaken niet meetellen bij het schattingsbesluit. De regering wil dat wel.

Ik heb gisteren in het algemeen overleg al gezegd dat het een sympathiek idee is, veel geld te investeren in integratie. Echter, voor zover ik het nu kan bekijken, zijn de additionele middelen die mevrouw De Vries daarvoor bij motie aanreikt niet noodzakelijk. Ik acht de arbeidsmogelijkheden op de feitelijke arbeidsmarkt, zoals neergelegd in de drie keer drie plaatsen, in de voorstellen van de regering op een goede wijze in balans met het investeren via de integratiebudgetten. Dat is de enige reden waarom ik aanvaarding van de motie ontraad.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de bij dit debat ingediende moties te stemmen aan het einde van de vergadering.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven