Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 84, item 18 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 84, item 18 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 18 mei 2011 over kinderopvang.
Mevrouw Kooiman (SP):
Voorzitter. Kinderen zijn geen appels. Als je rotte appels op de markt hebt gekocht, heb je pech. De volgende keer ga je gewoon naar een andere kraam. Met de opvang van kinderen kan dat niet. Je grootste bezit wil je alleen ter beschikking stellen aan goede begeleiders en opvoeders. Je wilt niet wijzer worden ten koste van je kind. Kinderen zijn geen handelswaar. Kinderopvang is helaas nu een marktkraam, op een markt waar kwaliteit ten koste kan gaan van winstbelang. Op die krakkemikkige markt komt nu een orkaan af; grote bezuinigingen die de opvang voor harde werkers ontoegankelijk maken. Zij zullen dus stoppen met werken. Wij komen hierover nog met de minister te spreken, maar ik vraag de minister met klem om in ieder geval de lage inkomens en de middeninkomens zo veel mogelijk te ontzien bij deze bezuinigingen.
Wij moeten nu orde op zaken stellen. De politiek heeft de taak om ervoor te zorgen dat de kinderopvang veilig is en van goede kwaliteit. Daarover dien ik twee moties in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat niet alle kinderdagverblijven worden geïnspecteerd en dat bij 60% van de inspectierapporten tekortkomingen werden geconstateerd;
overwegende dat nog steeds niet alle gemeenten op de geconstateerde tekortkomingen handhaven;
verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat iedere gemeente een handhavingsbeleid kinderopvang hanteert,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 126 (31322).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat het onwenselijk is dat de ondernemer van het Hofnarretje weer een nieuw kinderdagverblijf kan openen;
constaterende dat de ondernemer wiens kinderdagverblijf vanwege wanbeleid door de gemeente is gesloten weer opnieuw een kinderdagverblijf kan openen;
verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat een aantoonbaar falende kinderopvangondernemer niet opnieuw een kinderdagverblijf kan beginnen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en De Mos. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 127 (31322).
Mevrouw Hamer (PvdA):
Voorzitter. Vorige week hadden wij een algemeen overleg over de kinderopvang, naar aanleiding van de misstanden die in Amsterdam waren geconstateerd. In dat algemeen overleg heb ik al gezegd dat wat daar is gebeurd mij grote zorgen baart. Het zou ons met elkaar grote zorgen moeten baren. Het is goed dat de commissie-Gunning daarna een rapport heeft geschreven. Ik vind het heel belangrijk dat de aanbevelingen zo integraal mogelijk worden overgenomen.
In het debat kwamen alle onderwerpen langs die met de kinderopvang te maken hebben. Gelukkig heeft de minister in het debat toegezegd dat er een evaluatie van de Wet kinderopvang komt, maar niet op het moment dat wij deze eigenlijk al nodig hebben en niet met de toezegging dat er tot die tijd geen onomkeerbare besluiten worden genomen. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat het stelsel in de kinderopvang aan een grondige evaluatie toe is vanwege aanhoudende discussie over kwaliteit, prijs en toegankelijkheid;
voorts van mening dat de aangekondigde evaluatie van de Wet kinderopvang van groot belang is voor (de invulling van) toekomstige beleidswijzigingen;
overwegende dat het zeer noodzakelijk is, een duidelijk beeld te hebben van de effecten van de Wet kinderopvang;
verzoekt de regering, bij de evaluatie van de Wet kinderopvang: 1. een uitputtende analyse te verschaffen van het huidige stelsel, waarbij de kwaliteit in de kinderopvang centraal staat; 2. volledig in kaart te brengen welke bedrijfsmodellen in de kinderopvang bestaan, inclusief een analyse van de bedrijfseconomische rendementen, en een doorrekening te verschaffen van de effecten van de aangekondigde bezuinigingen op de rendementen van de bedrijven in de sector; 3. de effecten van marktwerking in de sector in beeld te brengen, evenals het toezicht, de handhaving en de financiering van het stelsel te evalueren;
verzoekt de regering voorts, zo spoedig mogelijk en bij voorkeur in het najaar aan de Kamer te rapporteren en voor die tijd geen onomkeerbare beslissingen in het beleid te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Hamer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 128 (31322).
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Voorzitter. Vorige week hebben wij een zeer interessante discussie met elkaar gevoerd over de kinderopvang. Daarbij kwamen veel zeer belangwekkende onderwerpen aan de orde. Zo spraken wij over de kwaliteit van de kinderopvang, over de rol van de inspectie erbij en over het rapport van de commissie-Gunning. Dat zijn voor de fractie van GroenLinks gewichtige kwesties. Wij vinden het van groot belang dat de kwaliteit van de kinderopvang uitstekend is. Voor ouders moeten de opvang en de kwaliteit ervan transparant zijn.
Ik zag een interessant voorstel van het CDA voorbijkomen op Nu.nl. Laat ik maar eens wat reclame maken voor die site. In dat voorstelstel staat dat de rapporten openbaar moeten zijn. Ik ben heel benieuwd naar de reactie van de minister op dat voorstel. Dat kan namelijk nogal wat implicaties hebben. Ik ben voor zo veel mogelijk transparantie, maar ik zou er ook voor zijn als de inspectie heel gericht zou inspecteren. Er komen heel veel zaken op het bordje van de inspectie, waardoor ernstige kwesties weleens op de achtergrond raken. Het gaat natuurlijk juist om deze ernstige kwesties. Wij moeten scherper signalen krijgen over misstanden. Dat moet scherp in de gaten worden gehouden. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister op dit punt.
Ook is voorgesteld om het aantal gewerkte uren te koppelen aan de kinderopvangtoeslag. Dat is al sinds enige jaren ook een wenst van de fractie van GroenLinks. Wij zijn daarover dus op zich positief. Ik heb echter tijdens het algemeen overleg ook aandacht gevraagd voor de positie van studerende ouders en zzp'ers. Ik dien de volgende motie daarover in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet voornemens is om de kinderopvangtoeslag te koppelen aan het aantal gewerkte uren van de partner met de minste arbeidsuren;
overwegende dat sommige ouders geen arbeidscontract hebben, zoals zelfstandig ondernemers, en dat sommige mensen een nulurencontract hebben;
overwegende dat er nog andere bijzondere doelgroepen zijn, zoals ouders die nog studeren;
overwegende dat zelfstandig ondernemers ook veel uren maken die niet declarabel zijn, zoals de tijd besteed aan acquisitie, productontwikkeling en bijscholing;
van mening dat voorkomen moet worden dat mensen zonder arbeidscontract in discussie moeten gaan met de Belastingdienst over hun recht op kinderopvangtoeslag;
verzoekt de regering, te regelen en te garanderen dat de toegankelijkheid en beschikbaarheid van de kinderopvangtoeslag voor mensen zonder arbeidscontract dan wel een nulurencontract gelijk blijft door heldere criteria op te stellen wat voor deze categorie onder gewerkte uren moet worden verstaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gent. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 129 (31322).
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Mijn tweede en laatste motie gaat over het zwaard van Damocles van de bezuinigingen dat ons boven het hoofd hangt. Het hangt zeker boven de kinderopvang. Daarover zou ik een paar heldere afspraken willen maken met de regering. Mijn fractie is tegen deze bezuinigingen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet voornemens is om fors te bezuinigen op de kinderopvangtoeslag;
overwegende dat er verschillende maatregelen mogelijk zijn die elk ook op een andere manier van invloed zullen zijn op de arbeidsparticipatie en inkomens van ouders;
van mening dat met name de arbeidsparticipatie en inkomenspositie van gezinnen met een laag en laag middeninkomen er niet op achteruit mogen gaan;
verzoekt de regering, te onderzoeken wat de effecten zijn van de verschillende maatregelen op de arbeidsparticipatie van ouders en de inkomenspositie van gezinnen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gent. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 130 (31322).
De heer De Mos (PVV):
Voorzitter. Vorige week hebben wij tijdens een algemeen overleg uitgebreid gesproken over de veiligheid van kinderen. Ik heb de motie van de SP-fractie hierover gesteund. Ik heb zelf ook nog een motie waarmee wij proberen de veiligheid van kinderen te verbeteren.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat vog's van mensen die in het buitenland hebben gewerkt nu niet in de desbetreffende landen worden opgevraagd;
constaterende dat er middels een vog slechts in beperkte mate kan worden teruggekeken in het verleden van een nieuw aan te nemen werknemer;
constaterende dat kinderopvangbureaus nu niet verplicht zijn om over nieuwe medewerkers navraag te doen bij (de) vorige werkgever(s);
verzoekt de regering er zorg voor te dragen dat:
- het verplicht wordt om buitenlandse vog's, die door een erkend taalinstituut zijn vertaald naar het Nederlands, op te vragen van mensen die in het buitenland hebben gewerkt;
- het verleden van de nieuwe werknemer via een vog beter inzichtelijk wordt;
- kinderopvangbureaus verplicht worden, bij het aannemen van nieuwe werknemers navraag te doen bij (de) vorige werkgever(s),
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Mos. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 131 (31322).
De heer De Mos (PVV):
Voorzitter. Vorige week hebben wij ook gesproken over de bezuinigingen die voorliggen en die vooral mensen raken met een wat lager inkomen. Ik doe dan ook een oproep via de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de verlaging van het te vergoeden normbedrag kinderopvang naar € 5 per uur met name ouders in het lage inkomenssegment zal raken;
constaterende dat er in de branche op de volgende wijze kan worden bezuinigd:
- de vakantietoeslag buitenschoolse opvang (BSO) verlagen van twaalf naar zes weken;
- het vergroten van de groepsgrootte bij de peutergroepen in de kinderopvang van veertien naar vijftien peuters;
verzoekt de regering, deze bezuinigingen te onderzoeken met als doel ouders in het lage inkomenssegment zo veel mogelijk te ontzien,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Mos. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 132 (31322).
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Voorzitter. Wij willen graag dat de inspectierapporten openbaar zijn. De heer Van Hijum zal mede namens mij hierover een motie indienen. Wij vinden het namelijk ontzettend belangrijk dat ouders een afgewogen keuze kunnen maken en dat inspectierapporten transparant en duidelijk zijn.
Ik heb twee moties. De inhoud ervan is duidelijk, dus ik ga meteen over tot het voorlezen van mijn moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de overheid geen absolute veiligheid kan garanderen in kinderopvangcentra;
van mening dat juist daarom ouders de instrumenten moeten krijgen om ook zelf een oogje in het zeil te houden;
overwegende dat de regering na de zomer voorstellen aan de Kamer toezendt om de positie van ouders te versterken;
verzoekt de regering, daarbij het klachtenrecht te regelen in de Wet kinderopvang inclusief mogelijkheden tot bindende adviezen van een onafhankelijke klachtencommissie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 133 (31322).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de controle op kwaliteit en veiligheid bij de gastouderopvang zeer beperkt is;
van mening dat het onderbrengen van gastouders bij kinderopvangcentra dit probleem kan ondervangen, omdat de controle op kinderopvangcentra aanzienlijk beter is en de centra dan ook zelf de kwaliteit van hun gastouders in de gaten houden;
van mening dat dit de kwaliteit van de gastouderopvang ten goede komt;
overwegende dat in Denemarken goede ervaringen zijn opgedaan met dit model;
verzoekt de regering, in kaart te brengen of en, zo ja, hoe gastouders bij kinderopvangcentra ondergebracht kunnen worden en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koşer Kaya en Hamer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 134 (31322).
De heer Van Hijum (CDA):
Voorzitter. Wij hebben vorige week een goed debat met elkaar gevoerd naar aanleiding van het drama dat zich in Amsterdam heeft voltrokken. Het debat ging ook over de kwaliteit van de kinderopvang, mede naar aanleiding van het rondetafelgesprek dat wij in de Kamer georganiseerd hebben, en over het advies van de commissie-Gunning. Naar onze mening heeft deze commissie een evenwichtig en realistisch advies uitgebracht; realistisch omdat niet wordt uitgesloten dat zich ergens ooit nare gebeurtenissen voordoen en evenwichtig omdat gewezen wordt op de verschillende verantwoordelijkheden die partijen hebben. Het gaat om toezicht en handhaving, om de rol die kinderopvangorganisaties zelf kunnen spelen en om de rol die ouders en oudercommissies kunnen spelen.
Zoals tijdens het debat is opgemerkt, moeten wij ervoor waken om grote hoeveelheden nieuwe regels over de sector uit te storten. Het gaat vooral om alertheid, alertheid op signalen van tekortschietende kwaliteit, en om het daarnaar handelen. In dat kader dien ik een motie in. Die gaat over transparantie van de kwaliteit van kinderopvang voor ouders en het in staat stellen van ouders en vertegenwoordigende lichamen om op basis daarvan te handelen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat ouders in staat moeten worden gesteld om zich goed op de hoogte te stellen van de kwaliteit van een instelling voor kinderopvang;
overwegende dat het van cruciaal belang is dat de kwaliteit transparant is voor ouders zodat ze een goed gefundeerde keuze kunnen maken;
verzoekt de regering om kinderdagverblijven te verplichten om GGD-inspectierapporten actief te publiceren op internet – bijvoorbeeld via de website www.kinderopvangkaart.nl – en aan oudercommissies de bevoegdheid te geven om op kosten van de instelling nader onderzoek te eisen indien signalen van de GGD hiertoe aanleiding geven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Hijum en Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 135 (31322).
Wij wachten even tot de minister beschikt over de teksten van alle moties. Ik constateer dat de minister geen behoefte heeft aan een schorsing.
Minister Kamp:
Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor hun betrokkenheid bij het onderwerp en bij hetgeen zij net naar voren hebben gebracht. Ik concentreer mij vooral op de moties. Het zijn er een tiental. Binnen de tijd die de Kamer meestal voor een voortgezet algemeen overleg heeft, zal ik mij moeten haasten om aan al die moties recht te kunnen doen.
De eerste motie, op stuk nr. 126, is van mevrouw Kooiman. Zij wil dat er een handhavingsbeleid komt in iedere gemeente. Ik ben het met haar eens. Iedere gemeente moet een handhavingsbeleid hebben. Er komen inspectierapporten van de GGD. Vervolgens moet daarmee wel iets worden gedaan. Mevrouw Kooiman zal geen behoefte hebben aan onnodige bureaucratie. Er zijn natuurlijk kleine gemeenten die met heel weinig instellingen te maken hebben en dit heel makkelijk in de informele sfeer onder controle kunnen houden. Hun beleid is het beleid van het college van B en W. Dan is er verder geen probleem. Grotere gemeenten zullen dit eerder in de vorm van een nota vastleggen. Dat moeten zij zelf doen. Als ik haar motie zo kan uitleggen, dat daaraan naar gelang de omvang van de gemeente een praktische invulling moet worden gegeven, waarbij er in alle gevallen een verbeterplan moet komen als gemeenten tekortschieten en de Inspectie van het Onderwijs dit vaststelt. Onderdeel van het verbeterplan zal zijn dat het gemeentelijk handhavingsbeleid dat kennelijk tekortschiet op een deugdelijke manier wordt vastgelegd. Als ik het op die manier mag uitleggen, heb ik geen bezwaar tegen deze motie.
Mevrouw Kooiman (SP):
Dat mag.
Minister Kamp:
Dank u wel. De motie op stuk nr. 127 is van mevrouw Kooiman en de heer De Mos. Zij zeggen dat een ondernemer die aantoonbaar heeft gefaald, niet opnieuw een kinderdagverblijf mag beginnen. Ik ben bereid om in de geest van deze motie te handelen. Dit betekent dat wordt getoetst als iemand een aanvraag indient voor een kinderdagverblijf, dat wordt gekeken wat hij in het verleden heeft gedaan. Wat hij in het verleden heeft gedaan, wordt getoetst. Op grond daarvan wordt besloten wat er wel of niet mogelijk is in verband met die aanvraag. Als een ondernemer lang geleden op een klein onderdeel heeft gefaald, kan natuurlijk de conclusie worden getrokken dat hij alsnog een vergunning kan krijgen, maar als het gaat om ernstig falen – daarop doelen de indieners van de motie waarschijnlijk – dan ligt het voor de hand dat die vergunning niet zal worden verleend. Dus met enige nuancering wat de praktische uitvoering betreft, ben ik bereid te handelen in de geest van deze motie.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik kan me daar ook wel iets bij voorstellen, maar als wij zo gaan handelen, moet een beetje duidelijk zijn wat de criteria zijn op basis waarvan wordt vastgesteld dat je gefaald hebt. Het hangt immers niet van de wind af of je een vergunning krijgt of niet. Is de minister bereid om dat helder te maken?
Minister Kamp:
Zeker. Dat ga ik nu doen. Als een ondernemer gefaald heeft, ligt het voor de hand dat hij geen tweede kans krijgt. Er kan echter sprake zijn van bijzondere omstandigheden. Stel dat een ondernemer in een ver verleden op een klein onderdeel heeft gefaald en zich daarna op andere vlakken heeft bewezen, en dat je mag aannemen dat hij het nu wel goed zal doen, dan kan er een redenering zijn om wel een vergunning te verlenen. De lijn zal echter zijn: indien iemand aantoonbaar faalt, komt hij niet voor een nieuwe vergunning in aanmerking.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Dat begrijp ik: het gaat om aantoonbaar falen. Mijn vraag was echter wat aantoonbaar falen is en of wij daarvoor een aantal criteria krijgen. Anders gaat het namelijk een beetje afhangen van hoe de wind waait. Dat lijkt mij in dit soort kwesties niet de goede methode.
Minister Kamp:
Ik heb er geen bezwaar tegen om de Kamer in kennis te stellen van die criteria, die wij voor onszelf toch nodig hebben. Dat is geen probleem. Ik denk dat wij allemaal weten waar het over gaat. De kwestie in Amsterdam is de aanleiding geweest; die hebben wij in gedachten. Het hoeft echter niet eens zo erg te zijn om toch te kunnen zeggen dat iemand geen tweede gelegenheid krijgt. Wij zullen die criteria op papier zetten en de Kamer daarover informeren.
Voorzitter: Bosma
Minister Kamp:
Ik kom op de motie van mevrouw Hamer op stuk nr. 128. Tijdens het overleg heb ik al tegen mevrouw Hamer mogen zeggen dat in de Wet kinderopvang de evaluatiebepaling is opgenomen dat er iedere drie jaar moet worden geëvalueerd. Wij hebben al eens geëvalueerd; aan het eind van dit jaar gaan wij weer evalueren. Wat wij gaan evalueren, is de wet. Allerlei dingen daaromheen, zoals uitputtende analyses en het volledig in kaart brengen van bedrijfseconomische rendementen, zullen wij niet doen. Volgens de wet hebben wij te evalueren en dat zullen wij ook doen. Wat wij evalueren, is de wet, en van het resultaat van die evaluatie zullen wij de Kamer in kennis stellen. Dat zal aan het eind van dit jaar kunnen. Mevrouw Hamer wil dat er tot die tijd geen onomkeerbare beslissingen worden genomen. Dat is mede een reden waarom ik deze motie moet ontraden. Wij hebben in het regeer- en gedoogakkoord namelijk wel de verplichting opgelegd gekregen om in het jaar 2012 een aantal maatregelen te nemen waardoor wij sanering van de overheidsfinanciën kunnen realiseren. Dat zullen wij dus moeten doen. Met die beslissing zal ik op korte termijn komen. De Kamer zal daarover op zijn laatst bij de opstelling van de begroting voor 2012 worden geïnformeerd. Om die reden moet ik de motie op stuk nr. 128 van mevrouw Hamer ontraden.
Mevrouw Hamer (PvdA):
Wat heeft het voor zin dat wij de wet gaan evalueren als de minister voor die tijd al allerlei veranderingen gaat doorvoeren?
Minister Kamp:
De wet evalueren is een verplichting. Alleen al het feit dat het in de wet staat, maakt het op zijn minst noodzakelijk om te bezien of wij het moeten doen dan wel of er heel bijzondere dingen aan de hand zijn. Naar mijn idee is het evalueren van de wet na drie jaar redelijk. Los daarvan moeten wij een aantal zaken al doen om binnen het budget te kunnen blijven. De beslissingen die nodig zijn om binnen het budget voor het jaar 2012 te blijven, zal ik sowieso moeten nemen. De wet heeft nog veel meer aspecten dan alleen het budget, en die zullen zeker bij de evaluatie naar voren komen.
Mevrouw Hamer (PvdA):
Het gaat natuurlijk om de wijze waarop de bezuinigingen worden ingevuld. De discussie die wij tijdens het algemeen overleg hebben gevoerd over de vraag of je al dan niet via een uurprijs zal moeten werken, waaraan de motie refereert, is hierbij eveneens aan de orde. Het is toch veel logischer om eerst te evalueren en dan beslissingen te nemen dan beslissingen te nemen, vervolgens te evalueren, en er dan achter te komen dat je misschien de verkeerde beslissing hebt genomen? Om die reden wordt in de motie ook gevraagd om de evaluatie naar voren te halen.
Minister Kamp:
Verkeerde beslissingen nemen is nauwelijks mogelijk als je je baseert op het regeerakkoord, en zeker als daar nog eens de toets van de drie samenwerkende fracties overheen gaat. Wat er in het regeerakkoord staat over de bezuinigingen op dit vlak, is mijn uitgangspunt. Ik zal bezien of daarin nog verbeteringen mogelijk zijn en zal de Kamer daarover een voorstel doen. Als ik op dat punt met een voorstel kom, hoop ik dat daarvoor een welwillend oor zal zijn bij de fracties van de VVD, de PVV en het CDA. Het zijn twee dingen die los van elkaar moeten gebeuren. De wettelijke evaluatie vindt aan het eind van dit jaar plaats en kan niet vervroegd worden. Ook zullen we binnen het budget moeten blijven. Ik ga beide dingen uitvoeren.
Mevrouw Hamer (PvdA):
Ik blijf zeggen dat het raar is om eerst beslissingen te nemen en daarna te evalueren. In het regeerakkoord wordt een richting aangegeven voor bezuinigingen. Volgens mij wordt er een bedrag in genoemd, maar wordt er geen beleidsrichting in aangegeven. We hebben net een buitengewoon kwalijke kwestie in de kinderopvang achter de rug. Uit hoorzittingen blijkt dat de kwaliteit onder druk staat en dat dit wel degelijk ook te maken heeft met de organisatie van de kinderopvang, de marktwerking en de wijze waarop de kinderopvang gefinancierd wordt. Ik vind het onbegrijpelijk wat de minister doet. Ik acht hem ook verstandiger dan dat hij de boel omgekeerd uitvoert. Ik doe een dringend beroep op hem om het in de goede volgorde te doen.
Minister Kamp:
Het spijt mij dat ik mevrouw Hamer moet teleurstellen. Ik hoop verstandig te zijn, ondanks dat ik het op dit punt niet eens ben met mevrouw Hamer. Ik zal doen wat ik net heb geformuleerd.
Ik ga verder met de motie-Van Gent op stuk nr. 129. Mevrouw Van Gent vraagt aandacht voor studenten en voor zzp'ers bij wie de kinderopvangtoeslag wordt gekoppeld aan het aantal gewerkte uren. Mevrouw Van Gent is overigens voorstander van deze koppeling, zo gaf zij aan. Het is inderdaad moeilijker om bij studenten en zzp'ers vast te stellen wat hun gewerkte uren zijn dan bij mensen die in loondienst zijn. Onze lijn is dat studenten en zzp'ers met een claim van het aantal gewerkte uren waarvoor zij kinderopvangtoeslag willen hebben bij de Belastingdienst moeten komen. Zij zullen deze claim vervolgens tegenover de Belastingdienst aannemelijk moeten maken. In het algemeen overleg heb ik gezegd dat dit de enige mogelijkheid is waarop we het kunnen doen. Daarom ontraad ik de motie-Van Gent.
De voorzitter:
Voordat ik het woord geef aan mevrouw Van Gent, wijs ik haar erop dat dit een VAO is en dat het volgende debat al had moeten beginnen. We hebben nog zes moties te gaan. Ik sta één vraag per motie toe. Dit is dus uw kans, mevrouw Van Gent.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
U bent te soepel, voorzitter.
Ik vraag de minister of zaken als acquisitie, productontwikkeling en bijscholing vallen onder de gewerkte uren van zzp'ers. Heeft de minister wel voldoende zicht op de problemen die studenten en mensen met nulurencontracten hebben? Zij krijgen een lastige discussie bij de Belastingdienst.
Minister Kamp:
Dat is zeker waar, maar het zicht op problemen heeft ons er niet van weerhouden om een eerdere Kamermotie uit te voeren. Wij denken dat het verstandig is om een koppeling te leggen met de gewerkte uren. Wij denken dat dit in de meeste gevallen mogelijk is. In een aantal andere gevallen kan het echter problemen opleveren. Onder anderen mevrouw Van Gent heeft een aantal van deze gevallen genoemd. Een heldere lijn is daarom nodig. Deze heldere lijn is dat studenten en zzp'ers een claim neerleggen bij de Belastingdienst, die deze claim vervolgens beoordeelt. Hierbij krijgen mensen de gelegenheid om aan de Belastingdienst aannemelijk te maken dat hun claim terecht is. Hoe het precies zit met wat eronder valt en wat niet, is iets waarover mensen eerst hun eigen conclusies kunnen trekken. Zij moeten zelf bekijken hoeveel uren zij werken, op basis waarvan zij een verzoek voor een toeslag doen. Dit verzoek moeten zij aannemelijk maken aan de Belastingdienst. De mensen moeten dus eerst zelf aan de slag, daarna is het aan de Belastingdienst, waarna een conclusie wordt getrokken. Zo gaan we het doen.
Mevrouw Van Gent heeft ook motie op stuk nr. 130 ingediend. In deze motie verzoekt zij de regering om te onderzoeken wat de effecten zijn van de verschillende maatregelen op de arbeidsparticipatie van ouders en de inkomenspositie van gezinnen. Als wij voorstellen doen aan de Kamer, onderbouwen wij deze zo goed mogelijk. Wij zullen ook de gegevens verstrekken die wij kunnen verstrekken over arbeidsdeelname en de inkomenspositie. Ook in de gewone begrotingssystematiek moeten we komen met informatie over de inkomenspositie van gezinnen. Ik denk dat we op deze manier de Kamer adequaat kunnen en zullen informeren. Daarom moet ik ook deze motie van mevrouw Van Gent ontraden.
Ik kom te spreken over motie-De Mos op stuk nr. 131. Hierin verzoekt hij de regering om zorg te dragen voor het checken van gegevens van mensen die in de kinderopvang willen gaan werken, in het bijzonder gegevens die betrekking hebben op het buitenland. Wij doen veel om ervoor te zorgen dat informatie uit het buitenland beschikbaar komt. We hebben daarover al gesprekken met een aantal landen. Van een aantal landen hebben wij ook al toezeggingen gekregen. Wij vinden ook dat wat hier staat, gedaan moet worden, maar niet in alle gevallen. Als je een kinderopvangbureau hebt en iemand die je kent, komt solliciteren, hoef je niet te gaan controleren wat er allemaal in het buitenland aan de hand is. Als het iemand is van wie je weet dat die altijd in Nederland gewerkt heeft, is het ook niet nodig. Ik denk dus dat er op een praktische manier, zonder te veel bureaucratie, regels en lastendruk invulling aan gegeven moet worden. Wij zullen proberen, de strekking van de motie te realiseren via overleg met de branche. Mocht dat op punten niet mogelijk blijken en mocht er volgens ons toch iets moeten gebeuren, dan zullen we dat aan de Kamer melden, met een voorstel voor hoe dat op een andere wijze geregeld zou kunnen worden. Als ik de motie zo mag uitleggen, heb ik er geen bezwaar tegen.
De voorzitter:
Oordeel Kamer dus?
Minister Kamp:
Ja, met deze uitleg erbij.
De voorzitter:
De heer De Mos?
De heer De Mos (PVV):
Ja, voorzitter, zo mag de minister de motie uitleggen. Uiteraard is de PVV tegen veel bureaucratie, maar wel voor de veiligheid van kinderen.
Minister Kamp:
Dan zal ik het zo doen, als de motie wordt aangenomen. Mocht de motie niet worden aangenomen, dan zal ik overwegen om het ook te gaan doen, omdat het volgens mij gewoon verstandig is wat in de motie staat.
In zijn motie op stuk nr. 132 vraagt de heer De Mos om bezuinigingsmogelijkheden te onderzoeken met als doel om mensen met lagere inkomens zo veel mogelijk te ontzien. Ik ben blij dat de heer De Mos spreekt over "zo veel mogelijk ontzien", want geheel ontzien zal zeker niet mogelijk zijn, omdat de meeste mensen in die groep met lagere inkomens zit en daar gaat ook het meeste geld naartoe. Als je de bezuinigingen in het regeerakkoord moet realiseren, zul je een aanmerkelijk deel van die bezuiniging bij de lagere inkomens moeten laten neerslaan. Je kunt er wel extra aandacht aan geven. Daar zijn we zeker toe bereid. De mogelijkheden die de heer De Mos oppert, zullen we daarbij betrekken. Het is niet zo dat dit al meteen effect heeft op wat we gaan doen voor het jaar 2012, want voor alles wat in het jaar 2012 wettelijk geregeld moet zijn, moeten we al voor de zomer het wettelijk traject met de Kamer op gang brengen. Dat betekent dat ik eigenlijk al deze week, misschien volgende week daarover met voorstellen in het kabinet moet komen. Dan heb ik dus verder niets aan het nader denken over deze punten. Maar daarna, nadat ik op korte termijn besluiten genomen zal hebben over de begroting voor 2012, zal er meer komen. De onderwerpen die in de motie staan, zal ik daar zeker bij betrekken op de wijze zoals gevraagd door de heer De Mos.
Mevrouw Koşer Kaya vraagt in de motie op stuk nr. 133 om het klachtenrecht te regelen in de Wet kinderopvang, inclusief mogelijkheden tot bindende adviezen van een onafhankelijke klachtencommissie. Dit gaat over de werking van de markt en de positie van de ouders. Dat gaan we na de zomer in een brief aan de Kamer uiteenzetten. Ik stel voor dat mevrouw Koşer Kaya dat afwacht en dan bekijkt of het naar haar zin is. Mocht dat niet zo zijn, dan zou misschien dan een motie door haar kunnen worden ingediend. Ze kan het ook nu doen, maar aanneming van deze motie moet ik met de argumenten die ik net heb genoemd, ontraden.
De motie op stuk nr. 134 van mevrouw Koşer Kaya en mevrouw Hamer gaat over het onderbrengen van gastouders bij kinderopvangcentra. Ik vind dat geen goede zaak. De argumenten heb ik aangevoerd tijdens het algemeen overleg. Ik heb onder andere gezegd dat we net de zaak met de gastouderopvang geregeld hebben; een grote wijziging, heel veel gebeurd, tienduizenden ouders, vele honderden bureaus moesten aan allerlei eisen voldoen. Dat hebben ze net gedaan en nu zou er weer een nieuwe opzet moeten komen. Dat lijkt me niet goed. Onder andere om die reden moet ik aanneming van de motie ontraden.
In de motie op stuk nr. 135 van de heer Van Hijum en mevrouw Koşer Kaya wordt de regering verzocht om kinderdagverblijven te verplichten om GGD-inspectierapporten actief te publiceren op internet en om aan oudercommissies de bevoegdheid te geven om op kosten van de instelling nader onderzoek te eisen. Dat laatste is problematisch. Je kunt moeilijk een partij de bevoegdheid geven om voor kosten van de ander, zonder dat die kosten duidelijk zijn, allerlei dingen te gaan doen. Ik denk wel dat dit weer de versterking van de positie van ouders en oudercommissies betreft. Het gaat dus over marktwerking. Ook dit onderdeel zou denk ik aan de orde moeten komen als ik na de zomer met mijn brief over dit onderwerp kom. Ik verzoek de heer Van Hijum en mevrouw Koşer Kaya om het tweede deel van de motie aan te houden totdat het zover is.
Het eerste deel van de motie op stuk nr. 135 is het hoofdbestanddeel. Daarin staat dat de GGD-inspectierapporten op internet gepubliceerd moeten worden. Dit is een verregaande maatregel, die helemaal past in deze tijd en in de manier waarop wij dit onderwerp volgens mij moeten benaderen. Ik vind dit dus een goed punt en ik ben bereid om dit te doen. Ik zal kijken hoe ik dit precies kan invullen en dit het best kan doen. Ik ben het eens met wat in deze motie staat en het doel dat ermee wordt nagestreefd. Ik ben bereid dit zo goed mogelijk uit te voeren en ik zie hier ook mogelijkheden toe. Als het eerste deel op deze wijze benaderd kan worden en het tweede deel kan worden uitgesteld, dan ben ik een gelukkig man.
De voorzitter:
Is de heer Van Hijum bereid om een gedeelte uit zijn motie te halen en het internetgedeelte te handhaven?
De heer Van Hijum (CDA):
Ik zie de mede-indiener niet, maar op zich ben ik bereid om de motie aan te houden. Als de minister zijn toezegging nakomt om het eerste deel uit te werken en daarop terug te komen in een brief over tal van toegezegde maatregelen, dan houd ik de motie aan in afwachting van deze brief over het ouderrecht.
Minister Kamp:
Uitstekend. Terwijl die motie aangehouden is, zal ik zoals de heer Van Hijum mede namens de mede-indiener mevrouw Koşer Kaya heeft gezegd, dit eerste deel van de motie uitvoeren.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Van Hijum stel ik voor, zijn motie (31322, nr. 135) van de agenda af te voeren.
Daartoe wordt besloten.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de minister voor zijn aanwezigheid.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20102011-84-18.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.