Vragen van het lid Çörüz aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht dat de aanpak van extreem rechtse jeugd is mislukt.

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Radicalisering verstoort niet alleen het vreedzaam met elkaar leven, maar radicalisme kan ook een gevaar zijn voor de democratische rechtsorde. Daarom is het goed dat het kabinet inzet op het tegengaan van radicalisering. Voor de CDA-fractie gaat het bij de bestrijding van de radicalisering niet alleen om rechts-radicalisme, maar hoort het ook te gaan om links-radicalisme, dierenradicalisme en moslimfundamentalisme. In 2007 ging met steun van de rijksoverheid een experimenteel deradicaliseringsproject van start, dat in Eindhoven en Winschoten werd uitgevoerd. Doel was het realiseren van een nieuwe en aanvullende aanpak om individuele rechts-extremistische jongeren te ondersteunen in een deradicaliseringsproces. In Eindhoven zou bovendien worden geprobeerd om de aanpak te richten op islamitische radicalen.

Het CDA heeft met ontstemming kennis genomen van het artikel uit het Brabants Dagblad van 12 juni dat de pilot om criminele extreem rechtse jongeren tot inkeer te brengen, is mislukt door de slechte regiefunctie van de gemeente Eindhoven. Dezelfde pilot in Winschoten had juist wel succes. In Eindhoven ging het dus fout doordat de gemeente haar regierol niet oppakte. Deze minister heeft met instemming van de Kamer gemeenten een regierol gegeven in de aanpak van radicalisering.

Hoe nu verder? Wat had de gemeente moeten doen? Wat heeft de gemeente nagelaten te doen? Waarom lukt het in Winschoten wel? Wat gaat de minister nu en in de toekomst doen als gemeenten hun regierol niet oppakken? Voor de aanpak van jeugdcriminaliteit bestaat sinds 2005 de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie, die destijds door toenmalig minister Donner is ingesteld. Die commissie toetst of projecten waar subsidie voor wordt gevraagd, wetenschappelijk verantwoord zijn en of zij zullen werken, zodat wij afkomen van goedbedoelde geldverslindende projecten die niet werken. Belastinggeld moet zinvol worden besteed. Ik wil de minister uitdagen om aansluiting te zoeken bij de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie.

Minister Ter Horst:

De heer Çörüz acht het van groot belang om, waar radicaliserende mensen in Nederland problemen veroorzaken – dat gebeurt, als het gebeurt, vaak in de sfeer van openbareordeverstoringen, al gaat het soms om criminele gedragingen zoals doodslag en andersoortige geweldsuitingen – de radicalisering of in ieder geval het radicaliserende gedrag te keren. Dat is geprobeerd in Winschoten en in Eindhoven. In beide gevallen was er sprake van een pilot. Waarom een pilot? Omdat wij in Nederland nog geen ervaring hadden met maatregelen om radicaliserende jongeren terug te brengen op het goede pad. Er zijn landen die daar al ervaring mee hebben, zoals de Scandinavische landen en Duitsland. Daar hebben wij ook van geleerd, maar Nederland had die ervaring nog niet. Dat geeft aan dat wij wat dit betreft helemaal aan het begin staan. Ik leg dat even uit om aan te geven dat de kans dat zoiets slaagt misschien net zo groot is als de kans dat het mislukt. Hoe komt het nu dat het in Winschoten wel is gelukt en in Eindhoven niet?

De heer Çörüz wijdt dat, zich baserend op een krantenartikel, aan een gebrek aan regie door de gemeente Eindhoven. Dat is niet mijn beeld. Ik zou u willen verwijzen naar dit boekje, waarin de experimenten in Winschoten en Eindhoven uitgebreid worden besproken. Ik zag net dat u dit boekje al hebt. Mijn beeld is dat de problematiek in Winschoten duidelijker was dan in Eindhoven. Ik denk dat wij het met elkaar eens zijn dat wij niet moeten gaan deradicaliseren om het deradicaliseren. Dat is niet wat wij in Nederland willen. De gemeente moet duidelijk een probleem hebben op het terrein van de openbare orde en dat kan de reden zijn om tot experimenten over te gaan met deradicalisering. Zomaar deradicaliseren, dat moeten wij niet willen.

Wat is het verschil tussen Winschoten en Eindhoven? In Winschoten was de problematiek helder. Al vanaf 2001 zijn daar gevallen bekend van radicaliserende jongeren. Dat is in 2003 nog eens extra sterk geworden en dat is eigenlijk doorgelopen tot begin 2009. Dat is de reden geweest dat de gemeente Winschoten heeft gezegd: wij willen daar wat aan doen. Om dat te stimuleren is met name door de Anne Frank Stichting, die betrokken is geweest bij de evaluatie, en Forum de mogelijkheid geboden om dat experiment te starten met een goed resultaat. U spreekt alleen over Eindhoven, maar de conclusie in Winschoten was dat het niet bij de harde kern, maar bij de meelopers van de harde kern gelukt is om de rechts-radicale jongeren op het goede pad te brengen. In Eindhoven lukte dat niet, maar dat had dus te maken met het feit dat er, hoewel de burgemeester graag een dergelijk experiment wilde houden, onvoldoende eenstemmigheid was over de aard en de ernst van de problematiek. Toen is besloten te zeggen: als je wilt gaan deradicaliseren, kan dat toch een vrij zwaar middel zijn en voordat je daaraan begint, moet iedereen die daarbij betrokken is het daarmee eens zijn. Dat was niet het geval en daarom heeft dat experiment niet het gewenste resultaat opgeleverd.

Wel wordt in Eindhoven vanuit de Veiligheidshuizen als het gaat om individuele jongeren wel degelijk geprobeerd om hun gedrag waar dat nodig is ook daadwerkelijk te beïnvloeden.

De heer Çörüz heeft gevraagd om de commissie die een oordeel geeft over effectieve individuele strategieën hierbij te betrekken. Waar het gaat om deze twee experimenten, die minder gericht zijn op individuen maar juist op een groep, denk ik dat de betrokkenheid vanuit de universiteit en andere wetenschappelijke instituten daarbij aanwezig was. Dus het beeld mag niet ontstaan dat hier maar wat gebeurd is zonder wetenschappelijke begeleiding. Dat is niet het geval, maar ik ben absoluut bereid om te kijken of de commissie waarnaar de heer Çörüz verwijst ook een oordeel zou kunnen hebben over de strategie die je zou kunnen toepassen om tot verandering van het gedrag van radicaliserende jongeren te komen.

Het gaat ons niet alleen maar om rechts-radicale jongeren, het kan net zo goed gaan om links-extremisten, dierenrechtenextremisten of moslimextremisten. Maar de experimenten richten zich op de groep die wij net hebben besproken.

De heer Çörüz (CDA):

Ik ben blij dat de minister er in ieder geval positief tegenover staat om de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie voor de aanpak van jeugdcriminaliteit ook eventueel te betrekken bij het punt van de minister in het begin van haar antwoord: geen duidelijk afgebakende groep, wel of niet eenstemmigheid. Dat is keer op keer het geval bij de goedbedoelde projecten, waarvan er op een gegeven moment 250 waren voor de aanpak van jeugdcriminaliteit. Zulke ervaringen hebben genoopt om de erkenningscommissie in te schakelen, juist om te voorkomen dat wij het wiel telkens opnieuw uitvinden.

De minister heeft in een laatste AO gesproken over radicalisme. Toen heb ik gezegd dat in het jaarverslag links radicalisme ontbreekt. Ik ben blij met de toezegging van de minister dat ook in de toekomst links radicalisme terugkomt. Dat zou ik ook graag in de praktijk willen zien.

Minister Ter Horst:

Het zal de heer Çörüz deugd doen dat het ministerie van Justitie ook betrokken is geweest bij dit experiment en daarvoor ook geld ter beschikking heeft gesteld. Er is dus ook alle mogelijkheid om vanuit dat ministerie ook invloed uit te oefenen op de wijze waarop dit gaat.

De heer Brinkman (PVV):

Het moge duidelijk zijn hoe wij over links extremisme, moslimextremisme en dierenrechtenactivisme denken. Waar er extreem rechtse en fascistische groepen bestaan, moeten zij ook absoluut bestreden worden. Ik heb het rapport van de Anne Frank Stichting ook gelezen. Het probleem met dit project is de participatie van een andere extreem linkse groep, namelijk Forum. Forum heeft daarin een rol gekregen als begeleidingsgroep. Overal waar deze groep begeleidt, wordt rechts bestreden en laat men links links liggen. Het moge duidelijk zijn dat het niet zomaar toevallig is dat dit onderzoek zich heeft gericht op extreem rechts. Ik pleit ervoor om Forum nooit meer uit te nodigen. Sterker nog, zou de minister er niet aan willen denken om Forum gewoon op te heffen en niet meer te voorzien van allerlei subsidies?

Minister Ter Horst:

Ik ken de opvatting van de PVV over Forum. Ik weet niet of het de heer Brinkman iets uitmaakt in zijn oordeel, maar dit rapport, dat hij kent, is niet uitgegeven door Forum maar door de Anne Frank Stichting. Waar het gaat om Forum is het niet aan mij om daarover een oordeel te hebben. Het ministerie van BZK financiert Forum ook niet. Als het gaat om de producties van Forum, moeten wij die op hun merites bekijken. Mijn oordeel daarover is dat zij absoluut voldoen aan de eisen die wij daaraan stellen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Een aantal jaren geleden concludeerde de AIVD, onze inlichtingen- en veiligheidsdienst, dat frustraties over de Nederlandse multiculturele samenleving een sfeer van interetnische confrontaties uitlokken die op termijn de cohesie in de Nederlandse samenleving kunnen bedreigen. Als je daar nog de recessie bij optelt, kan dit volgens mij leiden tot enorm veel spanningen in Nederland over onze multiculturele samenleving. Mijn vraag is hoe het hiermee nu staat. Is de minister bereid om initiatieven te ondernemen, bijvoorbeeld door het organiseren van bijeenkomsten in heel Nederland, om deze frustraties bespreekbaar te maken, openlijk, niet achter gesloten deuren?

Minister Ter Horst:

Ik hoop dat het de heer Dibi en de rest van de Kamer duidelijk is dat dit kabinet een beleid voert om mensen met elkaar te laten leven en niet langs elkaar heen. Door sommigen wordt de confrontatie gezocht. Wij vinden nou juist dat het niet om confrontatie maar om samenwerking zou moeten gaan. Ik weet niet of de suggestie van de heer Dibi, om bijeenkomsten te organiseren om hierover te spreken, het meest voor de hand ligt. Ik weet ook niet of dit op mijn weg ligt. Het kabinet is hiermee bezig, zeker vanuit het programmaministerie voor WWI, dat over de integratie gaat. Maar ook mijn eigen ministerie, dat gaat over burgerschap, is bezig, door de totstandkoming van het handvest verantwoordelijk burgerschap. Dat handvest maken wij niet zelf. Wij gaan ervan uit dat de Nederlanders dat maken. Daarvoor worden de komende maanden regionale bijeenkomsten georganiseerd. Deze gaan over de wijze waarop Nederlanders met elkaar zouden moeten omgaan, wat voor gedrag wel tot respectvol gedrag behoort en wat voor soort gedrag niet. Het onderwerp dat de heer Dibi noemt kan daarbij zeker ook aan de orde komen.

Mevrouw Griffith (VVD):

Voorzitter. Een pilot houd je niet zomaar. Je probeert lessen te trekken uit een pilot. Voor mij is het op dit moment onduidelijk wat het vervolg zal zijn. Welke lessen trekt de minister uit de twee pilots? Er zitten natuurlijk positieve en negatieve kanten aan. Welk budget is er mee gemoeid geweest? Komt de kabinet nog met een reactie? Wat gaat gebeuren met deze methodiek? Gaan we ermee door om dit soort pilots landelijk uit te rollen? De minister hoeft deze vraag nu niet te beantwoorden, als zij er nu geen antwoord op heeft. Ik zou graag een kabinetsreactie op het rapport willen hebben.

Minister Ter Horst:

Dat is mogelijk. Ik beveel het rapport ook aan mevrouw Griffith aan. In het rapport trekken de onderzoekers en de rapporteurs een conclusie over hoe ermee verder zou moeten worden gegaan. Ik neig ertoe om te zeggen dat we natuurlijk niet na twee experimenten, waarvan één geslaagd is, moeten zeggen dat we ermee stoppen. Ik vind het heel interessant dat met name in Winschoten men erin geslaagd is om rechts-radicaliserende jongeren op het goede pad te krijgen.

Wellicht weet mevrouw Griffith ook – we hebben er eerder over gesproken – dat ik er voorstander van ben om bij moslimextremisten geestelijken in te schakelen, om te proberen de opvattingen en het gedrag van islamitische jongeren die radicaliseren te beïnvloeden. Ik vind dat we op die lijn moeten doorgaan. Over deradicalisering en polarisatie spreken we elkaar regelmatig in een algemeen overleg. Dit onderwerp kan daar aan de orde komen. Uiteraard heb ik er geen enkel bezwaar tegen om een reactie te geven op dit rapport. We zullen daarin aangeven hoe we hiermee verdergaan. Wel stel ik voor dat we dit in het kader van onze rapportages over radicalisering en polarisatie zullen doen. Daarin hoort dit thuis.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mee dat de volgende leden zich hebben afgemeld:

Bashir, Bouchibti, Van de Camp, Jansen, Van Leeuwen, Leijten, Luijben en Roemer.

Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.

De voorzitter:

Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Voordat we met de regeling van werkzaamheden beginnen, deel ik mee dat de heer Heemelaar tot en met vandaag lid is van deze Kamer. Vanaf morgen zal mevrouw Azough weer in ons midden zijn.

Beste collega, beste Mathieu. Het was alsof u al veel langer lid was van deze Kamer. U functioneerde vanaf de eerste dag in alle opzichten als een gewoon Kamerlid. En dat bedoel ik als een compliment. Namens de collega's dank ik u voor uw bijdrage aan het debat.

(geroffel op de bankjes)

Naar boven