Vragen van het lid De Pater-van der Meer aan de minister van Justitie over het bericht dat Nederlandse slachtoffers van loverboys geen aangifte durven doen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. Nog vorige week debatteerden wij in de vaste commissie voor Justitie over het onderwerp mensenhandel. Loverboys zijn mensenhandelaren. Nu liggen er nieuwe gegevens op tafel. Mensenhandel betreft uitbuiting en grove misstanden in de persoonlijke levenssfeer en een aanslag op de integriteit van vaak jonge mensen. Terecht heeft de minister van Justitie in speciale gevallen een strafmogelijkheid gemaakt voor minderjarigen onder achttien jaar.

Uit cijfers van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel weten wij dat mensenhandel hoofdzakelijk een Nederlands probleem is. Het aantal slachtoffers met Nederlandse achtergrond is het hoogste maar ook het aantal verdachten en daders. Vooral jonge meisjes lopen risico slachtoffer te worden. Naar aanleiding van de nieuwe gegevens die op Radio 1 gisteren gemeld werden ...

De heer Van Raak (SP):

Gênant, gênant.

De voorzitter:

Nee, mijnheer Van Raak, u weet dat u dat niet moet doen. Gewoon ontspannen en rustig zitten.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik heb naar een radioprogramma geluisterd waar ik hoorde dat er nieuwe gegevens waren met betrekking tot de aangiftebereidheid van met name Nederlandse slachtoffers van mensenhandel. Klopt het dat politieagenten signalen bij meldingen niet herkennen en hoe komt dat? Schort het aan herkenning of lijkt het op ontkenning van het probleem? Moeten meldingen van dwang en geweld tegen mensen niet per definitie serieus genomen worden? Klopt het dat er nog steeds problemen zijn met opvangcapaciteiten? Ik heb het dan met name over het probleem of die opvangcapaciteit besloten of opgesloten is. Hoeveel plaatsen zijn er beschikbaar? Wij hebben vorige week bij het debat uitgebreid stilgestaan bij de B9-regeling voor buitenlandse slachtoffers. Ik zou graag van de minister willen weten wat voor regelingen er bestaan voor binnenlandse slachtoffers?

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Dank voor de vragen van mevrouw De Pater-van der Meer die ook al in eerdere overleggen voor dit onderwerp aandacht heeft gevraagd. Ik heb ook de berichten gehoord die gisteren in de media zijn gekomen, inclusief de bron daarvan. Er is namelijk gisteren door ROOD, jong in de SP een rapport uitgebracht met gesprekken met slachtoffers en een onderzoek naar ervaringen van slachtoffers van loverboys met politie en justitie van het proces van aangifte tot de veroordeling. De tijd was te kort om dat rapport ten volle te doorgronden, maar ik heb daarin in ieder geval nu al bij eerste kennisneming een aantal dingen gezien die parallel lopen aan de onderwerpen die mevrouw De Pater-van der Meer in haar vragen aan de orde stelt.

Laat ik vooropstellen dat wat betreft mensenhandel de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en de door de staatssecretaris van Justitie en mij samen ingestelde taskforce op dit terrein belangrijk en goed werk doen. Dat strekt zich uit over het beleidsterrein van de bewindslieden van Justitie maar ook over dat van andere ministeries. Een deel van de vragen heeft inderdaad betrekking op bijvoorbeeld opvang, maar ook op versterking van de weerbaarheid.

Van hieruit ga ik naar de specifieke punten die aan de orde zijn gesteld in de vragen van mevrouw De Pater-van der Meer. Ik begin met de aangiftebereidheid. De aangiftebereidheid heeft ook uitgebreid aandacht gekregen in het rapport van Rood, jong in de SP, inclusief een aantal negatieve ervaringen van slachtoffers van pooierboys. De problematiek van de aangifte heeft veel te maken met de algemene achtergrond van het fenomeen van de pooierboys. Zij maken misbruik van de kwetsbaarheid van meisjes die door maatschappelijke omstandigheden, familieomstandigheden en problemen in het onderwijs onvoldoende weerbaar zijn om te onderkennen dat een pooierboy bezig is hen voor eigen gewin te misbruiken. In die situatie is het van enorm belang dat wij – dat zijn politie, justitie, gemeenten, zorginstellingen en onderwijs – ons ten volle bewust zijn van de risico's die deze meisjes lopen.

Ik was vanochtend bij de heropening van het Veiligheidshuis Tilburg. Dat is het eerste Veiligheidshuis dat in 2002 in Nederland tot stand is gekomen. Voor de staatssecretaris van Justitie en mij zijn de Veiligheidshuizen belangrijk voor ons preventiegericht beleid. Een van de onderwerpen die daar werden besproken, is wat men in de aansluiting met jeugdzorg, onderwijs enzovoorts doet om de slachtoffers van pooierboys een betere bescherming te bieden. Naar aanleiding van het rapport van Rood, maar ook in het vervolg op waarnemingen van het OM zie ik aanleiding om uiteraard onder gezag van het OM met de politie te spreken over een houding en competentie bij de politie waarmee zo goed mogelijk wordt onderkend dat het gaat om meisjes, slachtoffers in een kwetsbare positie. Dat is van belang voor de aangiftebereidheid, waar de eerste vraag van mevrouw De Pater-van der Meer over ging.

Het punt van de herkenning en de onderkenning is daar nauw mee verbonden. Dat hangt onmiddellijk samen met het vermogen van mensen in bijvoorbeeld scholen om op te merken dat een meisje in zo'n kwetsbare positie is gekomen. Daar zijn gelukkig ook positieve voorbeelden van te geven. Het ministerie van OCW is daar ook mee bezig. Om kort te gaan, wil ik verwijzen naar wat er op de website van mijn collega's van OCW is te vinden over school en veiligheid, in het bijzonder over de seksuele vorming en weerbaarheid.

Ik kom op de opvang. Mevrouw De Pater-van der Meer heeft volkomen gelijk dat er op het punt van de opvang werk in uitvoering is dat wij moeten voortzetten. De staatssecretaris van VWS en staatssecretaris Albayrak van Justitie zullen zeer binnenkort met een pilot voor opvang van slachtoffers van mensenhandel beginnen. Die heeft niet alleen betrekking op de buitenlandse slachtoffers; wij leggen ook de verbinding met de jeugdzorg. De eerste opvangplekken in het kader van de pilot komen al in september van dit jaar beschikbaar.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik wijs ook de bewindslieden erop dat voor hun antwoord in eerste termijn ook een beperking in tijd geldt, waar zij zich wel aan moeten proberen te houden.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik dank de minister voor zijn antwoorden, zeker aangezien hij ook verwijst naar preventie en weerbaarheid, en naar de aandacht die de verschillende ministeries daar al voor hebben.

Nu wij in Nederland steeds zo uitgebreid over de B9-regeling spreken en er voor buitenlandse slachtoffers al een beschermings- en begeleidingsprogramma bestaat bij aangifte, wil ik het volgende aan de minister vragen. Wil hij een beschermings- en begeleidingsprogramma ontwerpen dat vergelijkbaar is met de B9-regeling, voor slachtoffers van Nederlandse afkomst om de aangifte te bevorderen en de Kamer daarover te informeren?

Minister Hirsch Ballin:

Wij besteden ook alle aandacht die nodig is aan Nederlandse slachtoffers. Ik verwijs naar het antwoord dat ik zo systematisch mogelijk al in de eerste ronde heb gegeven. De B9-regeling als zodanig betreft per definitie vreemdelingen. Die kunnen wij dus niet zonder meer transplanteren naar Nederlandse slachtoffers.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dank dat de minister heeft gekeken naar het rapport van onze jongerenorganisatie Rood, jong in de SP. Wat dit rapport bloot legt, is dat er een kloof zit tussen beleid en praktijk. Meiden die eindelijk de stap hebben genomen om aangifte te doen tegen pooierboys die gewoon misbruik van hen hebben gemaakt, staan voor een dichte deur. Soms moeten ze tot zes keer toe aangifte doen, wat volstrekt onwenselijk is. Wil de minister dat per geval laten uitzoeken? Verder blijkt uit het rapport dat jongeren die zich verlagen tot dit soort activiteiten, amper worden veroordeeld. Dan kunnen wij een heel mooi beleid voeren, maar dan moeten wij toch constateren dat het resultaat er nog niet is. Hoe gaat de minister het beleid zo aanpassen dat die jongens daadwerkelijk worden veroordeeld?

De minister zei terecht dat het gaat om een rapport met 27 aanbevelingen die alle de moeite waard zijn. Ik bied de minister dit rapport aan en vraag hem, op een ander moment mondeling of schriftelijk te reageren op al die 27 aanbevelingen.

Minister Hirsch Ballin:

Beginnend met uw laatste vraag: wij zullen dat heel graag doen. Ik noem de Taskforce mensenhandel, die ook met de pooierboys bezig is. Daar denken wij hetzelfde over. Dank voor het exemplaar van het rapport van Rood, jong in de SP, voorzien van een tweekleurenkaft, terwijl ik alleen nog maar een zwart-witversie had.

Uw eerste en tweede vraag hangen nauw met elkaar samen. Vervolgingen die tot succes leiden, hangen af van goede aangiften en van het goed opnemen daarvan. Ik zal het OM vragen om naar aanleiding van dit rapport en andere ervaringen – het OM is daarmee al bezig – de politie aan te spreken op de competentie, het begrip en de beschermde omgeving die nodig zijn om van slachtoffers in zulke kwetsbare posities goede aangiften te krijgen.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Prostitutie is zo oud als de weg naar Rome. Maar de problematiek van de loverboys is voor een bedroevend groot deel geïmporteerd. Negen van de tien loverboys is van allochtone afkomst, waarvan zes op de tien van islamitische afkomst. De aangiftebereidheid is natuurlijk mede zo laag, omdat als een loverboy wordt gearresteerd, er altijd wel weer een broer of een neef is die de zaak kan overnemen. Mijn fractie heeft al eens een aanvalsplan ingediend, dat destijds niet door de SP werd ondersteund. Een aantal punten daarin is van het allergrootste belang. Het gaat om de volgende voorstellen: het verhogen van de prostitutieleeftijd naar 21 jaar, het bestrijden van het verknipte vrouwbeeld onder moslimmannen, minimumstraffen voor gedwongen prostitutie, hogere straffen, naming and shaming en natuurlijk het denaturaliseren en uitzetten van loverboys met een dubbele nationaliteit.

Minister Hirsch Ballin:

Al deze punten zijn al eerder aan de orde geweest, waarop ik al heb gereageerd. Het ernstige misdrijf dat het exploiteren van meisjes door pooierboys zonder enige twijfel is, vervolgen wij consequent, doelgericht en zonder onderscheid naar afkomst van verdachten en slachtoffers. Onze rechtsorde is er voor iedereen.

Wij zullen uiteraard niet onze toevlucht nemen tot onrechtmatige middelen, of die welke in strijd zijn met verdragen waarbij Nederland partij is. Wat wij wel doen, heeft ook betrekking op de verkeerde houding die wij bij bepaalde verdachten aantreffen ten aanzien van de omgang met de andere sekse. Dit zal deel uitmaken van onze aanpak. Ik ben dan ook tevreden met wat OCW doet ten behoeve van de leerlingen, maar dat geldt ook voor de straffen die worden opgelegd. Daarbij kan seksuele educatie, dus het respectvol omgaan met mensen van de andere sekse, tot de voorwaarden behoren die naast de straf aan het optreden worden verbonden.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

Ik neem aan dat de minister het met de VVD-fractie eens is dat alle aangiften serieus moeten worden genomen, dus zeker deze. Je moet er toch niet aan denken dat je als slachtoffer van een pooier merkt dat je aangifte niet serieus wordt genomen door de politie. Ik heb begrepen dat er extra mankracht speciaal voor dit soort zaken is ingezet. Is dat dan niet effectief? Is dat dan niet genoeg? Ook dat komt uit dat onderzoekje van de SP naar voren. Kan de minister daar een reactie op geven?

De minister noemde het onderwijs al. Hoe gaat hij bevorderen dat de scholen veel alerter zijn? Onlangs kwam het geval in de publiciteit van het meisje dat twee jaar lang van school verzuimde. In die tijd werd zij geprostitueerd door een loverboy. Haar ouders waren niet eens op de hoogte van het feit dat zij verzuimde.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw Dezentjé Hamming wijst terecht op de belangrijke rol van het onderwijs. Dat is ook een van de redenen waarom wij een verbinding met het onderwijs en de Veiligheidshuizen essentieel vinden. Leerplichtambtenaren en andere contactpersonen uit het onderwijs worden daar in toenemende mate bij betrokken. Zoals ik reeds bij herhaling heb gezegd: een vroege signalering van zowel beginnend daderschap en het niet meer naar school gaan van jongens die in de criminaliteit terechtkomen en overlast veroorzaken, als schoolverzuim van meisjes die het slachtoffer worden van pooierboys, kan de Veiligheidshuizen aan het werk zetten en tot een bespreking leiden. Dat moet ook gebeuren.

Ik heb al verwezen naar de initiatieven van mijn collega's op het punt van de seksuele educatie. Staatssecretaris Bussemaker is met dit onderwerp ook voor andere doelgroepen bezig. Dat is essentieel. Heeft dit gevolgen? De pooierboyproblematiek is volgens de laatste inschattingen van de nationaal rapporteur in Nederland gelukkig niet verder gegroeid. Daar zijn wij uiteraard niet mee tevreden. Wij willen dat er hier effectief wordt opgetreden en dat begint met goede bescherming van de slachtoffers. De grotere bescherming die het gevolg is van de maatregelen die staatssecretaris Albayrak heeft getroffen ten behoeve van slachtoffers/vreemdelingen, is daaraan een bijdrage.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):

De minister heeft nog niet gereageerd op mijn vraag over de extra mankracht.

Minister Hirsch Ballin:

Er is inderdaad in de verschillende onderdelen extra mankracht ingezet. Het gaat ook om het voldoende scherp houden van degenen die het werk doen, inclusief de capaciteit die er al was om deze aangiften te behandelen. Dat is, naar ik meen, ook de kern die uit het rapport van ROOD, jong in de SP, naar voren komt. Het antwoord op die vraag is vooral een betere benadering van de politieambtenaren die de aangifte moeten opnemen.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. De minister zegt dat de aangiftebereidheid te maken heeft met de kwetsbare positie van slachtoffers van pooierboys. Dat is voor een deel ook zo. We hebben echter eerder vragen gesteld over verkrachtingszaken waarbij het slachtoffer eindelijk aangifte heeft willen doen maar dit niet serieus is opgepakt. Ditzelfde zien we bij slachtoffers van huiselijk geweld en mensenhandel. Als de minister daar onderzoek naar doet, dan wil ik graag dat hij dit doet naar alle slachtoffers van geweld, met name vrouwen en kwetsbare meisjes, en dat dit niet alleen beperkt blijft tot pooierboys.

De aangiftebereidheid valt of staat met de bescherming en veiligheid die geboden wordt aan de slachtoffers. De minister erkent dit. Er komen nu Veiligheidshuizen, maar er is ook grote behoefte aan specifieke opvang voor slachtoffers van pooierboys. Ik kan mij voorstellen dat de minister daar niet direct een antwoord op heeft. Ik weet van VWS dat het die behoefte ook erkent. Misschien is het nu tijd dat gezamenlijk wordt opgetrokken en dat zowel Justitie als VWS met een voorstel komt om opvang en bescherming op een goede manier te regelen. Dat is iets anders dan de Veiligheidshuizen, die natuurlijk ook belangrijk zijn.

Minister Hirsch Ballin:

Zeker. Een Veiligheidshuis is geen opvanghuis. Een Veiligheidshuis is een coördinatiecentrum waar politie, justitie, gemeente en de contactpersonen uit het onderwijs, de jeugdzorg en de verslavingszorg hun inzet met elkaar afstemmen. Dat is essentieel, ook voor het antwoord op de vragen die mevrouw Arib aan het begin stelde. Ik heb daar eerder over gesproken. Ik houd de Kamer uiteraard op de hoogte. De aanpak hiervan is ook verbonden met de bescherming tegen huiselijk geweld. Daar heeft mevrouw Arib helemaal gelijk in. De ministers van Justitie van de Raad van Europa spreken later deze week over de aanpak van huiselijk geweld, in het bijzonder over vrouwelijke slachtoffers. Daar zullen wij ook onze ervaringen inbrengen. Wij weten dat deze aanpak ook de daadwerkelijke opvang moet omvatten. De opvang voor de uithuisplaatsing in verband met eergerelateerd geweld is een doorslaggevend succes. Wij hebben daar onlangs over gesproken, ik ga dit niet herhalen. De eerste opvangplekken voor de slachtoffers van mensenhandel komen in het kader van de pilots in september beschikbaar.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Dit is een bizar vragenuur. Er is een mooi rapport van de jongerenorganisatie van de SP en dan gaat een CDA-Kamerlid vragen stellen aan de CDA-minister. Dat is toch een beetje vreemd. Ik hoor de minister iets roepen over preventie. Ik ben het helemaal met hem eens. Zullen wij loverboys voortaan maar pooiers noemen in plaats van pooierboys? Dat is net weer van alles niks. Het zijn gewoon pooiers. Het zijn walgelijke praktijken. Daar zijn wij het, naar ik aanneem, helemaal over eens. Ik heb drie vragen over de preventie. In welke leeftijdscategorie zijn deze pooiers? Wat is de etnische achtergrond van die jongens? In welke plaatsen in Nederland komt het vooral voor?

Minister Hirsch Ballin:

De specifieke vraag naar de verdeling van de pooierboycriminaliteit over de delen van het land zal in de eerstvolgende rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel precies aan de orde komen. Wij weten dat een deel van deze pooierboys behoort tot de Marokkaans-Nederlandse jongemannen, maar lang niet allemaal. Laten wij ons dus onthouden van generalisaties die eerder vertroebelen. Zij zijn pakweg tussen de zestien en de vijfentwintig jaar oud. Dat is voor collega Van der Laan en mij een van de redenen om het opleggen van voorwaarden die betrekking hebben op de respectvolle omgang met seksualiteit tot het strafpakket te rekenen. De eerste opmerking van mevrouw Verdonk ging over de politieke signatuur van de auteurs van het rapport, de vragenstellers en degene die hier antwoord geeft. Ik ben er tot nu toe altijd van uitgegaan dat de aanpak van pooierboys, die pooiers zijn en geen lovers, en van andere vormen van mensenhandel iedereen ter harte moet gaan die de Nederlandse rechtsstaat is toegedaan, van welke partij dan ook.

Naar boven