Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 22 juni 2004 over radioactief afval.

Mevrouw Spies (CDA):

Voorzitter. Vorige week hebben wij met de staatssecretaris een debat gehad over tal van nucleaire onderwerpen. Wij zijn in ieder geval tot de conclusie gekomen dat op dit moment het wettelijk instrumentarium dat regering en Kamer ter beschikking staat om zichzelf van hun taken te kunnen kwijten om toezicht te blijven houden en invloed te blijven uitoefenen op hetgeen er bij de kerncentrale in Borssele gebeurt onvoldoende is. Dat heeft ons ertoe bewogen om een motie op te stellen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de huidige situatie de exploitant van de kerncentrale Borssele zelfstandig, zonder tussenkomst van regering en parlement, kan besluiten over verlenging van opwerkingscontracten voor nucleair afval;

overwegende dat deze gang van zaken met het oog op het beoordelen door regering en parlement van de wenselijkheid van voortzetting van de opwerking van nucleair afval ongewenst is;

overwegende dat op dit moment de consequenties van het eventueel stoppen met opwerking en de beschikbaarheid van alternatieven onvoldoende in beeld zijn gebracht;

verzoekt de regering,

  • - relevante wet- en regelgeving zodanig te wijzigen dat toestemming van de regering en betrokkenheid van het parlement vereist zijn voor het verlengen van opwerkingscontracten of de keuze uit alternatieven voor eindverwerking;

  • - tegelijkertijd een onderzoek uit te voeren naar de beschikbare alternatieven voor eindverwerking, waaronder opwerking en directe eindopslag en deze te beoordelen op aspecten van milieu, veiligheid, proliferatie en kosten;

  • - EPZ dringend te verzoeken om in afwachting van verdere parlementaire besluitvorming geen definitieve beslissing over opwerking te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Spies, Samsom, De Krom, Van der Ham, Van Velzen en Duyvendak.

Zij krijgt nr. 38(25422).

Staatssecretaris Van Geel:

Voorzitter. Graag ga ik in op de drie componenten die mevrouw Spies in de toelichting op de motie heeft genoemd en die onderdeel uitmaken van de motie, om te beginnen de betrokkenheid van het parlement bij vergunningen voor opwerken. Ik heb al aangegeven dat wij met spoed werken aan de wijziging van de wetgeving op dat terrein, zodat het mogelijk wordt om de eis van vergunningverlening te stellen voor opwerken. Als wij dat doen, zal die vergunning uiteraard de uitgebreide procedure van de Algemene wet bestuursrecht volgen. Dan is de bekende trits aan de orde: aanvraag, ontwerpbeschikking, enz. Ik zeg toe dat ik conform de wens van de Kamer als er een vergunningsaanvraag is de ontwerpbeschikking aan de Tweede Kamer zal zenden. De Kamer heeft dan haar mogelijkheden in het kader van haar controlerende functie. Dit deel van de motie is conform onze gedachtewisseling van deze week uitvoerbaar.

Ik kom tot een interpretatie van het tweede deel van de motie. In 1997-1998 heeft een uitgebreid onderzoek door ECN/NRG plaatsgevonden, over de verschillende aspecten, milieuhygiënisch en qua veiligheid, van opwerken en niet opwerken. Wij hebben toen geconstateerd dat die verschillen gering waren. Daar is een uitgebreide discussie met de Kamer over gevoerd. Later heeft nog een onderzoek plaatsgevonden door het Nuclear Agency van de OESO en op verzoek van OSPAR. Mijn interpretatie zou zijn dat wij vooral kijken of naast de onderzoeken die recentelijk zijn uitgevoerd nieuwe feiten en omstandigheden ertoe nopen tot nader onderzoek te komen en dat dan ook te doen. Als ik het zo mag interpreteren, kunnen doelmatigheid en snelheid worden gecombineerd met efficiency.

Wij hebben met elkaar besproken wat het antwoord van EPZ zou kunnen zijn. Eerder heb ik verwoord wat in een nulsituatie mijn standpunt zou zijn geweest. Ik vind het geen probleem om de gevoelens van de Kamer helder aan EPZ kenbaar te maken. Per saldo ben ik bereid de motie over te nemen en uit te voeren, met inachtneming van de kanttekening dat wij het onderzoek moeten toespitsen op eventuele nieuwe omstandigheden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het eind van de vergadering te stemmen over de motie.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven