5 Een leven lang leren

Aan de orde is het VAO Een leven lang leren (AO d.d. 21/01). 

De voorzitter:

Een hartelijk woord van welkom aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Er zijn zes deelnemers van de zijde van de Kamer en de spreektijd bedraagt twee minuten per fractie. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Voorzitter. Hoe mooi zou het zijn als je een baan zoekt en je heel snel kunt omscholen naar een sector waarin grote tekorten zijn. Er zijn prachtige, ook private initiatieven zoals de App Academy, waar mensen in zes maanden worden omgeschoold naar de ICT. Het succes van Leven Lang Leren wordt ons inziens in de weg gezeten door de gevestigde belangen van de bekostigde hogescholen. Deelname aan het deeltijdonderwijs daalt daar al jaren. Het is wat ons betreft hoog tijd om de vraag van werkenden te gaan volgen in plaats van het bekostigde aanbod. Vandaag gaan wij die brug over, maar de VVD wil het sneller en ambitieuzer: meer Luther, zeg ik tegen de minister, en ietsje minder Erasmus. Daarom een vraag en een motie. De uitvoeringsdata van zowel de flexibiliseringspilot als de vraagfinanciering als het collegegeldkrediet zouden wij graag op één datum gezet willen hebben. Het gaat om een samenhangend pakket, maar dat kent nu drie verschillende invoeringsdata. Bij voorkeur alles op 1 september 2016, zeg ik tegen de minister. We willen ook niet de flexibilisering onnodig uitstellen, dus we kunnen ons voorstellen dat het iets eerder gebeurt. Kan de minister toezeggen dat zowel het collegegeldkrediet als de vraagfinancieringsexperimenten wel per 1 september 2016 kunnen beginnen? Kan de minister aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie-Duisenberg voor het onderzoek naar de versnelling van het collegegeldkrediet en wanneer kan de Kamer geïnformeerd worden over de uitkomsten? Dan nu mijn motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat voor het slagen van de experimenten vraagfinanciering een breed experiment wenselijk is; 

overwegende dat in de ICT-sector 34.000 vacatures niet ingevuld kunnen worden door onvoldoende beschikbaarheid van goed opgeleid personeel en dat ICT-bedrijven dreigen te vertrekken naar het buitenland; 

voorts overwegende dat in de ICT-sector dus een tekort aan goed gekwalificeerd personeel is en omscholing dit tekort deels kan oplossen; 

voorts overwegende dat vraagfinanciering kan bijdragen aan een breder aanbod van opleidingen en meer deelnemers die zich zullen omscholen; 

verzoekt de regering, te onderzoeken of de experimenten vraagfinanciering verbreed kunnen worden met deeltijdopleidingen gericht op de sector ICT, en de Kamer hierover voor de zomer 2015 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lucas, Rog en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 42 (30012). 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Wij hebben een goed AO gehad over Leven Lang Leren. In dat AO heb ik ook aandacht gevraagd voor de wens van het CDA om te komen tot een verbreding van de pilots naar de sector ICT. Ik had daarvoor een uitstekende motie geschreven, maar na overleg met mevrouw Lucas heb ik een nog veel betere motie van mevrouw Lucas medeondertekend, waarin ook wat overwegingen van mijn hand zijn betrokken. Daar laat ik het bij. Ik heb een andere motie, die gaat over de 55-plussers. Wij hebben in het debat duidelijk gezien — en dat werd erkend door de bewindspersonen — dat 55-plussers te weinig, of in ieder geval minder dan anderen, deelnemen aan formele scholing. Ik heb daarvoor een motie, omdat wij in het debat niet zo veel verder kwamen dan de constatering dat het extra geld zou kosten als wij deze groep 55-plussers zouden laten deelnemen aan het krediet voor Leven Lang Leren. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het aantal 55-plussers dat deelneemt aan formele scholing achterblijft bij andere werknemers; 

overwegende dat het kabinet stappen zet om de leercultuur in Nederland te bevorderen en daartoe het levenlanglerenkrediet heeft geïntroduceerd, dat ook toegankelijk is voor deeltijdstudenten; 

voorts overwegende dat 55-plussers die gemotiveerd zijn om een opleiding te volgen, geen gebruik mogen maken van het levenlanglerenkrediet; 

verzoekt de regering, te onderzoeken wat de extra kosten zijn van het openstellen van het levenlanglerenkrediet voor (deeltijd)studenten tot vijf jaar voor hun pensionering en de Kamer daarover voor de OCW-begrotingsbehandeling in 2015 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 43 (30012). 

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik heb drie moties. 

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterend dat voor het slagen van de experimenten vraagfinanciering een breed experiment wenselijk is; 

overwegende dat in de ICT-sector 34.000 vacatures niet ingedeeld kunnen worden door onvoldoende beschikbaarheid van goed personeel en dat ICT-bedrijven dreigen … 

O, wacht even! Dit is een motie voor een ander VAO. 

De voorzitter:

Goedemorgen, mijnheer Beertema! 

De heer Beertema (PVV):

Goedemorgen, voorzitter. Ik moet nog even één motie pakken. Zet u de tijd even stil? 

De voorzitter:

Ik zet hem even stil. Als u alvast de moties van de begrotingsbehandeling wilt voorlezen, kan dat ook hoor! U bent uw tijd ver vooruit, zullen we maar zeggen. 

De heer Beertema (PVV):

Zo is dat. Ik lees nu alsnog de goede moties voor. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat ruim 80% van de jaarlijks 1,5 miljoen volwassenen een opleiding volgt bij de private opleiders; 

constaterende dat de gezamenlijke omzet van de branche 3,2 miljard euro is; 

constaterende dat de private opleiders door hun flexibele aanpak en maatwerktrajecten de meest geschikte partij zijn voor het verzorgen van deeltijdonderwijs; 

constaterende dat de private opleiders in staat zijn een bijdrage aan het verdienvermogen van Nederland te leveren zonder dat het de belastingbetaler ook maar één cent kost; 

verzoekt de regering, de bekostiging van deeltijdstudies in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs te beëindigen en het deeltijdonderwijs over te laten aan de private opleiders, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 44 (30012). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de minister pas in september 2016 met de experimenten vraagfinanciering wil starten, omdat het ministerie van OCW, DUO en de leden van de Vereniging Hogescholen kennelijk niet eerder kunnen; 

overwegende dat het ministerie van OCW, DUO en de leden van de Vereniging Hogescholen wel de pilots flexibilisering in 2015 willen starten; 

van mening dat daarmee het bekostigd onderwijs een voorsprong zou krijgen op het private onderwijs; 

verzoekt de regering, de pilots en de experimenten vraagfinanciering gelijktijdig in te voeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 45 (30012). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de experimenten vraagfinanciering alleen gericht zijn op de sectoren zorg en techniek; 

overwegende dat alle sectoren waar een concrete vraag is naar meer (hoger) geschoolde werknemers moeten kunnen deelnemen aan de experimenten, waaronder de ICT-sector; 

verzoekt de regering, geen beperking te leggen op het aantal sectoren dat kan deelnemen aan de experimenten vraagfinanciering, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 46 (30012). 

De heer Mohandis (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben een goed AO gehad, waarin ik ook heb aangegeven dat wij van een leven lang leuteren vooral een leven lang leren moeten maken. Mijn fractie is ook verheugd over alle maatregelen die het kabinet heeft voorgesteld. Wij kijken daarnaar uit. Tijdens het AO ben ik ook ingegaan op het instellingscollegegeld. Bij het debat over de Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs heb ik hierover samen met het CDA een motie ingediend. Wij zijn door de minister geïnformeerd, maar nog niet naar volle tevredenheid. Daarom hebben wij recent Kamervragen gesteld. De antwoorden daarop doen ons deugd. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat het instellingscollegegeldtarief voor een tweede studie afdoende gemotiveerd moet worden om zo transparantie voor studenten over de kosten van een studie te waarborgen; 

constaterende dat dit nu zelden het geval is en dat de hoogte van het instellingscollegegeldtarief dat verschillende instellingen hanteren voor dezelfde opleidingen, zeer varieert en hier nu geen logische verklaring voor is; 

van mening dat de tweede studie door onderwijsinstellingen niet als melkkoe gebruikt mag worden; 

verzoekt de regering, instellingen te verplichten om transparant te zijn over hoogte en onderbouwing van het instellingscollegegeld en dit via de websites van de instellingen te communiceren naar (aankomende) studenten of in het uiterste geval regelgeving over transparantie van het instellingscollegegeld aan te scherpen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Mohandis, Van Meenen en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 47 (30012). 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik sta inderdaad onder de motie. Die is dus per definitie uitstekend. Ik wil echter wel iets markeren. De motie is goed en vraagt om transparantie, maar is de heer Mohandis het met mij eens dat het nog veel belangrijker is dat die bizarre, torenhoge collegegelden worden aangepakt en dat we ons daarop moeten richten? Onderbouwen is één, maar om aftoppen en begrenzen moet het gaan. 

De heer Mohandis (PvdA):

In een eerder debat heb ik die vraag ook gekregen. Ik heb aan de minister gevraagd of ze daartoe bereid zou zijn als instellingen dat achterwege laten. In de beantwoording van het kabinet wordt dat niet uitgesloten. Ik wil nu eerst de beleidsmonitor afwachten. Overeenkomstig de toezegging in de beantwoording kunnen we die rond 1 maart verwachten. We sluiten maximeren niet uit, maar het risico van maximeren is wel dat je dan altijd op het maximum gaat zitten. Ik vind dit een eerstvolgende stap die we moeten zetten. Het punt van de heer Van Dijk sluit ik echter zeker niet uit. 

De voorzitter:

Ik doe één vraag per motie. Was dit uw bijdrage, mijnheer Mohandis? 

De heer Mohandis (PvdA):

Ik roep het kabinet op om alle zeilen bij te zetten als het gaat om Leven Lang Leren. Het kan niet zo zijn dat er straks verschillende plannen komen vanuit de departementen van Sociale Zaken en OCW. Juist de samenhang is voor mijn fractie van belang om te zien of we echt in staat zijn om ouderen te laten leren tijdens en na hun baan en overal waar leren plaatsvindt. 

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Jasper van Dijk. Ik begrijp dat hij afziet van zijn spreektijd. Dat is echter niet het geval. De heer Van Dijk dacht dat hij nog niet aan de beurt was. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

In de haast zou ik bijna de verkeerde motie meenemen en oplezen. 

Voorzitter. De regering wil een experiment doen met vraagfinanciering in het deeltijdonderwijs. Publieke instellingen verliezen daardoor hun bekostiging. De student krijgt een voucher en mag gaan shoppen. Ook de private opleidingen kunnen dan aanspraak maken op publiek geld. Dat leidt tot een onwenselijke verwatering van geldstromen. Vandaar dat ik de volgende motie indien. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de regering een experiment wil doen met vraagfinanciering in het deeltijdonderwijs; 

constaterende dat de reguliere bekostiging vervalt en dat ook private opleidingen aanspraak kunnen maken op publiek geld door middel van vouchers; 

constaterende dat hoge collegegelden voor relevante (deeltijd-)opleidingen gevraagd mogen worden; 

van mening dat dit neerkomt op een "privatisering" van het deeltijdonderwijs; 

verzoekt de regering, af te zien van het experiment met vraagfinanciering in het deeltijdonderwijs, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 48 (30012). 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik dank de collega's en de minister voor het uitstekende debat over een Leven Lang Leren wat naar mijn mening ook zou mogen heten: lang leve leren. Ik dien een motie in waarin de regering verzocht wordt om te onderzoeken of de voorschotfaciliteit ook beschikbaar kan komen voor studenten boven de 30 jaar. Die motie luidt als volgt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat ook na het 30ste levensjaar doorleren relevant is voor ontwikkelingen in het beroep, de verdere loopbaan of het voorkomen van werkloosheid; 

constaterende dat het studievoorschot het mogelijk maakt voor studenten ouder dan 30 jaar om hun collegegeld te lenen via het levenlanglerenkrediet; 

overwegende dat bijkomende kosten als lesmateriaal en levensonderhoud daarvan geen deel uitmaken; 

overwegende dat dit een drempel kan zijn voor potentiële studenten ouder dan 30 jaar, omdat het niet altijd mogelijk is om naast de studie (fulltime) te blijven werken; 

verzoekt de regering, een onderzoek te doen naar de mogelijkheden om de voorschotfaciliteit uit te breiden naar (deeltijd)studenten ouder dan 30 jaar, en de Kamer hierover voor de begroting 2016 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen, Lucas en Mohandis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 49 (30012). 

De voorzitter:

Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken zodat de minister ook de tekst van de laatste motie kan ontvangen. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Ik loop de moties af, maar ik ga eerst even in op de vraag van mevrouw Lucas om de pilots, de experimenten en het levenlanglerenkrediet tegelijkertijd te doen. Overigens is dat ook een van de moties van de heer Beertema. Als hij meeluistert, weet hij gelijk wat ik van zijn motie vind. 

Mevrouw Lucas vraagt om de experimenten tegelijkertijd in te voeren met de pilots en het levenlanglerenkrediet. De experimenten zullen zo spoedig mogelijk ingaan, maar uiterlijk 1 september 2016. De pilots kennen een langere voorbereidingstijd en moeten daarom eerder starten om tegelijkertijd geïmplementeerd te kunnen worden. De startdatum daarvan is nu eind 2015. DUO onderzoekt op dit moment of eerdere invoering van het levenlanglerenkrediet mogelijk is. Dat is de motie van de heer Duisenberg. Het antwoord daarop krijgt de Kamer zeer binnenkort. Als het levenlanglerenkrediet niet eerder kan worden ingevoerd — daarvoor kunnen goede argumenten zijn, want DUO moet het wel kunnen uitvoeren en u weet allemaal wat de risico's zijn bij grote ICT-projecten als je dat niet zorgvuldig doet — dan wil ik niet langer dan noodzakelijk wachten met de pilots en de experimenten. Kort en goed: de pilots en de experimenten kunnen vanaf hetzelfde moment worden ingevoerd, 1 september 2016. Maar omdat die pilots meer voorbereidingstijd vragen, beginnen wij daar eerder mee. Het levenlanglerenkrediet zal zo snel mogelijk worden ingevoerd als verantwoord is. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Horen wij nog voor de zomer of het levenlanglerenkrediet eerder ingevoerd kan worden dan 2017? 

Minister Bussemaker:

Dat hoort u al een dezer dagen, want dan krijgt u de brief in reactie op de motie-Duisenberg. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Prima. 

Minister Bussemaker:

In de motie van de leden Lucas, Rog en Van Meenen op stuk nr. 42 wordt gevraagd, te onderzoeken of de experimenten vraagfinanciering verbreed kunnen worden met deeltijdopleidingen gericht op de sector ICT. Ik laat het oordeel aan de Kamer. Ik heb in het debat al gezegd dat ik de experimenten in eerste instantie richt op opleidingen waar sprake is van een aantoonbare behoefte aan opscholing van medewerkers naar een kwalificatie hoger onderwijs en waaraan brancheorganisaties en O&O-fondsen bereid zijn zelf een substantiële bijdrage te leveren. Dat is het geval bij de sectoren zorg, welzijn en techniek; dat hebben wij uitgebreid met elkaar gewisseld. De gesprekken over welke opleidingen daar nu precies onder vallen, lopen nog. Ik ben bereid om in die gesprekken te verkennen of ICT-opleidingen gekoppeld aan het domein techniek daaronder kunnen vallen. De keuze van die opleidingen zal ik de Kamer nog voor de zomer laten weten. 

Sowieso geldt dat wanneer de experimenten de eerste jaren succesvol blijken te zijn, ik welwillend zal kijken naar uitbreiding van de experimenten naar andere sectoren. Dat zou het moment zijn om eventueel ook te bekijken of de ICT als gehele sector in aanmerking zou komen. Dat kan nu niet, want de tijd is gewoon te kort om dat nog te regelen. Ik kan wel toezeggen dat wij bekijken of onder de techniekopleidingen ook ICT-gerichte opleidingen kunnen vallen. Ik zeg erbij dat ik wel weet dat er, ook voor de langere termijn, in de ICT niet zozeer een tekort is aan hoger gekwalificeerde ICT'ers, maar dat daar meer sprake is van een kwalitatieve mismatch. Mensen missen bepaalde specifieke kennis en vaardigheden. Ik weet ook dat de brancheorganisatie ICT tot nu toe niet bereid is financieel bij te dragen aan opleidingsdeelname van medewerkers in de experimenten vraagfinanciering. Dat is voor mij wel een harde voorwaarde om een sector toe te laten, dus ook de brancheorganisatie zal dan moeten bewegen. 

Wat de knelpunten betreft, ben ik van plan om de heer Terpstra, die ook aanjager is van het Techniekpact, te vragen om gesprekken te voeren met het bedrijfsleven en opleidingen om te bekijken hoe men die kwalitatieve mismatch beter kan aanpakken. Dat is onlangs ook gebeurd bij de hbo-opleidingen chemie en laboratoriumonderwijs. Daar heeft dat goed gewerkt. 

In de motie-Rog op stuk nr. 43 vraagt de indiener om te onderzoeken wat de extra kosten zijn van het openstellen van het levenlanglerenkrediet tot vijf jaar voor pensionering. Die motie ontraad ik. 

De heer Rog (CDA):

Ik heb een vraag over de motie-Lucas c.s. op stuk nr. 42, met uw welnemen, voorzitter. De minister zegt dat de ICT-branche niet mee wilde werken, maar de motie roept de regering ertoe op om in overleg te treden. Is de minister bereid om in overleg te treden met de ICT-branche over een gelijk speelveld, zoals dat ook in de sectoren zorg, welzijn en techniek gebeurt? 

Minister Bussemaker:

Ja, want ik heb aangegeven dat ik voor de zomer zal bekijken of ICT-opleidingen onder de techniek mee kunnen lopen. Maar ook daar zal dan bereidheid moeten zijn om mee te betalen. Ik heb ook aangegeven dat het te vroeg is om heel grote andere sectoren in den brede toe te voegen. Dat kan wel over twee of drie jaar, wanneer wij zicht hebben op hoe de eerste experimenten lopen. Natuurlijk ben ik altijd bereid om met de branche in gesprek te gaan, maar het vraagt ook iets van de branche als je experimenten wilt opzetten. Als de branche niet financieel bij wil dragen, dan houdt het gewoon op, ook over twee of drie jaar. 

De voorzitter:

Gaat u verder met de motie op stuk nr. 44. 

De heer Rog (CDA):

Mag ik nog een vraag stellen over mijn motie op stuk nr. 43? 

De voorzitter:

Nee. U had al een vraag gesteld over de vorige motie, maar vooruit dan maar. Kort, puntig, één keer. 

De heer Rog (CDA):

Ik heb een korte vraag gesteld bij de motie op stuk nr. 42. Ik heb nu een korte vraag over de motie op stuk nr. 43. Kan de minister toelichten waarom zij niet bereid is überhaupt te onderzoeken hoeveel geld ermee gemoeid is om 55-plussers deelgenoot te maken van deze faciliteit? 

Minister Bussemaker:

Ja, daar was ik net gebleven. Ik had alleen nog gezegd: ik ontraad deze motie. Ik ontraad deze motie omdat wij hier al een heel uitgebreide discussie met elkaar over gevoerd hebben bij de behandeling van de Wet studievoorschot hoger onderwijs. De heer Klein heeft daar toen een amendement over ingediend. Daar heb ik een schriftelijke reactie op gestuurd met een indicatie van wat dat zou kunnen kosten. Die kosten liggen zeker tussen de 5 en 10 miljoen. Dat betekent dat de staatsschuld wordt verhoogd met meer dan 100 miljoen. De heer Rog eerder gehoord hebbende bij debatten, denk ik niet dat hij wil dat wij daar lichtzinnig mee omgaan. Daarbij volg ik het advies van de commissie-Rinnooy Kan. Die heeft heel nadrukkelijk aangegeven dat het wenselijk is dat dat krediet wel wordt terugbetaald binnen het werkzame leven omdat je anders grote risico's neemt, want dan moet er veel meer kwijtgescholden worden. Mede daarom heb ik de leeftijdsgrens van 55 jaar aangehouden. Ik zie dus geen aanleiding om, terwijl wij dit nog niet eens ingevoerd hebben, nu al een volgende stap te zetten waarvan wij weten dat er ook voor de overheid redelijk grote risico's aan zitten. Gezien het feit dat wij dit allemaal met elkaar gewisseld hebben en dat het amendement van de heer Klein indertijd niet is aangenomen, zie ik geen aanleiding om een nieuw onderzoek te doen. 

Dan kom ik op de motie-Beertema op stuk nr. 44 over het beëindigen van de bekostiging van deeltijdstudies in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs en het overlaten daarvan aan de private opleiders. Die motie ontraad ik. Ik denk dat dat uw Kamer ook niet zal verbazen gezien het debat dat wij met elkaar gevoerd hebben. Wij hebben er niet voor niets zo lang over gedaan om het level playing field tussen bekostigd en onbekostigd onderwijs te krijgen. Ik hecht eraan dat juist bekostigde instellingen zich richten op het opleiden van volwassenen en op samenwerking met werkgevers, ook omdat ze meer gefocust zijn op diploma's. Daarvoor is het van belang dat bekostigde en niet-bekostigde instellingen bijdragen aan Leven Lang Leren. Ik wil geen oplossing die zuiver publiek of zuiver privaat is. 

De heer Beertema (PVV):

Die motie komt niet helemaal uit de lucht vallen. In de jaren dat ik in het middelbaar beroepsonderwijs heb gewerkt en te maken heb gehad met samenwerkingsverbanden met het bedrijfsleven, waarvoor een min of meer private poot werd opgericht door de bekostigde instelling waarvoor ik toen werkzaam was, mislukte alles. In het hbo mislukte alles, in het mbo mislukte alles, het bekostigde onderwijs is er niet op ingericht. De minister zou toch op zijn minst moeten erkennen dat we terugkijken op een geschiedenis die bepaald niet gelukkig is. Kan de minister dat doen? 

Minister Bussemaker:

Ik kan erop terugkijken, maar ik trek daaruit niet dezelfde conclusie. Ik constateer dat er verschillen zijn en dat het deeltijdonderwijs bij de bekostigde instellingen wel heel sterk is afgenomen. Ik hoop dat de heer Beertema ongelijk krijgt. We zullen, als de experimenten starten, zien hoe het hoger onderwijs dat doet. Ik ben er positief over, ook op basis van inzichten uit het verleden. Misschien heeft de heer Beertema net wat ongelukkige gevallen meegemaakt. Ik kan in ieder geval niet bevestigen dat het overal alleen maar negatief is. 

In de motie op stuk nr. 45 van het lid Beertema wordt de regering gevraagd, de pilots en de experimenten vraagfinanciering gelijktijdig in te voeren. Ik ontraad deze motie, waarvoor ik dezelfde toelichting heb als ik al eerder aan mevrouw Lucas gaf. In de praktijk lopen ze feitelijk wel samen, zij het dat de pilots eerder starten dan de experimenten. 

In de motie op stuk nr. 46 van het lid Beertema wordt de regering gevraagd, geen beperking op te leggen aan het aantal sectoren dat deel kan nemen. Ook deze motie ontraad ik, omdat ik me zoals gezegd wil richten op sectoren waar, gelet op veranderingen in de arbeidsmarkt, behoefte is aan een kwalificatie voor het hoger onderwijs en waar brancheorganisaties bereid zijn, zelf een substantiële bijdrage te leveren. Te zijner tijd kunnen we dan eventueel wel tot een uitbreiding komen, maar als we dat nu zouden doen, zou dat hoge kosten met zich brengen. We zouden een totaal ongericht beleid krijgen, waardoor we misschien juist die mislukkingen zouden krijgen waarnaar de heer Beertema al verwees ten aanzien van het verleden. 

Over de motie op stuk nr. 47 van het lid Mohandis c.s. laat ik het oordeel aan de Kamer. Ik ben het geheel met de indieners eens dat er transparantie moet zijn over hoogte en motivering van het instellingscollegegeld voor tweede studies. Ik heb de instellingen daarop vorig jaar maart gewezen. Uit onderzoek dat in opdracht van mijn departement is gedaan en waarover ik de Kamer binnenkort zal informeren, blijkt dat de motivering van hoogte en opbouw niet of nauwelijks is te vinden op de websites van de hoger-onderwijsinstellingen. Ik ga daarover in gesprek met de Vereniging Hogescholen en de VSNU. Ik hoop dat de instellingen transparanter worden met betrekking tot het instellingscollegegeld en dat ze dat ook op hun websites plaatsen, want dat is wel het minste wat je mag verwachten: degenen die instellingscollegegeld moeten betalen, moeten weten waar ze aan toe zijn. Tevens zal ik aan het verzoek voldoen om alvast na te gaan wat de mogelijkheden zijn om maximering van het instellingscollegegeld voor tweede studies in kaart te brengen. Overigens heb ik daarbij wel dezelfde aarzelingen als de heer Mohandis in het interruptiedebatje met de heer Van Dijk. 

De voorzitter:

Een korte vraag van mevrouw Lucas. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Het maximeren zie ik niet in de motie staan. Waar haalt de minister dat verzoek vandaan? Ik zie in de motie alleen de verplichting staan om transparant te zijn over de hoogte van het instellingscollegegeld. In het uiterste geval moet er regelgeving komen over transparantie. Volgens mij is dat hetzelfde als wat in het eerste deel van het dictum wordt genoemd. Ik zie hierin geen verzoek om maximering. 

Minister Bussemaker:

Ik verwijs daarbij naar de schriftelijke vragen over dit thema die ik een dezer dagen heb beantwoord. Die vragen gingen over maximering en in de beantwoording heb ik dit aangegeven. Dat herhaal ik nu een keer. 

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, één vraag. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Als de motie wordt uitgevoerd en als de minister en de Kamer allerlei vreemde onderbouwingen van opleidingen zien voor de hoogte van het collegegeld, zou dat voor de minister aanleiding kunnen zijn om in te grijpen? 

Minister Bussemaker:

Ja, maar wel alles in die volgorde. Ik heb de schriftelijke vragen van de heer Mohandis uitgebreid beantwoord. Daaruit blijkt ook mijn ongenoegen over het feit dat instellingen niet transparant zijn. Het is dus van het allergrootste belang dat dit gebeurt. In de motie wordt gevraagd om regelgeving voor transparantie in het uiterste geval aan te scherpen. Dat kan een conclusie zijn als instellingen zelf hun best niet meer doen om een en ander te verbeteren. 

De voorzitter:

We gaan door met de motie op stuk nr. 48. 

Minister Bussemaker:

De heer Van Dijk verzoekt de regering om af te zien van het experiment over vraagfinanciering. Deze motie ontraad ik om precies dezelfde reden als dat ik de motie van de heer Beertema ontraad. Hij zegt dat het allemaal privaat moet en de heer Van Dijk zegt dat het allemaal publiek moet. In beide gevallen zou er helemaal niets gebeuren. Dat betekent stilstand. Als de Kamer echt niets wil op het gebied van een leven lang leren, moet zij deze motie aannemen, want dat leidt tot stilstand. Als de Kamer verbetering en verandering wil, geldt dat beide moties niet aangenomen moeten worden. 

In de motie op stuk nr. 49 van de leden Van Meenen, Lucas en Mohandis wordt verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheden om de voorschotfaciliteit uit te breiden naar studenten die ouder zijn dan 30 jaar. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer. Ik ben het eens met de indieners dat een leven lang leren niet ophoudt bij een bepaalde leeftijd. We hebben echter bij de invoering van het studievoorschot verschillende maatregelen genomen om er voor te zorgen dat er zo min mogelijk drempels zijn, zoals het levenlanglerenkrediet en de vouchers voor de eerste generatie studenten die met het studievoorschot te maken krijgen. Ik snap dat het wenselijk kan zijn om nog meer te willen, maar we moeten goed weten wat daar de gevolgen van zijn. Ik zal monitoren wat de maatregelen die we in september gaan invoeren, opleveren. Ik ben bereid om daarnaast de behoefte aan voorzieningen voor levensonderhoud te onderzoeken. Dat is in feite wat je wilt, als je niet alleen een levenlanglerenkrediet wilt, maar ook gebruik wilt maken van het studievoorschot. Dat kan wel grote kosten voor de overheid met zich meebrengen, want het gaat om grote groepen en dus om een stijging van de staatsschuld. Het is van belang om niet alleen te kijken of er vraag naar is, maar ook of het in verhouding staat tot de kosten. Anders dan bij verlenging van de leeftijd waarop je geld mag lenen, weet ik niet wat hiervan de kosten zijn. Ik ben bereid om dit uit te zoeken, maar ik zeg erbij dat het wel kosten voor de overheid met zich meebrengt. Ik zeg het dus met enige terughoudendheid. 

De voorzitter:

Eén korte vraag, mijnheer Van Meenen. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat begrijp ik zeer goed. Het is juist de bedoeling van de motie om door een onderzoek deze feiten in beeld te brengen, inclusief de kosten, zodat we daar een afgewogen oordeel over kunnen vormen, voordat we een verdere stap zetten. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Stemmingen over de moties zijn reeds hedenavond. 

Naar boven