Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 19 juni 2004 over de verkoop agrarische domeingronden.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben gesproken over het beleidskader van de verkoop van Rijksbezittingen. Met name de transacties op het gebied van domeingronden en grondbankkavels hebben wij uitvoerig besproken met de staatssecretaris. Deze transacties komen tot stand op basis van de verhouding van eigenaar, verpachter en pachter. Bij de vaststelling van de verkoopprijs wordt nadrukkelijk en terecht rekening gehouden met de verhouding tussen verpachter en pachter. Het kan echter niet zo zijn dat de staat geen aanspraak kan maken op een excessieve meerwaarde die in een bepaalde periode ontstaat, los van strategische beoordelingen. Op dit punt wil ik een motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet bij de vervreemding van domeingronden geen anti-speculatiebeding opneemt;

constaterende dat alle fracties in het algemeen overleg van 19 juni 2003 hierop hebben aangedrongen bij de staatssecretaris en dat de staatssecretaris dit ook heeft toegezegd in het algemeen overleg;

overwegende dat de gronden nu voor een prijs worden verkocht, waarbij rekening gehouden wordt met de huidige relatie tussen pachter en verpachter;

overwegende dat het zeer ongewenst zou zijn indien verkrijgers de grond zouden kopen met speculatieve doeleinden;

van mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat een nieuwe eigenaar de (eventuele) meerprijs bij doorverkoop binnen bepaalde tijd zelf behoudt;

overwegende dat niet in alle gevallen kan worden bepaald welke domeingronden in de toekomst strategisch zullen blijken te zijn, zodat terugkoop door de overheid niet altijd aan de orde is;

verzoekt de regering, bij vervreemding binnen 10 jaar van domeingronden in een anti-speculatiebeding op te nemen dat overwinsten naar de overheid terugvloeien, naast het terugkooprecht door de overheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Waalkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(24490).

Staatssecretaris Wijn:

Mijnheer de voorzitter. De heer Waalkens heeft een motie ingediend met een strekking waarover wij in het algemeen overleg natuurlijk ook al uitgebreid van gedachten hebben gewisseld. De soort domeingronden die wij voornemens zijn te verkopen, zijn niet-strategische gronden. Het gaat dus om gronden waarvan wij uit hoofde van provinciale streekplannen, gemeentelijke streekplannen, de Ecologische Hoofdstructuur etc., niet verwachten dat zij gebruikt zullen moeten worden voor de strategische doelstelling, althans niet binnen de termijn van tien jaar die de heer Waalkens ook in zijn motie noemt.

Wij zijn vorig jaar al begonnen met het verkopen van eeuwigdurende-erfpachtgronden. Ook daar hebben wij toen een recht van terugkoop bij opgenomen. Wij zijn ook nu voornemens om dat te doen. Dat recht van terugkoop houdt in dat een erfpachterverplicht is om de grond eerst aan de Staat aan te bieden, als hij binnen tien jaar de grond wil doorverkopen. Daarmee heeft de Staat een voorkeursrecht om de grond terug te kopen. De prijs waartegen de Staat die grond mag terugkopen, is de agrarische waarde. Stel dat van een stuk land blijkt dat het zal worden gebruikt voor een stad of een stuk weg, dan is de waarde natuurlijk veel hoger dan de agrarische waarde. Grond waarop een huis staat, is meer waard dan grond waarop gewassen worden verbouwd. De Staat kan dus terugkopen tegen de lagere agrarische waarde. Het voorkeursrecht geldt alleen als de grond moet worden aangewend voor publieke doelstellingen waarvoor een bestemmingswijziging van de grond noodzakelijk is. Er moet dus bij een andere overheidspartij het voornemen bestaan om de grond aan te wenden voor een andere dan een agrarische bestemming. Dat lijkt ons genoeg. Op een redelijke wijze zijn de belangen van de Staat gewaarborgd, als die kan terugkopen bij een dergelijke bestemmingswijziging.

Uit de motie van de heer Waalkens begrijp ik dat hij twee zaken tegelijkertijd wil. Hij wil dat overwinsten naar de overheid vloeien en dat er een terugkooprecht voor de overheid is. Als dat zou gebeuren, zou dat de waarde van de grond te veel in prijs drukken. Wij willen natuurlijk ook op dit moment een goede prijs maken voor de grond. Het is zelfs mogelijk dat dit een zodanig vraagbeperkend effect heeft, dat men niet eens meer geïnteresseerd is in de grond. Al met al is wat de heer Waalkens vraagt in de motie, enigszins overvraagd. De Staat kan zich volledig comfortabel voelen bij een recht om de grond na tien jaar terug te kopen als die wijzigingen er blijkt te zijn. Op dat moment kan de Staat de grond ook terugkopen tegen een prijs die economisch zeer gunstig is. Ik moet dan ook aanvaarding van de motie ontraden.

De heer Waalkens (PvdA):

Naast het terugkooprecht gaat het ook om de mogelijke meerwaarde die in een bepaalde periode ontstaat. Bij verkoop en doorverkoop aan derden kan de overheid dan de la opentrekken om de meerwaarde te incasseren. In de verhouding tussen de pachter en verpachter wordt een redelijke prijs afgesproken. Dat is ook alleszins te rechtvaardigen. Het gaat echter niet aan om de toevallige meerprijs die op enig moment ontstaat, te laten bij degene die het heeft verkocht, doorverkoopt en vervolgens een cruise gaat maken op de Middellandse Zee of nog veel verder weg tegen duur en moeizaam vergaard belastinggeld. Het moet u aanspreken dat wij willen helpen om in die zin de staatskas niet te kort te doen en die speculatieve eindjes eraf willen knippen door een anti-speculatiebeding op te nemen.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. De heer Waalkens zegt nu dat wij moeten voorkomen dat de gronden gebruikt worden om te speculeren. Ik wijs erop dat de gronden die wij nu gaan verkopen, gronden zijn die in de komende tien jaar niet worden gebruikt voor het realiseren van strategische doelen. Dat wil zeggen dat deze gronden de komende tien jaar niet nodig zijn voor het uitvoeren van de nota Ruimte of voor het realiseren van Vinex-lokaties. Zij zullen ook niet gebruikt worden voor de aanleg van infrastructuur, de aanleg van treinrails of voor stedelijke uitbreidingen. Daarom is de kans dat wij bij deze gronden met speculaties te maken krijgen buitengewoon klein.

Stel dat iemand nu grond van de Staat koopt en die binnen tien jaar wil doorverkopen. In dat geval heeft de Staat op grond van de condities die ik zojuist heb aangegeven het recht om die grond terug te kopen. De Staat kan die grond dan kopen tegen de boerenwaarde, de agrarische waarde, en hoeft daarvoor niet de nieuwe waarde, bijvoorbeeld de woningbouwwaarde, te betalen. Eventueel kan de Staat dus ingrijpen bij transacties. Dit alles bij elkaar moet voldoende zekerheid bieden voor de bestemming van de grond en voor de financiële aspecten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de motie donderdag aan het eind van de vergadering te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven