Vragen van het lid Van Toorenburg aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister voor Wonen, Wijken en Integratie over het bericht dat radicale moslims de dienst uitmaken bij de islamitische omroep.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Onder de kop "radicale moslims nemen de macht over bij de Nederlandse Moslim Omroep" zond Nova afgelopen donderdag een item uit over de Nederlandse Moslim Omroep. In die uitzending werd duidelijk gemaakt dat het bestuur van de nieuwe stichting louter nog uit streng orthodoxe moslims bestaat. Bekende namen kwamen voorbij, waaronder die van Bouyafa, met nauwe banden met de Moslimbroederschap. Meer liberale moslims lijken uit het nieuwe bestuur te zijn geweerd.

Is dit nu nog een omroep die uit publieke middelen moet worden gefinancierd? Voor de omroep was toch vereist dat alle bloedgroepen, alle verschillende stromingen zouden worden vertegenwoordigd en er geen uitsluiting zou plaatsvinden? Als klopt wat hier wordt geschetst, is voor de CDA-fractie de omroep niet langer representatief. Ziet minister Plasterk aanleiding in te grijpen? Zo ja, wat gaat hij doen? Zo nee, waarom niet?

In een recent AIVD-rapport staat dat strenge moslims steeds meer voet aan de grond krijgen in onze samenleving. Vindt minister Vogelaar dat dit hiervan nu een voorbeeld is?

In de uitzending kwam ook het Commissariaat voor de Media aan het woord. Naar de mening van de CDA-fractie reageerde het commissariaat erg lauw: "Als hier een probleem ontstaat, dan komt dat wel tot ons." Is minister Plasterk tevreden met deze reactie? Wij staan namelijk toch een wat actievere houding voor.

Minister Plasterk:

Voorzitter. De zendtijdtoewijzingen aan religieuze organisaties zijn op grond van de Mediawet een taak van het Commissariaat voor de Media. Dat is de enige instantie die bevoegd is tot intrekking van die zendtijd. Als minister van OCW heb ik op dat punt geen wettelijke bevoegdheden. Het is goed dit in het achterhoofd te houden.

Het Commissariaat voor de Media heeft destijds besloten om zendtijd voor moslims toe te wijzen aan een samenwerkingsorgaan van de NMO en het CMO. De stichting die erboven hangt, is de Stichting Verzorging Islamitische Zendtijd. De feitelijke uitzendingen worden verzorgd door de twee organisaties die eronder hangen. Alvorens het commissariaat tot die zendtijdtoewijzing besloot, is informatie bij de AIVD opgevraagd en er is destijds geen reden geweest om die zendtijd niet toe te wijzen.

Er kunnen verschillende situaties zich voordoen. De eerste, en meest extreme, is dat er getwijfeld zou kunnen worden aan de legaliteit van de moslimomroep of van de daarin deelnemende stichtingen. Over die kwestie zou de Kamer met minister Hirsch Ballin moeten praten, want die heeft betrekking op het Openbaar Ministerie dat daar onderzoek naar instelt. Mocht zo'n organisatie door de rechter worden verboden, dan kan het commissariaat vervolgens natuurlijk de zendtijd intrekken.

Iets anders is dat het commissariaat zijn oordeel dat hier sprake is van een representatieve organisatie tussentijds kan bijstellen. Ik heb het commissariaat gevraagd hoe het daarmee staat en men heeft mij meegedeeld binnen enkele weken een gesprek te voeren met de organisaties. Mocht het resultaat daarvan zijn dat het commissariaat vindt dat niet langer sprake is van die representativiteit, dan kan dat één aanwijzing zijn. Daar komt bij dat het Commissariaat voor de Media de uitzendingen zelf in het oog houdt en nagaat of ze voldoende representatief zijn. Verder kan het Commissariaat voor de Media gevoed worden door informatie van de minister van WWI die periodiek overleg voert met de moslimorganisaties.

Minister Vogelaar:

Voorzitter. Zoals bekend, voer ik inderdaad overleg met het Interislamitisch Platform, waarin CMO en CGI zijn vertegenwoordigd. In 2004 en in 2006 hebben wij extern onafhankelijk onderzoek laten doen naar de representativiteit van deze organisaties. Dat betrof onder meer de vraag of zij de verschillende islamitische stromingen in ons land representeerden en of er voldoende representativiteit was richting jongeren en vrouwen. Uit genoemd onderzoek is naar voren gekomen dat met name de representativiteit naar jongeren en vrouwen meer tot uitdrukking zou moeten komen in de besturen van deze organisaties, die tevens de overlegpartners zijn waarmee ik om de tafel zit. Er zijn afspraken gemaakt met die organisaties over aanpassingen op dit punt. Dat proces is in volle gang. De eerste tekenen daarvan kan ik aan de overlegtafel waarnemen.

In de Kamer hebben wij begin september een debat gehad naar aanleiding van het WRR-rapport. De heer Dijsselbloem heeft toen een motie ingediend om nog eens te kijken of deze organisaties niet moesten worden aangevuld met andere organisaties, om de representativiteit te versterken. Ik heb de Kamer toegezegd dat ik deze motie zou uitvoeren. Inmiddels heb ik bij de organisaties aangekondigd dat ik in het eerstvolgende reguliere overleg met hen dit punt in ieder geval zal agenderen. Ik heb de Kamer gezegd dat ik vind dat ik daarover in eerste instantie met de organisaties moet praten. Ik zal mijn conclusies niet alleen op mijn gesprek met hen baseren, maar het lijkt mij wel terecht om het zo te doen.

In een Nova-uitzending werd gesuggereerd dat enkele voorlieden van de organisaties waarmee ik overleg voer, contacten met radicale bewegingen zouden hebben. Voor zover onze informatie strekt, is dat niet het geval. Het lijkt ons daarom voorbarig om op grond van die Nova-uitzending deze conclusies te trekken.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik dank beide ministers voor hun antwoord. Wel ben ik een beetje bezorgd. Als CDA zijn wij heel hard bezig om op te letten waar zich radicalisering voordoet. Wij zien een grote dreiging, met name wanneer er sprake is van eenzijdige informatie. Ik hoor beide ministers zeggen dat er "destijds" onderzoek is geweest. Er is gekeken in 2004 en 2006.

Ik stel vast dat wij in het geval van radicalisering en van eenzijdige informatie naar de toekomst zouden moeten kijken in plaats van naar het verleden. Ik verwacht dus een proactievere houding. Ik begrijp de contacten en de besprekingen, maar wij hebben wel Nova gezien en de verschillende mensen die zeggen dat zij zich totaal niet meer vertegenwoordigd voelen. Met name van minister Plasterk zou ik daarom willen horen of hij bereid is om gerichter te kijken naar wat er hier aan de hand is en of hij bereid is om te bewerkstelligen dat de informatie die bij de AIVD bekend is, ook bekend wordt bij het Commissariaat voor de Media. De reactie was toch wat lauw. Wij moeten heel scherp zijn, iets scherper dan ik nu heb gehoord.

Minister Plasterk:

Voorzitter. Ik heb al gezegd dat het Commissariaat voor de Media binnen enkele weken overleg zal voeren met de organisaties. Dat gaat over de representativiteit, wat iets anders is dan radicalisering. Daarbij komt immers ook in beeld of er nog wel sprake is van legale organisatie. Dat is in eerste instantie een taak van de AIVD. Die houdt daarbij de vinger aan de pols. Ik zeg toe dat alle kanalen naar de AIVD open staan, zodat er niets misgaat. Dat is zo proactief als je redelijkerwijs kunt zijn.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De PvdA-fractie is van mening dat als de overheid een platform biedt aan levensbeschouwelijke organisaties, bijvoorbeeld in het Contactorgaan Moslims en Overheid of in zendtijd voor moslims, die overheid ervoor moet zorgen dat het platform in handen is van een representatieve groep. De minister zegt dat radicalisering alleen interessant is voor de minister van Justitie. Mijn stelling is dat als de zendtijd in handen komt van een kleine groep radicale moslims, er geen sprake meer is van representativiteit. De zendtijd voor moslims in Nederland is dan in verkeerde handen. Deze zaak vergt een actieve houding en niet pas als Nova de vinger op de zere wonde legt. Het commissariaat heeft zitten slapen. Het moet sneller in de benen komen. Heeft het commissariaat de bevoegdheid om in te grijpen en om zendtijd terug te nemen? Zo nee, is de minister bereid het commissariaat die bevoegdheid te geven?

Minister Plasterk:

Ja, die bevoegdheid heeft het Commissariaat voor de Media. Ik wacht hun oordeel op dit punt af. Zo-even is gezegd dat de CDA-fractie het niet representatief vindt. In een constitutioneel systeem is die beoordeling niet aan de Kamer of aan de minister, maar in de eerste plaats aan het Commissariaat voor de Media. Dit is op enige afstand gezet. Als wij vinden dat het commissariaat zijn werk niet goed doet, wat niet mijn mening is, moet daaraan wat gebeuren. Ik ga er in eerste instantie van uit dat er overlegd wordt. Ik heb de uitzending van Nova overigens niet gezien. Ik hoorde gisteren pas dat er vragen over zouden worden gesteld. Anders had ik de uitzending nog terug kunnen kijken. Overigens zijn er verschillende stromingen binnen de moslimbeweging. Ik schrik niet onmiddellijk van de eerste melding dat de omroep niet representatief is. Daar moet gewoon goed naar gekeken worden.

De heer Bosma (PVV):

Voorzitter. De islamitische omroep is blijkbaar in extremistische handen. Dat is niet zo gek want de islam is extremistisch. Nu zegt de minister dat de zaak bij het commissariaat ligt en hij het allemaal nog wel hoort, maar het geld is afkomstig van deze minister van OCW. De Moslim Omroep heeft in het verleden herhaaldelijk Koranteksten in beeld gebracht die niet vriendelijk zijn; de ongelovigen overal doden waar je ze vindt. Wat vindt deze minister ervan dat belastinggeld wordt gebruikt voor een ideologie die zo radicaal, extremistisch en intolerant is als de islam?

Minister Plasterk:

Voorzitter. Deze minister deelt niet het algemene oordeel dat de heer Bosma over de islam uitspreekt.

De heer Remkes (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Het is prima dat de minister nadere actie heeft ondernomen in de richting van het commissariaat. Die heeft de primaire verantwoordelijkheid. De minister kan verder nog wel zijn collega van BZK verzoeken om te bevorderen dat er een update komt van het AIVD-onderzoek. Ik hoor daar graag een positieve reactie op.

Ik stel eenzelfde vraag aan minister Vogelaar met betrekking tot de organisaties die bij haar aan de overlegtafel zitten. Op het punt van deze specifieke omroepkwestie zou ik het op prijs stellen om de rapportage te hebben voordat de Kamer de mediabegroting behandelt.

Minister Plasterk:

Voorzitter. Ik meen dat ik over het eerste punt al heb gesproken. Ik heb gezegd: alle kanalen met de AIVD zijn wat mij betreft open. Als de heer Remkes een specifiekere uitspraak wil en antwoord wil op de vraag of ik de AIVD zal vragen om een hernieuwd onderzoek, dan is het antwoord bevestigend. Als de heer Remkes vraagt om aan de Kamer te rapporteren voordat de mediabegroting behandeld wordt, dan kan ik dat toezeggen.

Minister Vogelaar:

Voorzitter. Ik zeg dat ook graag toe en ik voeg daaraan toe dat er van mijn kant regelmatig contact is met de AIVD over ontwikkelingen in moslimorganisaties in Nederland en dus ook over de partijen waarmee ik aan tafel zit. Ik ben nog een antwoord schuldig op Kamervragen over de voorzitter van de CGI. Het is gebruikelijk om bij dergelijke vragen contact op te nemen met de AIVD voor informatie over de betreffende persoon. Dat is dus geen enkel punt.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. De heer Bouyafa zit niet alleen in het bestuur van de Nederlandse Moslim Omroep maar is ook een van de belangrijke adviseurs van mevrouw Vogelaar. Klopt het dat Yahia Bouyafa verbonden is aan de Moslimbroederschap? Vindt zij het logisch dat iemand die verbonden is aan een extremistische sektarische organisatie al die honderdduizenden gematigde en goedwillende moslims in Nederland bij haar aan tafel vertegenwoordigt?

Minister Vogelaar:

Voorzitter. Ik heb net aangegeven dat ik de Kamer het antwoord op de vragen die daarover gesteld zijn nog schuldig ben. Ik wil graag wachten op de informatie die ik heb opgevraagd bij de AIVD hierover zodat ik mede op basis daarvan een goed antwoord kan geven.

De heer Wilders (PVV):

Voorzitter. Dat minister Plasterk van OCW een grote naïeveling is als het gaat om zijn waardering van de islam, was ons al genoegzaam bekend. Nu is hij echter ook nog onbeleefd. Hij is onbeleefd omdat hij de fatsoenlijke vraag van mijn collega Bosma niet beantwoordt. Hij behoort vragen van Kamerleden te beantwoorden. Ook als hij het niet eens is met onze waardering van de islam, moet hij antwoorden op de legitieme vraag die mijn collega Bosma heeft gesteld, namelijk: wat vindt de minister ervan dat de Moslim Omroep met belastinggeld, geld dat door iedere burger wordt opgebracht, beelden en Koranteksten kan uitzenden die in strijd zijn met de Nederlandse rechtsstaat? Dat is een legitieme vraag. Ik hoop dat de minister het onfatsoen laat liggen en de vraag keurig beantwoordt.

Minister Plasterk:

Voorzitter. De vertegenwoordiger van de PVV sprak over de islam als extreme organisatie. Hij vroeg op basis daarvan wat ik ervan vind dat islamieten zendtijd krijgen. Ik heb daarop geantwoord dat ik het algemene oordeel over de islam niet deel. Daarmee valt de bodem onder de rest van het gesprek dat wij kunnen hebben weg. En over onbeleefdheid wil ik eigenlijk van de heer Wilders niet zoveel horen.

De heer Atsma (CDA):

De vraag is welke informatie het Commissariaat voor de Media standaard zou moeten hebben. Hoe kun je iets onderzoeken als je niet weet of het kan, mag of verantwoord is? Eerst wachten op een AIVD-onderzoek kost veel tijd. Rapporteert de AIVD rechtstreeks aan het commissariaat? De minister zei: wij gaan niet over de erkenning van deze omroepen. De budgettering en de begroting, het geld, regardeert wel degelijk ook deze Kamer. De Kamer kan over een maand op basis van argumenten zeggen dat het anders moet.

Minister Plasterk:

De Kamer en de regering zijn verantwoordelijk voor het systeem. In het systeem worden individuele oordelen soms elders neergelegd. Dit betekent dat hier niet bij meerderheid van stemmen kan worden vastgesteld of een omroep representatief is. Het oordeel daarover is neergelegd bij het Commissariaat voor de Media. De verantwoordelijkheid van de Kamer, en van mij in eerste instantie in uitvoerende zin, is om te kijken of dat Commissariaat voor de Media zijn werk goed doet. Zo niet, dan moeten wij daar iets aan doen. Ik wil echter voorkomen dat wij hier gaan besluiten of een individuele omroep representatief is.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Er zijn radicale moslims die de Nederlandse Moslim Omroep gebruiken voor hun radicale uitingen. Allemaal hebben wij zorgen over het radicalisme in Nederland. Het kan zijn dat jongeren door deze radicale uitingen over de streep worden getrokken, wat wij niet willen. En wat zegt de minister: ik heb het gisteravond gezien, maar ik wist niet dat de Kamer mij daarover vragen ging stellen dus ik heb nog maar geen actie ondernomen. Ziet de minister wel de urgentie van het geschetste probleem? Kan en wil hij beslissingen nemen om er iets aan te doen?

Minister Plasterk:

Ja. Overigens zei ik dat ik het niet heb gezien. Ik heb mevrouw Verdonk gezien maar Nova niet.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Dank u, dit beschouw ik als een compliment.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik vind dat de minister iets te gemakkelijk over de vraag van de heer Atsma heen stapte, zeker gelet op alle verwikkelingen. Eerst was er één omroep, toen twee en nu is er berichtgeving over in welke handen een van die twee moslimomroepen terecht is gekomen. De vraag van de heer Atsma was terecht: heeft het Commissariaat voor de Media wel de middelen om te beoordelen of het bestuur van een omroep representatief is voor de achterban? Wij denken van niet. Het is goed als de minister op dit punt ingaat en eventueel een brief schrijft aan de Kamer als aanvulling op zijn mediabrief. Dit geldt voor alle religieuze omroepen.

De voorzitter:

Ik verzoek de minister om kort te antwoorden want er is nog een vierde vraag.

Minister Plasterk:

Ik wil er met alle plezier schriftelijk op ingaan, maar ik wil eerst mondeling proberen te beantwoorden wat de informatiebronnen van het Commissariaat voor de Media zijn. Ten eerste de informatie van de AIVD. Ten tweede het gesprek dat men zelf voert met de omroep. Dit zal binnen enkele weken opnieuw plaatsvinden. Ten derde het waarnemen van de uitzendingen. Ten vierde de informatie die de minister voor WWI haalt uit haar regelmatige contacten met de moslimorganisaties. Die vier bronnen samen moeten het Commissariaat voor de Media voldoende informatie leveren om een verstandig oordeel over de representativiteit te vellen.

De voorzitter:

Mag het rustiger in de zaal? Ik kan haast letterlijk verstaan wat sommige leden tegen elkaar zeggen. Dat willen zij vast niet.

Naar boven