Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 3 oktober 2007 over marktwerking in het stedelijk ov.

De heer Roemer (SP):

Voorzitter. Nadat de Kamer op 5 juli in meerderheid heeft besloten om de openbare aanbesteding in de grote vier steden niet meer verplicht te stellen, is er van alle kanten druk uitgevoerd op de staatssecretaris. Reizigers en personeel wilden dat de motie snel omgezet zou worden in regelgeving. Vervoerbedrijven en een aantal politieke partijen wilden dat de motie niet uitgevoerd zou worden. Dat kan gebeuren.

De staatssecretaris heeft gezegd dat zij de aangenomen Kamermoties zou uitvoeren, behalve als ze onhaalbaar of onuitvoerbaar zijn. Terwijl de motie van mevrouw Roefs goed uit te voeren is, voert de staatssecretaris haar niet volledig uit. Sinds 5 juli is er feitelijk niets veranderd. Op 5 juli gaf de meerderheid van de Kamer onder aanvoering van de PvdA aan in ieder geval in de vier grote steden geen verplichte aanbestedingen te willen. Er is totaal niets aan veranderd. De argumentatie luidt vandaag dus nog steeds hetzelfde. Voor mij is het onbegrijpelijk dat de motie niet is uitgevoerd. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de motie-Roefs (23645, nr. 165) door de Kamer is aangenomen;

constaterende dat er sindsdien geen enkele wijziging in de situatie heeft plaatsgevonden;

constaterende dat uitvoering van de motie niet juridisch of anderszins onmogelijk is voor de gehele G4;

constaterende dat de regering desondanks de motie-Roefs niet volledig wil uitvoeren door deze slechts voor drie van de G4-steden uit te voeren;

verzoekt de regering, de aangenomen motie-Roefs (23645, nr. 165) volledig uit te voeren en voor de gehele G4 van toepassing te verklaren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Roemer en Duyvendak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(30421).

Mevrouw Roefs (PvdA):

Misschien is het heel vreemd om geen steun te verlenen aan een motie, waarin de Kamer vraagt om de uitvoering van mijn eigen motie. In onze ogen is de motie van de heer Roemer overbodig. Utrecht heeft al aanbesteed en kan niet meer terug. Het openbaar vervoer in Utrecht kan geen gemeentebedrijf meer worden. Het lijkt mij dus overbodig om de hele zaak nu weer te draaien en te zeggen dat het G4 moet zijn. Het is duidelijk dat Utrecht op dit moment geen complex systeem heeft. Dit betekent dat wij heel voorzichtig moeten zijn met juridische zaken.

De heer Roemer (SP):

Dat maakt het helemaal vreemd. Op 5 juli was de situatie exact hetzelfde. Op dat moment was dat voor mevrouw Roefs geen argument. Als er eentje loopt te draaien, dan is het in dit geval de Partij van de Arbeid. Het is heel vreemd. De motie is aangenomen, en wij houden ons daar gewoon aan.

De heer Cramer (ChristenUnie):

De heer Roemer geeft geen antwoord op de vraag. Hij bedrijft uitsluitend symboolpolitiek. Utrecht heeft immers al aanbesteed. Waarom dan dit in vredesnaam? Wil hij per se gelijk krijgen?

De heer Roemer (SP):

Ik wil graag gelijk krijgen als ik gelijk heb. Ik wil de weg voor de toekomst openlaten. Er is alle reden om dat ook voor Utrecht te doen. Wij vinden dat de weg voor geheel Nederland opengelaten moet worden. Het liefst zouden wij de aanbestedingsplicht geheel uit de wet halen. De motie is door de Kamer aangenomen. Daar houd ik de regering dan ook aan.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Voorzitter. Het zal duidelijk zijn dat mijn fractie grote moeite heeft met de motie die indertijd is aangenomen. Dat geldt ook voor de uitleg van de regering, namelijk het stoppen van de aanbesteding in de grote steden. Dat roept nogal wat vragen op, ook gezien de ambitieuze plannen van het kabinet voor het openbaar vervoer.

Dit brengt mij tot de volgende motie, die mede is ondertekend door de heer Mastwijk.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering heeft besloten, Neppérusde verplichte aanbesteding voor het openbaar vervoer voor de drie grote steden te schrappen uit de WP2000;

overwegende dat de juridische en financiële gevolgen van dit besluit onduidelijk zijn;

overwegende dat tevens onduidelijk is welke gevolgen het besluit heeft voor het mogelijk niet halen van de doelstelling in het coalitieakkoord om het ov jaarlijks met 5% te laten groeien;

verzoekt de regering, een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar alle mogelijke gevolgen en risico's van dit besluit, inclusief de effecten op het groeiscenario van 5%, en de Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Neppérus en Mastwijk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(30421).

De heer Mastwijk (CDA):

Voorzitter. Het kabinet haalt de aanbestedingsplicht voor de G3 uit de wet. Mijn fractie is daar geen voorstander van maar het zij zo. De visie van het CDA is en blijft dat openbare aanbesteding leidt tot meer en betere reizigerskilometers voor hetzelfde of minder geld. Een beetje verstandig regiobestuur besteedt straks dus gewoon aan. Het is wel belangrijk om tijdig alle gevolgen van deze actie van het kabinet in beeld te hebben. De motie van mevrouw Neppérus doelt daar ook op.

Er ligt blijkbaar al een verzoek om advies over deze kwestie bij het Overlegorgaan Personenvervoer. Mijn fractie vindt dat niet erg chic; de staatssecretaris had de uitkomsten van dit vao kunnen afwachten. Nu zij de druk op de ketel zet, kan mijn fractie daar evenwel in meegaan. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering heeft besloten, de verplichte aanbesteding voor het openbaar vervoer voor de drie grote steden te schrappen uit de WP2000;

overwegende dat voorkomen moet worden dat een impasse ontstaat voor wat betreft de keus om wel of geen gebruik te maken van de mogelijkheid om ondershands aan te besteden, conform de mogelijkheden die de zogenaamde PSO-verordening biedt;

verzoekt de regering, wijzigingen van de WP2000 respectievelijk BP2000 zodanig vorm te geven dat betrokken overheden uiterlijk 1 mei 2008 aangeven of zij van de bedoelde mogelijkheid gebruik willen maken, waarna vervolgens uiterlijk 1 januari 2009 overtuigend moet zijn aangetoond, zulks ter beoordeling van de regering, dat wordt voldaan aan de eis van marktconformiteit en dat geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Mastwijk en Neppérus. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(30421).

Staatssecretaris Huizinga-Heringa:

Voorzitter. Ik reageer allereerst op de motie van de heer Roemer waarin de regering wordt verzocht om de Wet personenvervoer 2000 volledig uit te voeren en dus op de G4 van toepassing te verklaren. Ik sluit mij gemakshalve aan bij hetgeen mevrouw Roefs bij de interruptiemicrofoon zei. In het algemeen overleg heb ik aangegeven dat ik naar de geest van de motie heb gehandeld. Een complexe openbaarvervoerssituatie is in Utrecht niet aan de orde. Daarbij is een en ander praktisch onmogelijk voor Utrecht omdat het gemeentelijk openbaar vervoerbedrijf (GVA) daar is verkocht. Verder heeft Utrecht op geen enkele manier belangstelling getoond voor een uitzonderingspositie. Ik herhaal dat de motie naar de geest ervan is uitgevoerd en in die zin overbodig is.

Mevrouw Neppérus en de heer Mastwijk vragen in hun motie om een onafhankelijk onderzoek naar alle mogelijke gevolgen en risico's van de uitvoering van het besluit, inclusief de gevolgen voor het groeiscenario van 5%. De juridische gevolgen hangen af van de manier waarop de stadregio's gaan aanbesteden: inbesteden of een openbare aanbesteding. De stadsregio's besluiten daar zelf over, dus de juridische gevolgen kan ik niet aangeven. Ik zie bovendien geen aantoonbaar verband tussen de groei van 5% van het openbaar vervoer per spoor en de uitvoering van deze motie. In dat licht is het buitengewoon moeilijk om in een onderzoek aan te tonen hoe het een het ander zou beïnvloeden. Mogelijk kan er tien jaar later achteraf iets over worden gezegd, maar op dit moment is dat volstrekt onmogelijk. Deze motie valt dus niet uit te voeren.

In de motie van de heer Mastwijk en mevrouw Neppérus wordt de regering verzocht, de wijzigingen zodanig vorm te geven dat overheden uiterlijk 1 mei 2008 aangeven of zij van de mogelijkheid gebruik willen maken. Ik voel niets voor zo'n korte periode. In het AO heb ik gezegd dat de stadregio's voor een moeilijke afweging staan. Ik wil hun graag de tijd geven om de gevolgen van hun besluit goed af te wegen en een weloverwogen keuze te maken. Ik wil hun dus tijd en ruimte geven voor bezinning.

De heer Mastwijk (CDA):

Er is een zekere relatie tussen de motie-Neppérus/Mastwijk en de motie-Mastwijk/Neppérus. Die 5% heeft inderdaad betrekking op het spoor. De CDA-fractie – dat geldt volgens mij ook voor de VVD-fractie – verwacht echter dat als het stad- en streekvervoer niet goed is geregeld, dit gevolgen zal hebben voor de reizigersgroei op het spoor. Daartussen bestaat in mijn ogen een onlosmakelijk verband. Ziet de minister dat ook zo?

Staatssecretaris Huizinga-Heringa:

Ik zie geen direct verband, omdat nog onduidelijk is wat de stadsregio's nu gaan doen, of ze gaan inbesteden of openbaar aanbesteden. Ook is onduidelijk wat daarvan dan de gevolgen zijn. Daarmee valt er geen antwoord op de vraag te geven, aangenomen dat er al een verband zou zijn. Dat verband is niet aantoonbaar.

De heer Mastwijk (CDA):

Dan kom ik op de motie-Mastwijk/Neppérus. De staatssecretaris zal het er toch mee eens zijn dat het van belang is dat wij snel duidelijkheid krijgen op de vraag hoe de stadsregio's – mochten zij daarvoor kiezen – het inbesteden vormgeven. Als wij dit niet onder druk houden, leidt het keer op keer tot uitstel. Vandaar mijn tweede motie. De staatssecretaris zegt dat 1 mei te snel is. Op welk moment verwacht zij wel van de stadsregio's dat zij hun keuze hebben gemaakt? Wij willen wel graag voort, ongeacht of het kabinet de motie uitvoert.

Staatssecretaris Huizinga-Heringa:

De stadsregio's hoeven die keuze in ieder geval niet te maken voordat het besluit en de wet zijn aangepast. Voor 2009 zullen zij voor zichzelf duidelijk moeten hebben wat zij gaan doen. Mei 2008 is echt te vroeg.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Ik heb er toch wat moeite mee dat de staatssecretaris zegt dat zo'n onderzoek moeilijk valt uit te voeren, terwijl het een onderzoek is naar de gevolgen van het besluit dat zij zelf heeft genomen. Dat kan ik niet volgen.

Staatssecretaris Huizinga-Heringa:

Als je dingen aan elkaar knoopt die niets met elkaar te maken hebben, is het erg moeilijk om de gevolgen te bepalen. Er is geen aantoonbaar verband en wij weten niet wat de stadsregio's gaan doen. Mijn besluit betekent dat de stadregio's mogen beslissen. Vervolgens zullen wij moeten afwachten welke keuze zij maken voordat wij ook maar het begin van een antwoord kunnen geven op de vraag of er mogelijk op enigerlei wijze een verband is met de groei van het spoorvervoer. Dat verband is nog niet aangetoond.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Ik neem aan dat de staatssecretaris het met mij eens is dat een goede treinverbinding en een goede streekverbinding met de bus met elkaar te maken hebben.

Staatssecretaris Huizinga-Heringa:

Zeker. En het is aan de stadsregio's om te kijken hoe de beste trein- en busverbindingen tot stand kunnen komen: via inbesteding of via openbare aanbesteding.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Roefs wil reageren. Het is zeer ongebruikelijk als leden interrumperen die niet hebben deelgenomen aan het debat. Ik neem aan dat het om een heel dringende vraag gaat.

Mevrouw Roefs (PvdA):

Ik heb in eerste termijn een interruptie geplaatst en dat is ook deelname aan een debat.

De voorzitter:

U hebt zich echter niet ingeschreven.

Mevrouw Roefs (PvdA):

Ik heb een vraag aan de indiener van de derde motie. In de motie staat: zulks ter beoordeling van de regering. Dat is een nieuw element dat nu ineens in het verhaal sluipt.

De heer Mastwijk (CDA):

De staatssecretaris heeft in een brief richting de G3 aangegeven hoe zij tegen de materie aankijkt. Zij vindt dat ook moet worden voldaan aan de eis van marktconformiteit. Ik denk dat de staatssecretaris straks de eerste is om voorstellen van de regio's te beoordelen.

Ik dacht dat ik de staatssecretaris had horen zeggen dat zij vindt dat de stadsregio's uiterlijk 1 januari 2009 moeten aangeven of zij wel of niet gaan aanbesteden.

De voorzitter:

Ik ook.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande donderdag te stemmen over de ingediende moties.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven