Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde.

Vragen van het lid Teeven aan de minister van Justitie over een melding dat rechters te vaak een taakstraf opleggen.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Iedereen die wel eens een oor in de samenleving te luisteren legt, zoals dit kabinet graag zegt te doen, zal zeker niet verrast zijn geweest door de uitkomsten van een onderzoek van het tv-programma Zembla waarbij het Openbaar Ministerie de gegevens heeft aangeleverd en voor het eerst landelijk de cijfers van de taakstraffen in beeld heeft gebracht: tien keer is een taakstraf opgelegd voor een poging tot moord, 183 keer voor een poging tot doodslag in een jaar, 830 maal voor zedenmisdrijven, 54 maal voor verkrachting, 269 maal voor zware mishandeling en 6.520 keer voor mishandeling. Tevens meldde de reclassering terecht dat het effect van taakstraffen zogezegd gewoon naar de knoppen gaat als een dergelijke straf twee, drie, vier of vijf keer aan dezelfde dader wordt opgelegd. De VVD-fractie vindt dan ook dat dit niet meer kan worden uitgelegd aan slachtoffers van misdrijven en aan de samenleving als geheel. Daarom stel ik de minister de volgende vragen. Deelt hij het standpunt als bij wetgeving in 1989 en 1999 vastgelegd, dat taakstraffen alleen bedoeld zijn voor lichte, eenvoudige misdrijven? Ik heb de memorie van toelichting er nog eens op nageslagen. Vindt de minister van Justitie de uitkomsten van Zembla in verhouding tot dit uitgangspunt staan, dus dat rechters conform de bedoeling van de wetgever alleen een taakstraf zouden moeten opleggen voor lichte, eenvoudige misdrijven? Deelt de minister van Justitie de zorgen van deskundigen dat het herhaald opleggen van taakstraffen inefficiënt, onwenselijk en ongeloofwaardig is? Ik heb het over de reclassering, want die heeft er echt verstand van. Vindt de minister net als ik bij dit soort misdrijven een combinatie van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en een voorwaardelijke vrijheidsstraf met een langere proeftijd niet veel efficiënter?

Vindt de minister van Justitie dat de wetgever zijn verantwoordelijkheid moet nemen en het opleggen van taakstraffen voor een aantal delicten wettelijk moet beperken, bijvoorbeeld die waarop een gevangenisstraf van meer dan zes jaar staat? Is het noodzakelijk dat een niet uitgevoerde taakstraf van rechtswege wordt omgezet in een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf? Daar moeten wij de rechter toch niet mee willen lastigvallen?

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Wat er in de televisie-uitzending die de aanleiding vormde voor de vragen van de heer Teeven over de toepassing van de taakstraffen is gemeld, verontrust mij evenzeer. Natuurlijk weten wij allemaal dat de feiten eerst heel precies moeten worden vastgesteld indien dergelijke gegevens naar buiten worden gebracht. Wanneer wij het hebben over moord of verkrachting of pogingen daartoe, is een taakstraf inderdaad absoluut niet waaraan wij denken. Zoals iedereen zal begrijpen en de heer Teeven vanuit zijn vroegere ervaring als officier van justitie ook, heb ik geconstateerd dat een aantal van deze delictsomschrijvingen mede gevallen omvatten die de gemiddelde burger niet zou associëren met moord of verkrachting. Het kan zijn dat daarom een zekere correctie nodig is van de cijfers, maar de aantallen die naar voren zijn gebracht, zijn zodanig dat ik daaraan geen geruststelling ontleen ten opzichte van wat er naar voren is gekomen.

Een feit is dat in de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor de strafvordering een aantal duidelijke beperkingen en afbakeningen te vinden is voor het vorderen van een taakstraf. Het is de bedoeling volgens de Aanwijzing Taakstraffen van 2002, die in gewijzigde vorm in 2004 is gepubliceerd als openbaar stuk, dat de taakstraf niet wordt gevorderd als het gaat om verdachten van ernstige gewelds- of zedenmisdrijven, de delicten waarover de heer Teeven daarnet sprak. Voorts is het de bedoeling dat de taakstraf niet wordt gevorderd als er al meer dan één keer een taakstraf is opgelegd of aangeboden, en al evenmin als het gaat om verdachten die weigeren de schade te vergoeden of wanneer het gaat om verdachten die niet in staat zijn om de taakstraf naar behoren te verrichten.

Er zijn dus in de aanwijzingen van het Openbaar Ministerie duidelijke beperkingen gesteld aan het vorderen van taakstraffen. De mededelingen waarop de heer Teeven zijn vragen baseert, geven aanleiding om precies na te gaan of en in welke mate er wordt afgeweken van dit beleid van het Openbaar Ministerie bij het feitelijk opleggen van taakstraffen. De aantallen die op dit moment worden genoemd, geven te denken. Tegelijkertijd zeg ik erbij dat het mij bekend is dat ook binnen de kring van de strafrechters een overleg op gang is gekomen over de uitgangspunten die de strafrechters hanteren bij de straftoemeting. Wij zullen dus moeten nagaan of wat er blijkt uit inachtneming van de aanwijzingen van het Openbaar Ministerie inzake het rekwireerbeleid of wat er naar voren komt op het punt van de reactie van de rechters op wat het Openbaar Ministerie ter zitting vordert, aanleiding geeft tot verdere maatregelen.

Ik sluit dat niet uit. Ik deel dus de zorgen die zo-even zijn verwoord en die ook al door anderen naar voren zijn gebracht op het punt van de toepassing van taakstraffen wanneer ik deze aantallen zie en hoor van de toepassing bij misdrijven die zonder meer tot de ernstige categorie behoren. Dat zullen wij ook niet laten lopen. Op basis van nadere informatie en analyses die wij verwachten van het Openbaar Ministerie en mogelijk ook uit het overleg met de strafrechters zullen wij tot nadere conclusies komen. Ik sluit ook niet uit dat dit aanleiding geeft tot verdergaande stappen, zoals in de vragen van zojuist gesuggereerd.

De heer Teeven (VVD):

Ik dank de minister voor zijn antwoord, maar hij zeilt er wel een beetje omheen. De essentie van mijn vragen is namelijk of deze minister van Justitie op basis van de cijfers bereid is om de straftoemetingsvrijheid van rechters voor taakstraffen wettelijk in te perken. Wij hebben in deze Kamer in 1989 en 1999 afgesproken dat taakstraffen alleen gelden voor lichte, eenvoudige misdrijven. Is de minister met de Kamer bereid om die verantwoordelijkheid als wetgever te nemen nu de rechter de wet op dit punt niet juist uitlegt? Dat is immers de constatering.

Minister Hirsch Ballin:

Het antwoord op die vraag is ja, indien het onderzoek waarvan ik zo-even gewag maakte tot een bevestiging leidt van de eerste indrukken die nu worden ontleend aan de cijfers. Taakstraffen worden sinds 1989 opgelegd in combinatie met straf en sinds 1999 als hoofdstraf. Dit is in werking getreden in 2001 en is toen ook begeleid met aanwijzingen van het Openbaar Ministerie die duidelijk beperkingen stellen aan het toepassingsbereik van de taakstraffen. Als uit dat nader onderzoek blijkt dat de bij de totstandkoming van de wetgeving geformuleerde uitgangspunten zijn ingevuld op een manier die wij ons absoluut niet hadden voorgesteld bij ernstige, zware misdrijven, zal het van tweeën een zijn. Ofwel er worden wegen gevonden om in het rekwireerbeleid in verhouding tot de rechtspraak alsnog te komen tot een inachtneming van die uitgangspunten. Ofwel wij moeten gaan werken aan wetgeving die de beoordelingsvrijheid op dit punt beperkt.

Het antwoord op de vragen van de heer Teeven is dus dat ik de zorgen deel die zijn opgekomen naar aanleiding van de genoemde uitzending. Ik deel ook de opvatting dat wij het hierbij niet mogen laten zitten als het onderzoek dat ik zojuist noemde leidt tot een bevestiging van de eerste indrukken. De eerste indrukken verontrusten ook mij. Ik vind het belangrijk dat wij in de verhouding tussen de vrijheidsstraf en de taakstraf klaarheid, duidelijkheid en een goede afbakening hebben.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Waar wij de taakstraf als een hoofdstraf zien, moet die straf ook als zodanig worden ervaren door de mensen die hem krijgen opgelegd. In de uitzending van Zembla kwam nog een ander aspect aan de orde. De directeur van Reclassering Nederland stelt in de uitzending dat in 80% van de opgelegde taakstraffen de reclassering niet de mogelijkheid heeft om mensen te begeleiden. Prof. Van Kalmthout zegt vervolgens dat in 30% van de gevallen de taakstraf mislukt. Is dit voor de minister ook een reden om te bezien hoe de taakstraf wordt opgelegd en uitgevoerd? De reclassering zegt namelijk dat de minister "zo weinig mogelijk poespas" wil. Zo werd het letterlijk gezegd. Is de minister bereid om ook op dit punt van de uitvoering de reclassering meer mogelijkheden te bieden om de taakstraf ook daadwerkelijk te begeleiden en om waar nodig in te grijpen? Is hij bereid om op deze manier te voorkomen dat 30% van de taakstraffen mislukt?

Minister Hirsch Ballin:

Ik neem de zorgen die zijn uitgesproken door de reclassering zeker zeer serieus. Wij zijn in samenwerking met de reclassering bezig met een verbeterproces op het punt van de begeleiding. Wat ik zo-even constateerde, onderstreept dat wij de reclassering niet moeten overvragen met onmogelijke begeleidingsopdrachten ten opzichte van mensen die behoren tot de ernstigste categorie veroordeelden. Het onderstreept ook wat terecht door het Openbaar Ministerie als uitgangspunt is genomen voor het rekwireerbeleid. Er behoren dus geen taakstraffen te worden gevorderd als het gaat om een verdachte die al meer dan één keer een taakstraf heeft opgelegd of aangeboden gekregen. Bij frequent recidiverende veroordeelden wordt de last voor de begeleiding voor de reclassering onevenredig zwaar. Dit bevestigt het punt dat zo-even ook in de vraag van de heer De Wit naar voren kwam.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie is ook verontrust door de berichten over het aantal taakstraffen, die ons via het programma Zembla bereikten. Wij zijn daarom zeer ingenomen met het feit dat de minister het onderzoek open wil ingaan en de mogelijkheid van verandering van wetgeving niet uitsluit. Kan in dit onderzoek meegenomen worden of en, zo ja, in hoeverre er per arrondissement verschillen zijn bij het opleggen van taakstraffen of andere straffen? Op die manier kan ook dit de Kamer bekend worden.

Minister Hirsch Ballin:

Ja. Ik vind in dit verband het overleg belangrijk dat de voorzitters van de strafsectoren met elkaar hebben over hun manier van reageren op de vorderingen van het Openbaar Ministerie. Hieruit kan naar voren komen dat er inderdaad regionale verschillen zijn. Het kan ook betekenen dat de rechters in het overleg van de voorzitters van de strafsectoren dit onderwerp zelf al ter hand hebben genomen. Het is bij mogelijke verschillen in de rechterlijke straftoemeting belangrijk dat men zelf dit onderling initiatief tot coördinatie heeft genomen. Een en ander respecteert uiteraard de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Het initiatief dat de heer Van Haersma Buma naar voren heeft gebracht, betrek ik graag bij het onderzoek.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Ik heb een vraag aan de heer Teeven. Op 23 januari van dit jaar is in de Kamer een motie van mijn hand in stemming geweest. Daarin werd de regering gevraagd om de mogelijkheid tot het opleggen van werk- en taakstraffen voor recidivisten te beperken. Ik begrijp dat de heer Teeven de laatste dagen de publiciteit heeft gezocht om kenbaar te maken dat hij ook vindt dat de werk- en taakstraffen van recidivisten moeten worden beperkt. Ik heb zelfs begrepen dat hij hiertoe een initiatiefwet boven de markt heeft gehangen. Hij heeft in januari tegen mijn motie gestemd. Waarom is hij nu ineens van mening veranderd? Hij moet niet aankomen met het verhaal dat hij nu verrast is door de omvang van het probleem. Die omvang is bij iedereen die uit het OM komt uiteraard al heel lang bekend.

De heer Teeven (VVD):

De VVD-fractie is niet verbaasd door de omvang van het probleem. Dit probleem was ons al bekend, want iedereen die niet alleen in hoger beroep in een zittingszaal heeft gestaan, maar ook in eerste aanleg, heeft hiermee veel te maken. Mijn tweede antwoord aan de heer De Roon is, dat de VVD-fractie niet houdt van "hakken om het hakken", zoals de Partij voor de Vrijheid graag doet. Wij denken graag mee om constructieve oplossingen te vinden. Wij zien niets in de heel algemeen geformuleerde moties zoals die van de Partij voor de Vrijheid, waarbij het gaat om het "hakken om het hakken". Er is aangetoond dat er nu een probleem speelt op grote schaal. Met de wetgeving daaromtrent waren wij al bezig en daaraan werken wij. Wij werken niet alleen met moties. Ik nodig de PVV graag uit om daar constructief over mee te denken.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Kan bij het onderzoek worden nagedacht over een invulling van het gat tussen de taakstraf en de onvoorwaardelijke gevangenisstraf? Daar zit nu namelijk niets tussen. Dat zou een reden kunnen zijn waarom er meer taakstraffen worden gegeven. Misschien dat een andere strafmogelijkheid kan worden bedacht voor het gat tussen de gevangenisstraf en de taakstraf.

Minister Hirsch Ballin:

Ik deel de opvatting die in de vraag van de heer Anker doorklinkt. Dat is ook precies de reden waarom ik een wetsvoorstel in deze Kamer heb mogen verdedigen dat inmiddels bij de Eerste Kamer aanhangig is, namelijk het wetsvoorstel tot het invoeren van een gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen. Dat is ook de reden die ik heb genoemd bij de publieke aankondiging van de voorbereiding van een wetsvoorstel dat een vorm van huisarrest mogelijk maakt. Thuisdetentie is de naam die wij daaraan hebben gegeven. Wij hebben deze twee initiatieven genomen om het gat te dichten tussen de taakstraf die voor bepaalde delicten en bepaalde delinquenten niet op maat is, terwijl anderzijds de kortdurende vrijheidsstraf evenmin een passende reactie kan zijn in dit soort situaties. Met andere woorden, ook door de verbreding van het arsenaal van hoofdstraffen hopen wij het oneigenlijk en dus ook onwenselijk gebruik van de taakstraf terug te dringen.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Op 4 oktober hebben wij een debat gehad over de zedelijkheidswetgeving en de aanpak van kinderporno. Ik heb toen nadrukkelijk gevraagd hoe het precies zat met de beeldvorming dat vooral zedendelinquenten met een taakstraf wegkomen. Ik heb ook gevraagd of de minister bereid was daar een onderzoek naar in te stellen. Dat heeft de minister afgehouden. Ook een verzoek om een overzicht van het aantal taakstraffen dat is uitgedeeld in verband met zedendelicten heeft hij afgehouden. Ik vraag mij af hoe het kan dat de minister nu wel bereid is dat onderzoek te laten houden en toen niet. Als de cijfers, zoals die in Zembla naar voren kwamen, bekend zijn, dan zou ik die graag voor het volgende debat ontvangen.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik heb zojuist naar aanleiding van de uitzending van Zembla gezegd wat ik heb geantwoord aan de heer Teeven en de andere vragenstellers uit de Kamer. Dat waren echter andere vragen dan mevrouw Arib stelde op 4 oktober. Het gaat bij datgene wat wij verder zullen bekijken en onderzoeken mede om zedenmisdrijven, maar over de toepassing van taakstraffen inzake zedenmisdrijven is een rapport verschenen in juni 2004, "Programma-evaluatie Sociale vaardigheidstraining en taakstraf Seksualiteit". Dat is een kritisch rapport en dat onderstreept het belang van wat ik zo-even heb gezegd over de kwaliteit van de begeleiding bij de taakstraffen en een goede afbakening ten opzichte van de soorten delicten waar de vrijheidsstraf bij past. Ik heb in het debat op 4 oktober ook tegen mevrouw Arib gezegd hoe serieus wij dit soort delicten dienen te nemen. Ik denk dat wat bij deze gelegenheid en bij andere is gezegd over straffen in de vereiste mate, maar ook in de vereiste effectiviteit, dat alleen maar onderstreept

De heer Wilders (PVV):

Voorzitter. Het is een ongelooflijke schande dat wij in dit land mensen die moorden en verkrachten met een taakstraf naar huis sturen. Niemand, mijnheer de minister en mevrouw de voorzitter, begrijpt dat. Er is nul komma nul draagvlak voor zo'n slappe rechterlijke macht die dat soort straffen uitdeelt. Ik heb wel eens gekscherend gezegd: "Het lijkt wel alsof alle overgebleven D66'ers bij de rechterlijke macht zitten."

De oplossing is niet wat de VVD voorstelt, namelijk een wetsvoorstel waarin staat wanneer geen taakstraffen mogen worden uitgedeeld. Het voorstel dat wel effectief is, is het voorstel dat wij als PVV hebben gedaan. Dat is om te komen tot minimumgevangenisstraffen. Heb je het in je hoofd gehaald om iemand te verkrachten, dan ga je tien jaar de gevangenis in. Punt. Heb je iemand vermoord, dan ga je 20 jaar de gevangenis in. Heb je een dier mishandeld, dan ga je twee jaar de gevangenis in. Minimumstraffen dus. Je moet het niet overlaten aan de rechter wanneer hij wel of niet taakstraffen mag uitdelen. Minimumstraffen dus en mensen de gevangenis in als zij hebben verkracht of gemoord. Daar vraagt de Nederlandse samenleving om. De minister geeft nu niet het begin van een antwoord.

Minister Hirsch Ballin:

Het einde van mijn antwoord aan de heer Teeven luidde, dat wij dat wat in de uitzending naar voren is gekomen, zeer serieus onderzoeken. Ik heb erop gewezen dat er richtlijnen zijn van het Openbaar Ministerie over de gevallen waarin wel en niet een taakstraf moet worden gevorderd. Daar hoort dus bij dat de taakstraf niet passend is bij zeer ernstige delicten. Ik heb daarover geen moment onduidelijkheid laten bestaan. Ik mag verwijzen naar mijn antwoorden aan de heer Teeven en de anderen die zo-even het woord hebben gevoerd, zoals die straks ook in de Handelingen zullen komen.

De heer Wilders brengt nogmaals het punt van de minimumstraffen naar voren. In de commentaren erop en ook in de reacties die de regering daarop heeft gegeven, is steeds naar voren gebracht dat wij in ons land een andere methodiek hebben om eenheid en voldoende zwaarte in de straftoemeting tot uitdrukking te brengen. Dat zit voor een deel in de wettelijke strafmaxima. Die zijn in de afgelopen periode verhoogd. Het zit voor een deel in de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Daar waar reden is tot aanscherping vindt men dat ook terug in de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Ik heb zo-even toegezegd dat wij, ook raadplegend het overleg van de voorzitters van de strafsectoren, de effectiviteit van die richtlijnen in beeld zullen brengen.

Naar boven