2 Vragenuur: Vragen Segers

Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde. 

Vragen van het lid Segers aan de minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat er jarenlang een mol bij de recherche informatie over opsporing aan de onderwereld heeft doorgespeeld. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Eind vorige week werd bekend dat NRC-journalist Marcel Haenen erachter is gekomen dat er jarenlang een mol actief is geweest bij de Nationale Politie. Hij is een rechercheur die in Oost-Brabant met grote frequentie vertrouwelijke inlichtingen heeft verkocht aan grote drugsorganisaties in Brabant. Het is een zeer ernstige situatie. Ik begrijp dat hij toegang heeft gehad tot het ICT-systeem en dat hij daaruit vertrouwelijke informatie over grote strafzaken heeft gehaald. Bij de politie en het Openbaar Ministerie is de afgelopen dagen gesproken over het grootste schandaal sinds de IRT-affaire. Dit is zeer ernstig. Het kan mogelijk leiden tot veiligheidsrisico's voor politiemensen en justitiemensen. Het is ook ernstig omdat juist in Brabant bestuurders bedreigd zijn en op deze manier bovenwereld en onderwereld verweven dreigen te worden. Dit is een ondermijning van de rechtsstaat en een aantasting van het vertrouwen van burgers in justitie en overheid. 

Deze zaak is nog in onderzoek, maar de mogelijke consequenties zijn groot. Er moet daarom opheldering komen. Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Wat zijn de gevolgen? Zijn er meer mollen? De journalist doelt daarop. Doet de minister voldoende om infiltratie in de toekomst te voorkomen? Hoe is het mogelijk dat advocaten — zo staat het in het artikel — al maandenlang wisten dat er sprake was van een mol, maar dat er niet direct is ingegrepen? Er is pas twee weken geleden ingegrepen. Vindt er eigenlijk doorlopend screening plaats van rechercheurs die op belangrijke plekken toegang hebben tot belangrijke informatie? Hoe kan het dat een rechercheur toegang heeft tot dossiers van alle grote strafzaken in Nederland, zoals de NRC stelt? Wordt er wel selectief genoeg gekeken naar de toegang tot cruciale informatie? In hoeverre zijn mensen, getuigen of infiltranten bijvoorbeeld, hierdoor in gevaar gekomen? Het kan levensgevaarlijk zijn voor mensen die in het veld belangrijk werk doen. Zijn die risico's duidelijk voor politiemensen die iedere dag voor onze veiligheid knokken? 

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Het is terecht en begrijpelijk dat de heer Segers hier spreekt van een ernstige zaak. De integriteit van de politie hoort immers boven alle twijfel verheven te zijn. Politiemensen moeten elkaar kunnen vertrouwen en de samenleving moet politiemensen kunnen vertrouwen. Het is schokkend dat dit vertrouwen door deze betrokkene is geschaad. Helaas moet ik constateren dat er tussen de 65.000 politiemedewerkers ook rotte appels zitten. Het is, zoals de Kamer weet, niet voor het eerst dat wij dat constateren. Ik geef even de cijfers. In 2014 zijn er elf politiemedewerkers onvoorwaardelijk ontslagen en hebben elf politiemedewerkers voorwaardelijk ontslag gekregen wegens integriteitsschendingen. In het algemeen zijn er in 2012 tegen 1.347 politieagenten meldingen gedaan over integriteitsschending. Gelukkig is dit aantal dalende, want in 2014 was dit aantal bijna 1.200. Ik meld erbij dat in 61% van die gevallen geen normschending is vastgesteld. In alle andere gevallen zijn maatregelen genomen. Wij weten dat het risico van dit soort mensen, mollen, bij de Nationale Politie bestaat. Het is uiteraard aan de Nationale Politie om op basis van screening of veiligheidsonderzoek als dit nodig is, ervoor te zorgen dat mensen die op kwetsbare functies zitten aan de hoogste integriteitseisen voldoen. Het Openbaar Ministerie en de politie stellen momenteel alles in het werk om de schade in beeld te brengen en te bezien hoe het risico dat zich nu verwezenlijkt heeft, in de toekomst kan worden verkleind, zo niet kan worden voorkomen. De heer Segers heeft terecht gevraagd hoe dit heeft kunnen gebeuren en of er fouten zijn gemaakt met de toegang van de betrokkene tot de informatiesystemen. De vragen van de heer Segers zullen hierbij worden betrokken. Ik kan in het belang van het onderzoek niet ingaan op de specifieke vragen. Dat spijt mij voor de heer Segers, want ik weet hoe graag hij dat antwoord zou willen hebben. Ik zal, zodra ik een compleet beeld heb van de kwestie en voor zover dit strafrechtelijk aan de Kamer kan en mag worden bericht, de Kamer hierover informeren. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Dit is een in het oog springende zaak, maar de minister geeft aan dat er het afgelopen jaar 1.200 integriteitsonderzoeken zijn geweest of zaken waarin er issues waren rond integriteit. Dat is een enorm aantal. Gelukkig blijkt het in het merendeel loos alarm te zijn, maar dan nog gaat het om een enorme hoeveelheid. Dan klemt des te meer de vraag naar screening, maar dan komt het ook aan op persoonlijke integriteit, op moraal. Vandaar de vraag of er voldoende, blijvende, ethische vorming plaatsvindt, ook na de opleiding. Want als je op zo'n belangrijke plek zit en toegang hebt tot belangrijke informatie, dan komt het erop aan dat je daar op een juiste manier mee omgaat. 

Ik zou willen weten of er specifiek als gevolg van deze zaak zorgen zijn over de aanpak van drugsoverlast in Brabant. Stokt dat onderzoek? Loopt dat schade op? En kunnen wij tegenslagen verwachten als gevolg van deze mol? Ik snap dat de minister niet alles over deze zaak kan zeggen. Hij zegt dat hij dat verder gaat onderzoeken. Ik begrijp dat, maar onderzoeksjournalist Haenen heeft aangegeven dat hij reden heeft om aan te nemen dat er meer mollen actief zijn bij de recherche, dus dat die zaak weleens veel groter zou kunnen zijn. Dat lijkt mij een heel schokkend signaal voor de minister. Welke actie heeft hij ondernomen naar aanleiding van dat signaal in het nieuwsbericht? 

Minister Van der Steur:

Mij is niet bekend dat er wetenschap zou zijn bij de Nationale Politie van meer mollen. Ik ga ervan uit dat men adequate maatregelen neemt op het moment dat men die wetenschap heeft. Het is wel een gegeven dat dit soort mensen bij de Nationale Politie kunnen zitten. Het is een organisatie van 65.000 mensen. Dat is een gigantische organisatie. Bij dit soort afschuwelijke kwesties en misdrijven moet je je overigens ook nog afvragen of de betrokkene daarmee ook niet zijn eigen collega's in gevaar gebracht heeft, zoals infiltranten. Dat zijn vragen die gesteld en beantwoord moeten worden aan de hand van onderzoek door de politie in het belang van strafrechtelijk onderzoek, voor zover ze beantwoord kunnen worden. 

Dan is er een vraag gesteld over screening. Misschien is het goed dat ik het nog even heel kort samenvat. Een sollicitant wordt uitgebreid bekeken. Alle sollicitanten moeten een betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek ondergaan. Hoe uitgebreid dat is, is afhankelijk van de hoogte van het risico en de vertrouwelijkheid van de omgeving waarin de persoon komt te werken. Er wordt uiteraard bekeken of iemand eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Ook worden alle politiesystemen nagetrokken. Er worden zelfs gegevens opgevraagd bij Bureau Krediet Registratie. Zoals ik net al zei, als het gaat om een vertrouwensfunctie — dat is een niveau hoger, waarbij ook echt gevoelige of zeer gevoelige informatie ter beschikking komt — dan zal hij een veiligheidsonderzoek moeten ondergaan. Zo wordt omgegaan met integriteit. In de opleiding, op de Politieacademie wordt uiteraard aandacht besteed aan integriteit, zoals het hoort. 

De heer Segers (ChristenUnie):

Vindt die ethische vorming niet alleen plaats tijdens maar ook na de opleiding? Als men in functie is en toegang heeft tot belangrijke informatie, dan komt het aan op integriteit, op persoonlijke moraal. Wordt daar blijvend aan gewerkt? Mijn allerlaatste vraag is: wanneer kunnen wij dat onderzoek verwachten? Wanneer krijgen wij meer zicht op het onderzoek dat nu wordt gepleegd? Wanneer komt dat naar buiten? 

Minister Van der Steur:

Zodra ik meer info heb over deze kwestie, zal ik daar ook de permanente educatie van politieagenten op integriteitsgebied bij betrekken. Dat antwoord heb ik nu niet paraat. Wanneer dat onderzoek er is, weet ik niet. Dat hangt echt af van de vraag wat er wordt vastgesteld. Alle informatie die ik kan geven en die niet in het belang is van dit geval of van andere onderzoeken, zal ik uiteraard aan de Kamer geven zodra ik dat kan. Ik kan geen termijn noemen omdat ik niet weet wanneer het onderzoek van OM en politie zo ver is. 

De heer Oskam (CDA):

Na het afschaffen van de Unit Synthetische Drugs in Brabant heeft de Kamer aangedrongen op de aanpak van drugscriminaliteit, na al die drugsoorlogen, dumpingen en ondermijning van burgemeesters. Toen heeft de minister een taskforce ingeschakeld. Mijn vraag is: wat betekent deze klap voor de politie en het werk van die taskforce? 

Minister Van der Steur:

Op die vraag kan ik geen antwoord geven. Dat zal de heer Oskam begrijpen, gegeven zijn eigen ervaring in opsporingsland, omdat ik dan informatie moet geven uit strafrechtelijk onderzoek. Dat kan en zal ik niet doen. 

De heer Marcouch (PvdA):

Ik heb twee punten. Collega Segers heeft gevraagd wat er in de opleiding aan integriteit gebeurt. Integriteit is de ruggengraat van de politieorganisatie. Wat gaat de minister doen om ervoor te zorgen dat, juist nu vanwege de reorganisatie, integriteit blijvend op de agenda staat van de politieorganisatie? Hoe blijft hij ervoor zorgen dat dit soort afglijden tot het crimineel circuit niet plaatsvindt? Mijn laatste vraag is of de minister in dat onderzoek ook laat meenemen wat het effect is geweest op het ontmantelen van criminele bendes. Heeft deze mol enige invloed gehad op het aanpakken van de georganiseerde misdaad? 

Minister Van der Steur:

Twee vragen van de zijde van de heer Marcouch. Op de eerste vraag kan ik antwoorden dat ik de Kamer zal informeren hoe die blijvende aandacht voor integriteit is vormgegeven en of die is vormgegeven. Dat weet ik op dit moment nog niet. Ik merk er wel bij op dat we daar niet al te veel van moeten verwachten. Wij moeten er veel van verwachten, maar zullen dan nog steeds niet kunnen uitsluiten dat in die heel grote organisatie van 65.000 mensen altijd de kans bestaat dat iemand op deze manier zwicht voor de druk van het grote geld. 

De heer Marcouch vraagt naar de effecten op het onderzoek, maar op die vraag kan ik geen antwoord geven omdat ik niet weet wat ik daarover kan en mag zeggen. Dat wordt op dit moment onderzocht. 

De voorzitter:

Zodra er meer bekend wordt, zal de minister de Kamer daarover informeren, zo heeft hij toegezegd. 

Minister Van der Steur:

Uiteraard. 

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Ook de volgende vraag wordt aan hem gesteld. 

Naar boven