Aan de orde is het debat naar aanleiding van het algemeen overleg op 16 december 1998 over het asielbeleid.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Vooraf merk ik op dat ik zeer verheugd ben dat de hongerstaking is beëindigd.

Ik heb er gisteren tijdens het debat geen onduidelijkheid over laten bestaan dat mijn fractie grote bezwaren heeft tegen de voorgestelde beleidswijzigingen. Ik doel dan op het intrekken van de voorwaardelijke vergunning voor bepaalde categorieën Somaliërs, Soedanezen, Noord-Irakezen en Afghanen. Het commentaar op de kwaliteit van de ambtsberichten is niet van gisteren. Afwijkende beschrijvingen van een aantal gerespecteerde, internationale mensenrechtenorganisaties over de situatie in de zojuist genoemde landen bevestigen nog eens dat wij ons op dit moment niet enkel zouden mogen baseren op ambtsberichten, alvorens voorwaardelijke vergunningen in te trekken. Het spijt ons zeer dat de staatssecretaris niet heeft willen ingaan op ons dringende verzoek de intrekkingen op te schorten, totdat ons ambtsberichten ter beschikking staan die de toets der kritiek kunnen doorstaan. Graag zou ik de ruimte en tijd willen hebben om per land met de staatssecretaris te discussiëren over de mate van duurzame bescherming die daar nu werkelijk wordt geboden. Helaas ontbreekt mij de tijd. Eén land, Pakistan, wil ik hier echter nog expliciet onder de aandacht brengen. Ook in het ambtsbericht wordt aandacht besteed aan de gevaren die enkele bijzondere groepen mogelijk in Pakistan lopen. Deze worden door Amnesty International expliciet genoemd. Maar hieraan verbindt de staatssecretaris geen consequenties voor intrekking van de voorwaardelijke vergunning. Daarom dien ik hierover een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat een land van eerder verblijf alleen kan worden tegengeworpen als dat land voldoende bescherming biedt;

overwegende, dat bepaalde groepen Afghanen ook in Pakistan gevaar lopen voor vervolging door de Taliban, bijvoorbeeld politieke opposanten van de Taliban, vroegere communisten, intellectuelen die zich niet conformeren aan de islamitische leer en strijders voor vrouwenrechten, waardoor hun veiligheid in Pakistan niet is gegarandeerd;

verzoekt de regering alle Afghanen die bij terugkeer naar Pakistan onverantwoorde humanitaire risico's voor lijf en leden lopen, Pakistan niet als land van eerder verblijf tegen te werpen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 402 (19637).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Een tweede onderwerp dat ik nog kort onder de aandacht wil brengen betreft de wedertoelating tot het land van herkomst en tot het land van eerder verblijf, die in veel gevallen niet is gewaarborgd. De staatssecretaris gaf gisteren twee alternatieven voor mensen die niet kunnen blijven en niet terug kunnen: lang en veelal perspectiefloos in de opvang verblijven of de illegaliteit in. Hij stelde: het is de eigen verantwoordelijkheid van mensen om terug te keren als zij niet meer mogen blijven. Wij kunnen dat met hem eens zijn als het gaat om mensen die inderdaad feitelijk in staat zijn terug te keren, maar dat is hier niet het geval. Beide alternatieven door de staatssecretaris geschetst, zijn voor mijn fractie onaanvaardbaar. Ook op dit punt dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de staatssecretaris heeft besloten tot intrekking van de voorwaardelijke vergunningen tot verblijf van bepaalde categorieën Afghanen, Irakezen, Somaliërs en Soedanezen;

tevens overwegende, dat op dit moment nog onderhandelingen gaande zijn of nog moeten plaatsvinden over terugkeer van deze groepen naar gebieden waarnaar zij volgensHalsema de staatssecretaris kunnen terugkeren en er derhalve geen zicht is op feitelijke terugkeer van deze asielzoekers;

overwegende, dat het onwenselijk is dat bovengenoemde groepen hun status verliezen zonder mogelijkheid van terugkeer;

verzoekt de regering de intrekking van de voorwaardelijke vergunning tot verblijf voor groepen waarvan de feitelijke terugkeer niet mogelijk is, op te schorten totdat de mogelijkheid van een tijdelijke status voor technisch niet verwijderbaren is gecreëerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 403 (19637).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Tot slot nog een enkele opmerking over de IND. Na enige overweging heb ik besloten mijn motie over een onderzoek van de Rekenkamer nog aan te houden, vooral om de staatssecretaris de gevraagde ruimte te bieden om verbeteringen in de werkwijze aan te brengen. Tegelijkertijd zijn de problemen en de klachten hierover van dien aard dat extra maatregelen en ook bemoeienis van de Kamer gewenst zijn. De heer Verhagen zal hierover straks een door mij medeondertekende motie indienen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Wij hebben gisteren uitvoerig stilgestaan bij verschillende ambtsberichten. Ik ga er daarbij van uit dat de staatssecretaris, met name gelet op de huidige ontwikkelingen in Irak – de aanval die op dit moment plaatsvindt dan wel heeft plaatsgevonden – zeer alert blijft voor eventuele ontwikkelingen in Noord-Irak op dit punt. Graag een reactie hierop.

Gisteren hebben wij met betrekking tot het beëindigen van het VVTV-beleid Kamerbreed de noodzaak onderstreept om te komen tot een goed terugkeerbeleid. Ik ben de staatssecretaris erkentelijk voor het feit dat hij zijn concrete toezegging herhaald heeft om in het voorjaar van 1999 te komen met een bijgestelde terugkeernotitie die invulling zal kunnen geven aan het realiseren van de daadwerkelijke terugkeer. Als er namelijk iets duidelijk is, is het wel dat het beëindigen van VVTV-beleid ten aanzien van bepaalde landen ook gevolgd zal moeten worden door daadwerkelijke terugkeer en derhalve een volwaardig terugkeerbeleid. Tijdens het debat is, ook uit de halfjaarlijkse rapportage, duidelijk geworden dat de achterstanden in de asielketen wederom oplopen. De werkvoorraden in de asielketen zullen op korte termijn ondanks forse financiële inspanningen niet tot acceptabele niveaus worden teruggebracht. Gisteren maakte de staatssecretaris duidelijk dat de benodigde kwaliteitsverbetering van de procedure, met name het verbeteren van het functioneren van de IND, in eerste instantie zal leiden tot een verdere verlenging van de asielprocedure. De keuze die de staatssecretaris ons voorlegde, was: óf kwaliteitsverbetering óf verkorting van de procedure. Los van de vraag of een kwaliteitsverbetering bij besluiten in eerste aanleg niet veeleer zal kunnen leiden tot een verkorting van de procedures, is het buitengewoon te betreuren dat het vorige kabinet er niet in is geslaagd ten tijde van de dalende instroomcijfers in 1996-1997 de zaak structureel op orde te brengen. Het is naar de mening van de CDA-fractie dan ook noodzakelijk dat er een nieuw stappenplan, een plan van aanpak komt met betrekking tot de hele asielketen. Dit moet een einde maken aan de oplopende achterstanden en het vastlopen van de asielprocedure en tegelijkertijd de kwaliteitsimpuls verzekeren.

De staatssecretaris maakte tijdens het debat duidelijk dat alle berichten over de slechte kwaliteit van de asielprocedure niets nieuws onder de zon bevatten ten opzichte van de voorgaande rapporten, zoals regioplan en Beerenschot. Dat moge zo zijn, maar dat geeft eens temeer aan dat het noodzakelijk is te komen tot een concreet plan van aanpak, waarin aangegeven wordt hoe de kwaliteit verbeterd wordt en de achterstanden kunnen worden weggewerkt. Per slot van rekening zal ook het verlengen van de procedure en het oplopen van de achterstanden alleen maar meer problemen in de opvang met zich brengen. Hoe langer men in de opvang moet blijven vanwege de te lange procedure, hoe groter de capaciteitsproblemen zullen zijn. Dat is een van de elementen waar we in het verleden verschillende malen debatten over gevoerd hebben.

Ik wil daarom namens de CDA-fractie de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat in de tweede rapportage asielketen wordt gesproken van een zorgelijk perspectief voor dit jaar en komende jaren naar aanleiding van de toenemende instroom van asielzoekers in ons land;

constaterende, dat de werkvoorraden bij de IND en bij de vreemdelingenkamers in 1998 aanzienlijk zijn toegenomen;

constaterende, dat het ondanks de door de Kamer aanvaarde motie-Van Oven niet mogelijk is gebleken om per 1 januari 1999 een acceptabele werkvoorraad bij de vreemdelingenkamers te bereiken;

overwegende, dat in 1999 een verdere toename van de werkvoorraden bij de IND en vreemdelingenkamers te verwachten is;

verzoekt de regering vóór 1 februari 1999 aan de Kamer een stappenplan voor te leggen, waarin wordt aangegeven langs welke wegen:

  • a. de werkvoorraden bij IND en vreemdelingenkamers tot aanvaardbare proporties zullen worden teruggebracht;

  • b. de kwaliteitsverbetering bij de IND zal worden bewerkstelligd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhagen en Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 404 (19637).

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw de voorzitter! Ik wil graag van de heer Verhagen horen of het indienen vanVerhagen deze motie betekent dat hij afziet van het voorstel dat hij gisteren in het debat heeft gedaan om een organisatiebureau à la Beerenschot naar de IND te laten kijken.

De heer Verhagen (CDA):

Ik heb gisteren gezegd dat ik overwoog om een motie van GroenLinks om te komen tot een rekenkameronderzoek, te steunen. Deze motie is aangehouden. Ik heb ook gezegd dat het goed zou zijn, als je de huidige situatie beziet, een analyse à la Beerenschot te maken van wat fout is. In het debat heeft de staatssecretaris heel duidelijk aangegeven dat de problemen bekend zijn bij hem. Als naar de mening van de staatssecretaris een nader onderzoek geen toegevoegde waarde heeft om het aantal van de problemen in kaart te brengen, is een concreet plan van aanpak nodig. Ik zie daar dus op dit moment vanaf.

De heer Dittrich (D66):

Uw antwoord is dus 'ja'. Dank u voor uw korte en bondige antwoord.

De heer Kamp (VVD):

Er is weer een christelijk-linkse motie. De heer Verhagen heeft haar samen met GroenLinks ingediend. Heeft hij deze fractie tijdens het algemeen overleg ook maar iets horen voorstellen dat zicht geeft op oplossing van de problemen? Was het niet juist zo dat al die voorstellen de problemen bij de IND alleen maar groter zullen maken? Waarom dient hij toch samen met GroenLinks deze motie in?

De heer Verhagen (CDA):

Ik dien deze motie samen met GroenLinks in omdat het verzoek van de CDA-fractie om te komen tot een plan van aanpak ook wordt ondersteund door GroenLinks. Mevrouw Halsema heeft duidelijk gemaakt dat zij het een goed idee vindt en zelfs dusdanig goed dat zij mede deze motie wilde indienen. Los van een verschillende appreciatie van de problematiek in de asielketen, kan toch de wens van beide partijen heel helder naar voren komen, mede door middel van een motie. Wij zijn namelijk van mening dat er een concreet plan van aanpak moet worden gepresenteerd waarin de staatssecretaris de Kamer informeert op welke wijze hij het hoofd wil bieden aan de huidige problemen. Vele wegen leiden naar Rome.

De heer Rouvoet (RPF):

Voorzitter! Ook van mij eerst enkele opmerkingen over de rapportage over de asielketen. Er is inderdaad sprake van een zorgwekkend perspectief. Er zijn veel problemen en die zijn groot. Gisteren kwam daar nog eens de nadrukkelijke uitspraak van de staatssecretaris bij over langere procedures, ook in verband met de zorgvuldigheid. Ik weet dat dit een afweging is, maar daar word je niet vrolijk van. Verder is er de dreiging van grotere illegaliteit, waaraan gisteren de nodige woorden zijn gewijd die samenhingen met het tweede onderwerp dat was geagendeerd, namelijk het landgebonden asielbeleid. Kortom, de problemen leggen een grote claim op de staatssecretaris, maar ook op de IND en het COA. Het is echt zaak dat de maatregelen die genomen zijn en worden, en ook de reorganisatie bij de IND die inmiddels met een jaartal wordt aangeduid, eindelijk tot zichtbare resultaten zullen leiden. Wat mijn fractie betreft, hoort daar ook een sluitend terugkeerbeleid bij. Ik vind het van het allergrootste belang dat wij ons niet zomaar neerleggen bij een dreigende vergroting van de illegaliteit en dat wij alles op alles zetten om tot een heel goed terugkeerbeleid te komen. Hoe eerder de desbetreffende notitie verschijnt, hoe beter, want in de tussentijd wordt alleen maar ruimte geboden aan meer illegaliteit, zoals te vrezen valt. Wij moeten ons niet steeds laten verrassen door nieuwe ontwikkelingen, zoals de spoorwegen zich ieder jaar weer bij de eerste nacht met nachtvorst laten verrassen en de hele zaak in het honderd loopt. Er zijn dingen die je wel kunt voorzien, alleen weet je niet precies op welk moment zij zich aandienen. Zo moeten wij ons niet ieder jaar opnieuw laten verrassen door pieken in de toestroom.

Voorzitter! Terzake van Somalië is er soms onduidelijkheid over de grenzen van veilige en niet-veilige provincies en gebieden. Ik zou het op prijs stellen als ik hier de toezegging kon krijgen dat bij twijfel niet mag worden ingehaald, dus dat op dit punt ruimhartig wordt gehandeld. Asielzoekers uit een betwist grensgebied zouden absoluut het voordeel van de twijfel moeten krijgen. Ik zou hier niet graag een andere conclusie aan verbinden.

Er ligt inmiddels een motie van GroenLinks over Afghanistan. Gisteren hebben wij gesproken over 'enige tijd' en de staatssecretaris had het over twee à vier weken. Kan hij nog iets beter aangeven dat dit moet worden onderscheiden van de tijd die wordt gegeven als men op doorreis is? Bij doorreizen verblijven mensen tijdelijk op een onderduikadres en de tijd die daarvoor staat, kan wat mij betreft rond de twee weken liggen. Ook hierbij moet duidelijk zijn dat mensen echt op dat adres verbleven hebben en er geen risico's hebben ondervonden. 'Doorreizen' dient echter goed onderscheiden te worden van 'enige tijd verblijven'. Kan hierop een nadere toelichting worden gegeven?

Over de veiligheid in Pakistan heb ik mijn zorgen. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris op de vragen die mevrouw Halsema hierover heeft gesteld.

Over de intrekking van VVTV's heb ik een wetstechnische vraag. Het lijkt mij dat er een verschil is tussen de intrekking van een VVTV van een Somaliër of een Soedanees of van een Afghaan die in Pakistan is geweest, want er is geen sprake van herstel van de situatie in Afghanistan. Die VVTV's worden niet ingetrokken. Kan de staatssecretaris dit meer wetstechnische probleem voor mij oplossen? Kan een VVTV worden ingetrokken van iemand die afkomstig is uit een land waarin de situatie niet is verbeterd?

Voorzitter! Het is tamelijk bizar om nu over veiligheid en onveiligheid in Irak te spreken, maar het is niet anders. Ik had het voornemen om een motie in te dienen waarin het UNHCR-standpunt inzake Irak zou zijn vastgelegd, namelijk dat het zou moeten gaan om een beperkt binnenlands vestigingsalternatief. Ik heb nog heel zorgvuldig naar dat standpunt gekeken. Bij nadere bestudering heb ik de indruk gekregen dat de omgrenzing die de UNHCR geeft, voor nagenoeg 100% spoort met de uitzondering van de risicogroepen in de brief van de staatssecretaris. Ik begrijp dat de interpretatie van de UNHCR in de brief van 11 december aan de Kamer is dat de categorieën van personen van wie de VVTV wordt ingetrokken, niet worden verruimd door dit nieuwe beleid. De redelijkheid van zo'n binnenlands vestigingsalternatief voor Koerden, Turkmenen en Assyriërs zal worden vastgesteld conform de interpretatie van de UNHCR. Als de staatssecretaris kan bevestigen dat dit met elkaar spoort, heb ik terecht geen motie ingediend.

De heer Kamp (VVD):

Mevrouw de voorzitter! De VVD-fractie prijst de staatssecretaris en het kabinet voor de bijstelling van het landenbeleid. Wat ons betreft had de staatssecretaris nog een stap verder kunnen gaan en kunnen vaststellen dat er in Somalië een binnenlands vestigingsalternatief is en dat er geen VVTV's meer worden gegeven aan personen die afkomstig zijn van het platteland van Afghanistan.

Mijn inschatting is dat een Kamermeerderheid dit besluit wil goedkeuren. Het kabinet moet nu aan de slag. Ik denk dat het belangrijk is dat datgene wat er besloten is, ook werkelijkheid wordt. De uitgangspositie voor het uitvoeren van die besluiten is niet gunstig. De situatie is langzamerhand alarmerend. Wij weten uit informatie van de staatssecretaris dat de werkvoorraad bij de IND in een jaar met 20.000 is toegenomen tot 46.000. Wij verwachten dat er als gevolg van de aanscherping van het landenbeleid nog zo'n 20.000 zaken bij zullen komen. De komende tijd hebben wij ook te maken met de verdere stijging van de instroom van asielzoekers. De problemen bij de IND zetten zich door in problemen bij de rechtbanken en bij het COA.

De VVD-fractie acht het niet zeker dat de situatie beheersbaar blijft. Wij verwachten dat de staatssecretaris zich voorbereidt op een noodsituatie in de loop van volgend jaar, waardoor noodmaatregelen onontkoombaar kunnen zijn. Als het zover is, zullen wij daarover met hem spreken. Ik verwacht van de staatssecretaris dat hij probeert die situatie te voorkomen door voortdurend concrete verbeteringen te realiseren. Wij zullen graag de komende tijd volgen welke verbeteringen hij stap voor stap moet realiseren en of zij voldoende effect opleveren.

De heer Dittrich (D66):

Als er volgend jaar noodmaatregelen moeten komen, moeten zij dan via een noodwet tot stand komen? Hoe verhoudt dit zich tot de tijdsdruk die er al ligt op de herziening van de Vreemdelingenwet?

De heer Kamp (VVD):

De heer Melkert wilde tien weken geleden al binnen acht weken een nieuwe Vreemdelingenwet hebben. Dat geeft wel aan hoe urgent de situatie is.

De heer Dittrich (D66):

Dat was onzin.

De heer Kamp (VVD):

Blijkens onze verkiezingen is hij de beste parlementariër. Als hij zegt dat hij binnen acht weken een noodwet wil hebben, zal ik niet gauw uitspreken dat het onzin is.

De heer Dittrich (D66):

Hij kan er toch wel eens naast zitten, ook al is hij benoemd tot de beste.

De heer Kamp (VVD):

Ik hoop dat de staatssecretaris kan voorkomen dat het zover komt. Als die wet er niet snel genoeg komt en effectief wordt en als de situatie niet stap voor stap wordt verbeterd, ben ik bang dat wij in de loop van volgend jaar inderdaad met een noodsituatie te maken krijgen. Het is aan de staatssecretaris om te zeggen wat er dan gedaan moet worden. Ik vraag hem om zich daar nu reeds op voor te bereiden.

De heer Dittrich (D66):

Moet dat dan een noodwet zijn? Noodmaatregelen die indruisen tegen wat er in de wet staat, kun je niet nemen. Dan moet je wettelijke maatregelen nemen. Geeft de VVD de voorkeur aan een noodwet, zodat de herziening van de Vreemdelingenwet op de lange baan wordt geschoven?

De heer Kamp (VVD):

Nee, wij geven de voorkeur aan het zo snel mogelijk en zo goed mogelijk oplossen van de problemen. Als die situatie zich voordoet, laten wij het aan de beoordeling van de staatssecretaris over of het beleid binnen de huidige regelingen moet worden aangescherpt of het beleid, zoals vastgelegd in wetten en lagere regelingen, moet worden aangepast.

De heer Middel (PvdA):

Als je over procedures praat, moet je eerst weten waar het over gaat, dus dan moet je de inhoud aangeven. Als hij spreekt over noodmaatregelen, worden wij nieuwsgierig naar wat hij inhoudelijk bedoelt.

De heer Kamp (VVD):

Wij zien dat de toestroom van asielzoekers in vier jaar tijd verdrievoudigd is. Wij zien ook dat in een jaar tijd de werkvoorraad van de IND bijna verdubbeld is en dat het COA spreekt over een verdubbeling van de opvangcapaciteit. Wij constateren dat, daaraan werkende, de zaak toch steeds verder aan het vastlopen is. Dat zullen wij nooit voor onze verantwoordelijkheid kunnen nemen. Voordat de situatie echt vastloopt, zullen wij iets gedaan moeten hebben om dat te voorkomen. Een situatie die dreigt vast te lopen, is een noodsituatie. Maatregelen die genomen moeten worden om dat te voorkomen, zijn noodmaatregelen.

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter! Dat is geen antwoord. De heer Kamp geeft alleen een analyse. Die kenden wij overigens al. Wat zijn dan die noodmaatregelen? Wat stelt hij zich daar concreet bij voor?

De heer Kamp (VVD):

Ik ben er dankbaar voor dat de heer Middel mij niet op de plaats van de staatssecretaris heeft gezet. Ik weet zeker dat het veel beter gaat nu de heer Cohen daar zit. Maar als ik daar had gezeten, dan zou ik het de heer Middel verteld hebben op het moment dat het zover was. In mijn huidige positie ga ik, voordat het zover is, dat niet in de plaats van de staatssecretaris zeggen.

Voorzitter! Wij wachten met smart op een krachtig en effectief terugkeerbeleid. Dat betekent dat de staatssecretaris inderdaad zo spoedig mogelijk met die nota zal moeten komen. De VVD-fractie heeft echter geen enkel moment de illusie dat wij met nota's problemen oplossen. Het gaat erom om concreet in de praktijk voldoende krachtig op te treden. Wij moeten consequent het beleid uitvoeren, dat degenen die uitgeprocedeerd zijn, degenen die een tweede of derde asielverzoek doen en degenen die in een ander land in procedure moeten worden genomen, geen opvang krijgen. Het consequent toepassen van de koppelingswet is naar onze overtuiging het allerbeste middel om een goede terugkeer op gang te krijgen. Wij verwachten van de staatssecretaris, in afwachting van die belangrijke nota, dat hij dit in ieder geval zal doen om het gewenste resultaat alvast te bereiken.

Voorzitter! Ten slotte wens ik nu toch, zo vlak voor het kerstreces, te zeggen dat de staatssecretaris naar de overtuiging van de VVD-fractie voor een bijzonder moeilijke taak staat. Om die moeilijke taak te kunnen uitvoeren, moet hij op een stevige politieke steun in dit huis kunnen rekenen. Opnieuw spreek ik uit dat de staatssecretaris die steun van de VVD-fractie krijgt.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter! De staatssecretaris heeft een- en andermaal aangegeven dat wij op het terrein van het asielbeleid zware tijden tegemoet gaan. Ik vrees dat hij daarin gelijk heeft.

Staatssecretaris Cohen:

Wij zijn het eens!

De heer De Wit (SP):

Inderdaad. De afschaffing van het VVTV-beleid ten aanzien van Noord-Soedanese asielzoekers, delen van Somalië en Irakezen vanwege een binnenlands vestigingsalternatief plaatst de SP-fractie in ieder geval voor grote dilemma's. Dat geldt eveneens voor het aanmerken van Pakistan als land van eerste ontvangst voor Afghaanse asielzoekers. Kunnen deze landen daadwerkelijk worden aangemerkt als duurzaam veilig? Is het verantwoord asielzoekers daarheen terug te sturen? Rapporten van Buitenlandse Zaken geven veelal een andere inschatting van de mensenrechtensituatie en de veiligheid dan organisaties zoals Amnesty International.

De SP-fractie twijfelt of het verstandig is nu reeds over te gaan tot intrekking van het VVTV-beleid ten aanzien van Noordwest-Somalië. Aangezien de UNHCR bericht dat naar verwachting de situatie op redelijk korte termijn – verwacht wordt maart 1999 – zal verbeteren, lijkt het ons raadzaam het VVTV-beleid voor die regio tot die tijd te handhaven en in maart volgend jaar de situatie opnieuw te beoordelen. Ik wil derhalve de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de regering van oordeel is dat Noordwest-Somalië als relatief veilig kan worden aangemerkt;

overwegende, dat de UNHCR heeft aangegeven dat Noordwest-Somalië op dit moment niet als duurzaam veilig kan worden beschouwd en dat de veiligheid van teruggekeerde asielzoekers niet kan worden gegarandeerd;

verzoekt de regering het VVTV-beleid ten aanzien van Noordwest-Somalië te handhaven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 405 (19637).

De heer De Wit (SP):

Afgezien van de vraag of op dit moment nog wel gesproken kan worden van een veilige situatie in heel Irak, gelet op de bombardementen van de Verenigde Staten en Engeland, is in ieder geval op dit moment, als ik mij beperk tot Noord-Irak, de vraag rond het binnenlands vestigingsalternatief aan de orde. De UNHCR heeft kritische geluiden laten horen ten aanzien van de vraag voor wie het vestigingsalternatief zou kunnen gelden. De staatssecretaris heeft aangegeven dat ten aanzien van risicogroepen, zoals vermeld in het ambtsbericht, het binnenlands vestigingsalternatief niet kan worden tegengeworpen. Wij vinden dat dit moet worden aangevuld met de kanttekeningen van de UNHCR, die immers aangeeft dat het vestigingsalternatief alleen geldt voor die mensen die familie-, gemeenschaps- of politieke banden in Noord-Irak hebben of die mensen die redelijk lange tijd zonder problemen in Noord-Irak hebben verbleven. Het binnenlands vestigingsalternatief, zo zegt de UNHCR, geldt niet voor mensen uit hoge politieke of militaire kringen en mensen die zowel tegenstander zijn van het Iraakse regime als van Koerdische fracties. Vandaar dat ik graag de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de regering haar beleid heeft geformuleerd ten aanzien van de Iraakse asielzoekers voor wie Noord-Irak kan worden aangemerkt als binnenlands vestigingsalternatief;

overwegende, dat de UNHCR aanmerkelijk kritischer is ten aanzien van de vraag welke Iraakse asielzoekers zich in Noord-Irak veilig kunnen vestigen;

verzoekt de regering haar standpunt met betrekking tot het binnenlands vluchtalternatief voor Iraakse asielzoekers aan te vullen met het standpunt van de UNHCR in dezen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 406 (19637).

De heer Rouvoet (RPF):

Ik heb een vraag uit belangstelling, want ik heb er net ook een opmerking over gemaakt. Ik had aanvankelijk ook die gedachte. Ik ben goed gaan kijken naar de groepen die de UNHCR noemt, die de heer De Wit nu ook noemt, zoals hoge militairen. Maar die staan in de risicogroepen van het ambtsbericht, bladzijde 17, genoemd. Ik ben gaan kijken of ik daarnaast groepen kon ontdekken die volgens de UNHCR niet worden gecoverd door de risicogroepen die in het ambtsbericht staan vermeld. Ik kon dat niet direct vaststellen. Toen ik nog een keer de conclusie van de UNHCR over Irak las – die heb ik helaas net even uit handen gegeven – begreep ik dat de UNHCR het als volgt interpreteert: door de wijziging van het VTVV-beleid voor Irakezen wordt de groep niet groter. Ik begreep dat men daarmee akkoord ging, althans als die interpretatie klopt. Dat heb ik de staatssecretaris dan ook gevraagd. Kan de heer De Wit mij helpen door aan te geven welke groepen ik niet gezien heb en hij wel?

De heer De Wit (SP):

Ik heb de bijdrage van de heer Rouvoet uiteraard ook gehoord. Ik vind uiteraard ook dat de mening van de staatssecretaris in dezen van belang is. Naast de groepen die ik in hetDe Wit stuk van de regering heb gelezen, heb ik duidelijk gezien dat in de brief van de UNHCR een aantal andere groepen wordt genoemd. Dat zijn mensen die familie-, gemeenschaps- of politieke banden hebben in Noord-Irak en de mensen die daar al redelijk lange tijd zonder problemen hebben verbleven. Dat zijn twee categorieën waarbij wordt afgeweken van het standpunt van de regering, zoals vastgelegd in de brief. Ik heb de staatssecretaris gevraagd of hij die mening deelt en of dus geen sprake is van een aanvulling op dat punt. Daarnaast zegt de UNHCR ook nog dat het vestigingsalternatief voor een aantal mensen niet aanwezig is. Die groepen worden ook expliciet genoemd.

De heer Rouvoet (RPF):

Laten wij dan samen afwachten wat de staatssecretaris daarover zegt. Als dat niet bevredigend is, ligt er in ieder geval een motie die eventueel kan worden gesteund.

De heer De Wit (SP):

Ik dank u wel.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb nog een aanvullende vraag, ook aan de staatssecretaris. Ik heb er net het rapport van de UNHCR op nageslagen. Als ik het goed begrijp, zou de UNHCR bijvoorbeeld bescherming willen voor Sjiïeten en krijgen de Sjiïeten dat niet volgens de politieke conclusie van de staatssecretaris. Kunt u daar nog op ingaan?

De heer De Wit (SP):

Ik zou die vraag graag willen doorgeleiden naar de staatssecretaris.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw de voorzitter! Gisteren heeft de staatssecretaris de Kamer voorgehouden dat de Immigratie- en naturalisatiedienst een moeilijke periode tegemoet gaat. De staatssecretaris hield ons voor dat het kiezen voor kwaliteit en zorgvuldigheid met zich zal brengen dat asielprocedures langer zouden kunnen duren. Ik kan de logica daarvan inzien. Maar ik houd ook in mijn achterhoofd hoe lang mensen al in een asielzoekerscentrum verblijven, soms met een heel gezin op een kamertje. Ik heb vaak mensen ontmoet die al langer dan drie jaar in zulke omstandigheden verkeren. Dat brengt zoveel menselijk leed met zich, dat D66 er niet voor voelt dat die procedures langer gaan duren. Daarom vraag ik de staatssecretaris nogmaals – ik heb dat gisteren ook gedaan – of hij alle maatregelen wil nemen die ertoe kunnen leiden dat de kwaliteit van de Immigratie- en naturalisatiedienst verbetert, maar ook dat de procedures kunnen versnellen. De D66-fractie zal dan ook graag zien dat de staatssecretaris ons op een inzichtelijke wijze op de hoogte houdt, zodanig dat per onderdeel de effecten meetbaar zijn. Als uit nadere studie zou blijken dat de capaciteit van de IND daarvoor zou moeten toenemen, bijvoorbeeld verdubbelen of wat dan ook, is D66 bereid de staatssecretaris daar politieke steun voor te geven.

Wij gaan akkoord met de voorstellen om voorwaardelijke vergunningen voor verblijf in te trekken op basis van de ambtsberichten zoals wij die hebben besproken. Toch blijft onduidelijk wat er in de praktijk gebeurt met de formeel-juridische status van betrokkene, omdat de in het regeerakkoord aangekondigde voorlopige status er nog niet is en de staatssecretaris ons als maatschappelijke realiteit heeft voorgehouden dat mensen in de illegaliteit terecht kunnen komen. Wij hebben het gevoel dat wij hier op glad ijs terechtkomen en hopen dat wij niet van ijsschots naar ijsschots zullen hoeven te gaan springen. Op dit moment geven wij steun aan de voorstellen van de staatssecretaris, maar wij willen periodiek op de hoogte worden gehouden van alle relevante ontwikkelingen. Een concreet plan van aanpak dat door de Tweede Kamer op hoofdpunten goed controleerbaar is waar het de uitvoering betreft, lijkt mij redelijk. Ik vraag de staatssecretaris om daarop in te gaan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Gisteren gaf u aan het niet wenselijk te vinden om voorwaardelijke vergunningen in stand te houden, ook als wedertoelating niet is gewaarborgd. U vond het ook niet acceptabel als mensen in de illegaliteit zouden verdwijnen. Ik heb u toen gevraagd wat uw alternatief was en u zei daarop dat dit in de loop van uw betoog zou worden beantwoord, maar ik meen het gisteren niet te hebben gehoord. Anders zou ik uw alternatief graag nu nog herhaald zien.

De heer Dittrich (D66):

Wij zijn het niet eens met de opstelling van de fractie van GroenLinks zoals die ook in een van de moties is neergelegd, namelijk om voorwaardelijke vergunningen tot verblijf niet in te trekken, maar dit op te schorten totdat daadwerkelijk een terugkeermogelijkheid gerealiseerd is. Gisteren in het debat heb ik gezegd dat er duidelijk onderscheid moet worden gemaakt. Als je op basis van een inhoudelijk ambtsbericht vindt dat de veiligheidssituatie in een ander land veranderd is en dat het niet onverantwoord is om mensen naar dat land terug te sturen, is de wettelijke basis aan de voorwaardelijke vergunning tot verblijf ontvallen. Zo is dat in de Vreemdelingenwet geregeld. Natuurlijk komt dan de vraag op wat er vervolgens in de praktijk gaat gebeuren. Ons standpunt is altijd geweest dat het in beginsel aan de vreemdeling zelf moet worden gelaten om terug te keren. Dat is een heel liberaal standpunt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

D66 is toch sociaal-liberaal?

De heer Dittrich (D66):

Wij nemen hier het liberale standpunt in dat als mensen hier zelf zijn gekomen, zij in beginsel ook zelf weer kunnen vertrekken. Het sociale van ons standpunt is dat voor die mensen die niet kunnen vertrekken terwijl zij daar wel aan willen meewerken, door ons met de liberalen en de sociaal-democraten in het regeerakkoord is afgesproken dat er in dat geval een voorlopige status komt. Daarbij roepen wij wel de regering op om alles te doen om in overleg met de betreffende landen te treden, teneinde terugkeer mogelijk te maken. Bovendien ondersteunen wij allerlei programma's van vrijwillige terugkeer.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Maar de voorlopige status is er nog niet en de herziening van de Vreemdelingenwet kan nog wel even op zich laten wachten. Wat is dan op dit moment uw alternatief? Ik trek de conclusie dat u akkoord gaat met het de illegaliteit inzenden van deze mensen, want u biedt geen alternatief en u wilt niet akkoord gaan met mijn tussenoplossing.

De heer Dittrich (D66):

Uw oplossing is een verkeerde oplos sing, dus die steun ik zeker niet. Ik heb zojuist gezegd dat D66 de staatssecretaris ondersteunt, maar dat wij ook open oog houden voor de problemen die in de samenleving kunnen ontstaan door vergroting van de illegaliteit. Wij roepen de staatssecretaris daarom op al die noodzakelijke maatregelen te treffen om die problemen zo klein mogelijk te houden. Dat betekent flink onderhandelen met de landen van herkomst, opdat mensen die dat niet op eigen gelegenheid kunnen, weer kunnen terugkeren. Wij kijken overigens wel kritisch naar verhalen van mensen die stellen dat hun vergunning weliswaar is ingetrokken, maar dat zij niet terug kunnen. Wij weten allemaal dat mensen op zichzelf best terug kunnen, maar als het bijvoorbeeld om moeders met kinderen gaat, moet wellicht een handreiking worden geboden, bijvoorbeeld door de vrijwillige terugkeer zodanig te faciliëren dat het ook voor mensen mogelijk wordt om die stap te zetten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mensen moeten natuurlijk meewerken aan de terugkeer. De heer Dittrich weet dat al zouden mensen naar Pakistan willen, ze niet terug kunnen, omdat er op dit moment geen overeenkomst is. Er is geen zicht op wanneer die overeenkomst er zal zijn. Dat houdt in dat de heer Dittrich mensen willens en wetens de illegaliteit in stuurt.

De heer Dittrich (D66):

Dat is niet juist. Als iemand – zonder de voorlopig status – meewerkt maar niet terug kan, dan zegt mevrouw Halsema dat die in de illegaliteit terechtkomt. Waar haalt zij dat vandaan? Mensen gaan naar Ter Apel, krijgen mogelijkheden om vanuit Ter Apel terug te keren. Er zijn allerlei programma's. Mevrouw Halsema stelt het gewoon verkeerd voor.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U begon uw eigen bijdrage met de opmerking dat u het niet acceptabel en niet wenselijk vindt dat mensen in de illegaliteit verdwijnen. Tegelijkertijd biedt u geen alternatief. Dus stel ik vast dat u ermee akkoord gaat dat mensen in de illegaliteit verdwijnen. Ik verzin dat niet, dat stelt uzelf.

De heer Dittrich (D66):

U draait de zaken om. Mensen die meewerken maar niet terug kunnen keren, krijgen volgens het regeerakkoord een voorlopige status. In de praktijk verdwijnen die mensen niet in de illegaliteit omdat zij in Ter Apel worden opgevangen. Van daaruit wordt geprobeerd of zij terug kunnen keren. Ik maak mij zorgen over de constatering van de staatssecretaris, dat in de toekomst grotere groepen mensen in de illegaliteit terecht zullen komen. Ik roep de staatssecretaris op om daarvoor de noodzakelijke maatregelen te nemen. Ik vind dat er een goed plan van de IND moet komen.

Voorzitter! Wat de Afghanen betreft, zijn in de brief van Amnesty International een aantal risicogroepen genoemd. Mevrouw Halsema heeft het in een motie vastgelegd. Ik hoor graag van de staatssecretaris dat het niet de bedoeling is om deze risicogroepen terug te sturen naar Pakistan, waar zij in veiligheidsproblemen kunnen komen. Als hij daarop positief reageert, is die motie overbodig.

Wat de Irakezen betreft, wil ik van de staatssecretaris horen dat als die voorwaardelijke vergunningen tot verblijf worden ingetrokken, mensen wel voor een humanitaire verblijfsvergunning in aanmerking komen, afhankelijk van de nieuwe situatie.

Gisteren had ik aan de staatssecretaris gevraagd of de rapportages van de ambtelijke missies openbaar kunnen worden gemaakt. Ik meen dat de staatssecretaris daarop heeft geantwoord dat hij nader overleg zou voeren met de bewindslieden van Buitenlandse Zaken. Stel dat wij nee horen. Dan komen wij daarop op een later moment terug, zodat ik daarover dan nog een motie kan indienen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter! Onverminderd zorgwekkend noemde de staatssecretaris terecht de nog steeds toenemende druk op de asielketen waarover wij gisteren uitgebreid hebben kunnen spreken. Naar aanleiding van het debat over de rapportage asielketen wil ik nog voor twee punten de aandacht vragen.

In de eerste plaats het functioneren van de IND dat aan de orde is gesteld in de motie van de leden Verhagen en Halsema, waarin zij vragen om aan te geven langs welke wegen de kwaliteitsverbetering bij de IND kan worden bewerkstelligd. De staatssecretaris heeft ons herhaalde malen verzekerd dat er allang een verbetertraject aan de gang is. Zou de staatssecretaris de Kamer wat gedetailleerder kunnen informeren over hoe dat verbetertraject eruitziet, voordat wij weer om nieuwe plannen gaan vragen?

Wat het functioneren van de rechterlijke macht betreft, is in Kameruitspraken gevraagd om te komen tot stappen die de druk op de rechterlijke macht wat de vreemdelingenzaken betreft kunnen doen verminderen. Ik denk dat dit punt een zekere onderstreping verdient omdat ook de wijziging van het landgebonden asielbeleid tot een verzwaring van de druk op de vreemdelingenkamers zal leiden. Daarom verkrijgen wij graag de toezegging dat hierover nu echt op korte termijn meer duidelijkheid wordt verschaft. Dat is al eerder toegezegd.

De fractie van de SGP steunt op hoofdlijnen de wijzigingen van het VVTV-beleid. Ik vraag mij echter af of wij het inderdaad hebben over het intrekken van de bestaande VVTV's met betrekking tot de bedoelde landen, het niet verlengen van VVTV's en het niet meer verstrekken van VVTV's in nieuwe gevallen. Is het inderdaad de bedoeling in alle gevallen tot intrekking van verleende VVTV's over te gaan, conform het nieuwe beleid?

Voorzitter! Wij onderstrepen dat in het licht van het gewijzigde VVTV-beleid een goed terugkeerbeleid essentieel is. Zolang dit sluitstuk van het asielbeleid niet goed functioneert, wordt de illegaliteit gestimuleerd. Dat vindt ook mijn fractie ongewenst. Daarom willen wij de staatssecretaris oproepen om met voortvarendheid te werken aan versterking van het terugkeerbeleid. De in dit verband toegezegde notitie zien wij met enig ongeduld tegemoet.

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter! Wij hebben gisteren ruim vijf uur over het asielbeleid gedebatteerd, niet voor het eerst en ook niet voor het laatst. Maken wij nu de balans op, dan zien wij enerzijds dezelfde conclusies en een aantal overbodige moties van GroenLinks en de SP en ook van de nieuwe combinatie christelijk-groen, en anderzijds dingen die wij niet moeten hebben: paniek en noodmaatregelen. Ik ben het wat dit betreft volstrekt eens met mijn collega Kamp van de VVD: het is een goede zaak dat niet de heer Kamp staatssecretaris is, maar onze partijgenoot Cohen.

De heer Verhagen (CDA):

U heeft zelf geconstateerd dat op dit moment de kwaliteit tekortschiet en dat de achterstanden oplopen. Waarom is dan het vragen om concrete maatregelen die daaraan een einde kunnen maken, overbodig?

De heer Middel (PvdA):

Dat zal ik dadelijk aangeven. Ik was nog maar net mijn betoog begonnen. U bent, zoals gebruikelijk, buitengewoon gretig. Zodra ik hier sta, vertoont u een pavlovreactie en komt u naar de interruptiemicrofoon. Nu ook weer.

De heer Verhagen (CDA):

En ú heeft de pavlovreactie om tegen moties te zijn waarvan u op uw vingers kunt uitrekenen dat ze nodig zijn.

De voorzitter:

Dit debat moeten wij niet voeren. Het gaat hier om de afronding van het algemeen overleg van gisteren. Nu moet het gaan over conclusies. En meneer Middel, u zou geen pogingen tot uitlokking moeten doen. Is uw interruptie echt nodig, meneer Kamp?

De heer Kamp (VVD):

Nee hoor, ik wilde alleen maar zeggen dat ik nog blijer ben dat de heer Middel geen staatssecretaris is.

De heer Middel (PvdA):

Bij ons in de partij lijkt het de mode te zijn om dingen met zijn tweeën te doen. En gezien ons recente verleden: wie weet wat voor ons samen nog in het verschiet ligt!

Voorzitter! In alle ernst: geen paniek en geen noodmaatregelen. Wij willen dat het regeerakkoord zo snel mogelijk wordt uitgevoerd.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Waarom verklaarde de heer Middel de landenmoties van de SP en GroenLinks overbodig?

De heer Middel (PvdA):

Ook u bent heel snel. Ik wilde dit nog verduidelijken.

Voorzitter! Het regeerakkoord moet worden uitgevoerd. Voor het goede begrip, de heer Melkert heeft niet aangedrongen op de invoering van een nieuwe Vreemdelingenwet binnen acht weken. Deze recentelijk gekozen beste parlementariër van het jaar zei dat hij graag zag dat er voorrang werd gegeven aan datgene wat spoedig kan worden gerealiseerd.

Ik kom tot de conclusies en daar gaat het om. Die vormen tegelijk een reactie op de moties. Voor de PvdA staan twee dingen centraal: de IND en het landgebonden VVTV-beleid. Laat ik met de IND beginnen. Als ik de eerdere bijdragen beluister, heb ik wat last van een gemengd gemoed. Aan de ene kant hebben wij zelf gewild dat de IND een agentschap werd. Ook alle andere dingen die zijn ingevoerd, hebben wij zelf gewild. Tegelijkertijd constateren wij dat allerlei dingen niet goed gaan, al moet je wel in het achterhoofd houden dat de IND het natuurlijk nooit goed kan doen. Maar juist omdat de IND met mensen en met heel problematische situaties te maken heeft, is het voor de Kamer des te indringender om goed stil te staan bij de vraag hoe het beter kan. Ik heb begrepen dat de staatssecretaris, omdat eigenlijk de hele Kamer erom vroeg, zij het de een in wat andere bewoordingen dan de ander, van plan is om heel serieus te bekijken hoe het functioneren van de IND kan worden verbeterd. Hij houdt dan rekening met de stijgende instroom, maar ook met een aantal processen binnen de IND zelf.

De strekking van de motie van CDA en GroenLinks is eigenlijk wat de staatssecretaris al heeft toegezegd. Ik hoop dat hij straks nog eens zal bevestigen dat, eventueel stapsgewijze, wordt aangegeven hoe dat te realiseren valt. Dat er met de IND iets moet gebeuren en dat er te vaak en te veel dingen misgaan die gewoon niet mis mogen gaan, daarover is de hele Kamer het eens. Ik neem aan dat de staatssecretaris het ermee eens is. Ik mag het niet vragen, maar ik weet bijna wel zeker dat de IND het er ook mee eens is en ook heel graag zou willen dat het anders ging. Wij zijn daar met z'n allen verantwoordelijk voor, zoals wij er ook met z'n allen verantwoordelijk voor waren dat de IND is neergezet zoals dat een aantal jaren geleden is gebeurd.

Als de positie van de IND en de afstand van de IND tot de politiek daarbij betrokken moeten worden, willen wij daarvoor geen uitzondering maken. Wij vinden dan dat dit moet gebeuren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Gisteren was u zo verontrust over de IND, dat u opperde dat de agentschapstatus ongedaan zou moeten worden gemaakt en dat de politieke aansturing eigenlijk veel sterker zou moeten zijn. In dat licht moet u vanzelfsprekend onze motie beschouwen. In die motie wordt vooral gevraagd of de staatssecretaris stapsgewijs de Kamer wil informeren en stapsgewijs wil aangeven wat voor verbeteringen hij aanbrengt. Ik neem aan dat u onze motie steunt als de staatssecretaris dat niet toezegt.

De heer Middel (PvdA):

Om te beginnen heb ik gisteren niet gezegd dat de positie van de IND anders moest zijn, maar dat heel goed overwogen moest worden of het anders kon. Dat is toch een essentieel verschil. Als ik vind dat iets moet veranderen, zeg ik dat gewoon. Als ik mij afvraag of iets niet beter veranderd kan worden, zeg ik het op die manier. Dat heb ik gisteren gedaan. Ik weet ook dat de staatssecretaris dat niet de allerbeste oplossing vond. De heer Dittrich vond het zelfs versluierend. Er is nog wat andere kritiek gekomen. Ik houd dat echter overeind. Ik heb zojuist ook geprobeerd te zeggen dat dit punt erbij betrokken moet worden als bekeken wordt hoe de IND beter kan gaan functioneren.

Met de enige toevoeging die ik in de motie zie, hebt u tweeën een punt, en dat gun ik u graag. De staatssecretaris moet stapsgewijs aangeven hoe het beter kan. Ik kan mij echter niet voorstellen dat hij het daarmee niet eens zou zijn. In wezen rapporteert hij al stapsgewijze aan de Kamer over al hetgeen op het terrein van het asielbeleid aan de hand is. Daar zal hij gewoon mee doorgaan. Daarom is de motie overbodig.

De heer Verhagen (CDA):

Er is nog een verschilletje. Wij vragen niet alleen om het stapsgewijze informeren, maar ook om in een plan aan te geven hoe hij dat stapsgewijs gaat doen. Het is niet zozeer de bedoeling dat wij iedere maand een nieuwe brief krijgen. De bedoeling is dat wij op 1 februari een helder plan van aanpak hebben.

De heer Middel (PvdA):

Natuurlijk. Het komt niet eens in mij op te veronderstellen dat de staatssecretaris niet in termen van oplossingen denkt. Hij blijft niet steken in analyses, zoals sommigen hier. Het is zijn taak om met oplossingen te komen.

De heer Verhagen (CDA):

Dat vragen wij in de motie.

De heer Middel (PvdA):

Maar waarom moet ik nu een overbodige motie steunen? Alleen om u een lekkere gevoel te geven, terwijl de staatssecretaris straks gaat toegeven dat hij er al mee bezig is?

De heer Verhagen (CDA):

Blijkbaar weet u meer van de gedachten van de staatssecretaris over een motie die in dit debat is ingediend dan de rest van de Kamer. Misschien is het overleg wat dat betreft nuttig geweest.

Ik wil u herinneren aan de talloze moties van ondersteuning die u ingediend heeft en die u hoognodig vond, omdat u even de puntjes op de i wilde zetten, omdat u nog niet helemaal overtuigd was. Als u van mening bent dat de staatssecretaris hoe dan ook ons per 1 februari duidelijk kan maken hoe aan de eisen die de Kamer stelt voor kwaliteit en het wegwerken van achterstanden wordt voldaan, moet u daar vooral aan vasthouden. Dan spreken wij elkaar in februari verder.

De heer Middel (PvdA):

Dat laatste in ieder geval. U hebt mij in dit overleg geen moties zien indienen en ik ben dat ook niet van plan. Ik vond het debat gisteren vrij helder. Ik vind dat er nu wat puntjes op de i moeten worden gezet. Dat heb ik aan de staatssecretaris aangegeven. Ik verwacht dat hij dat zal doen. Als ik daarin vertrouwen heb, waarom moet ik dat dan relativeren door zelf overbodige moties in te dienen of andere overbodige moties te steunen? Dat ben ik heel simpel niet van plan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het verbaast mij eerlijk gezegd dat u de motie niet zo noodzakelijk vindt, gezien de problemen die bij de IND spelen. Dat lijkt mij ook enigszins in strijd met de motie die door uw collega Melkert een tijd geleden is ingediend over het controleren van de regering door de Kamer.

De heer Middel (PvdA):

Ja, dat is een van de taken van de volksvertegenwoordiger en daar zijn wij constant mee bezig. Maar als wij in een uitvoerig overleg met argumenten die wij hier, vanwege de tijd, niet kunnen herhalen, duidelijk aangeven dat wij zeer verontrust zijn en dat wij ons ook medeverantwoordelijk voelen voor datgene wat in en rondom de IND gebeurt en als de staatssecretaris daarop in zijn reactie zegt dat hij een groot deel van onze bezorgdheid deelt, dat hij de verantwoordelijkheid niet wil ontlopen en dat hij wil aangeven en met ons bespreken hoe dat verbeterd kan worden, dan is het toch een farce, een politiek spelletje, om op dat moment nog met een motie te komen? Hij heeft het toch toegezegd en hij zal dat toch straks weer doen? Pas als hij dat niet zou doen, is het moment aangebroken waarop u ons kunt vragen waar wij blijven met onze controlerende functie. Maar dan zult u ons weer horen en zien, mevrouw Halsema.

Voorzitter! Mijn laatste punt betreft het landgebonden VVTV-beleid. Het moet ons echt van het hart dat wij door moeten gaan met het nemen van duidelijke beslissingen, in die zin dat daar waar de VVTV-status kan worden opgeheven, het ook gebeurt. Dat heeft twee consequenties: de instroom wordt daardoor minder en tegelijkertijd moeten de mensen die hier uit de betreffende gebieden met een VVTV-status verblijven, in principe terug kunnen gaan. Maar – dat is het centrale punt – dit mag nooit een cosmetische operatie worden; het mag nooit windowdressing zijn. Je kunt mensen alleen maar terug laten gaan als dat feitelijk mogelijk is; als het gebied waar zij naartoe moeten, veilig is en als het land van herkomst of het land waar zij eerder verbleven, hen ook accepteert. Als dat niet mogelijk is, kunnen wij het niet maken om te zeggen dat de eigen verantwoordelijkheid zover gaat dat zij zich verder maar moeten redden. Daarover verschillen wij van mening met enkele andere fracties. Ik doe dus een oproep aan de regering via de staatssecretaris – dit betreft immers niet alleen hem maar ook enkele van zijn collega's – om er alles aan te doen dat die terugkeer feitelijk mogelijk is en dat de mensen worden geaccepteerd. Anders ben je op een onverantwoorde en in wezen ook ongeloofwaardige manier bezig. Dat wil niet met betrekking tot het asielbeleid.

De heer Dittrich (D66):

Ik wil collega Middel de volgende vraag stellen. Hij zei zojuist dat als je de VVTV's intrekt, de instroom minder wordt. Gisteren heeft hij dat ook gezegd. Waar baseert hij dat op of denkt hij dat dit zal gaan gebeuren? De instroom blijft misschien alleen in een aanmeldcentrum...

De voorzitter:

Mijnheer Dittrich, ik zeg dit nu voor de zoveelste keer vandaag. U heeft hier gisteren vijf uur over vergaderd. Als u dat een relevante vraag vond, had u haar gisteren moeten stellen. Dit is een afrondend debat van de Kamer waarin conclusies worden getrokken die worden voorgelegd aan de staatssecretaris.

De heer Dittrich (D66):

U heeft gelijk, mevrouw de voorzitter, maar ik had het antwoord nog niet gekregen van de heer Middel.

De voorzitter:

Misschien kan hij dat nu heel kort geven.

De heer Middel (PvdA):

Mensen kunnen zich altijd blijven aanmelden als zij denken vluchteling te zijn en om asiel vragen. Ze worden in de procedure opgenomen, maar zij krijgen niet meer automatisch een VVTV. De heer Dittrich weet ook dat zij automatisch een VVTV kregen en dat was algemeen bekend in bepaalde landen. Wij moeten daar geen doekjes om winden, want dat leidde gewoon tot een vergroting van de instroom. Ik verwacht dat die nu gaat afnemen.

Staatssecretaris Cohen:

Mevrouw de voorzitter! Ik loop in volgorde de bijdrage van iedereen langs. Mevrouw Halsema is begonnen met het geven van forse kritiek op het landenbeleid. Wij hebben dat gisteren uitvoerig besproken. Het enige dat ik daarover vandaag wil zeggen, is dat het niet echt spoort als je het vergelijkt met het beleid dat andere landen in Europa ten aanzien van diezelfde landen voeren. Je kunt moeilijk aannemen dat als die kritiek allemaal juist zou zijn, de andere landen in Europa op dezelfde manier zouden reageren als Nederland nu gaat doen ten aanzien van de landen die aan de orde zijn.

Mevrouw Halsema heeft een motie ingediend met betrekking tot Pakistan, waarover ik in relatie tot datgene wat de heer Rouvoet daarover heeft opgemerkt, een tweetal opmerkingen wil maken. In de eerste plaats is de situatie voor Pakistan anders dan voor andere landen die aan de orde zijn. Nu wij Pakistan immers gaan beschouwen als land van eerste verblijf, is dat een echte beleidswijziging die pas kan ingaan voor nieuwe aanvragers. Degenen die al in ons land verblijven en die op die grond een voorlopige vergunning tot verblijf hebben gekregen, vallen nog onder het oude beleid. De heer Rouvoet heeft gelijk dat dit een andere situatie is dan in het geval van de andere landen die wij bespreken. In die zin komt de eerste motie van mevrouw Halsema in een heel ander daglicht te staan. Zij vraagt aandacht voor een aantal bijzondere groepen. Ik ben van mening dat wij niet moeten uitgaan van groepen, maar dat de mensen in de genoemde categorieën in aanmerking kunnen komen voor de A-status en de humanitaire status als zij individuele risico's lopen. Dat kan bij deze groepen het geval zijn. Dan heb je geen VVTV-beleid nodig, maar is er weer sprake van de A-status en de humanitaire status. Op die gronden wil ik dan ook aanvaarding van die motie ontraden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik kan toch aannemen dat deze groepen in aanmerking komen voor een voorwaardelijke vergunning. De staatssecretaris wijst soms wel degelijk risicogroepen uit andere landen aan die ook in aanmerking hadden kunnen komen voor een voorwaardelijke vergunning. Dan is het toch belangrijk dat hij deze risicogroepen uitsluit van terugzending.

Staatssecretaris Cohen:

Ik sluit geen risicogroepen uit. U noemt in uw motie een aantal personen die volgens u deel uitmaken van groepen. Ik zie hen niet als groep. Mensen die in die landen risico's lopen waarvoor wij nu net ons vluchtelingenbeleid hebben, horen daar in individuele gevallen onder te vallen.

Ik kom bij de tweede motie van mevrouw Halsema. Wij hebben er gisteren zeer uitvoerig over gesproken. De regering heeft toen het standpunt ingenomen dat het VVTV-beleid gebaseerd moet zijn op de situatie in het land en niet op de vraag of je op een goede manier kunt terugkeren. Om die reden wil ik aanvaarding van deze motie ontraden. Anderen hebben terecht aandacht gevraagd voor het terugkeerbeleid. Zij hebben terecht gezegd dat de door mij toegezegde terugkeernotitie van belang is. Die komt er ook. De regering zal duidelijk maken wat het beleid op dat punt is.

De voorzitter:

Ik zie mevrouw Halsema weer komen, maar ik sta geen interrupties meer toe. U hebt er gisteren vijf uur over gedebatteerd. Vandaag is niet de plek om dit uit te praten. Het zal het eerste en het laatste overleg niet zijn over dit onderwerp.

Staatssecretaris Cohen:

Ik onderschrijf graag de opmerking van de heer Verhagen over de huidige situatie in Irak. Natuurlijk is de regering alert op dat punt. Als het noodzakelijk is om op basis van de gebeurtenissen daar het beleid te veranderen, dan zal de regering niet aarzelen om dat te doen.

De heer Verhagen heeft samen met GroenLinks een motie ingediend over de IND. Ik wil toch een opmerking maken over de interpretatie van het begrip 'stappenplan'. Als de regering wordt gevraagd om aan te geven wat er gaat gebeuren totdat aan het einde de zaak is opgelost, dan heb ik er een probleem mee. De regering kan evenmin als de Kamer overzien wat de externe factoren in dat geheel zijn. Als de aantallen mensen die hier asiel aanvragen, blijven stijgen, zodanig dat het daardoor buitengewoon moeilijk zo niet onmogelijk wordt om de IND op orde te krijgen, dan kan geen enkel stappenplan daartegen helpen. Ik kan mij echter niet voorstellen dat dit de bedoeling is. Als wordt gevraagd om uiteen te zetten hoe de kwaliteit van de IND kan toenemen en hoe de uitbreiding van de IND wordt geïntegreerd in het geheel, dan heb ik het gevoel dat er sprake is van een overbodige motie. Ik wil u graag op de hoogte brengen hoe de regering van plan is om dat te doen.

De voorzitter:

Hetzelfde geldt ook voor de heer Verhagen, tenzij hij de motie wil intrekken. Dan geef ik hem daar graag toestemming voor.

De heer Verhagen (CDA):

Neen, ik wilde een toelichting...

De voorzitter:

Neen, mijnheer Verhagen!

Staatssecretaris Cohen:

Voorzitter! De heer Rouvoet heeft nog geen antwoord gekregen op zijn vraag over de onduidelijke grenzen in Somalië. Hij heeft gevraagd of in zo'n geval degene die het verzoekt indient, het voordeel van de twijfel krijgt. Het antwoord op die vraag is bevestigend: dat is natuurlijk het geval.

In verband met de tijd die men in Pakistan verblijft, heeft de heer Rouvoet gezegd dat het niet moet gaan om doorreis. Doorreis is op zichzelf geen relevant criterium bij deze contra-indicatie met betrekking tot het VVTV-beleid. Als je het hebt over doorreis, dan gaat het over de vluchtelingenstatus. De contra-indicatie, die in het VVTV-beleid is geïntroduceerd, heeft betrekking op de duur van het feitelijk verblijf daar, namelijk twee tot vier weken. In dat geval mag je aannemen dat de betrokken asielzoeker aldaar veilig heeft kunnen verblijven. Je moet dat weer zien in relatie tot het VVTV-beleid. Als je twee tot vier weken in dat land hebt kunnen verblijven, terwijl er geen andere redenen zijn om een status te verlenen, dan is dit criterium van toepassing.

Er is mij ook gevraagd om nog iets te zeggen over het standpunt van de UNHCR en dat van de Nederlandse regering over Noord-Irak. Op hoofdlijnen is er sprake van hetzelfde beleid, zij het dat er een heel klein beetje licht zit tussen het standpunt van de UNHCR en dat van de regering. Het gaat dan om familiebanden met personen in Noord-Irak. Op dat punt neemt de regering een iets ander standpunt in, maar de standpunten liggen inderdaad buitengewoon dicht bij elkaar.

De heer Kamp heeft gezegd dat het niet zeker is dat de situatie beheersbaar is. Hoe vervelend ik dat ook vind, ik ben het met hem eens dat momenteel niet kan worden gezegd dat dit het geval is. Dat betekent dat er op een heleboel punten nog het nodige moet gebeuren. Onderdeel daarvan is zonder enige twijfel de nieuwe Vreemdelingenwet. Naarmate ik de situatie verder bestudeer, ontkom ik niet aan de conclusie dat dit slechts een onderdeel is van datgene wat noodzakelijk is. Het terugkeerbeleid is er ook een buitengewoon belangrijk onderdeel van. Hetzelfde geldt voor de maatregelen die wij gisteren hebben besproken.

De heer De Wit heeft twee moties ingediend over Somalië en Noord-Irak. Wij hebben daar gisteren uitvoerig over gesproken. Het zal u niet verbazen, voorzitter, dat ik op grond van dat debat geneigd ben om de aanneming van die moties te ontraden.

De heer Dittrich is nog een keer ingegaan op de IND. Zijn conclusie was dat de Kamer periodiek van de voortgang op de hoogte moet worden gehouden. Ik heb dat inmiddels toegezegd, ook in reactie op de motie van de heer Verhagen en mevrouw Halsema. De heer Dittrich heeft ook nog gesproken over de ambtelijke missies. Ik moet die kwestie eerst bespreken. Wij zullen wel zien hoe dat verdergaat.

De heer Van der Staaij wil meer duidelijkheid over de uitbreiding van de vreemdelingenkamers. Wij proberen om daar voortgang mee te maken. Daar spelen overigens vergelijkbare problemen als bij de IND, zoals het tempo waarin je dat kunt doen. Ook bij de IND gaat het over het aantrekken van mensen, die vervolgens moeten worden ingewerkt. De heer Van der Staaij heeft ook gevraagd hoe het staat met het intrekken of niet verlengen van inmiddels afgegeven vergunningen. Die beide mogelijkheden zijn er. Wij zullen daar op een verstandige manier mee moeten omgaan.

De heer Middel is ook uitgebreid ingegaan op de IND. Ik heb al toegezegd dat de regering de Kamer van de voortgang op de hoogte zal houden. Ik heb gisteren uitvoerig aangegeven dat de IND kwetsbaar is. Dat betekent dat wij daar heel goed naar moeten blijven kijken. Ik zal dat graag doen, in nauw overleg met de Kamer.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, later vandaag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven