Besluit van 13 december 2021, houdende de herziening van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 juli 2021, nr. 2021-0000112895, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid;

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, onder c, 4, tweede lid, onder c, 5a, 8, eerste lid, onderdeel g en tweede lid, 11, derde lid, 17b, eerste en zevende lid, 19d, tweede, derde, vierde en vijfde lid en 19g, derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, 14, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 8 september 2021, nr.W12.21.0222/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 december 2021, nr. 2021-0000151328, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1. Definities

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

verbod:

het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen;

wet:

Wet arbeid vreemdelingen.

HOOFDSTUK 2. KENNIS EN TALENT

Artikel 2.1. Kennismigranten, onderzoekers, artsen in opleiding en gastdocenten

  • 1. Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onderdelen a, b, d, e, k of l, van de Vreemdelingenwet 2000 of een vreemdeling die in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel «kennismigrant» waarvoor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 is aangevraagd en die:

    • a. als kennismigrant als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in Nederland wordt tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst of een ambtelijke aanstelling en:

      • 1°. van wie het overeengekomen vaste, naar tijdruimte en in geld vastgestelde loon als vergoeding voor zijn arbeid dat hij van de werkgever ontvangt, indien hij de leeftijd van dertig jaar niet heeft bereikt, ten minste € 3.484 per maand bedraagt, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag, dan wel indien hij dertig jaar of ouder is, ten minste € 4.752 per maand bedraagt, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag; of

      • 2°. die voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking «het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst» op grond van artikel 3.42 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en van wie het overeengekomen vaste, naar tijdruimte en in geld vastgestelde loon als vergoeding voor zijn arbeid dat hij van de werkgever ontvangt, ten minste € 2.497 per maand bedraagt, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag;

    • b. in Nederland wordt tewerkgesteld in het kader van het doen van wetenschappelijk onderzoek bij een bekostigde of aangewezen onderwijsinstelling of een van overheidswege direct of indirect, geheel of gedeeltelijke bekostigde of gesubsidieerde onderzoeksinstelling;

    • c. in Nederland wordt tewerkgesteld als arts in opleiding tot specialist aan een door de Medisch Specialisten Registratie Commissie, de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie aangewezen opleidingsinstituut; of

    • d. als gastdocent onder de beperking «arbeid als kennismigrant» als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in Nederland wordt tewerkgesteld bij een universiteit, hogeschool of instelling voor hoger internationaal onderwijs die erkende referent is als bedoeld in artikel 1, onder t, van de Vreemdelingenwet 2000 en die beschikt over een gastovereenkomst met de vreemdeling, of bij een onderzoeksinstelling die gelieerd is aan of werkzaam is op het terrein van een universiteit, hogeschool of instelling voor hoger internationaal onderwijs, die erkende referent is en die beschikt over een gastovereenkomst met de vreemdeling.

  • 2. Het eerste lid is van toepassing indien de werkgever door Onze Minister van Justitie en Veiligheid krachtens artikel 2c van de Vreemdelingenwet 2000 is erkend als referent ten behoeve van het verblijf van vreemdelingen die in Nederland verblijven of willen verblijven voor het verrichten van arbeid in loondienst, als kennismigrant of voor onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (herschikking) (PbEU 2016, L 132).

  • 3. Het verbod is eveneens niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die arbeid verricht als bedoeld in het eerste lid, onder a, b, c of d, en daarnaast arbeid als zelfstandige verricht.

  • 4. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, blijft het verbod van toepassing met betrekking tot de vreemdeling die:

    • a. werkzaam is als beroepssporter in het betaald voetbal;

    • b. werkzaam is als geestelijke; of

    • c. werkzaamheden als bedoeld in artikel 8.1 verricht.

  • 5. De in het eerste lid, onder a, genoemde bedragen worden jaarlijks met ingang van 1 januari gewijzigd met het percentage waarmee het indexcijfer van de CAO-lonen over de maand oktober daaraan voorafgaand, gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek, afwijkt van het indexcijfer waarop de laatste vaststelling van de bedragen is gebaseerd. De gewijzigde bedragen worden door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant.

  • 6. Het loon, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, is ten minste marktconform als bedoeld in artikel 3.30a van het Vreemdelingenbesluit 2000 en wordt door de werkgever over een periode van ten hoogste een maand, bijgeschreven op een bankrekening, bestemd voor girale betaling, op naam van de vreemdeling.

Artikel 2.2. Hooggekwalificeerde banen Europese blauwe kaart

  • 1. Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die houder is van een door Onze Minister van Justitie en Veiligheid ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PbEU L 155) afgegeven Europese blauwe kaart, dan wel van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf onder een beperking verband houdend met verblijf als houder van een Europese blauwe kaart, voor zover die vreemdeling:

    • a. een opleiding aan een geaccrediteerde opleiding aan een instelling voor hoger onderwijs in Nederland of een vergelijkbare opleiding aan een buitenlandse hogeronderwijsinstelling met goed gevolg heeft afgerond; en

    • b. van de werkgever een vast brutoloon voor de arbeid ontvangt van ten minste € 5.567 per maand, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag.

  • 2. Het verbod is eveneens niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die arbeid verricht als bedoeld in het eerste lid, en daarnaast arbeid als zelfstandige verricht.

  • 3. Het in het eerste lid, onder b, genoemde bedrag wordt jaarlijks met ingang van 1 januari gewijzigd met het percentage waarmee het indexcijfer van de CAO-lonen over de maand oktober daaraan voorafgaand, gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek, afwijkt van het indexcijfer waarop de laatste vaststelling van de bedragen is gebaseerd. De gewijzigde bedragen worden door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant.

  • 4. Het loon, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, wordt door de werkgever over een periode van ten hoogste een maand, bijgeschreven op een bankrekening, bestemd voor girale betaling, op naam van de vreemdeling.

Artikel 2.3. Richtlijn Onderzoekers (EU) 2016/801

  • 1. Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, verleend onder een beperking verband houdend met onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (herschikking) (PbEU 2016, L 132) of een vreemdeling die in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met voornoemd verblijfsdoel, die in Nederland wordt tewerkgesteld bij een krachtens artikel 2c van de Vreemdelingenwet 2000 als referent erkende onderzoeksinstelling in de zin van die richtlijn.

  • 2. Het verbod is eveneens niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die in Nederland verblijft op grond van artikel 3.3, vierde lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en onderwijs geeft of onderzoek verricht aan een krachtens artikel 2c van de Vreemdelingenwet 2000 als referent erkende onderzoeksinstelling die geen universiteit, hogeschool of gelieerde instelling is, bedoeld in artikel 2.4, onder b.

  • 3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een vreemdeling die in afwachting is van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor onderzoek in de zin van de richtlijn, bedoeld in het eerste lid, en tevens houder is van een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning voor onderzoek in de zin van die richtlijn.

Artikel 2.4. Onderzoek of onderwijs

Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die:

  • a. met een door of vanwege de Europese Unie, een instituut of instelling voor internationaal onderwijs of onderzoek dat door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen wordt gesubsidieerd, de Nederlandse overheid, of een Nederlandse onderwijs- of onderzoeksinstelling verstrekte beurs in Nederland tijdelijk onderzoek verricht voor de duur van de beurs en degene die in het kader van een bilaterale of multilaterale overeenkomst waarbij Nederland partij is onderzoek verricht voor de duur zoals is bepaald in de bilaterale of multilaterale overeenkomst; of

  • b. onderwijs geeft of onderzoek verricht aan een universiteit, hogeschool of instelling die gelieerd is aan of werkzaam is op het terrein van een universiteit, hogeschool of instelling voor hoger internationaal onderwijs.

Artikel 2.5. Student aan Academie van Bouwkunst

  • 1. Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning regulier onder de beperking in verband met studie als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 of die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000, en arbeid verricht die noodzakelijk is voor het opdoen van werkervaring in het kader van een opleiding aan een Academie van Bouwkunst waarbij werk en studie worden gecombineerd, mits:

    • a. de tewerkstelling plaatsvindt op grond van een arbeidsovereenkomst waarin in ieder geval het aantal te werken uren per week, de ingangsdatum en duur van het contract en de beloning worden vermeld;

    • b. een tripartiete overeenkomst wordt gesloten tussen de onderwijsinstelling, de werkgever, en de student;

    • c. de tripartiete overeenkomst en arbeidsovereenkomst aanwezig is bij de werkgever op de werkplek;

    • d. de arbeid verricht wordt voor de duur van maximaal 32 uur per week; en

    • e. de student loon ontvangt dat marktconform is.

  • 2. Dit artikel is van toepassing op de instroom van de eerste 50 studenten per studiejaar voor de Academies van Bouwkunst gezamenlijk, die niet de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland.

Artikel 2.6. Overplaatsing binnen onderneming en ICT Richtlijn (2014/66/EU)

  • 1. Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling, voor zover die arbeid verricht in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming, indien hij:

    • a. houder is van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend onder de beperking «overplaatsing binnen een onderneming» in de zin van artikel 3.30d van het Vreemdelingenbesluit 2000;

    • b. ten hoogste 90 dagen in Nederland verblijft op grond van artikel 3.3, eerste lid, onder c, Vreemdelingenbesluit 2000 en houder is van een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning met de vermelding «ICT», die is afgegeven ter uitvoering van richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PbEU 2014, L 157); of

    • c. in afwachting is van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de onder a bedoelde verblijfsvergunning en tevens houder is van de onder b bedoelde door een andere lidstaat afgegeven verblijfsvergunning.

  • 2. Het verbod is eveneens niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die arbeid verricht als bedoeld in het eerste lid, en daarnaast arbeid als zelfstandige verricht.

Artikel 2.7. Pilot startende innovatieve ondernemingen

  • 1. Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden verricht voor een onderneming die naar het oordeel van onze Minister van Justitie en Veiligheid startend en innovatief is met schaalbare bedrijfsactiviteiten, en:

    • a. van wie het overeengekomen vaste, naar tijdruimte en in geld vastgestelde loon als vergoeding voor zijn arbeid dat hij van de werkgever ontvangt, ten minste € 2.497 bruto per maand bedraagt, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag; en

    • b. die een medewerkersparticipatie van een door Onze Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat bij ministeriële regeling vast te stellen percentage in de onderneming, bedoeld in het eerste lid, aanhef, ontvangt.

  • 2. De beoordeling of sprake is van een onderneming als bedoeld in het eerste lid geschiedt aan de hand van een door Onze Minister van Justitie en Veiligheid bij ministeriële regeling in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat vastgesteld toetsingskader. Er is in ieder geval geen sprake van een onderneming als bedoeld in het eerste lid indien de onderneming op het moment van de beoordeling arbeid laat verrichten door meer dan vijftien werknemers, die krachtens arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek werkzaam zijn. De beoordeling heeft een geldigheidsduur van drie jaar na ingang van de eerste verblijfsvergunning ten behoeve van werkzaamheden in het kader van dit artikel.

  • 3. Bij ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden nadere regels gesteld over de medewerkersparticipatie.

  • 4. Dit artikel is van toepassing op ten hoogste vijf vreemdelingen die werkzaamheden verrichten voor de onderneming, bedoeld in het eerste lid.

  • 5. Het in het eerste lid, onder a, genoemde bedrag wordt jaarlijks met ingang van 1 januari gewijzigd met het percentage waarmee het indexcijfer van de CAO-lonen over de maand oktober daaraan voorafgaand, gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek, afwijkt van het indexcijfer waarop de laatste vaststelling van de bedragen is gebaseerd. De gewijzigde bedragen worden door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant.

  • 6. Het loon, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, wordt door de werkgever over een periode van ten hoogste een maand, bijgeschreven op een bankrekening, bestemd voor girale betaling, op naam van de vreemdeling.

HOOFDSTUK 3. STAGE EN UITWISSELING

Artikel 3.1. Stagiairs

  • 1. Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die in Nederland:

    • a. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 en die als stagiair wordt tewerkgesteld in het kader van zijn studie;

    • b. beschikt over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor studie als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, en arbeid als zelfstandige verricht, of als stagiair wordt tewerkgesteld in het kader van zijn studie;

    • c. vóór zijn achttiende verjaardag is gestart:

      • 1°. met een beroepsopleiding bij een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, of bij een instelling die een beroepsopleiding verzorgt waarvan op grond van artikel 1.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs aan de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens een diploma of certificaat is verbonden, en die in het kader van de beroepsopleidende leerweg, bedoeld in artikel 7.2.2, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs onbezoldigd te werk wordt gesteld op grond van een beroepspraktijkvormingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7.2.8, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

      • 2°. met praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f, eerste lid van de Wet op het voortgezet onderwijs, en die in het kader van de voorbereiding op het uitoefenen van functies op de arbeidsmarkt, bedoeld in artikel 10f, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, onbezoldigd te werk wordt gesteld;

      • 3°. met een leer-werktraject als bedoeld in artikel 10b1, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, en die in het kader van een beroepsgericht programma als bedoeld in artikel 10b1, tweede lid, onder b, van de Wet op het voortgezet onderwijs op grond van een leer-werkovereenkomst als bedoeld in artikel 10b3, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs of een maatschappelijke stage als bedoeld in artikel 10b1, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs op grond van een stageovereenkomst als bedoeld in artikel 6f, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs onbezoldigd te werk wordt gesteld;

      • 4°. met een entreeopleiding als bedoeld in artikel 10b8 van de Wet op het voortgezet onderwijs, en die in het kader van de kwalificatie voor het eerste niveau van beroepsuitoefening onbezoldigd te werk wordt gesteld op grond van een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 10b9, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

      • 5°. met het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder b, van de Wet op de expertisecentra, en die in het kader van het getuigschrift onbezoldigd te werk wordt gesteld op grond van een stageovereenkomst als bedoeld in artikel 9 van het Onderwijskundig besluit WEC; of

      • 6°. met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs van het voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de Wet op de expertisecentra, en die in het kader van een leer-werktraject of een beroepsgericht programma als bedoeld in artikel 10b1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, een entreeopleiding als bedoeld in artikel 10b8 van de Wet op het voortgezet onderwijs, of de kwalificatie voor het eerste niveau van beroepsuitoefening onbezoldigd te werk wordt gesteld op grond van een leer-werkovereenkomst als bedoeld in artikel 10b3, van Wet op het voortgezet onderwijs; of

    • d. beschikt over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor studie als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, en activiteiten verricht in het kader van medezeggenschap of een bestuursfunctie als bedoeld in artikel 7.51, tweede lid, onder a, van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek.

  • 2. De onderdelen a en b van het eerste lid zijn van toepassing indien:

    • a. de stage wordt verricht op grond van een schriftelijke stageovereenkomst gesloten tussen de onderwijsinstelling, de werkgever als stagebiedende organisatie, en de stagiair, waarbij in ieder geval bij de overeenkomst afspraken zijn gemaakt over de taken van de stagiair, de leerdoelen, de arbeidstijden, de duur van de stage en onkostenvergoedingen en voorzien is in een ongevallen- en aansprakelijkheidsverzekering;

    • b. de onderwijsinstelling in de stageovereenkomst verklaart dat de stage relevant is voor zijn studie; en

    • c. de stageovereenkomst aanwezig is bij de werkgever op de stageplek.

Artikel 3.2. Stage door asielzoekers of minderjarige vreemdeling onder medische behandeling

  • 1. Het verbod is niet van toepassing op de vreemdeling die:

    • a. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 heeft aangevraagd, aanspraken op voorzieningen geniet voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat aanspraken op voorzieningen regelt en op basis van artikel 8, onder f of h, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig in Nederland verblijft; of

    • b. minderjarig is en houder is van een op grond van artikel 14, eerste lid, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking medische behandeling.

  • 2. Het eerste lid is van toepassing op de vreemdeling die in Nederland een beroepsopleiding volgt bij een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een instelling die een beroepsopleiding verzorgt waarvan op grond van artikel 1.4.1. Wet educatie en beroepsonderwijs aan de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens een diploma of certificaat is verbonden, en in het kader van die beroepsopleiding te werk wordt gesteld op grond van een beroepspraktijkvormingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7.2.8. van de Wet educatie en beroepsonderwijs, dan wel in Nederland in het kader van een opleiding aan een hogeschool in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek te werk wordt gesteld op de grond van een stageovereenkomst, gesloten tussen de hogeschool, de werkgever en hemzelf.

Artikel 3.3. Au pairs en uitwisselingsprogramma’s

Het verbod is voor een periode van maximaal één jaar niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, onder de beperking «uitwisseling, al dan niet in het kader van een verdrag», bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, indien:

  • a. het een au pair betreft die:

    • 1°. verblijft in een gastgezin, bestaande uit minimaal twee personen, tot wie de vreemdeling niet in familierechtelijke betrekking staat tot in de derde graad en voor wie deze niet eerder werkzaamheden heeft verricht;

    • 2°. kost en inwoning geniet van het gastgezin;

    • 3°. maximaal 8 uur per dag tot een maximum van 30 uur per week in het gastgezin slechts lichte ondersteunende huishoudelijke werkzaamheden mag verrichten, waarvoor een aantoonbaar alternatief voorhanden is;

    • 4°. minimaal 2 dagen per week vrij heeft;

    • 5°. een dagindeling met het gastgezin schriftelijk en in een voor de au pair begrijpelijke taal heeft vastgesteld op grond waarvan de au pair licht ondersteunende huishoudelijke werkzaamheden verricht; en

    • 6°. kan aantonen dat een verklaring is ondertekend, waaruit blijkt dat het gastgezin zich er van bewust is, dat de toezichthouders de bevoegdheid, bedoeld in artikel 17 van de wet, hebben;

  • b. er sprake is van werkzaamheden in het kader van een Working Holiday Scheme (WHS) of een Working Holiday Programme (WHP), dat in een Memorandum of Understanding geformuleerd is dat is goedgekeurd door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Justitie en Veiligheid;

  • c. er sprake is van werkzaamheden in het kader van een door het Nederlands Jeugdinstituut goedgekeurd European Voluntary Service-programme; of

  • d. er sprake is van deelname aan een door Onze Minister van Justitie en Veiligheid goedgekeurd uitwisselingsprogramma van een particuliere uitwisselingsorganisatie en verblijft in het gastgezin, bestaande uit minimaal 2 personen voor wie de vreemdeling niet eerder werkzaamheden heeft verricht.

Artikel 3.4 Actieprogramma voor werkervaring van de Europese Unie

Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die tot Nederland wordt toegelaten om arbeid te verrichten in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie dat bekend gemaakt is in het publicatieblad van de Europese Unie voor de duur zoals is bepaald in het programma.

HOOFDSTUK 4. INCIDENTELE ARBEID

Artikel 4.1. Montage, tentoonstellingen, controle en certificering en ontvangen van training of instructie

  • 1. Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft en arbeid verricht met een maximale duur van 12 aaneengesloten weken binnen een tijdbestek van 36 weken uitsluitend bestaande uit:

    • a. het monteren of repareren van door zijn, buiten Nederland gevestigde, werkgever geleverde werktuigen, machines of apparatuur, dan wel het installeren en aanpassen van zijn, buiten Nederland gevestigde, werkgever geleverde software of uit het instrueren in het gebruik daarvan;

    • b. het voorbereiden, inrichten, houden of afbreken van een tentoonstelling of stand voor een buiten Nederland gevestigde opdrachtgever;

    • c. het in opdracht van een buitenlandse autoriteit controleren van in Nederland vervaardigde goederen, geproduceerde levensmiddelen of diervoerders ten behoeve van de invoer daarvan in het land van die buitenlandse autoriteit, of het in opdracht van een buitenlandse autoriteit opstellen, of afgeven van certificaten die vereist zijn voor de invoer van in Nederland vervaardigde goederen, geproduceerde levensmiddelen of diervoeders in het land van die buitenlandse autoriteit; of

    • d. het ontvangen van trainingen, dan wel instructies met betrekking tot het gebruik van in Nederland vervaardigde goederen en in Nederland te verrichten diensten.

  • 2. Indien een vreemdeling wordt vervangen door een andere vreemdeling die op dezelfde plaats hetzelfde of vergelijkbaar werk uitvoert, is de maximale duur van arbeid, bedoeld in het eerste lid, de totale duur van de perioden van arbeid van de afzonderlijke vreemdelingen gezamenlijk.

Artikel 4.2. Zakelijke besprekingen of sluiten van overeenkomsten

  • 1. Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft en arbeid verricht met een maximale duur van 13 weken binnen een tijdsbestek van 52 weken uitsluitend bestaande uit het voeren van zakelijke besprekingen of het sluiten van overeenkomsten met bedrijven en instellingen.

  • 2. Indien een vreemdeling wordt vervangen door een andere vreemdeling die op dezelfde plaats hetzelfde of vergelijkbaar werk uitvoert, is de maximale duur van arbeid, bedoeld in het eerste lid, de totale duur van de perioden van arbeid van de afzonderlijke vreemdelingen gezamenlijk.

Artikel 4.3. Cultuur, sport en huishouding toeristen

  • 1. Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft en arbeid verricht met een maximale duur van 6 aaneengesloten weken binnen een tijdbestek van 13 weken uitsluitend bestaande uit:

    • a. het verzorgen van rapportages of het maken van documentaires voor een buiten Nederland gevestigd publiciteitsmedium;

    • b. het werkzaam zijn als artiest, vaste persoonlijk begeleider van een artiest, musicus, vaste persoonlijk begeleider van een musicus, beeldend kunstenaar, conservator of restaurator;

    • c. het deelnemen aan sportwedstrijden, dan wel het werkzaam zijn als vaste persoonlijke begeleider van een deelnemer aan sportwedstrijden; of

    • d. het werkzaam zijn in de huishouding van toeristen.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft en arbeid verricht met een maximale duur van 4 aaneengesloten weken binnen een tijdsbestek van 52 weken uitsluitend bestaande uit het onbeloond deelnemen aan proeftrainingen, die in het kader van een sollicitatieprocedure met een werkgever in het betaald voetbal schriftelijk zijn overeengekomen en waarvan de exacte periode voorafgaande aan de feitelijke deelname aan de proeftrainingen eveneens schriftelijk is vastgelegd. Dit lid is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die de leeftijd van 17 jaar nog niet heeft bereikt.

  • 3. Indien een vreemdeling wordt vervangen door een andere vreemdeling die op dezelfde plaats hetzelfde of vergelijkbaar werk uitvoert, is de maximale duur van arbeid, bedoeld in het eerste en tweede lid, de totale duur van de perioden van arbeid van de afzonderlijke vreemdelingen gezamenlijk.

Artikel 4.4. Ontwikkelingssamenwerkingsproject

Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die in het kader van een ontwikkelingssamenwerkingsproject voor maximaal vier aaneengesloten weken per kalenderjaar naar Nederland komt om in samenwerking met Nederlandse ondernemers, vakspecialisten of experts van het project uitzending managers kennis en ervaring op te doen inzake de bedrijfsvoering van bedrijven, en zich door hen laat adviseren.

Artikel 4.5. Internationale vervoermiddelen en schepelingendiensten

Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft en:

  • a. geen arbeidsovereenkomst heeft met een in Nederland gevestigde werkgever en uitsluitend arbeid verricht op buiten Nederland geregistreerde vervoermiddelen in het internationale verkeer; of

  • b. als lid van de bemanning schepelingendienst verricht aan boord van een zeeschip in de zin van de Zeebrievenwet, voor zover het zeeschip niet uitsluitend als binnenschip wordt geëxploiteerd op de Nederlandse binnenwateren, dan wel als werktuig voor weg en waterbouw binnen Nederland.

Artikel 4.6. Grensoverschrijdende dienstverlening

Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening tijdelijk in Nederland arbeid verricht in dienst van een werkgever die buiten Nederland is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, mits:

  • a. de vreemdeling voldoet aan alle voorschriften inzake verblijf, werkvergunning en sociale zekerheid om als werknemer van de werkgever arbeid te verrichten in het land waar de werkgever gevestigd is;

  • b. de vreemdeling arbeid verricht die gelijksoortig is aan de arbeid waartoe de vreemdeling gerechtigd is in het land waar de werkgever gevestigd is;

  • c. de totale duur van de overeengekomen dienstverrichting niet wordt overschreden indien de vreemdeling een andere vreemdeling die gelijksoortige arbeid heeft verricht vervangt; en

  • d. de werkgever daadwerkelijk substantiële activiteiten verricht als bedoeld in artikel 6, derde lid, onder a, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie.

HOOFDSTUK 5. INTERNATIONAAL

Artikel 5.1. Buitenlandse betrekkingen

Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die:

  • a. houder is van een door Onze Minister van Buitenlandse Zaken afgegeven legitimatiebewijs;

  • b. als correspondent werkzaam is in dienst van een publiciteitsmedium dat zijn hoofdzetel buiten Nederland gevestigd heeft;

  • c. als militair behoort tot de krijgsmacht van een vreemde mogendheid;

  • d. die als burger werkzaam is in dienst van een Geallieerd Hoofdkwartier of de Noordatlantische Verdragsorganisatie;

  • e. die als burger werkzaam is in dienst van een vreemde mogendheid ten behoeve van een Geallieerd Hoofdkwartier, de Noordatlantische Verdragsorganisatie dan wel een vreemde krijgsmacht;

  • f. die als burger werkzaam is in dienst van een vreemde mogendheid ten behoeve van een instelling die in verband met de aanwezigheid van een Geallieerd Hoofdkwartier in Nederland is gevestigd.

Artikel 5.2. Internationaal handelsverkeer

  • 1. Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot de vreemdeling die werkzaamheden verricht binnen een traject in het kader van het internationale handelsverkeer, waarbij de in Nederland gevestigde werkgever de werkzaamheden in opdracht van de in het buitenland gevestigde onderneming, werkgever of opdrachtgever verricht, indien het gaat om werkzaamheden die de vreemdeling uitoefent in de hoedanigheid van:

    • a. directeur-grootaandeelhouder van een in het buitenland gevestigde onderneming;

    • b. opdrachtnemer van een in het buitenland gevestigde onderneming; of

    • c. werknemer van een in het buitenland gevestigde werkgever.

  • 2. De werkgever die gebruik wil maken van dit artikel dient daartoe een schriftelijke aanvraag in bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Bij het verzoek worden het traject, de bijbehorende werkzaamheden, evenals de duur van het traject gemeld, en wordt door de werkgever aangetoond dat hij aan de voorwaarden van dit artikel voldoet.

  • 3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist binnen vijf weken op het verzoek tot toelating van het traject, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verleent de toelating van het traject, bedoeld in het tweede lid, voor het traject voor de duur van maximaal drie jaar.

  • 5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de toelating van het traject, bedoeld in het tweede lid, weigeren:

    • a. indien de activiteit naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen concurrentie oplevert met het prioriteitgenietend aanbod, waarbij wordt meegewogen:

      • 1°. de aard van het traject;

      • 2°. de aard van de werkzaamheden die de vreemdeling binnen het traject zal uitvoeren;

      • 3°. de duur van het traject;

      • 4°. de waarde van de te leveren of geleverde goederen en diensten;

      • 5°. het verwachte aantal vreemdelingen dat werkzaamheden zal uitvoeren binnen het traject; en

      • 6°. de waarde van het traject;

    • b. indien de werkgever binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanvraag een onherroepelijke bestuurlijke boete is opgelegd op grond van een overtreding als bedoeld in:

      • 1°. artikel 33 van de Arbeidsomstandighedenwet;

      • 2°. artikel 10:1 van de Arbeidstijdenwet;

      • 3°. artikel 18 van de wet;

      • 4°. artikel 16 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs; of

      • 5°. artikel 18b van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;

    • c. indien de werkgever binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanvraag is gestraft op grond van:

      • 1°. artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet;

      • 2°. artikel 11:3 van de Arbeidstijdenwet; of

      • 3°. artikel 273f, van het Wetboek van Strafrecht;

    • d. indien de werkgever in het kader van een vorig traject niet heeft voldaan aan de meldplicht, bedoeld in het zevende lid.

  • 6. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de toelating van het traject, bedoeld in het tweede lid, intrekken:

    • a. indien de voor verkrijging verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

    • b. indien de werkgever binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het moment waarop de toelating van het traject wordt ingetrokken een onherroepelijke bestuurlijke boete is opgelegd op grond van een overtreding als bedoeld in:

      • 1°. artikel 10:1 van de Arbeidstijdenwet;

      • 2°. artikel 33 van de Arbeidsomstandighedenwet;

      • 3°. artikel 18b van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;

      • 4°. artikel 18 van de wet; of

      • 5°. artikel 16 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs;

    • c. indien de werkgever binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het moment waarop de toelating van het traject wordt ingetrokken is gestraft op grond van:

      • 1°. artikel 273f, van het Wetboek van Strafrecht;

      • 2°. artikel 11:3 van de Arbeidstijdenwet; of

      • 3°. artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet.

  • 7. Beëindiging van het traject meldt de werkgever binnen drie maanden na afloop aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

HOOFDSTUK 6. ASIELZOEKERS EN VREEMDELINGEN IN PROCEDURE

Artikel 6.1. Vreemdeling met verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling, die beschikt over een vergunning tot verblijf op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 6.2. Asielaanvraag langer dan 6 maanden in behandeling

  • 1. In afwijking van artikel 8, eerste lid, onderdelen a, b, e en g, van de wet mag een vreemdeling als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van die wet arbeid verrichten indien:

    • a. die vreemdeling een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, heeft aangevraagd en welke aanvraag blijkens een verklaring van Onze Minister van Justitie en Veiligheid ten minste zes maanden in behandeling is, aanspraken op voorzieningen geniet voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat aanspraken op voorzieningen regelt en de vreemdeling op basis van artikel 8, onderdelen f of h, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig in Nederland verblijft;

    • b. de vreemdeling, bedoeld in onderdeel a, de in de vergunningsaanvraag aangegeven werkzaamheden onder marktconforme voorwaarden zal verrichten; en

    • c. de vreemdeling, bedoeld in onderdeel a, binnen een tijdsbestek van 52 weken vanaf de aanvang van de werkzaamheden een arbeidsperiode van in totaal 24 weken, waarin ten hoogste een arbeidsperiode van 14 weken is gelegen waarin werkzaamheden worden verricht als artiest, musicus, filmmedewerker of in de vorm van technische ondersteuning van optredens van een artiest of musicus, niet overschrijdt.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid, onder a.

Artikel 6.3. Vreemdeling die verblijft met instemming

Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling van wie de krachtens de Vreemdelingenwet 2000 afgegeven vergunning met daarop de aantekening, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet, is ingetrokken en die met instemming van Onze Minister van Justitie en Veiligheid in Nederland verblijft en beschikt over een geldige sticker in het paspoort met de aantekening «arbeid is vrij toegestaan».

Artikel 6.4. Vreemdeling in afwachting van beslissing op een aanvraag verlenging gecombineerde vergunning

Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling:

  • a. die in afwachting is van de beslissing op een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de gecombineerde vergunning voor dezelfde werkzaamheden bij dezelfde werkgever;

  • b. van wie de aanvraag is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur van de gecombineerde vergunning verstrijkt, dan wel, indien deze later is ontvangen, indien de termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend;

  • c. die dezelfde werkzaamheden verricht bij dezelfde werkgever als waarvoor de vreemdeling reeds voor de verlengingsaanvraag in het bezit is gesteld van een gecombineerde vergunning; en

  • d. die beschikt over een door Onze Minister van Justitie en Veiligheid afgegeven geldige sticker in het paspoort met de aantekening «TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend».

HOOFDSTUK 7. OVERIGE CATEGORIEËN

Artikel 7.1. Gezinsleden

Een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet wordt afgegeven aan:

  • a. een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van:

    • 1°. een kennismigrant als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000;

    • 2°. een houder van een door Onze Minister van Justitie en Veiligheid afgegeven Europese blauwe kaart als bedoeld in artikel 2.2;

    • 3°. een houder van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend onder de beperking «overplaatsing binnen een onderneming» op grond van artikel 3.30d van het Vreemdelingenbesluit 2000;

    • een zelfstandige als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000; of

    • een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een vreemdeling, bedoeld in artikel 2.7.

  • b. een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft, in de zin van artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, en is toegelaten voor verblijf bij:

    • 1°. een in Nederland woonachtige Nederlander of gemeenschapsonderdaan die rechtmatig in Nederland verblijft, in de zin van artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000; of

    • 2°. een vreemdeling aan wie een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet, is afgegeven;

  • c. een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een vreemdeling die is toegelaten onder een beperking verband houdend met onderzoek als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000;

  • d. de afhankelijke gezinsleden van de in artikel 7.5 genoemde vreemdelingen.

Artikel 7.2. Vreemdeling met eerdere aantekening artikel 4 Wav

Een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet wordt afgegeven aan een vreemdeling, met uitzondering van de vreemdeling, genoemd in de artikelen 7.1, onder a, en 7.4, die in het verleden heeft beschikt over een krachtens de Vreemdelingenwet of Vreemdelingenwet 2000 afgegeven vergunning met daarop een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet, die is afgegeven op grond van het tweede lid van dat artikel en die nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd.

Artikel 7.3. Ononderbroken periode zeevaart of mijnbouw

Een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet wordt afgegeven aan een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft, in de zin van artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, indien de vreemdeling gedurende ononderbroken periode van zeven jaar direct voorafgaande aan de vergunning tot verblijf werkzaam is geweest op zeeschepen die onder Nederlandse vlag varen en in Nederland zijn geregistreerd of op mijnbouwinstallaties op het continentaal plat als bedoeld in artikel 1, onderdelen o en c, van de Mijnbouwwet.

Artikel 7.4. Zoekjaar

Een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet wordt afgegeven aan een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking «het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst» die is verleend op grond van artikel 3.42 van het Vreemdelingenbesluit 2000.

Artikel 7.5. Humanitaire gronden

Een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet wordt afgegeven aan een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, onder een beperking «tijdelijke humanitaire gronden» of «niet-tijdelijke humanitaire gronden» als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

Artikel 7.6. Economisch niet-actieve langdurige ingezetene of vermogende vreemdeling

Een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet wordt afgegeven aan een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, onder de beperking «verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene of vermogende vreemdeling», genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

Artikel 7.7. In afwachting van verzoek om Nederlanderschap

Een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet wordt afgegeven aan een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, onder de beperking «het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap», genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

Artikel 7.8. Vrijwilligerswerk

Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die:

  • a. rechtmatig in Nederland verblijft, in de zin van artikel 8, onder a of l, van de Vreemdelingenwet 2000, dan wel rechtmatig in Nederland verblijft, in de zin van artikel 8, onder f, g of h, van de Vreemdelingenwet 2000, in verband met een aanvraag van een verblijfsvergunning asiel of een aanvraag om voortgezette toelating; en

  • b. naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als vrijwilliger deelneemt aan arbeid die gebruikelijk onbetaald wordt verricht, geen winstoogmerk heeft en een algemeen maatschappelijk doel dient.

Artikel 7.9 Arbeid in het kader van strafrechtelijke veroordeling

Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, en die:

  • a. gedetineerd is en deelneemt aan de in de inrichting beschikbare arbeid als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet;

  • b. deelneemt aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet; of

  • c. arbeid verricht in het kader van een taakstraf in de zin van artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht.

HOOFDSTUK 8. VERBODEN EN QUOTA TEWERKSTELLINGSVERGUNNING OF GECOMBINEERDE VERGUNNING

Artikel 8.1. Seksuele handelingen

Een tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning wordt geweigerd voor werkzaamheden geheel of ten dele bestaande in het verrichten van seksuele handelingen met derden of voor derden.

Artikel 8.2. Noord-Koreaanse nationaliteit

  • 1. Ten behoeve van vreemdelingen met de Noord-Koreaanse nationaliteit worden geen tewerkstellingsvergunningen of gecombineerde vergunningen verleend.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het Sanctiecomité, bedoeld in Resolutie 1718 (2006) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, vooraf per geval goedkeuring geeft voor de tewerkstelling van vreemdelingen met de Noord-Koreaanse nationaliteit omdat het dit nodig acht voor de verstrekking van humanitaire bijstand, denuclearisatie, of enig ander doel dat verenigbaar is met de doelstellingen van de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013), 2270 (2016), 2321 (2016), 2356 (2017) of 2371 (2017).

  • 3. Het verbod met betrekking tot de vreemdeling met de Noord-Koreaanse nationaliteit is van toepassing op artikelen 2.1, 2.2, 2.3, 2.4, 2.5, 3.1, 3.3, 3.4, 4.1, 4.2, 4.3, met uitzondering van artikel 4.3, eerste lid, onder c, en daarnaast op de artikelen 4.4, 5.1, 5.2, 6.3, 6.4, 7.1, 7.2, 7.3, 7.4, 7.5, 7.6 en 7.7.

HOOFDSTUK 9. DUUR TEWERKSTELLINGSVERGUNNING

Artikel 9.1. Duur bij volledige arbeidsmarkttoets

Als bij de beoordeling tot het afgeven van een tewerkstellingsvergunning een volledige toetsing plaatsvindt van artikel 8, eerste lid, van de wet, wordt een tewerkstellingsvergunning voor ten hoogste twee jaar verleend.

HOOFDSTUK 10. STRAFBEPALINGEN

Artikel 10.1. Waarschuwing of stillegging van werkzaamheden

  • 1. Na een herhaling van een overtreding of soortgelijke overtreding wordt een waarschuwing gegeven als bedoeld in artikel 17b, eerste lid, van de wet en indien een herhaling van die of een soortgelijke overtreding is geconstateerd als bedoeld in dat artikel van de wet, wordt een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.

  • 2. Indien een ernstige overtreding is geconstateerd, wordt in afwijking van het eerste lid, een waarschuwing als bedoeld in artikel 17b, eerste lid, van de wet gegeven bij de eerste overtreding en wordt, indien opnieuw dezelfde of een soortgelijke overtreding is geconstateerd die eveneens ernstig is, een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.

  • 3. Als een ernstige overtreding als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt aangemerkt de overtreding waarbij ten minste 20 werkenden zijn betrokken.

  • 4. Indien de aard van de overtreding of de met de overtreding samenhangende omstandigheden dan wel de gevolgen van een stillegging van de werkzaamheden daartoe aanleiding geven, kan worden afgezien van een waarschuwing als bedoeld in het eerste en tweede lid en kan worden afgezien van een bevel als bedoeld in het eerste en tweede lid. Een dergelijke waarschuwing wordt niet gegeven of een dergelijk bevel wordt niet opgelegd, indien de overtreding een handelen of nalaten betreft in strijd met de artikelen 2a, eerste lid, en 15 van de wet.

  • 5. Bij ministeriële regeling kan het aantal werkenden, bedoeld in het derde lid, worden aangepast.

Artikel 10.2. Ernstige overtreding

Als ernstige overtreding in de zin van artikel 19d, derde en vijfde lid, van de wet wordt aangemerkt de overtreding, genoemd in artikel 10.1, derde lid.

Artikel 10.3. Soortgelijke verplichtingen en verboden

  • 1. Als soortgelijke verplichtingen en verboden als bedoeld in artikel 19d, tweede en vierde lid, van de wet worden aangewezen de verplichtingen en verboden op grond van de artikelen 2, eerste lid, 15a en 18, tweede lid, zoals dat artikel luidde op 30 juni 2015, van de wet.

  • 2. Als een soortgelijke overtreding als bedoeld in artikel 10.1, eerste en tweede lid, wordt beschouwd een overtreding van de artikelen 2, eerste lid, 15a en 18, tweede lid, zoals dat artikel luidde op 30 juni 2015, van de wet.

HOOFDSTUK 11. OPENBAARMAKING

Artikel 11.1. Plaats en duur openbaarmaking

  • 1. De gegevens, bedoeld in artikel 19g van de wet, worden door de toezichthouder of de door Onze Minister aangewezen ambtenaren geplaatst op een website met informatie van de toezichthouder of de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 19g, eerste lid, van de wet.

  • 2. De gegevens, bedoeld in artikel 19g, eerste lid, van de wet, blijven drie jaar na de datum van bekendmaking van het besluit, bedoeld 19g, eerste lid, van de wet, dan wel na verzending van een brief met de mededeling dat er geen overtreding is geconstateerd, beschikbaar op de website.

Artikel 11.2. Inhoud openbare inspectiegegevens

  • 1. De gegevens, bedoeld in artikel 19g van de wet, betreffen:

    • a. de punten waarop is gecontroleerd en de wet of wetten die de grondslag daarvoor bieden;

    • b. de locatie waar het onderzoek heeft plaatsgevonden;

    • c. de datum of periode waarop het onderzoek heeft plaatsgevonden;

    • d. de naam en vestigingsplaats van de betreffende normadressaat;

    • e. het nummer waaronder de betreffende normadressaat is ingeschreven in een register van het land van vestiging, dan wel de unieke code die naar de betreffende normadressaat te herleiden is; en

    • f. de sector of branche waarin deze normadressaat zijn economische activiteit verricht.

  • 2. Indien na afronding van een onderzoek geen overtreding is geconstateerd die leidt tot de besluiten, genoemd in artikel 11.3, wordt bij de gegevens, genoemd in het eerste lid, de opmerking geplaatst dat geen overtreding is geconstateerd.

Artikel 11.3. Openbare gegevens omtrent opgelegde boetes en stilleggingen

  • 1. In aanvulling op artikel 11.2, eerste lid, worden indien een onderzoek door de toezichthouder of de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in de artikelen 14, eerste lid, en 19a, eerste lid, van de wet, wordt gevolgd door een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 19a, dan wel door een besluit tot bevel tot staken van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 17b, tweede lid, van de wet, de volgende inspectiegegevens over dat besluit openbaar gemaakt:

    • a. welk besluit is genomen, de artikelen van de wet die de grondslag daarvoor bieden en de datum van dat besluit; en

    • b. welke rechtsmiddelen tegen het besluit zijn of kunnen worden aangewend en wat hiervan de uitkomst was, of dat het besluit onherroepelijk is geworden.

  • 2. Indien het besluit geheel of gedeeltelijk bestaat uit een bevel tot staken van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 17b van de wet, bevat de openbaarmaking tevens de periode waarin de werkzaamheden zijn gestaakt.

Artikel 11.4. Termijn waarbinnen openbaarmaking geschiedt

  • 1. De openbaarmaking van de gegevens, bedoeld in de artikelen 11.2 en 11.3, geschiedt niet eerder dan tien werkdagen, doch uiterlijk dertig werkdagen na de datum waarop het besluit tot openbaarmaking van deze gegevens aan belanghebbende bekend is gemaakt.

  • 2. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 19g, zevende lid, van de wet, wordt de termijn van dertig werkdagen, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig opgeschort.

Artikel 11.5. Reactie van belanghebbende

  • 1. Op verzoek van de belanghebbende kan een schriftelijke reactie over de openbaarmaking van de gegevens, bedoeld in de artikelen 11.2 en 11.3, van ten hoogste 2.000 leestekens worden gegeven, die zal worden gevoegd bij de openbaar te maken gegevens op de website met informatie van de toezichthouder of de door Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 2. Onderdelen van de schriftelijke reactie die persoonsgegevens, bedrijfsnamen of bedrijfsgegevens van derden dan wel strafbare of aanstootgevende uitlatingen bevatten, worden niet op de website gepubliceerd.

Artikel 11.6. Rectificatie

Indien in verband met een beslissing op bezwaar, beroep of hoger beroep wordt vastgesteld dat de gegevens, die op grond van artikel 19g van de wet, en de artikelen 11.2 en 11.3 zijn gemaakt, niet meer juist of volledig zijn, worden deze gegevens aangepast, binnen tien werkdagen na ontvangst van de desbetreffende beslissing door Onze Minister.

HOOFDSTUK 12. WIJZIGINGSBEPALINGEN

Artikel 12.1. Wijziging Besluit arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie

In artikel 11, tweede lid, van het Besluit arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie wordt «artikel 1e van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen» vervangen door «artikel 4.6 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022».

Artikel 12.2. Wijziging Vreemdelingenbesluit 2000

Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.11, aanhef, onderdeel a, wordt «artikel 1d, eerste lid, onder b, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen» vervangen door «artikel 2.1, eerste lid, onder b, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022».

B

In artikel 3.30a, eerste lid, wordt «artikel 1d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen» vervangen door «artikel 2.1 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022».

C

In artikel 3.30b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, wordt «artikel 1i van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen» vervangen door «artikel 2.2 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022».

D

In artikel 3.31, zesde lid, wordt «artikel 1o van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen» vervangen door «artikel 2.7 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022».

E

In artikel 3.31a, eerste lid, wordt «artikel 1e van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen» vervangen door «artikel 4.6 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022».

F

Artikel 3.58, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel h van de tabel komt te luiden:

h. «Arbeid in loondienst»

Ten hoogste:

– drie jaar, of

– vijf jaar, indien de vreemdeling gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 en nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd

Telkens verlengbaar voor ten hoogste:

– drie jaar, of

– vijf jaar, indien de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt of een verdrag daartoe verplicht

2. Onderdeel i, middelste kolom, komt te luiden:

De duur van de werkzaamheden als vermeld in de krachtens artikel 2a, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen in samenhang met artikel 11 van het Besluit arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie door de dienstverrichter verstrekte verklaring, met een maximum van twee jaar

HOOFDSTUK 13. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 13.1. Intrekking

Het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen en het Besluit van 22 maart 2019 tot wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, het Besluit inburgering en het Vreemdelingenbesluit 2000 om enkele regelingen te treffen in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (Stb. 2019, 125) worden ingetrokken.

Artikel 13.2. Grondslag uitvoeringsregeling

Na de inwerkingtreding van dit besluit berust mede de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen op de artikelen 6.2, tweede lid, en 10.1, vijfde lid, van dit besluit.

Artikel 13.3. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet tot wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met het toekomstbestendig maken van de wetgeving op het terrein van arbeidsmigratie (Stb. 2021, 505) in werking treedt.

  • 2. De artikelen 2.7 en 7.1, onder a, onder 5°, met vervanging van de puntkomma aan het slot van onder 3° door «; of» en met vervanging van «; of» aan het slot van onder 4° door een punt, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022 en artikel 3.31, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 vervallen met ingang van 1 juni 2025.

  • 3. Het tweede lid geldt met dien verstande dat:

    • a. artikel 2.7 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022 en artikel 3.31, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, zoals die luidden op 31 mei 2025, tot en met 31 mei 2026 van toepassing blijven met betrekking tot de vreemdeling die op basis van artikel 2.7 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022 werkzaamheden verricht.

    • b. Artikel 7.1, onder a, onder 5°, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022, zoals dat luidde op 31 mei 2025, tot en met 31 mei 2026 van toepassing blijft met betrekking tot het familie- of gezinslid van de vreemdeling, bedoeld onder a.

Artikel 13.4. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 13 december 2021

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma

Uitgegeven de zestiende december 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

De Wet arbeid Vreemdelingen (Wav) regelt de toegang voor vreemdelingen tot de Nederlandse arbeidsmarkt. De Wav heeft tot doel verstoringen op de arbeidsmarkt te voorkomen door concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan. Op grond van deze wet moet een werkgever in het bezit zijn van tewerkstellingsvergunning (twv) of gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (gvva) voor een vreemdeling van buiten de EER en Zwitserland.

Bij het beoordelen van een aanvraag voor een twv/gvva toetst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) of er prioriteitgenietend aanbod aanwezig is, de werkgever de vacature tijdig heeft gemeld en of de werkgever voldoende inspanningen heeft verricht: de arbeidsmarkttoets.

Het restrictieve beleid uit de Wav geldt niet voor alle categorieën werkzaamheden. Het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav) bevat een opsomming van categorieën arbeid die zijn uitgezonderd van de twv-plicht. Daarnaast kan voor sommige vormen van arbeid een twv/gvva worden verleend waarbij de arbeidsmarkttoets achterwege blijft. Deze categorieën zijn opgenomen in de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (RuWav). Door doorgevoerde wijzigingen in de afgelopen jaren in het BuWav en de RuWav, worden steeds meer uitzonderingen toegestaan op de twv-plicht dan wel arbeidsmarkttoets. Door dit grote aantal wijzigingen en aanzienlijke uitbreiding is het wenselijk de regelgeving te herstructureren om de leesbaarheid te bevorderen.

Op 17 december 2020 is het wetsvoorstel Wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met het toekomstbestendig maken van de wetgeving op het terrein van arbeidsmigratie (hierna: Wijziging Wav) bij de voorzitter van de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II 2020/21, 35 680, nr. 1). Met de onderhavige herziening van het BuWav in combinatie met de Wijziging Wav wordt gestreefd naar een technische vereenvoudiging van de regelgeving, zodat overzichtelijker is welk regime op welke situatie van toepassing is. Een meer omvattende regeling, die toekomstbestendig beleid weerspiegelt. Daarmee wordt duidelijkheid en zekerheid voor gebruikers geschapen.

Om de leesbaarheid van het besluit te vergemakkelijken worden de hoofdstukken uit het BuWav verdeeld in een bepaalde categorieën werknemers:

  • 1. Kennis en talent: dit zijn de werknemers die een bijdrage leveren aan de Nederlandse kenniseconomie. In de eerste plaats kan worden gedacht aan werknemers die gebruik maken van de kennismigrantenregeling. Ook kan gedacht worden aan wetenschappelijk personeel dat door universiteiten van buiten de EER of Zwitserland wordt aangetrokken.

  • 2. Stage en uitwisseling: dit gaat om bepalingen die belemmeringen bij het vinden van een stage, onder bepaalde voorwaarden, weg moeten nemen en werknemers die naar Nederland komen voor (culturele) uitwisseling.

  • 3. Incidentele arbeid: dit gaat om werknemers wier werkzaamheden vanwege de incidentele aard niet tot verdringing leiden.

  • 4. Internationaal: hierbij valt te denken aan de regeling internationaal handelsverkeer waarmee aan bedrijven de kans wordt geboden om, in het kader van een vooraf goedgekeurd traject, flexibel buitenlandse werknemers in Nederland te laten werken.

  • 5. Asielzoekers en vreemdelingen in procedure: in dit hoofdstuk zijn uitzonderingen opgenomen voor vreemdelingen in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en vreemdelingen in procedure.

  • 6. Overige categorieën: in dit hoofdstuk zijn categorieën opgenomen die niet vallen onder voorgaande hoofdstukken, zoals afhankelijke gezinsleden en deelnemers aan een penitentiair programma tijdens detentie.

Naast de hoofdstukken met de gecategoriseerde uitzonderingen bevatten de laatste hoofdstukken uit het herziene BuWav bepalingen over quota, duur van de twv, strafbepalingen en openbaarmaking.

De indeling in hoofdstukken ziet enkel op het herschikken van de bestaande bepalingen uit het BuWav en betreft derhalve geen inhoudelijke wijzigingen.

Naast de herschikking van de artikelen voorziet de herziening van het BuWav in een uitwerking van de mogelijkheid om voor bepaalde categorieën van werkzaamheden een twv voor een kortere periode dan drie jaar te verlenen. In afwijking van de hoofdregel, wordt in het BuWav geregeld dat een twv voor ten hoogste twee jaar kan worden verleend bij aanvragen waarbij door UWV wordt getoetst of er prioriteitgenietend aanbod beschikbaar is en of de vacature voldoende kenbaar is gemaakt (volledige arbeidsmarkttoets). Op dit moment wordt de arbeidsmarkttoets nog jaarlijks verricht door UWV. Door een vergunning voor een langere periode dan een jaar te verlenen, maar ten hoogste twee jaar, is de verwachting dat de hoofdregel van de Wav als minder beperkend wordt ervaren en vaker zal worden toegepast.

Bij deze groep is, gelet op doelstelling van restrictief toelatingsbeleid om de belangen van het prioriteitsgenietend aanbod te beschermen, van belang dat er gedurende verschillende momenten kan worden getoetst door UWV of de arbeidsmarkt inmiddels zodanig is gewijzigd dat prioriteitgenietend aanbod aanwezig is. Daarnaast is het van belang om de werkgever te blijven prikkelen om prioriteitsgenietend aanbod te zoeken en te werven. Aangezien een vreemdeling die gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 en nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd vrij is op de arbeidsmarkt is gekozen voor een maximale duur van ten hoogste twee jaar. Hierdoor vindt er na de eerste verlening nog tweemaal een toets plaats door UWV voordat de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt waardoor de werkgever wordt gestimuleerd om inspanningen te blijven verrichten.

Daarnaast bevat deze wijziging nog enkele technische aanpassingen.

2. Uitvoerings- en handhavingstoetsen

Het conceptbesluit is aan UWV voorgelegd met het verzoek te toetsen op uitvoerbaarheid. UWV heeft aangegeven dat het besluit uitvoerbaar is. In de uitvoeringstoets is aangegeven dat op bepaalde punten een nadere toelichting noodzakelijk wordt geacht in de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (RuWav). Hierin wordt voorzien met een aanpassing van de RuWav.

Het conceptbesluit is daarnaast aan IND voorgelegd met het verzoek te toetsen aan uitvoerbaarheid. IND heeft aangegeven dat het besluit uitvoerbaar is.

Het conceptbesluit is aan de Nederlandse Arbeidsinspectie1 voorgelegd met het verzoek te toetsen op handhaafbaarheid. De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft aangegeven dat de voorgestelde wijzigingen de handhaafbaarheid van de Wav niet beïnvloeden.

3. Administratieve lasten

De administratieve lasten (het voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid) en de inhoudelijke nalevingskosten (de kosten voor het kunnen voldoen aan de inhoudelijke verplichtingen zoals vastgelegd in wet- en regelgeving) vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Het kabinet streeft ernaar de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te dringen. Bij de voorbereiding van dit voorstel is nagegaan of sprake is van regeldrukeffecten.

Na de wijziging in de Wet arbeid vreemdelingen geldt als hoofdregel dat een twv voor ten hoogste drie jaar wordt afgegeven. In de herziening van het BuWav wordt geregeld dat de groep met een twv’s met een arbeidsmarkttoets op grond van de wijziging een twv voor maximaal twee jaar. Dit betekent voor werkgevers dat zij minder vaker twv zullen moeten aanvragen in die gevallen dat het niet lukt om de vacature door middel van prioriteitgenietend aanbod te vervullen. Dit betekent dat een werkgever – in tegenstelling tot het huidige wettelijke regime – minder vaak zal moeten werven, minder leges hoeven te betalen en daarvoor de benodigde advertenties e.d. zal moeten plaatsen. Het is mogelijk dat door de wijzigingen het aantal aanvragen voor een twv/gvva toeneemt. Het aantal afgegeven twv’s/adviezen gvva dat is afgegeven met een arbeidsmarkttoets bedroeg 690 in 2016, 812 in 2017 en 610 in 2018. Deze wijziging levert derhalve een verlichting op voor de regeldruk in bepaalde gevallen, maar gelet op de geringe aantallen wordt de invloed op de administratieve lasten minimaal geschat.

Dit voorstel heeft dan ook, alles bijeen genomen, geen effecten op de totale regeldruk.

Het voorstel is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). ATR zich kan vinden in de analyse en conclusie ten aanzien van de gevolgen voor de regeldruk.

4. Internetconsultatie en advies van Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken

Het wetsvoorstel is van 6 januari 2020 tot en met 9 februari 2020 opengesteld voor internetconsultatie2. Er zijn 9 reacties op het tegelijkertijd ter internetconsultatie gelegde wetsvoorstel gekomen, waarvan 6 openbaar. Een aantal van deze opmerkingen zagen op de Herziening van het BuWav.

Algemeen

NOvA is positief over de voorgenomen herschikking van het BuWav en is het met de Minister eens dat deze nieuwe herschikking het BuWav overzichtelijker maakt voor de praktijk.

Maximale duur van de tewerkstellingsvergunning bij arbeidsmarkttoets naar twee jaar

Verschillende partijen hebben positief gereageerd op de in de wet opgenomen voorgenomen wijziging tot het verruimen van de duur van de twv van één naar drie jaar. Wel wordt door verschillende partijen verzocht om ook voor de groep met een arbeidsmarkttoets de maximale termijn te brengen naar drie jaar in plaats van de nu voorgestelde twee jaar. Daartegenover wordt door de werknemersorganisaties aangegeven dat het een te grote sprong is om naar drie jaar te gaan. In drie jaar kan er veel veranderd zijn op de arbeidsmarkt. Zeker in tijden van lage conjunctuur is de arbeidsmarkttoets een belangrijk instrument om de interne arbeidsmarkt te beschermen. Er wordt voorgesteld om een tussentijdse toets in te stellen. Indien de noodzaak om de termijn te verruimen wordt gehandhaafd, ligt het voor de hand dat er tussentijds een toets plaatsvindt.

Reactie: In het BuWav is opgenomen dat aan de groep waarvoor een arbeidsmarkttoets geldt een twv met de maximale duur van twee jaar wordt verleend. Hierin wordt enerzijds tegemoet gekomen aan de zorgen van de werknemersorganisaties. Immers, elke twee jaar zal worden gekeken naar de situatie op de arbeidsmarkt en de werkgever blijft geprikkeld om zelf prioriteitsgenietend aanbod te zoeken en te werven. Anderzijds wordt met de wijziging getracht tegemoet te komen aan de wensen van overige partijen. Door de twv voor langere duur te verlenen, maar ten hoogste twee jaar, is de verwachting is dat de hoofdregel van de Wav als minder beperkend wordt ervaren en vaker zal worden toegepast.

Overig

De NOvA heeft gewezen op enkele technische onjuistheden. Deze zijn inmiddels aangepast.

Daarnaast hebben verschillende partijen de internetconsultatie aangegrepen om los van de voorgestelde wijzigingen verzoeken te doen om versoepeling van de regelgeving ten aanzien van bepaalde groepen. Deze verzoeken van het huidige voorstel tot wijziging van het BuWav. Gelet hierop wordt op deze verzoeken niet inhoudelijk ingegaan in deze Nota van Toelichting.

Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ)

Op 3 maart 2020 heeft de ACVZ advies gegeven op de voorgenomen wijzigingen.

De ACVZ staat overwegend positief tegenover de wijzigingen omdat hierdoor de afgifte van twv’s en gvva’s wordt bevorderd hetgeen recht doet aan de ontstane krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt. De herstructurering van het besluit bevordert de leesbaarheid ervan.

ACVZ heeft echter wel enkele kanttekeningen en geeft enkele aanbevelingen voor technische aanpassingen. Op deze aanbevelingen is reeds gereageerd in de memorie van toelichting bij de Wijziging Wav (Kamerstukken II, 2020/21, 35 680, nr. 3, paragraaf 7). Voor de volledigheid wordt in deze nota van toelichting gereageerd op de adviezen ten aanzien van de herziening van het BuWav.

De ACVZ beveelt aan om een definitiebepaling van het begrip «traject» op te nemen in het BuWav. Hierbij doelt de ACVZ op het begrip «traject» in het kader van het internationale handelsverkeer, zoals opgenomen in artikel 5.2 van het ter internetconsultatie voorgelegen voorstel tot herziening van het BuWav.

Reactie: In overleg met het UWV zal bekeken worden of nadere toelichting in het BuWav wenselijk is ten aanzien van de betreffende regeling voor internationaal handelsverkeer. Hierbij zal ook gekeken worden naar het begrip «traject».

De ACVZ beveelt aan om de geldigheidsduur van een gvva of twv na een volledige toets te verlengen tot drie jaar door in het ontwerpbesluit BuWav artikel 9.1 te schrappen, dan wel te motiveren waarom in het kader van de toekomstbestendigheid van het arbeidsmigratiebeleid het zo zal zijn dat werkgevers de regeling vaker gaan gebruiken, te monitoren in hoeverre werkgevers vaker gebruik maken van de wet en dit na drie jaar extern te laten evalueren.

Reactie: In het wetsvoorstel is de mogelijkheid opgenomen om voor bepaalde categorieën in lagere regelgeving af te wijken van de hoofdregel in de Wav om een twv voor een maximale duur van drie jaar te verlenen. Dit draagt bij aan de toekomstbestendigheid en flexibiliteit van de regelgeving. In artikel 9.1 van het ter internetconsultatie voorgelegen voorstel tot wijziging van het BuWav waar de ACVZ naar verwijst, is opgenomen dat – in afwijking van de hoofdregel – aan de groep waarvoor een volledige arbeidsmarkttoets geldt een twv met een maximale duur van twee jaar wordt verleend. Door een vergunning voor een langere periode dan een jaar te verlenen, maar ten hoogste twee jaar, hoeven werkgevers minder vaak een twv aan te vragen, maar wordt tegelijkertijd elke twee jaar getoetst of de arbeidsmarkt inmiddels zodanig is veranderd dat prioriteitgenietend aanbod aanwezig is. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan enerzijds de wensen van werknemers om de interne arbeidsmarkt te beschermen en anderzijds de wensen van werkgevers om meer flexibele regelgeving.

Het UWV houdt bij hoeveel aanvragen voor twv’s en gvva’s ontvangen worden en publiceert jaarlijks een overzicht in haar jaarverslag. Daarnaast registreert UWV onder meer de duur van de vergunningen, voor welke functies deze zijn verleend en of hier een toets aan de arbeidsmarkt aan vooraf is gegaan.

De ACVZ adviseert verder om artikel 6.2, eerste lid, sub c, van het ontwerpbesluit BuWav te schrappen. Daarin wordt de arbeidsduur van asielzoekers beperkt tot 24 weken in een tijdsbestek van 52 weken en dat is volgens de ACVZ niet in lijn met artikel 15 van de Opvangrichtlijn (2013/33/EU).

Reactie: De regering ziet geen aanleiding om de beperking van de arbeidsduur van asielzoekers op te heffen3. Deze beperking verhindert niet dat een asielzoeker – in lijn met de Opvangrichtlijn – effectieve, daadwerkelijke toegang tot de arbeidsmarkt heeft. Asielzoekers mogen in Nederland arbeid verrichten wanneer de asielaanvraag ten minste zes maanden in behandeling is en er nog geen definitief besluit is genomen (artikel 2a, eerste lid, onder a, BuWav). Dit is in lijn met de Opvangrichtlijn, die voorschrijft dat een asielzoeker ten laatste negen maanden na de datum waarop het verzoek om internationale bescherming is ingediend, toegang moet hebben tot de arbeidsmarkt.

II. Artikelgewijs

Zoals in het algemene deel reeds is aangegeven ziet de Herziening van het BuWav voornamelijk op technische wijzigingen ter verduidelijking van de structuur. Dit brengt met zich mee dat de nota’s van toelichtingen bij het ingetrokken Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, in het geval dat het artikel inhoudelijk ongewijzigd is gebleven, onverkort relevant is. In de onderhavige Herziening BuWav is gekozen voor een structuur met hoofdstukken ingedeeld aan de hand van hoofdcategorieën van arbeid en vreemdelingen. Binnen de hoofdstukken is een verdere verdeling gemaakt aan de hand van deze categorieën. Daarnaast zijn er twee artikelen toegevoegd en zijn enkele wetstechnische doorgevoerd. Hierna worden allereerst de relevante passages uit meerdere nota’s van toelichtingen bij het ingetrokken Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen opgenomen. Daarmee blijven deze toelichtingen zelfstandig leesbaar. Vervolgens wordt ingegaan op nieuwe artikelen, wetstechnische wijzigingen, niet overgenomen artikelen en de intrekking van het besluit. Ten slotte zijn transponeringstabellen opgenomen.

1. Toelichting aan de hand van nota’s van toelichting bij ingetrokken BuWav

De nota’s van toelichtingen bij het ingetrokken Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, in het geval dat het artikel inhoudelijk ongewijzigd is gebleven, blijven onverkort relevant. Hieronder worden de relevante passages uit meerdere nota’s van toelichtingen bij het ingetrokken Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen opgenomen. Daarmee blijven deze toelichtingen zelfstandig leesbaar.

Deze tekst is vooral bedoeld voor de praktijk. De verschillende passages uit de gepubliceerde wetgevingsstukken zijn per artikel gerangschikt, waarbij doublures zijn verwijderd, en gedateerde passages zijn geactualiseerd. Voor de uitvoering relevante passages uit het algemeen deel van de stukken zijn geïntegreerd. Het geheel is voorzien van verbindende teksten om tot een leesbaar geheel te komen, waarbij een enkele lacune is aangevuld. De toelichtingen van voor de inwerkingtreding van de Wet arbeid vreemdelingen in 1995 zijn niet opgenomen.

Artikel 2.1. Kennismigranten, onderzoekers, artsen in opleiding en gastdocenten4

Ter stimulering van de kenniseconomie wordt in dit artikel geregeld dat kennismigranten onderzoekers, artsen in opleiding en gastdocenten vrijgesteld worden van de twv-plicht.

De toetsing of de kennismigrant tot Nederland mag worden toegelaten vindt door één instantie plaats en voor de kennismigrant is slechts één document nodig dat de positie met betrekking tot verblijf en arbeidsmarkt regelt. Voorwaarde voor de vrijstelling van de twv-plicht is dat de desbetreffende vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft.

Door de vereenvoudigde toelatingsprocedure is het voor werkgevers aantrekkelijker om kennismigranten buiten de Europese Economische Ruimte te werven. Voor kennismigranten is het daardoor eveneens aantrekkelijker om naar Nederland te komen. Niet alleen is het aantrekkelijker voor bestaande bedrijven om kennismigranten naar Nederland te halen, de ruime toelatingsmogelijkheden voor kennismigranten kunnen voor internationale bedrijven, bijvoorbeeld uit de VS of Japan, die een vestiging in Europa overwegen, juist ook een reden zijn om zich voor het eerst in Nederland te vestigen.

Eerste lid, onderdeel a5

Om de kennismigrant te definiëren, is, met uitzondering van gastdocenten, onderzoekers en artsen in opleiding, gekozen voor één objectief criterium: het salariscriterium. Het salaris van een werknemer c.q. ambtenaar weerspiegelt zijn waarde op de Nederlandse arbeidsmarkt. Er is afgezien van de voorwaarde dat de kennismigrant over een bepaald niveau van opleiding moet beschikken, omdat het opleidingsniveau als zodanig niet bepalend is voor de arbeidsproductiviteit en de innovativiteit van de arbeidsmigrant.

Voor het salariscriterium wordt gebruikt gemaakt van een minimaal maandelijks normbedrag. Deze maatregel voorkomt dat de werkgever bij een bezoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie kan stellen dat de uitbetaling van het kennismigrantensalaris later dat jaar zal plaatsvinden. Het salaris moet bovendien verband houden met de gebruikelijke arbeidsduur per week voor de functie, bijvoorbeeld blijkens uit de geldende cao-bepalingen voor de desbetreffende sector. Als een cao ontbreekt dan kan het salaris genomen worden dat gebruikelijk is in de sector. Deze maatregel voorkomt situaties dat een vreemdeling weliswaar het vereiste minimumsalaris uitbetaald krijgt, maar alleen indien hij daar bijvoorbeeld 70 uur per week voor werkt.

Bij parttime werk moet eveneens minimaal het maandelijkse normbedrag betaald worden. Dit om te voorkomen dat het salariscriterium wordt ontdoken door een arbeidscontract voor een beperkt aantal uren op te stellen, terwijl in werkelijkheid meer uren wordt gewerkt. Dit betekent overigens niet dat bij een voltijdscontract voor een periode korter dan een maand ook het volledige maandloon moet worden uitbetaald. In dat geval is het salariscriterium evenredig aan het maandgedeelte waarover wordt gewerkt.

Het bedrijf dat optreedt als werkgever moet bij de aanvraag met originele bewijsstukken, zoals loonstroken, kunnen aantonen dat hij de kennismigrant daadwerkelijk betaalt. Bedrijven hoeven deze stukken niet standaard aan te leveren, maar moeten wel onverwijld inzage geven als de handhavende instanties hen daarom vragen. Ook als Nederlandse Arbeidsinspectie ter plekke controleert, moet het bedrijf dit dus direct kunnen tonen. Deze maatregel dient om te voorkomen dat onderzoek van Nederlandse Arbeidsinspectie bemoeilijkt wordt, omdat de loonadministratie zich in het buitenland bevindt.

Het salariscriterium voor kennismigranten onder de 30 jaar is op het moment van binnenkomst in Nederland een bruto maandsalaris van op 1 januari 2021 € 3.484,00 en voor kennismigranten van 30 jaar en ouder op het moment van binnenkomst een bruto maandsalaris van op 1 januari 2021 € 4.752,00. Op grond van het vijfde lid worden deze bedragen jaarlijks geïndexeerd aan de hand van het indexcijfer van de CAO-lonen over de maand oktober daaraan voorafgaand zoals gepubliceerd door het CBS. De maandbedragen zijn exclusief vakantiebijslag.

Om de immigratie van jonge kenniswerkers te bevorderen is er gekozen voor een lager salariscriterium voor kennismigranten onder de 30. Gekozen is voor een leeftijdsgrens van 30 jaar, omdat bij die leeftijd kennismigranten hun opleiding hebben voltooid en enige werkervaring hebben opgedaan, waardoor hun toegevoegde waarde voor de Nederlandse arbeidsmarkt groter is. De bepalingen ten aanzien van een lager salariscriterium blijven van toepassing zolang betrokkene niet van werkgever verandert.

Daarnaast is, in de reactie op het advies van de Sociaal-Economische Raad over de toekomst van het arbeidsmigratiebeleid en op het advies van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken «Profijt van studiemigratiebeleid: een advies over de arbeidsmarktpositie van buitenlandse afgestudeerden», een verlaagd salariscriterium geïntroduceerd binnen de kennismigrantenregeling voor afgestudeerde buitenlandse studenten. Deze maatregel, samen met de verlenging van de zoekperiode zijn genomen om de afgestudeerde buitenlandse student meer mogelijkheden te geven in ons land een baan als kennismigrant te vinden.

Eerste lid, onderdeel b6

Onder wetenschappelijk onderzoek wordt in dit verband verstaan stelselmatig verricht creatief werk ter vergroting van het kennisbestand, waaronder de kennis van mens, cultuur en samenleving, alsmede de aanwending van dit kennisbestand voor nieuwe toepassingen. De wetenschappelijk onderzoeker heeft een passend diploma van hoger onderwijs dat toegang geeft tot doctoraatsprogramma’s.

Wetenschappelijk onderzoek en onderwijs zijn binnen Nederlandse universiteiten onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het onderwijs dient voor een belangrijk deel te worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Om deze reden worden vreemdelingen die in Nederland te werk worden gesteld in het kader van het doen van wetenschappelijk onderzoek vrijgesteld van de plicht om in het bezit te zijn van een tewerkstellingsvergunning. Uitgezonderd zijn die wetenschappelijk onderzoekers die niet in loondienst treden maar bijvoorbeeld in Nederland verblijven op basis van een beurs, stipendium of eigen middelen.

Het begrip «wetenschappelijk onderzoek» wordt geoperationaliseerd door de functieprofielen zoals opgenomen in het universitaire systeem van functieordenen (UFO) onder de functiefamilie «onderzoek en onderwijs» te hanteren. Deze functieprofielen zijn herkenbaar beginnend met de code 01. Voorbeeld van dergelijke functieprofielen zijn promovendi, toio’s, onderzoekers, universitair docenten en hoogleraren. De functiecode wordt in het arbeidscontract vermeld. De functieprofielen als bedoeld worden gehanteerd door universiteiten, de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW), de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

De onderwijsinstelling of onderzoeksinstelling waar deze kennismigranten werkzaam zijn, dient door de overheid te worden bekostigd, gesubsidieerd dan wel te zijn aangewezen.

Eerste lid, onderdeel c7

Daarnaast geldt geen tewerkstellingsvergunning plicht voor de arts in opleiding tot specialist (sociaal geneeskundige, huisarts, verpleeghuisarts of arts voor verstandelijk gehandicapten) (aios). Deze aios staat als arts ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet Beroepen individuele gezondheidszorg, en in respectievelijk het opleidingsregister van de Medisch Specialisten Registratie Commissie (MSRC), de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie (SGRC) of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie (HVRC), zoals genoemd in de Kaderbesluiten van respectievelijk het Centraal College Medische Specialismen (CCMS), het College Sociale Geneeskunde (CSG) en het College voor Huisartsgeneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde (CHVG). De opleiding tot specialist vindt plaats in een door de MSRC, SGRC of HVRC erkende instelling.

Eerste lid, onderdeel d8

In dit onderdeel wordt voor gastdocenten een vrijstelling geregeld van de twv-plicht. Een gastdocent geeft op uitnodiging les aan een universiteit, hogeschool, een instelling voor hoger internationaal onderwijs of aan instellingen die hieraan verbonden zijn. Het kabinet heeft in de «Blauwdruk Modern Migratiebeleid9» reeds aangekondigd dat het verblijf voor gastdocenten meer uitnodigend moet zijn. Reden hiervoor is dat zij vaak geen arbeidsovereenkomst hebben met de instelling maar een gastovereenkomst aangaan. In een gastovereenkomst verbindt de onderzoeker zich ertoe een onderzoeksproject uit te voeren, terwijl de instelling zich ertoe verplicht de onderzoeker voor dat doel als gast te ontvangen. Gastdocenten kunnen ook geen beroep doen op de Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 (herschikt in Richtlijn 2016/801) betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (PbEG 2005, L 289/15) (richtlijn wetenschappelijk onderzoekers). Deze richtlijn ziet niet op het geven van gastcolleges, maar is slechts van toepassing op onderdanen van derde landen die voor een periode van meer dan 3 maanden naar een van de lidstaten komen om een wetenschappelijk onderzoeksproject uit te voeren in het kader van een gastovereenkomst met een onderzoeksinstelling. Om het verblijf als kennismigrant mogelijk te maken, is via het Besluit modern migratiebeleid in het Vreemdelingenbesluit 2000 opgenomen dat ook de werkgever met wie een kennismigrant een gastovereenkomst heeft afgesloten als referent kan optreden en ook als zodanig kan worden erkend. De gastdocent zal op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000 worden toegelaten onder de beperking «arbeid als kennismigrant».

Indien betrokkene op grond van dit onderdeel in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking «arbeid als kennismigrant», zal de hoger onderwijsinstelling, ongeacht de periode van het verblijf, niet meer verplicht zijn om in het bezit te zijn van een tewerkstellingsvergunning. De vrijstelling van twv-plicht én de toelating als kennismigrant zorgen ervoor dat de toelating voor gastdocenten voortaan meer uitnodigend is, door hen voortaan op dezelfde wijze te behandelen als andere kennismigranten.

Tweede lid10

Alleen de werkgever die door de Minister van Justitie en Veiligheid is erkend als referent kan kennismigranten naar Nederland laten overkomen.

Derde lid11

In het derde lid is bepaald dat het vreemdelingen, die arbeid verrichten als bedoeld in het eerste lid, is toegestaan om naast die baan arbeid als zelfstandige te verrichten. De voorwaarde hierbij is dat deze vreemdelingen aan de vereisten (indien van toepassing, de salariseis, en de eis dat de werkgever, die de vreemdeling als kennismigrant tewerkstelt, krachtens artikel 2c van de Vreemdelingenwet 2000 is erkend als referent) blijven voldoen. Dit houdt voor de vreemdeling in dat wanneer deze een lager loon ontvangt dan het loon, genoemd in het eerste lid, er niet is voldaan aan het salariscriterium, zodat er ook geen arbeid als zelfstandige verricht mag worden. Het loon, bedoeld in het eerste lid, kan bovendien niet gecompenseerd worden met inkomsten uit het werk als zelfstandige.

Vierde lid12

In het vierde lid zijn enige uitzonderingen op de vrijstelling van de twv-plicht opgenomen. Het gaat hier om professionele voetballers (vanwege de specifieke salarisstructuur in de voetbalsector), geestelijken (vanwege het tijdelijke verblijfsrecht dat zij hebben) en werkzaamheden als bedoeld in artikel 8.1. verricht (zijnde werkzaamheden die geheel of ten dele bestaan in het verrichten van seksuele handelingen met derden of voor derden) (vanwege het feit dat dit geen algemeen geaccepteerde arbeid is).

Artikel 2.2. Hooggekwalificeerde banen Europese blauwe kaart13

In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen op basis waarvan voor de tewerkstelling van de houder van een blauwe kaart geen tewerkstellingsvergunning nodig is.

De houder van de Europese blauwe kaart is toegelaten om in Nederland hooggekwalificeerde arbeid te verrichten in de zin van richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PbEU L 155). De werkgever, ten behoeve van wie die hooggekwalificeerde arbeid wordt verricht, hoeft daarvoor niet te beschikken over een twv op grond van de Wav.

Deze vrijstelling geldt alleen voor de (hooggekwalificeerde) arbeid die wordt verricht tegen een bruto-loon dat ten minste gelijk is aan het in onderdeel b van artikel 2.2, eerste lid, vastgestelde bedrag per maand, dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid jaarlijks bij mededeling indexeert op grond van CBS-cijfers. De vrijstelling geldt niet voor andere werkzaamheden.

De onderdelen a en b van het eerste lid, stellen de Nederlandse Arbeidsinspectie in staat om bij de uitoefening van het toezicht op naleving van de Wav niet alleen acht te slaan op het bezit van de blauwe kaart, maar daarnaast tevens te controleren of de betrokken vreemdeling inderdaad die arbeid verricht tegen het daarbij passende bruto-loon dat is opgenomen in onderdeel b, waarvoor de blauwe kaart is verleend.

Indien dit niet het geval is, is sprake van overtreding door de werkgever van het verbod, bedoeld in artikel 2 van de Wav. In dat geval kan de werkgever worden beboet wegens illegale tewerkstelling op grond van de Wav en – zo deze de referent van de vreemdeling is – wegens niet naleving van diens informatieverplichtingen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De Europese blauwe kaart van de vreemdeling wordt in een dergelijk geval ingetrokken op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de richtlijn, aangezien deze vreemdeling arbeid in strijd met de Wav heeft verricht.

Het voorgaande is ceteris paribus ook van toepassing ten aanzien van houders van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder een beperking verband houdend met verblijf als houder van een Europese blauwe kaart, die aanstonds na hun inreis in Nederland en nog voordat deze machtiging is vervangen door een verblijfsvergunning (blauwe kaart), hooggekwalificeerde arbeid willen verrichten. Hiermee is aangesloten bij dezelfde regeling ten aanzien van vreemdelingen die met het oog op toelating een machtiging tot voorlopig verblijf op grond van de Nederlandse kennismigrantenregeling hebben gekregen.

In het tweede lid wordt het vreemdelingen die beschikken over een Europese Blauwe kaart toegestaan om naast hun baan als kennismigrant arbeid als zelfstandige te verrichten. De voorwaarde hierbij is dat deze vreemdelingen aan het salarisvereiste uit het eerste lid, onder b, blijft voldoen. Evenals bij de kennismigrant kan dit loon niet gecompenseerd worden met inkomsten uit het werk als zelfstandige.

In het vierde lid is bepaald dat het loon van een houder van een Europese blauwe kaart over een periode van ten hoogste een maand moet worden uitbetaald. Hiermee is de maximale betalingsperiode in overeenstemming met het maandelijks normbedrag zodat wordt voorkomen dat een werkgever tegenover de Nederlandse Arbeidsinspectie kan stellen dat de uitbetaling later zal plaatsvinden. Ook is opgenomen dat het loon giraal wordt bijgeschreven op een bankrekening op naam van de vreemdeling. Hiermee is de bepaling in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2.1. en in artikel 7:623 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 2.3. Richtlijn Onderzoekers (EU) 2016/801)14
Reikwijdte

Richtlijn 2016/801 (PbEU L 132, hierna: de richtlijn), dat een herschikking van de Richtlijnen 2005/71/EG (PbEU L289) en 2004/114 (PbEU L 375) is, heeft voorzien in het vaststellen van minimumnormen voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek. De richtlijn is één van de Gemeenschapsinitiatieven inzake de versterking en structurering van het Europese onderzoeksbeleid, overeenkomstig het streven van de Europese Raad in Lissabon in 2000. De richtlijn vergemakkelijkt de toelating van onderzoekers door middel van een toelatingsprocedure die los staat van de rechtsbetrekking tussen de onderzoeker en de onderzoeksinstelling waar deze te gast is en het laten vervallen van de eis van een tewerkstellingsvergunning.

De richtlijn definieert wie in aanmerking komt om toegelaten te worden tot het grondgebied van een lidstaat om daar wetenschappelijk onderzoek te verrichten. Als onderzoeker wordt gedefinieerd: een onderdaan van een derde land die houder is van een passend diploma van hoger onderwijs dat toegang geeft tot doctoraatsprogramma’s en die door een onderzoeksinstelling is geselecteerd om een onderzoeksproject uit te voeren (artikel 3, tweede lid, van de Richtlijn).

In de richtlijn is bepaald dat lidstaten kunnen besluiten een erkenningsprocedure vast te stellen voor onderzoeksinstellingen (artikel 9 van de richtlijn). Verder kent de richtlijn de eis van een tewerkstellingsvergunning niet. Tot slot gelden voor onderzoekers vereenvoudigde mobiliteitsregels (hoofdstuk VI van de Richtlijn).

Er is niet voor gekozen de richtlijn in de kennismigrantenregeling te implementeren. De reden hiervoor is dat wetenschappelijk onderzoekers over het algemeen niet zullen voldoen aan de inkomenseis van die regeling. Een aparte categorie wetenschappelijk onderzoekers past tevens in het beoogde stelsel van het moderne migratiebeleid, waarin wetenschappelijk onderzoekers in dezelfde verblijfskolom zullen vallen als hooggekwalificeerde arbeidsmigranten. Om die reden is ervoor gekozen om het verblijf van de wetenschappelijk onderzoeker te aanvaarden als niet-tijdelijk van aard als bedoeld in artikel 3.5 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Aangezien de beperking niet in het tweede lid van genoemd artikel is opgenomen, is het verblijfsrecht niet-tijdelijk van aard ingevolge het vierde lid daarvan. Onderzoekers in de zin van de richtlijn worden, net als andere hooggekwalificeerde migranten, uitgezonderd van de inburgeringsplicht in het Besluit inburgering.

Aanwijzing van onderzoeksinstellingen

Lidstaten kunnen besluiten om toelating in het kader van onderzoek alleen te laten plaatsvinden bij vooraf erkende onderzoeksinstellingen. Deze mogelijkheid wordt geboden om de kwaliteit van de ontvangende onderzoeksinstellingen te waarborgen. Een onderzoeksinstelling in de zin van de richtlijn kan zowel openbaar als particulier zijn. De aanwijzing van de onderzoeksinstellingen zal bij ministeriële regeling plaatsvinden. Voor de aanwijzing van openbare onderzoeksinstellingen zal in ieder geval worden uitgegaan van die instellingen bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van het besluit. Het gaat hierbij om instellingen die functieprofielen zoals opgenomen in het universitaire systeem van functieordenen (UFO) onder de functiefamilie «onderzoek en onderwijs» hanteren voor onderzoekers in loondienst. Deze functieprofielen worden inmiddels gehanteerd door onder meer universiteiten, de universitaire medische centra (academische ziekenhuizen), de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Uiteraard betekent de erkenning van onderzoeksinstellingen op basis van het hanteren van functieprofielen voor onderzoekers die in loondienst zijn niet dat deze instellingen geen gastovereenkomsten kunnen sluiten met bijvoorbeeld onderzoekers met een (buitenlandse) beurs, stipendium of eigen middelen. Verder wordt voor de aanwijzing van de openbare onderzoeksinstellingen in ieder geval uitgegaan van de instellingen die zijn opgenomen in de bijlage behorende bij de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek. Waar mogelijk zal gebruik worden gemaakt van de lijst van onderzoeksinstellingen die is gepubliceerd in de Nederlandse Onderzoek Databank (www.narcis.nl).

De aanwijzing van particuliere onderzoeksinstellingen wordt belegd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Ook bij de aanwijzing van particulieren instellingen zal, waar mogelijk, gebruik worden gemaakt van de lijst van onderzoeksinstellingen die is gepubliceerd in de Nederlandse Onderzoek Databank (www.narcis.nl).

De aanwijzing van de onderzoeksinstellingen is verder uitgewerkt bij ministeriële regeling. Conform artikel 9, tweede lid, van de richtlijn zal de erkenning van de onderzoeksinstelling ten minste gelden voor een termijn van vijf jaren. Ingevolge artikel 9, derde lid, van de richtlijn kunnen de tot aanwijzing bevoegde instanties de erkenning van een instelling weigeren te verlengen, indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden of indien sprake is van fraude. In deze gevallen kan de instelling voor een maximale periode van vijf jaar uitgesloten worden van erkenning. De duur van de uitsluiting zal per geval worden bezien.

Van de mogelijkheid die de richtlijn in artikel 10, achtste lid, biedt om gevolgen te verbinden aan de intrekking of niet-verlenging van de erkenning voor de betrokken onderzoekers die werkzaam zijn bij deze instellingen, wordt gebruik gemaakt. Indien de aanwijzing na de verlening van de verblijfsvergunning niet verlengd of ingetrokken wordt, zal dit pas reden zijn om de vergunning in te trekken, nadat de onderzoeker drie maanden in de gelegenheid is geweest om alsnog aan de beperking te voldoen. Voorwaarde is wel dat de onderzoeker te goeder trouw is geweest, dat wil zeggen geen relevant aandeel heeft gehad in de reden voor niet-verlenging of intrekking van de erkenning.

Toelatingsprocedure

De toelatingsprocedure voor onderzoekers wordt gebaseerd op de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en IND. De aanvraagprocedure zal gelijkenis vertonen met de gang van zaken bij studenten en kennismigranten: aan erkende onderzoeksinstellingen wordt de mogelijkheid geboden om een overeenkomst te sluiten met de IND om voor een versnelde toelatingsprocedure in aanmerking te komen.

Een vooraf aangewezen instelling die een onderzoeker wil uitnodigen dient ingevolge de richtlijn (artikel 10) met die onderzoeker een gastovereenkomst te sluiten. Hierin verbindt de onderzoeker zich ertoe het onderzoeksproject uit te voeren, terwijl de instelling zich ertoe verplicht de onderzoeker voor dat doel als gast te ontvangen. Het overleggen van de gastovereenkomst wordt een toelatingsvoorwaarde. De gastovereenkomst kan alleen worden gesloten indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • het onderzoeksproject is goedgekeurd door de instelling, waarbij getoetst wordt aan:

    • * het doel en de duur van het onderzoek inclusief de benodigde financiële middelen; en

    • * de kwalificaties van de onderzoeker in het licht van het doel van het onderzoek, die gestaafd dienen te worden door een gewaarmerkte kopie van het door de onderzoeker behaalde diploma dat toegang geeft tot doctoraatsprogramma’s;

  • de onderzoeker beschikt over voldoende middelen van bestaan;

  • de onderzoeker heeft een ziektekostenverzekering;

  • de rechtsbetrekking en de arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd.

De onderzoeker dient te beschikken over een ziektekostenverzekering (artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de richtlijn).

Ingevolge de richtlijn kunnen de lidstaten controleren of voldaan is aan de voorwaarden waarop de gastovereenkomst is gesloten. Door de IND zal getoetst worden of dit het geval is. Of sprake is van voldoende middelen van bestaan zal getoetst worden overeenkomstig de bestaande wet- en regelgeving. Ook onderzoekers die niet in loondienst treden, maar die op basis van een gastovereenkomst bijvoorbeeld met een (buitenlandse) beurs, stipendium of eigen middelen onderzoek verrichten in de zin van de richtlijn bij een erkende onderzoekinstelling kunnen in aanmerking komen voor verblijf op grond van de beperking het verrichten van wetenschappelijk onderzoek.

Er dient een door een notaris of gemeente gewaarmerkte kopie van het vereiste diploma te worden toegevoegd. Voor de beoordeling van de vraag of de vreemdeling beschikt over een passend diploma wordt aangesloten bij het oordeel van de onderzoeksinstelling.

De IND beoordeelt aan de hand van de bestaande wet- en regelgeving of een geldig reisdocument is overgelegd en of de betrokkene geen bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid (artikel 7, zesde lid, van de richtlijn).

De verblijfsvergunning wordt verleend voor de duur van het onderzoeksproject met een maximum van vijf jaar (artikel 3.58, eerste lid, onder j, Vreemdelingenbesluit 2000). Verlenging van de geldigheidsduur is mogelijk wederom voor de duur van het onderzoek met een maximum van vijf jaren (artikel 3.58, eerste lid, onder j, Vreemdelingenbesluit 2000).

In voorkomende gevallen (fraude, niet langer voldoen aan de voorwaarden) kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken of niet worden verlengd conform de geldende wet- en regelgeving.

De richtlijn verplicht niet tot het toelaten van gezinsleden. Wat betreft het verblijf van gezinsleden wordt aangesloten bij de geldende wet- en regelgeving voor gezinsvorming en gezinshereniging. Gezinsleden kunnen gebruik maken van de versnelde procedure, mits de aanvraag tegelijk met die van de onderzoeker wordt ingediend.

Ingevolge de richtlijn kan niet langer de eis van een twv worden gesteld. Momenteel zijn kennismigranten en wetenschappelijk onderzoekers die in Nederland tewerkgesteld zijn bij een bekostigde of aangewezen onderwijsinstelling of een van overheidswege direct of indirect, geheel of gedeeltelijke bekostigde of gesubsidieerde onderzoeksinstelling ingevolge artikel 2.1. van het BuWav al vrijgesteld van de plicht om over een dergelijke vergunning te beschikken. Deze vrijstelling omvat alle onderzoekers in de zin van de richtlijn, dus ook de onderzoekers die bij private instellingen werkzaam zijn.

Het tweede lid is nodig ter implementatie van de artikelen 27 en 28, eerste lid, van de richtlijn waarin is bepaald dat onderzoekers tijdens kortetermijnmobiliteit onderzoek mogen doen en mogen doceren.

Het derde lid is nodig ter implementatie van artikel 29, tweede lid, onder d, van de richtlijn en regelt dat onderwijs of onderzoek mag worden gegeven c.q. verricht tijdens de aanvraagprocedure voor een verblijfsvergunning in het kader van langetermijnmobiliteit van een onderzoeker.

Artikel 2.4. Onderzoek of onderwijs
Onderdeel a15

In het kader van de ontwikkeling van de Nederlandse kenniseconomie is internationale mobiliteit van wetenschappelijke onderzoekers van essentieel belang. Een belangrijke doelgroep wordt in dit kader gevormd door «bursalen» en «ontvangers van stipendia», die voor de duur van de beurs in Nederland onderzoek verrichten. Om hen sneller en eenvoudiger naar Nederland te kunnen laten komen is de Wav niet op hen van toepassing.

Onderdeel b16

Een en ander geldt ook voor gastdocenten aan een universiteit, hogeschool, instelling van hoger internationaal onderwijs of een daaraan gelieerde onderzoeksinstelling. De maximale duur van de arbeid van één jaar geeft aan dat het gaat om een gastdocentschap en niet om een reguliere arbeidsplaats.

Artikel 2.5. Student aan Academie van Bouwkunst17

Zes Academies van Bouwkunst hanteren voor de masterfase een onderwijsmodel waarin studie en arbeid worden gecombineerd, het zogenaamde «concurrent model». Studenten moeten minimaal 840 uur beroepservaring per jaar opdoen. Zij werken maximaal vier dagen per week en volgen één dag onderwijs. Studenten voldoen na het afronden van de opleiding aan de eis van twee jaar werkervaring voor een inschrijving in het architectenregister. Aanvankelijk konden studenten van buiten de EER niet worden toegelaten tot Nederland om een dergelijke studie te volgen omdat onder meer de Wav het werk niet toestond dat deze studenten in het kader van hun opleiding moeten verrichten.

Gelet hierop wordt met artikel 2.5. een vrijstelling geregeld voor vreemdelingen die in Nederland arbeid verrichten als student aan een Academie van Bouwkunst, wanneer zij arbeid verrichten in het kader van hun opleiding. Het gaat om studenten die beschikken over een verblijfsvergunning onder de beperking studie (artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000) die werken in het kader van een opleiding aan een Academie van Bouwkunst. De verwijzing naar artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 ziet op onderdanen van de Europese Unie waarvoor nog geen vrij verkeer van werknemers van toepassing is. Om misbruik van de regeling te voorkomen, is de voorwaarde opgenomen dat de arbeid wordt verricht op grond van een arbeidsovereenkomst en dat een schriftelijke tripartiete overeenkomst gesloten is tussen de betreffende onderwijsinstelling, de werkgever en de student. Om op de naleving hiervan toe te kunnen zien dienen deze overeenkomst en de arbeidsovereenkomst aanwezig te zijn bij zowel de betreffende Academie als de werkgever op de werkplek. Verder geldt, om studenten van buiten de EER dezelfde mogelijkheden te bieden als de overige studenten en om ze de nodige flexibiliteit te geven om de vereiste beroepservaring op te doen, de voorwaarde dat de arbeid wordt verricht voor de duur van maximaal 32 uur per week. Dit betreft een criterium per week. Het aantal te werken uren mag niet gemiddeld of verrekend worden over een langere periode. De student wordt daarnaast marktconform betaald. De arbeid wordt voor aanvang daarvan gemeld aan het UWV op basis van artikel 2a van de Wav. De gegevens die de werkgever moet verstrekken bij de melding, zijn opgenomen in de Regeling melding Wet arbeid vreemdelingen.

In het tweede lid is de beperking opgenomen dat de vrijstelling alleen geldt voor de eerste 50 studenten van buiten de EU, de EER of Zwitserland per studiejaar voor de Academies gezamenlijk. De peildatum is 1 januari van het betreffende studiejaar. De sector dient er gemeenschappelijk voor te waken dat er niet meer dan 50 studenten van buiten de EU, EER of Zwitserland per studiejaar instromen. Uitgangspunt is dat de instellingen onderling over de instroom communiceren. Een werkgever krijgt alleen ontheffing van de twv als het aantal studenten van buiten de EU, EER of Zwitserland bij alle Academies gezamenlijk het maximaal van 50 in dat studiejaar niet is overschrijden.

Artikel 2.6. Overplaatsing binnen onderneming en ICT Richtlijn (2014/66/EU)18

Deze bepaling implementeert de artikelen 11, vijfde lid, 13, vijfde lid, 17, onder c, 20, 21, achtste lid, en 22, tweede lid, onder d, van de ICT Richtlijn. Dit betekent dat er één aanvraagprocedure voor het recht op verblijf en arbeid is, dus zonder een bijkomende arbeidsvergunning. Daartoe is geregeld dat de vreemdeling als binnen een onderneming overgeplaatste persoon kan werken indien hij over de juiste verblijfsvergunning beschikt (eerste lid, onderdeel a). Dit is ook zo geregeld bij de Europese blauwe kaart. Het eerste lid, onderdeel a, is zo ruim omschreven dat ook binnen een onderneming overgeplaatste personen die gebruikmaken van hun langetermijnmobiliteit eronder vallen, zodra zij de Nederlandse verblijfsvergunning voor langetermijnmobiliteit hebben ontvangen. Indien de aanvraagprocedure om langetermijnmobiliteit nog loopt, volgt het recht om te werken uit het eerste lid, onderdeel c.

Het recht om te werken tijdens kortetermijnmobiliteit is geregeld in het tweede lid, onderdeel b, en is gekoppeld aan het rechtmatig in Nederland verblijven tijdens de vrije termijn. In artikel 12 van de Vreemdelingenwet 2000 zijn de voorwaarden opgenomen die gelden voor het verblijf in Nederland tijdens de vrije termijn.

Vereist wordt bij korte en langetermijnmobiliteit dat op de verblijfsvergunning die de andere lidstaat heeft afgegeven de vermelding «ICT» staat (zoals vereist door artikel 13, vierde lid, van de richtlijn). ICT staat voor «intra corporate transferee»: een binnen een onderneming overgeplaatste persoon. Er mag dus niet «mobile ICT» staan, want dat betekent dat de vergunning uit die andere lidstaat een verblijfsvergunning voor langetermijnmobiliteit is (ingevolge artikel 22, vierde lid, van de richtlijn). Immers, alleen de eerste vergunning geeft recht op mobiliteit. Een vergunning voor langetermijnmobiliteit geeft geen recht op kortetermijnmobiliteit onder de richtlijn.

In het tweede lid is bepaald dat het vreemdelingen, die arbeid verrichten in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming, is toegestaan om naast deze werkzaamheden arbeid als zelfstandige te verrichten. De voorwaarde hierbij is dat de vreemdeling blijft voldoen aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning met het verblijfsdoel «overplaatsing binnen een onderneming», zoals neergelegd in artikel 3.30d van het Vreemdelingenbesluit 2000, dan wel voldoet aan de voorwaarden ten aanzien van de vreemdeling die houder is van een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning met de vermelding, zoals neergelegd in het eerste lid, onderdelen b en c. Hiermee wordt aangesloten bij de regeling voor kennismigranten en studenten (artikel 2.1., derde lid BuWav), aan wie het reeds was toegestaan om naast hun baan als kennismigrant arbeid als zelfstandige te verrichten (Stb 2017, nr. 134), met als doel de positie van Nederland als internationaal concurrerende kenniseconomie te versterken en internationaal talent aan Nederland te binden.

Artikel 2.7 Pilot startende innovatieve ondernemingen

Met dit artikel wordt een vrijstelling op de tewerkstellingsvergunningsplicht geregeld voor de werknemers van startende, innovatieve ondernemingen met schaalbare bedrijfsactiviteiten.

In de aanhef van het eerste lid is bepaald, dat het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav niet van toepassing is met betrekking tot een vreemdeling die werkzaamheden verricht voor een startende en innovatieve onderneming, onder een aantal voorwaarden. De eerste voorwaarde is dat er sprake moet zijn van een startende en innovatieve onderneming met schaalbare bedrijfsactiviteiten. Vooraf wordt door de Minister van Justitie en Veiligheid beoordeeld of er sprake is van een startende onderneming. Hier is in ieder geval geen sprake van indien er op het moment van toetsing meer dan vijftien werknemers werkzaam zijn bij de onderneming.

De beoordeling of er sprake is van een startende, innovatieve onderneming met schaalbare bedrijfsactiviteiten gebeurt in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en Klimaat aan de hand van een op grond van het tweede lid bij ministeriële regeling opgesteld toetsingskader. De RVO adviseert de minister hierin (verwezen zij naar artikel 3.30, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000, waarin een vergelijkbare regeling is getroffen die ziet op de invulling van het begrip «wezenlijk Nederlands belang» met betrekking tot de verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige). Voorts is in het tweede lid bepaald dat de beoordeling een geldigheidsduur heeft van drie jaar. Dit betekent dat als de onderneming als startend en innovatief met schaalbare bedrijfsactiviteiten is aangemerkt dit gedurende drie jaar vanaf het moment van ingang van de eerste verblijfsvergunning niet opnieuw getoetst wordt. Deze toets wordt vooraf, oftewel bij de behandeling van de aanvraag, gedaan door de Minister van Justitie en Veiligheid, met advies van de RVO. Op deze voorwaarde kan de Nederlandse Arbeidsinspectie achteraf niet handhaven, de toets of voldaan is aan de voorwaarde heeft immers al plaatsgevonden.

De tweede voorwaarde is de salariseis voor de vreemdelingen die onder de vrijstelling vallen, neergelegd in het eerste lid, onderdeel a. Het gaat hier om een bedrag van € 2.497 bruto per maand waarmee is aangesloten bij het salariscriterium voor het zoekjaar hoger opgeleiden, uit artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2. Evenals bij het salariscriterium uit artikel 2.1 betreft deze salariseis een doorlopende eis. De werkgever is derhalve verantwoordelijk voor de maandelijkse uitbetaling. Op grond van het vijfde lid wordt dit bedrag jaarlijks geïndexeerd. Het bedrag dient op grond van het zesde lid over de periode van ten hoogste een maand op de bankrekening op naam van de vreemdeling te worden gestort. Hierbij is eveneens aangesloten bij de kennismigrantenregeling, artikel 2.1, zesde lid. De IND toetst bij de aanvraag of aan de salariseis wordt voldaan. Het niet voldoen aan de salariseis kan achteraf, oftewel na de beslissing op de aanvraag, getoetst worden door de Nederlandse Arbeidsinspectie. Indien niet (langer) wordt voldaan aan deze voorwaarde kan de Nederlandse Arbeidsinspectie handhavend optreden.

De derde voorwaarde is neergelegd in het eerste lid, onderdeel b. Dit is de eis dat de vreemdeling een medewerkersparticipatie ontvangt van een percentage in de startende innovatieve onderneming. Evenals de salariseis en dat er sprake dient te zijn van een startende en innovatieve onderneming met schaalbare bedrijfsactiviteiten, gaat het hier om een voorwaarde voor de toepassing van de vrijstelling; indien de vreemdeling geen medewerkersparticipatie ontvangt, is de vrijstelling niet van toepassing. De RVO toetst of aan deze voorwaarde wordt voldaan. Deze voorwaarden kunnen tevens achteraf, oftewel na de beslissing op de aanvraag, getoetst worden door de Nederlandse Arbeidsinspectie. Indien niet (langer) wordt voldaan aan deze voorwaarden kan de Nederlandse Arbeidsinspectie handhavend optreden.

In het vierde lid is bepaald dat er in totaal maximaal vijf vreemdelingen per startende innovatieve onderneming gebruik kunnen maken de vrijstelling. Dit wordt getoetst door de IND, voorafgaand aan de toetsing door RVO. Deze voorwaarde is gesteld op een maximaal aantal vreemdelingen. Het gaat hierbij dus niet om een aantal aanvragen, waardoor een geweigerde aanvraag niet meetelt. Ook zal bij een verlenging van de verblijfsvergunning van de vreemdeling waarvoor bij de eerste verlening gebruik is gemaakt van de vrijstelling op grond van artikel 1o van het BuWav de vrijstelling niet nogmaals meetellen. Het gaat immers opeenvolgend om dezelfde vreemdeling.

Artikel 3.1. Stagiairs
Onderdelen a en b van het eerste lid19

In artikel 3.1. eerste lid onderdelen a en b, is een vrijstelling opgenomen van de twv-plicht voor buitenlandse studenten, die aan een Nederlandse onderwijsinstelling studeren. Deze studenten ondervinden bij het volgen van een voor die studie noodzakelijke stage belemmeringen. De verplichting om over een twv te beschikken is een dergelijke belemmering, waarvan het wenselijk is dat deze wordt afgeschaft.

In het eerste lid, onderdelen a en b, wordt derhalve de vrijstelling geregeld van het verbod een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten voor buitenlandse studenten die een stage volgen in het kader van hun studie. Het moet gaan om stages die relevant zijn voor de door de vreemdelingen gevolgde studie. Deze vrijstelling wordt niet beperkt tot stages die verplicht zijn in het kader van de studie.

Het eerste lid, onderdeel a, ziet op gemeenschapsonderdanen (artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000) waarvoor nog geen vrij verkeer van werknemers van toepassing is.

Het eerste lid, onderdeel b, ziet op vreemdelingen met een verblijfsvergunning onder de beperking studie. In dit onderdeel is ook bepaald dat voor vreemdelingen die in Nederland verblijven op basis van een verblijfsvergunning voor studie geen twv meer hoeft te worden aangevraagd wanneer zij arbeid als zelfstandige verrichten.

Onderdeel c van het eerste lid20

Minderjarige kinderen, ook zij die niet rechtmatig in Nederland verblijven, hebben recht op onderwijs. Dit is onder meer vastgelegd in het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens. In sommige gevallen maakt een stage deel uit van de opleiding. Stage wordt in het kader van de Wav als werk beschouwd en dus is voor een stage door een vreemdeling in beginsel een twv vereist. Bij niet rechtmatig verblijvende kinderen ontstaat daardoor spanning tussen het recht op onderwijs en het belang van de Nederlandse overheid om een restrictief vreemdelingenbeleid te voeren en illegaal verblijf te ontmoedigen. Voor kinderen die niet rechtmatig in Nederland verblijven, kan immers geen twv worden verstrekt.

Gelet hierop zijn uitzonderingen op de twv-plicht van kracht voor leerlingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven en die de beroepsopleidende leerweg (BOL) van het mbo volgen, voor stages die verplicht zijn in het praktijkonderwijs, de leer-werktrajecten en de entreeopleiding op het vmbo en de uitstroomprofielen arbeidsmarkt en vervolgonderwijs van het voortgezet speciaal onderwijs.

Als voorwaarden geldt dat de stage verplicht dan wel essentieel is voor het afronden van de opleiding of maakt een essentieel onderdeel uit van de opleiding, de leerling is voor zijn achttiende begonnen aan de opleiding en de stage moet onbezoldigd zijn (reiskostenvergoeding uitgezonderd).

Opgemerkt wordt nog dat aan de stage geen verblijfsrecht kan worden ontleend. Evenmin staat de stage de vertrekplicht op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in de weg.

Gelet hierop wordt in het eerste lid, onderdeel c, onder 1°, aan voor de in Nederland verblijvende vreemdelingen die op basis van een beroepsopleiding zijn begonnen, de mogelijkheid geboden deze opleiding met goed gevolg af te ronden, door ook in dat kader een stage te mogen lopen. Dit wordt vormgegeven door een uitzondering op de twv-plicht op te nemen voor vreemdelingen die vóór hun 18e aan een opleiding in de beroepsopleidende leerweg van het MBO-onderwijs zijn begonnen en in Nederland woonachtig zijn. Voorwaarden zijn verder dat de stage onbezoldigd wordt uitgevoerd en dat de stage verplicht is om een diploma te kunnen halen. Opgemerkt wordt nog dat ook een stagevergoeding een vorm van bezoldiging is. Een reiskostenvergoeding wordt niet als een stagevergoeding aangemerkt.

Het eerste lid, onderdeel c, onder 2°, betreft de uitzondering op de twv-plicht voor verplichte stages in het praktijkonderwijs. Ook hiervoor gelden de voorwaarden dat de stage verplicht is dan wel essentieel voor het afronden van de opleiding of een essentieel onderdeel uitmaakt van de opleiding, dat de leerling voor zijn achttiende is begonnen aan de opleiding en dat de stage onbezoldigd moet zijn (reiskostenvergoeding uitgezonderd).

Het eerste lid, onderdeel c, onder 3°, betreft de uitzondering op de twv-wplicht voor stages die in het kader van een beroepsgericht programma worden gevolgd en die onderdeel zijn van een leer-werktraject.

Het eerste lid, onderdeel c, onder 4°, betreft de uitzondering op de twv-plicht voor verplichte stages tijdens de entreeopleiding, in het kader van de kwalificatie voor het eerste niveau van beroepsuitoefening.

Het eerste lid, onderdeel c, onder 5°, betreft de uitzondering op de twv-plicht voor stages in het kader van het uitstroomprofiel arbeidsmarkt van het voortgezet speciaal onderwijs.

Het eerste lid, onderdeel c, onder 6°, betreft de uitzondering op de twv-plicht voor stages in het kader van het uitstroomprofiel vervolgonderwijs van het voortgezet speciaal onderwijs. Op dit uitstroomprofiel zijn de WVO-bepalingen van toepassing, inclusief de stagebepalingen.

Onderdeel d van het eerste lid21

Verschillende universiteiten hebben aangegeven dat de bereikbaarheid van medezeggenschap en het uitoefenen van bestuursfuncties binnen de universiteit voor studenten van buiten de Europese Economische Ruimte (EER) een knelpunt is. Op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) treft het bestuur van een bekostigde instelling voor hoger onderwijs voorzieningen voor de financiële ondersteuning van een bij die instelling ingeschreven student die in verband met het verrichten van hiervoor genoemde activiteiten studievertraging heeft opgelopen of naar verwachting zal oplopen.

Voor studenten van buiten de EER die in Nederland studeren en een verblijfsvergunning voor studie hebben, zijn op grond van de Wav alleen mogelijkheden neergelegd voor het doen van een stage en voor het hebben van een bijbaan: zij mogen een stage doen zonder dat een twv nodig is en mogen – met twv – maximaal 20 uur per week betaalde «arbeid van bijkomende aard» verrichten. Medezeggenschapsactiviteiten en bestuursfuncties vallen buiten deze twee categorieën. Ingevolge de Wav worden dergelijke activiteiten echter wel aangemerkt als arbeid waarvoor in beginsel een twv nodig is die door de onderwijsinstelling zou moeten worden aangevraagd.

De regering acht het van belang dat ook studenten van buiten de EER gebruik (kunnen) maken van het recht op medezeggenschap of een bestuursfunctie kunnen uitoefenen, zonder dat zij afhankelijk zijn van het aanvragen van een twv door de onderwijsinstelling. Het is belangrijk dat zowel nationale als internationale studenten in gesprek gaan over beleid dat binnen de instelling wordt gevoerd (bijvoorbeeld op het gebied van internationalisering).

Voor medezeggenschapsactiviteiten en bestuursfuncties door studenten van buiten de EER is een vrijstelling van de twv-plicht opgenomen om op deze wijze de toegankelijkheid en bereikbaarheid van medezeggenschap en bestuursfuncties te waarborgen.

In het eerste lid, onderdeel d, worden activiteiten in het kader van medezeggenschap en bestuursfuncties door studenten van buiten de EU/EER en Zwitserland die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning «studie», vrijgesteld van de twv-plicht. Voor een heldere afbakening van de vrijgestelde activiteiten wordt aangesloten bij artikel 7.51, tweede lid, onder a, Wet op het hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek, waarin de activiteiten zijn beschreven waarvoor het bestuur van een bekostigde instelling voor hoger onderwijs voorzieningen treft voor de financiële ondersteuning van een bij die instelling ingeschreven student die in verband met het verrichten van de genoemde activiteiten studievertraging heeft opgelopen of naar verwachting zal oplopen.

Tweede lid

Om misbruik van de vrijstelling te voorkomen, is in het tweede lid de voorwaarde gesteld dat de stage wordt verricht op grond van een stageovereenkomst die gesloten is tussen student, werkgever en onderwijsinstelling, waarbij de onderwijsinstelling verklaart dat de stage relevant is in het kader van de gevolgde studierichting. Om de naleving van deze voorwaarden te kunnen controleren, dient deze stageovereenkomst aanwezig te zijn bij de werkgever op de stageplek.

Artikel 3.2. Stage door asielzoekers of minderjarige vreemdeling onder medische behandeling
Onderdeel a22

Asielzoekers die een verzoek tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 hebben ingediend kunnen een beroepsopleiding volgen. In het kader van die opleiding is het veelal noodzakelijk dat een vorm van beroepspraktijkvorming (stage) gevolgd wordt. Omdat daarbij sprake is van het verrichten van arbeid, is een twv vereist. In de praktijk blijkt dat de administratieve belasting van het aanvragen van een twv voor leerlingen die in de asielprocedure zitten – ook al wordt deze niet aan de arbeidsmarkt getoetst – een belemmering vormt voor het vinden van een stageplaats. Om deze belemmering weg te nemen is in dit artikel bepaald dat er geen twv-plicht voor deze situatie geldt. Voorwaarde is wel dat de werkgever beschikt over een beroepspraktijkvormings- c.q. stage-overeenkomst met de desbetreffende asielzoeker en de onderwijsinstelling. De voorwaarden die voor deze groep gelden sluiten aan bij de voorwaarden die voor buitenlandse studenten gelden die stage lopen zoals bepaald in artikel 3.1.

Onderdeel b23

Voor kinderen (onder de 18 jaar) die in Nederland verblijven op basis van een tijdelijke vergunning onder de beperking medische behandeling (op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder p, Vreemdelingenbesluit), die in het kader van een erkende opleiding stage moeten lopen, is voor de stage geen twv vereist. Voor minderjarigen is het gewenst dat zij de mogelijkheid hebben om onderwijs te volgen. In het kader van het onderwijs wordt regelmatig van de kinderen verlangd dat zij stage gaan lopen. De voorwaarden die voor deze groep gelden sluiten aan bij de voorwaarden die gelden voor buitenlandse studenten en asielzoekers die stage lopen.

Artikel 3.3. Au pairs en uitwisselingsprogramma’s

In artikel 3.3. wordt bepaalt dat degene voor of bij wie een vreemdeling werkzaamheden verricht, wordt vrijgesteld van de twv-plicht voor ten hoogste één jaar, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Het betreft vier categorieën programma’s:

1. Au pairs24:

Jongeren van 18 tot en met 30 jaar kunnen maximaal 1 jaar kennismaken met de Nederlandse cultuur en samenleving als au pair. Een au pair verblijft in een gastgezin en wordt in het gezin opgenomen als een volwaardig gezinslid. Een au pair mag alleen lichte huishoudelijke werkzaamheden verrichten in het gastgezin. Doelstelling van hun komst is culturele uitwisseling en bijvoorbeeld niet het verrichten van (huishoudelijke) arbeid of het fungeren als kindermeisje. In aanmerking nemende dat het verblijf van de au pair een cultureel karakter heeft en het geenszins de bedoeling is dat een au pair gedurende een (lange) reeks van jaren bij verschillende gastgezinnen verblijft is uitdrukkelijk bepaald dat de au pair niet eerder tot Nederland mag zijn toegelaten. Ook mag een au pair niet arbeid verrichten in een gastgezin waarmee een familierelatie bestaat tot en met de derde graad, dit om te waarborgen dat de au-pairregeling wordt gebruikt voor culturele uitwisseling en niet voor gezinshereniging/-vorming of familiebezoek. Overkomst naar Nederland vindt alleen plaats via een door de IND erkende uitwisselingsorganisatie.

De werkzaamheden van de au pair vallen niet onder de twv-plicht indien aan de volgende voorwaarden is voldaan: de au pair verblijft in een gastgezin die onder meer verantwoordelijk is voor de kost en inwoning en zakgeld van de au pair. Als tegenprestatie voor deze faciliteiten mag een au pair maximaal 8 uur per dag tot een maximum van 30 uur per week slechts lichte huishoudelijke werkzaamheden verrichten. Het betreft dus niet het verlenen van bijzondere zorg (waar specifieke vaardigheden voor zijn vereist). De au pair heeft per week ten minste 2 dagen vrij. Dit is schriftelijk vastgelegd in een dagindeling die met het gastgezin is vastgesteld in een voor de au pair begrijpelijk taal. Voor alle zeven dagen van de week dient een dagindeling te worden opgesteld. Een au pair mag niet volledig verantwoordelijk zijn voor huishoudelijke taken en er moet in haar aanwezigheid altijd een aantoonbaar alternatief (persoon) voorhanden zijn die de werkzaamheden kan uitvoeren. Andere werkzaamheden (dan lichte huishoudelijke werkzaamheden) mag de au pair dus niet verrichten. Een au pair is niet in loondienst. De au pair kan zakgeld ontvangen, maar dit hoeft niet.

Voldoen het gastgezin en/of de au pair niet aan bovengenoemde voorwaarden, dan is er sprake van arbeid waarvoor een twv-plicht geldt. Deze voorwaarden bieden duidelijkheid over de positie van de au pair binnen het gastgezin en aanknopingspunten voor de handhaving.

In onderdeel 6° van onderdeel a is de verplichting opgenomen die bestaat uit het ondertekenen van een verklaring door het gastgezin waarin het te kennen geeft zich ervan bewust te zijn en er mee in te stemmen dat de toezichthoudende instanties aan huis kunnen komen controleren of men zich aan de regels houdt. Deze bevoegdheid een woning binnen te treden, die is geregeld in artikel 17 van de Wav, kan slechts worden uitgeoefend wanneer er sprake is van een redelijk vermoeden van overtreding van de regels inzake de tewerkstelling. Als het gastgezin de au pair werkzaamheden laat verrichten die niet voldoen aan de voorwaarden die de wet- en regelgeving stellen, is het gastgezin in overtreding en kan een bestuurlijke boete volgen.

2. Working Holiday Scheme (WHS) of een Working Holiday Programme (WHP)25:

Het WHP is een wederkerig cultureel uitwisselingsprogramma in het kader waarvan jongeren van 18 tot en met 30 jaar een verblijfsvergunning kunnen aanvragen om gedurende maximaal één jaar in één van de deelnemende landen te verblijven. Het valt onder het verblijfsdoel «uitwisseling» en het hoofddoel van dit programma is kennismaking met de Nederlandse cultuur en samenleving. Gedurende het verblijf in Nederland is het toegestaan een korte studie/cursus te volgen en incidenteel werk te verrichten om het verblijf in Nederland financieel te ondersteunen, waarvoor de werkgever niet in het bezit hoeft te zijn van een twv. Dit is een algemeen uitgangspunt van een WHP/WHS en wordt neergelegd in een Memorandum of Understanding (MoU) tussen Nederland en betreffende landen. Nederland heeft thans MoU’s over WHS/WHP gesloten met Argentinië, Australië, Canada, Hongkong, Japan, Nieuw-Zeeland, Taiwan, Uruguay en Uruguay. De afspraken in het MoU zijn wederkerig.

Arbeid tijdens een verblijf op grond van het WHP behoort slechts incidenteel van aard te zijn. De arbeidsmarktaantekening van WHS/WHP zal daarom blijven luiden: twv niet vereist voor incidentele arbeid in het kader van WHP/WHS, andere arbeid niet toegestaan. Er is in ieder geval geen sprake van incidentele arbeid als er sprake is van een fulltime jaarcontract. Het hoofddoel dient culturele uitwisseling te zijn en een verblijfsvergunning in het kader van het WHP wordt niet verleend indien het hoofddoel geen culturele uitwisseling is, maar eigenlijk arbeid in loondienst, studie of gezinshereniging. Er zal, indien daarvoor aanleiding is, in individuele gevallen bij de aanvraag worden beoordeeld of er sprake is van strijdigheid met het MoU.

3. Het European Voluntary Service-programme (EVS-programma)26:

Gezien het maatschappelijk belang van EVS-programma’s en mits aan de voorwaarden van dit programma wordt voldaan zal voor deelnemers aan een EVS-programma, vrijwilligerswerk voor maximaal 1 jaar worden vrijgesteld van de twv-plicht. Het EVS-programma «Youth in action» biedt jongeren van 18 tot en met 30 jaar de mogelijkheid om maximaal 1 jaar vrijwilligerswerk verrichten in het kader van culturele uitwisseling. Uitwisseling is mogelijk als het programma is geaccrediteerd door het Nederlands Jeugdinstituut (NJI). Er moet een gastorganisatie zijn, een gastgezin is niet verplicht.

4. Programma’s van particuliere organisaties27:

Voor maximaal 1 jaar volgt een deelnemer van 15 tot en met 30 jaar onderwijsactiviteiten en activiteiten van de organisatie om kennis te maken met de Nederlandse cultuur en samenleving. De deelnemer verblijft in een gastgezin van minimaal 2 personen en waarvoor niet eerder werkzaamheden zijn verricht.

Een uitwisselingsjongere mag vrijwilligerswerk verrichten als dat is opgenomen in het uitwisselingsprogramma. Hij kan alleen worden toegelaten tot Nederland wanneer een door de IND erkende uitwisselingsorganisatie, die een door de IND goedgekeurd uitwisselingsprogramma uitvoert, de aanvraag indient.

Artikel 3.4. Actieprogramma voor werkervaring van de Europese Unie28

De Europese Unie kent een aantal uitwisselingsprogramma's die officieel gepubliceerd zijn en op basis waarvan vreemdelingen tijdelijk in Nederland werkzaam zijn, veelal in het kader van het opdoen van werkervaring. Voorbeelden van dergelijke programma's zijn Leonardo da Vinci, Socrates, Tempus of bilaterale uitwisselingsprogramma's op het gebied van hoger onderwijs met Canada en de VS. Om een optimale uitvoering van deze programma's mogelijk te maken, geldt voor deelnemers aan deze programma's geen twv-plicht.

Artikel 4.1. Montage, tentoonstellingen, controle en certificering en ontvangen van training of instructie29

Het eerste lid regelt met betrekking tot een aantal categorieën vreemdelingen de vrijstelling van het verbod een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten. Het gaat hierbij om vreemdelingen die hun hoofdverblijf buiten Nederland hebben en die gedurende een periode van ten hoogste 12 aaneengesloten weken binnen een tijdsbestek van 36 weken arbeid verrichten, die uitsluitend bestaat uit arbeid zoals genoemd in de onderdelen a tot en met d.

Onderdeel a30

Het verbod om een vreemdeling zonder twv tewerk te stellen, is niet van toepassing is met betrekking tot een vreemdeling die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft en die incidenteel, arbeid verricht «uitsluitend» bestaande uit het «monteren of repareren van zijn door zijn buiten Nederland gevestigde werkgever geleverde werktuigen, machines of apparatuur of uit het instrueren in het gebruik daarvan». Het installeren c.q. aanpassen van software valt ook onder de werking van dit artikel omdat in de praktijk de verplichte vacaturemelding ten aanzien van de onderhavige werkzaamheden (hetgeen betekent dat een individueel bedrijf gedurende een periode van 5 weken verstoken blijft van noodzakelijke software, c.q. van een noodzakelijke software-aanpassing) niet als zinvolle belemmering wordt aangemerkt.

Onderdeel b31

Voor onderdeel b geldt dat de vreemdeling niet alle genoemde werkzaamheden hoeft te verrichten, maar ook slechts een deel van die werkzaamheden kan verrichten.

Onderdeel c32

In toenemende mate worden in andere landen in het kader van de invoer van producten uit het buitenland wettelijk eisen gesteld met betrekking tot de kwaliteit van de te importeren goederen, levensmiddelen of diervoerders. Vaak ook vereist dat bij die goederen een door dat andere land afgegeven certificaat wordt overgelegd, waaruit blijkt dat aan alle invoereisen van dat land wordt voldaan. In het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen wordt nu een bepaling opgenomen dat voor vreemdelingen die in Nederland inspecties komen verrichten om te beoordelen of aan de wettelijke kwalificaties van het desbetreffende land is voldaan, geen twv is vereist. Dit artikel heeft betrekking op werknemers van de opdrachtgever die beoordelen of het product voldoet aan de wensen van de opdrachtgever.

Onderdeel c heeft betrekking op vreemdelingen die naar Nederland komen om inspecties met betrekking tot de kwaliteit of bereidingswijze van in Nederland vervaardigde goederen, geproduceerde levensmiddelen of diervoerders uit te voeren in opdracht van buitenlandse autoriteiten.

Onderdeel d33

Internationale concerns hebben behoefte om werknemers uit dochter- of zusterondernemingen uit andere landen trainings- en opleidingssessies in Nederland aan te bieden. Hoewel deze training en opleiding strikt genomen arbeid is in de zin van de Wet arbeid vreemdelingen, is het onwenselijk dat voor deze werknemers een twv moet worden aangevraagd. Het gaat immers om activiteiten die niet tot verdringing leiden, waardoor het aanvragen van een twv onnodige administratieve lasten voor het bedrijfsleven met zich meebrengt.

Daarom is nu bepaald dat geen twv nodig is voor vreemdelingen die training ontvangen in de vestiging in Nederland van een internationaal bedrijf, op voorwaarde dat de training zich beperkt tot observatie, het vertrouwd raken met bedrijfscultuur en het ontvangen van instructies in een leslokaal of in een andere duidelijke instructiesituatie onder leiding van een trainer. Onder training en opleiding wordt ook verstaan het bijwonen van bijeenkomsten ter bevordering van de bedrijfscultuur.

Onderdeel d is deels het spiegelbeeld van onderdeel a. Bij onderdeel a gaat het om instructies die de buitenlandse producent geeft aan de Nederlandse gebruiker. Bij onderdeel d gaat het om instructies van de Nederlandse producent aan de buitenlandse koper respectievelijk de buitenlandse gebruiker. Deze vrijstelling is van belang voor de Nederlandse export.

Tweede lid34

In het tweede lid is bepaald dat dit artikel niet van toepassing is op structurele arbeid dat achtereenvolgend door verschillende vreemdelingen wordt verricht. Bij vervangende arbeid wordt achtereenvolgend door verschillende vreemdelingen hetzelfde of vergelijkbaar werk verricht. Welke duur onder incidentele arbeid valt is opgenomen in de aanhef van het eerste lid. Voor de berekening van de duur van incidentele arbeid wordt het totaal genomen van vreemdelingen die elkaar vervangen voor de structurele arbeid. Hiermee wordt voorkomen dat vreemdelingen achtereenvolgend dezelfde of vergelijkbare werkzaamheden kunnen verrichten onder de uitzondering van incidentele arbeid, waardoor het vereiste incidentele karakter van de arbeid wordt omzeild.

Artikel 4.2. Zakelijke besprekingen of sluiten van overeenkomsten
Eerste lid35

Op grond van het eerste lid is geen twv vereist voor het kortdurend voeren van zakelijke besprekingen met als doel het afsluiten van een contract. Gezien de voortschrijdende internationalisering van de economie is deze bepaling te beperkend geworden. Zakelijke besprekingen zonder dat het sluiten van een overeenkomst het doel is, komen steeds frequenter voor. Daarnaast hebben veel bedrijven en instellingen vestigingen in het buitenland en is het soms noodzakelijk dat in het buitenland werkzame vreemdelingen voor een kortdurend zakelijk verblijf naar de vestiging in Nederland komen. Om deze ontwikkelingen beter te faciliteren is besloten om bij het voeren van zakelijke besprekingen de eis te laten vervallen dat gelijktijdig een overeenkomst gesloten dient te worden, evenals de eis dat de werknemer in dienst moet zijn van een buitenlandse opdrachtgever. Dit bekent dat een vreemdeling zonder twv kortdurend arbeid mag verrichten bestaande uit zakelijke besprekingen. Dit zijn besprekingen die verband houden met de ontwikkeling of de bedrijfsvoering van het bedrijf of de instelling. Uitvoerende werkzaamheden die betrekking hebben op het primaire productieproces of de kernactiviteiten van het bedrijf of de instelling behoren hier in ieder geval niet toe.

Het eerste lid regelt met betrekking tot de categorie zakelijke besprekingen of sluiten van overeenkomsten de vrijstelling van het verbod een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten. Het gaat hierbij om vreemdelingen die hun hoofdverblijf buiten Nederland hebben en die gedurende een periode van ten hoogste 13 weken binnen een tijdsbestek van 52 weken arbeid verrichten, bestaande uit het voeren van zakelijke besprekingen of het sluiten van overeenkomsten met bedrijven en instellingen. Het gaat hier om besprekingen die verband houden met de ontwikkeling of de bedrijfsvoering van het bedrijf of de instelling. Uitvoerende werkzaamheden die betrekking hebben op het primaire productieproces of de kernactiviteiten van het bedrijf of de instelling behoren hier in ieder geval niet toe.

Tweede lid36

In het tweede lid is bepaald dat dit artikel niet van toepassing is op structurele arbeid dat achtereenvolgend door verschillende vreemdelingen wordt verricht. Bij vervangende arbeid wordt achtereenvolgend door verschillende vreemdelingen hetzelfde of vergelijkbaar werk verricht. Welke duur onder incidentele arbeid valt is opgenomen in het eerste lid. Voor de berekening van de duur van incidentele arbeid wordt het totaal genomen van vreemdelingen die elkaar vervangen voor de structurele arbeid. Hiermee wordt voorkomen dat vreemdelingen achtereenvolgend dezelfde of vergelijkbare werkzaamheden kunnen verrichten onder de uitzondering van incidentele arbeid, waardoor het vereiste incidentele karakter van de arbeid wordt omzeild.

Artikel 4.3. Cultuur, sport en huishouding toeristen

Het eerste lid regelt met betrekking tot de categorieën cultuur, sport en huishouding toeristen de vrijstelling van het verbod een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten. Het gaat hierbij om vreemdelingen die hun hoofdverblijf buiten Nederland hebben en die gedurende een periode van ten hoogste 6 aaneengesloten weken binnen een tijdsbestek van 13 weken arbeid verrichten, die uitsluitend bestaat uit arbeid zoals genoemd in de onderdelen a tot en met d.

Onderdeel b van het eerste lid37

In onderdeel b is bepaald dat voor artiesten en musici geen twv-plicht geldt indien zij ten hoogste 6 aaneengesloten weken binnen een tijdsbestek van 13 weken arbeid verrichten als bedoeld in onderdeel b. Gelet op de korte duur van de werkzaamheden is het risico op verdringing van prioriteitsgenietend aanbod niet tot nauwelijks aanwezig. Om te voorkomen dat werkgevers mogelijk via een roulatiesysteem structurele arbeidsplaatsen invullen met vreemdelingen die korte tijd werkzaam zijn, is de vrijstelling van de twv-plicht alleen van toepassing voorzover er sprake is van incidentele arbeid met een maximale duur van 6 weken binnen een tijdsbestek van 13 weken. Ook voor beeldende kunstenaars, restoratoren en conservatoren geldt dat zij vanwege hun specifieke kwaliteiten een bijdrage leveren aan het Nederlandse culturele leven. Deze specifieke kwaliteiten en de korte duur van de tewerkstelling leiden er eveneens toe dat de ontheffing van de twv-plicht geen verdringing van prioriteitsgenietend aanbod tot gevolg zal hebben. Tevens geldt geen twv-plicht voor de vaste persoonlijke begeleiders die in dienst zijn bij de artiest of de musicus.

Tweede lid38

Het tweede lid regelt de vrijstelling van het verbod een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten met betrekking tot proeftrainingen in het betaald voetbal. In het betaald voetbal, waar grote financiële belangen spelen, hebben werkgevers een groot belang bij een zorgvuldige toetsing van een speler die zij willen contracteren. Het is voor de werkgever daarom wenselijk om, door middel van proeftrainingen, eerst te testen hoe deze speler binnen zijn team presteert, voordat een beslissing wordt genomen om een arbeidsovereenkomst te sluiten. Deze proeftrainingen betreffen in de praktijk activiteiten in een precontractuele fase die uitsluitend gericht zijn op het testen van de kwaliteiten van een speler, zonder dat er sprake is van salariëring van de speler of van winst voor de betaald voetbalclub. Een onkostenvergoeding voor de speler/potentiële werknemer is toegestaan. Tevens is het in het kader van proeftrainingen toegestaan dat deelgenomen wordt aan oefenwedstrijden. Voor wedstrijden die het oefenkarakter overstijgen en een meer officieel karakter hebben, geldt de vrijstelling van de twv-plicht niet. Voorbeelden hiervan zijn officiële wedstrijden in de nationale en internationale competitie, waaronder de nationale bekercompetitie, en semi-officiële wedstrijden, zoals deelname aan toernooien waar internationale betaald voetbalorganisaties aan deelnemen en wedstrijden waarmee een club het seizoen opent. In het geval van proeftraining is er sprake van de beoordeling van de kwaliteiten van een voetballer vooruitlopende op het aangaan van een dienstverband met een in Nederland gevestigde werkgever.

Vanuit een oogmerk van handhaving is het van belang dat de proeftrainingen schriftelijk tussen potentiële werkgever en potentiële werknemer zijn overeengekomen en dat ook de exacte periode van maximaal 4 aaneengesloten weken waarin de proeftrainingen plaatsvinden vooraf op schrift is vastgelegd. De arbeid in het kader van proeftrainingen mag gedurende maximaal 4 aaneengesloten weken binnen een tijdsbestek van 52 weken worden verricht. Gelet op het feit dat hier te lande in de regel slechts twv’s worden verleend voor de arbeid van personen van 18 jaar en ouder en het in dit licht bezien niet in de rede ligt en ook niet wenselijk is om in het betaald voetbal voor personen die veel jonger zijn dan 18 jaar een tewerkstellingsvergunning aan te vragen, is uitdrukkelijk bepaald dat de voetballer/potentiële werknemer die naar Nederland komt voor een proeftraining tenminste de leeftijd van 17 jaar moet hebben bereikt. Voor de leeftijd van 17 jaar is gekozen omdat het mogelijk moet zijn aan een proeftraining deel te nemen kort voordat de leeftijd van 18 jaar is bereikt.

Derde lid39

In het derde lid is bepaald dat dit artikel niet van toepassing is op structurele arbeid dat achtereenvolgend door verschillende vreemdelingen wordt verricht. Bij vervangende arbeid wordt achtereenvolgend door verschillende vreemdelingen hetzelfde of vergelijkbaar werk verricht. Welke duur onder incidentele arbeid valt is opgenomen in de aanhef van het eerste lid en in het tweede lid. Voor de berekening van de duur van incidentele arbeid wordt het totaal genomen van vreemdelingen die elkaar vervangen voor de structurele arbeid. Hiermee wordt voorkomen dat vreemdelingen achtereenvolgend dezelfde of vergelijkbare werkzaamheden kunnen verrichten onder de uitzondering van incidentele arbeid, waardoor het vereiste incidentele karakter van de arbeid wordt omzeild.

Artikel 4.4. Ontwikkelingssamenwerkingsproject40

Momenteel geldt een twv-plicht voor vreemdelingen die in samenwerking met (gepensioneerde) Nederlandse ondernemers, vakspecialisten of experts van het project uitzending managers in het kader van ontwikkelingssamenwerkingsprojecten gericht op de versterking van (onder andere) het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden, voor korte duur naar Nederland komen om bedrijven te bezoeken en aldaar contacten te leggen. In de praktijk worden in 2 à 3 weken tijd vaak meerdere bedrijven bezocht.

Gezien de zeer korte duur van het verblijf en het doel van de komst naar Nederland geldt voor deze categorie vreemdelingen geen twv-plicht als zij korter dan 4 aaneengesloten weken binnen een tijdsbestek van 52 weken in Nederland zijn.

Artikel 4.5. Internationale vervoermiddelen en schepelingendiensten
Onderdeel a41

In onderdeel a is bepaald dat geen twv-plicht geldt voor vreemdelingen die uitsluitend arbeid verrichten op buiten Nederland geregistreerde vervoermiddelen in het internationale verkeer, die hun hoofdverblijf buiten Nederland hebben en geen arbeidsovereenkomst hebben met een in Nederland gevestigde werkgever. Vreemdelingen die hetzij via hun woonplaats, hetzij de vestigingsplaats van hun werkgever, hetzij via de registratie van het vervoermiddel een aantoonbare band met Nederland hebben, vallen wel onder de twv-plicht.

Onderdeel b42

In onderdeel b is bepaald dat voor vreemdelingen die bemanningslid zijn in de zin van de Zeebrievenwet en schepelingendiensten verrichten geen twv-plicht geldt.

Als bemanningslid kunnen worden beschouwd alle werknemers met wie de reder een arbeidsovereenkomst heeft gesloten.

Onder schepelingendienst wordt verstaan het verrichten van werkzaamheden in het kader van het dagelijkse patroon van zorg voor het schip, de bemanning, de lading en de passagiers. Dit betekent dat wanneer vreemdelingen als enige, dan wel als hoofdtaak hebben het verrichten van reparatiewerkzaamheden (meestal laswerkzaamheden), terwijl het schip voor anker ligt, respectievelijk aan de kade ligt, die werkzaamheden niet aangemerkt kunnen worden als schepelingendienst.

Onderdeel b is niet van toepassing op zeeschepen die uitsluitend op de Nederlandse binnenwateren als binnenschepen worden geëxploiteerd, alsmede op (bagger-)schepen die binnen Nederland uitsluitend als werktuig voor de weg- en waterbouw worden gebruikt.

Artikel 4.6. Grensoverschrijdende dienstverlening43

In het arrest Essent (C-91/13) heeft het Europese Hof van Justitie beslist dat voor werknemers die geen gemeenschapsonderdaan zijn, die ter beschikking worden gesteld door een uitlener afkomstig uit een andere lidstaat, en die gerechtigd zijn in die andere lidstaat arbeid te verrichten, niet de eis van een twv mag worden gesteld. Het betreft hier werkzaamheden van gedetacheerde werknemers in de zin van transnationale dienstverrichting als bedoeld in de detacheringsrichtlijn (Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PbEG 1997,L018). Deze eis acht het Hof in strijd met het vrije dienstenverkeer (de artikelen 56 en 57 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, VWEU).

Omdat het verbod, bedoeld in artikel 2 van de Wav op deze categorie van werknemers niet langer van toepassing is, is het wenselijk om nadere voorwaarden te stellen met betrekking tot de aard en omvang van de werkzaamheden in Nederland door de ter beschikking gestelde arbeidskrachten van buiten de EU.

Het arrest Essent laat wel nadrukkelijk toe dat de dienstverrichter de verplichting kan worden opgelegd om van te voren aan de Nederlandse autoriteiten inlichtingen te verschaffen die bevestigen dat de betrokken werknemers in de lidstaat waar zij door de onderneming worden tewerkgesteld, voldoen aan alle voorschriften, met name inzake verblijf, werkvergunning en sociale zekerheid in het land waar de arbeid eerder bij de dienstverrichter werd verricht. Daardoor kan worden gewaarborgd dat de desbetreffende werknemers legaal binnen de EU verblijven en werken en dat zij gewoonlijk arbeid verrichten in de lidstaat waar de dienstverrichter is gevestigd.

Met dit besluit is invulling gegeven aan de handhavingsmogelijkheden die het arrest Essent biedt:

  • a. de vreemdeling moet voldoen aan alle voorschriften inzake verblijf en arbeid in het land waar de werkgever gevestigd is, en

  • b. de vreemdeling moet arbeid verrichten die gelijksoortig is aan de arbeid waartoe hij gerechtigd is in de uitzendende lidstaat.

Daarnaast worden nog de volgende voorwaarden gesteld:

  • c. de werknemer mag niet een andere uitzendkracht vervangen die hetzelfde werk doet, en

  • d. de werkgever moet daadwerkelijk substantiële activiteiten uitoefenen in de lidstaat waar hij is gevestigd.

Deze verplichtingen worden nader toegelicht.

Artikel 4.6 regelt met betrekking tot een bepaalde categorie vreemdelingen de vrijstelling van het verbod een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten. Het verbod is onder bepaalde voorwaarden niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is (of voor gemeenschapsonderdanen voor wie de arbeidsmarkt tijdelijk nog niet vrij is) die in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening tijdelijk in Nederland arbeid verricht in dienst van een werkgever die buiten Nederland is gevestigd in een andere lidstaat van de EU, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de EER of Zwitserland.

Onderdeel a stelt de voorwaarde dat de betrokken vreemdeling die door de dienstverrichter wordt tewerkgesteld in Nederland voldoet aan alle voorschriften die betrekking hebben op het verblijfsrecht, de werkvergunning en de sociale zekerheid van de vreemdeling van het land waar de werkgever van de vreemdeling gevestigd is. Dit geeft de waarborgen aan Nederland dat de vreemdeling legaal zijn arbeid verrichtte in het land van waaruit hij gedetacheerd is.

In onderdeel b is de voorwaarde gesteld dat de arbeid die door de vreemdeling verricht gaat worden gelijksoortig is aan de arbeid die verricht is door de vreemdeling in het land waaruit de vreemdeling gedetacheerd is. Deze voorwaarde vloeit voort uit de in onderdeel a genoemde voorwaarde dat voldaan moet zijn aan het voorschrift met betrekking tot de werkvergunning in het land waar de werkgever gevestigd is, en heeft als doel het tegengaan van misbruik van het vrije dienstenverkeer binnen de EU. Het begrip «gelijksoortige arbeid» dient niet restrictief uitgelegd te worden, en is afhankelijk van de in de werkvergunning neergelegde omschrijving van de aard van de door de vreemdeling te verrichten arbeid, in samenhang met de aard van de werkzaamheden van de dienstverrichter in de lidstaat waar zij is gevestigd.

Om te voorkomen dat het begrip tijdelijkheid van de dienstverrichting wordt opgerekt en de arbeidsmarkt wordt verstoord door het vervangen van de ene vreemdeling door de andere vreemdeling van dezelfde dienstverrichter die in Nederland op dezelfde werkplek en in dezelfde functie arbeid komt verrichten, is in onderdeel c opgenomen dat de twv-plicht geldt wanneer er sprake is van een dergelijk geval van vervanging, wanneer de totale duur van de overeengekomen dienstverrichting daarmee wordt overschreden.

In onderdeel d is de voorwaarde gesteld dat de werkgever daadwerkelijk substantiële werkzaamheden verricht in het land van waaruit de vreemdeling gedetacheerd is. Dit om te voorkomen dat de dienstverrichting plaatsvindt vanuit een postbusfirma. Bij de invulling van het begrip daadwerkelijk substantiële activiteiten is aansluiting gezocht bij artikel 6, derde lid, onder a, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie. De beoordeling of er sprake is van daadwerkelijk substantiële activiteiten wordt door de Nederlandse Arbeidsinspectie gedaan bij het verrichten van controles, aan de hand van de elementen uit artikel 2 van het Besluit arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie, ontleend aan de handhavingsrichtlijn (2014/67/EU). Het gaat hier onder meer om de plaats waar de onderneming haar statutaire zetel heeft, de plaats waar de onderneming kantoren heeft, belasting en socialezekerheidspremies betaalt, de plaats waar gedetacheerde werknemers worden geworven en de plaats van waaruit ze worden gedetacheerd, de plaats waar de onderneming haar belangrijkste ondernemingsactiviteiten ontplooit en waar zij administratief personeel heeft, het aantal overeenkomsten van dienstverrichting die worden uitgevoerd of de grootte van de omzet in de lidstaat van vestiging, en de aard van de werkzaamheden van de onderneming in de lidstaat waar zij is gevestigd.

Artikel 5.2. Internationaal handelsverkeer44

Door de al maar voortschrijdende internationalisering van het bedrijfsleven blijft de behoefte om flexibele toelating van personeel uit het buitenland groeien. Het strikte uitgangspunt van de Wav dat voor de tewerkstelling van een buitenlandse werknemer een twv vereist is, kent op grond van artikel 8, derde lid, onderdeel b, van de Wav, tal van uitzonderingen ter bevordering van internationale handelscontacten.45 Naast de al langer bestaande uitzonderingen voor bijvoorbeeld zakelijke besprekingen in het BuWav en intra-corporate transferees in de RuWav zijn er in de laatste jaren meer uitzonderingen ten behoeve van het internationale bedrijfsleven bijgekomen.

Bij genoemde uitzonderingen gaat het steeds om specifieke situaties met nauw omschreven voorwaarden. Dit geeft een duidelijk kader voor gebruikers van de bepalingen maar heeft tegelijkertijd tot gevolg dat de uitzondering slechts van toepassing is op die bepaalde situatie. De bepalingen hebben daardoor slechts een beperkt bereik. In internationale situaties is het soms ook lastig vooraf te bepalen welke personen op welk moment naar Nederland komen en is niet zelden spoed vereist. De aanvraagprocedure voor een twv of een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid kan dan belemmerend werken. Daarnaast speelt dat bedrijven bij de vrijstellingen in het BuWav geacht worden zelf in te schatten of de situatie voldoet aan de voorwaarden van de vrijstelling. Dit brengt onzekerheid met zich waardoor bedrijven wellicht toch de voorkeur geven aan het aanvragen van een twv.

Gelet hierop is artikel 5.2. geïntroduceerd. Het doel van artikel 5.2. is dat bedrijven buitenlandse arbeidskrachten via een flexibele procedure in het kader van het internationale handelsverkeer tijdelijk naar Nederland kunnen laten komen voor het uitoefenen van werkzaamheden die geen verdringing op de arbeidsmarkt opleveren. Bedrijven kunnen hier gebruik van maken indien zij kunnen aantonen dat de arbeidskrachten die zij willen laten overkomen vanwege hun specifieke kennis en deskundigheid nodig zijn voor het uitoefenen van de betreffende werkzaamheden. Het zal dus moeten gaan om werkzaamheden waarvoor specifieke kennis of deskundigheid is vereist, zoals specialistische en/of leidinggevende werkzaamheden.

Voorwaarden

Om voor de regeling in aanmerking te komen, moet sprake zijn van een traject in het kader van internationale handel, diensten en samenwerking. Een traject moet gezien worden als een in tijd afgebakend kader waarbinnen de activiteiten waarvoor de personen naar Nederland komen, plaatsvinden. Bij de beoordeling voor toelating van het traject wegen mee: de aard van het traject, de aard van de werkzaamheden, de duur van het traject, de waarde van de te leveren of geleverde goederen en diensten, het verwachte aantal vreemdelingen dat werkzaamheden zal uitvoeren binnen het traject, en de waarde van het traject. Al deze elementen worden in samenhang bezien, maar vormen geen constitutieve vereisten die cumulatief getoetst worden. Het gaat er bijvoorbeeld niet om dat het traject een minimumwaarde vertegenwoordigt, maar dat de waarde van het traject past bij de andere elementen. Zonder een limitatieve opsomming te geven, kan een traject een (samenwerkings)project, een samenwerkingsverband, een overeenkomst voor levering van goederen of diensten of een training zijn. Ook de directeur-grootaandeelhouder die naar Nederland komt voor bedrijfsactiviteiten in verband met zijn onderneming in Nederland zal onder de regeling kunnen vallen. De werkzaamheden die binnen een traject worden verricht, kunnen van uiteenlopende aard zijn. De vrijstellingen die voor het internationale handelsverkeer in het huidige BuWav zijn geregeld, zijn in ieder geval werkzaamheden die binnen de regeling vallen, zolang deze in het kader van een traject plaatsvinden. Dus het volgen van trainingen of van een opleiding, het voeren van besprekingen of het onderhouden van contacten zijn werkzaamheden die onder de regeling kunnen vallen. Ook werkzaamheden met betrekking tot inspecties, controles en certificeringen kunnen onder de definitie van internationaal handelsverkeer vallen. Van belang is dat wordt aangetoond waarom het noodzakelijk is dat voor de betreffende werkzaamheden een arbeidskracht naar Nederland komt. Werkzaamheden waarvoor in een tewerkstellingsprocedure een twv zou worden verkregen, kunnen in ieder geval aangemerkt worden als niet concurrerend. Omdat het om handelscontacten gaat, moet het in ieder geval gaan om trajecten waar commerciële ondernemingen bij betrokken zijn.

Bij de aanmelding van het traject moet worden aangetoond welke relatie bestaat tussen de in Nederland gevestigde werkgever en het bedrijf in het buitenland waaraan de arbeidskracht die naar Nederland komt gelieerd is. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een opdracht- of samenwerkingsovereenkomst. De arbeidskracht kan de werkzaamheden uitoefenen in de hoedanigheid van werknemer, opdrachtnemer van een in het buitenland gevestigde werkgever of directeur-grootaandeelhouder.

Er is geen limiet aan de tijdelijkheid van de werkzaamheden die binnen een traject plaatsvinden, gegeven. De duur van de werkzaamheden zal, samen met de andere aspecten, wel meewegen in de beoordeling of er sprake is van niet concurrerende arbeid. Als uitgangspunt kunnen onder meer de termijnen uit artikelen 4.1. en 4.2. van het BuWav worden genomen. Wanneer de duur van de werkzaamheden binnen de daar genoemde termijnen blijft, zal de duur van de werkzaamheden niet worden tegengeworpen.

Het is goed om in dit verband te melden dat de beslissing van UWV om zonder twv te mogen werken, los staat van het recht op verblijf in Nederland. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever en de vreemdeling zelf om (via de IND) zorg te dragen voor legaal verblijf in Nederland.

Voor alle werkzaamheden die in Nederland worden uitgeoefend, geldt dat de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) van toepassing is. Dit zal dus ook als minimumnorm gelden voor personen die activiteiten op grond van deze regeling uitoefenen.

Het is aan de werkgever of de dienstenafnemer in Nederland om te waarborgen dat de arbeidskracht ook daadwerkelijk betaald wordt op ten minste WML-niveau. Bij controle moet de in Nederland gevestigde werkgever kunnen aantonen dat minimaal WML betaald wordt.

Bij de toelating van het traject toetst UWV of het werkzaamheden betreft die niet concurrerend zijn met arbeidsaanbod uit Nederland, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, dan wel met arbeidsaanbod van andere vreemdelingen die vrij zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt. Alle aspecten, zoals de aard van de werkzaamheden in combinatie met het traject, het waardecriterium van het traject tot aan de duur van de activiteiten zullen meewegen in de toets of de werkzaamheden niet door reeds aanwezig aanbod kan worden uitgevoerd. Zo moet uit het geheel van de omstandigheden blijken waarom het voor de Nederlandse werkgever noodzakelijk is dat er arbeidskrachten voor de betreffende specialistische werkzaamheden naar Nederland komen.

Bekend is dat een deel van de mobiliteit van arbeidskrachten in het internationale handelsverkeer plaatsvindt in het kader van overplaatsing binnen een onderneming. Op de overkomst van deze personen voor langer dan 90 dagen is met ingang van 29 november 2016 Richtlijn 2014/66/EU46 (ICT-richtlijn) van toepassing. De ICT-richtlijn verbiedt de toepassing van een nationale regeling. Daardoor kunnen personen die onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen47 en langer dan drie maanden in Nederland willen werken, geen gebruik kunnen maken van de regeling voor internationale handel, diensten en samenwerking.48 Wanneer een werknemer buiten de reikwijdte van de ICT-richtlijn valt, maar er wel sprake is van overplaatsing binnen een onderneming, bestaat de nieuwe regeling naast de bepalingen in het BuWav en de RuWav zodat werkgevers zelf de keuze kunnen maken van welke procedure zij gebruik willen maken. Het is aan de werkgever om af te wegen wat hij daarbij belangrijk vindt. Hecht de werkgever waarde aan de toets van UWV over een bepaalde situatie, dan zal hij een twv kunnen aanvragen en daarmee zekerheid hebben over de tewerkstelling van de betreffende arbeidskracht. Dit neemt uiteraard enige tijd in beslag. Wanneer het gaat om werkzaamheden die vallen onder de vrijstellingen in het BuWav, kan de werkgever daar direct gebruik van maken en is hij geen tijd kwijt aan een procedure. Dat geeft flexibiliteit maar daar staat tegenover dat de situatie niet door UWV getoetst is en de werkgever zelf zal moeten beoordelen of de betreffende situatie onder de vrijstelling valt.

Deze regeling heeft naast de bestaande regelingen toegevoegde waarde omdat het zowel zekerheid als flexibiliteit biedt: zekerheid ten aanzien van het traject ‑dat wordt immers goedgekeurd door UWV‑ en tegelijkertijd flexibiliteit voor individuele arbeidskrachten omdat zij pas gemeld hoeven te worden zodra bekend is dat zij naar Nederland komen.

Proces

Een bedrijf kan door middel van aanmelding bij UWV voor de regeling in aanmerking komen. Na aanmelding en goedkeuring van het betreffende traject, inclusief bijbehorende werkzaamheden, hoeft geen twv meer te worden aangevraagd voor het laten werken van personen maar voldoet een melding bij UWV.

Gebruikmaking van de regeling begint dus met een verzoek tot toelating van een traject met bijbehorende werkzaamheden tot de regeling. Het verzoek wordt gedaan door de werkgever in Nederland die de buitenlandse arbeidskracht zal ontvangen. UWV toetst vervolgens of sprake is van een traject in het kader van internationaal handelsverkeer en of de werkzaamheden niet concurrerend zijn. De werkgever kan het traject voor een termijn van drie jaar aanmelden.

Wanneer UWV gecontroleerd heeft of aan de voorwaarden van de regeling is voldaan, ontvangt de werkgever in Nederland een besluit waartegen bezwaar en beroep openstaat. Voor de beslistermijn op deze aanvraag is aangesloten bij het huidige artikel 6 van de Wav, waarin een beslistermijn van vijf weken is opgenomen. Indien de beslissing positief is, kan de werkgever in het kader van en onder de voorwaarden van de regeling arbeidskrachten aanmelden en in Nederland laten werken.

Als het traject na drie jaar nog voortduurt, kan opnieuw een aanvraag voor een traject van drie jaar gedaan worden. Als zich wijzigingen voordoen met betrekking tot het aangemelde traject of de daarbij behorende werkzaamheden, doet de werkgever een aanvraag tot wijziging van het traject. UWV beoordeelt of het traject nog steeds onder de regeling valt en geeft een besluit af voor wijziging. Voor de beslissing op een wijziging geldt eveneens een beslistermijn van vijf weken.

Als bekend is wanneer de buitenlandse personen naar Nederland komen, meldt de in Nederland gevestigde werkgever aan UWV de persoonsgegevens en de periode waarin en de plaats waar de werkzaamheden worden uitgeoefend. Blijft de persoon langer in Nederland dan de periode die gemeld is, dan moet er opnieuw een melding gedaan worden. Melding gebeurt door middel van een door UWV opgesteld meldingsformulier. In de Regeling melding Wet arbeid vreemdelingen wordt neergelegd onder welke voorwaarden de melding plaatsvindt.

Bij beëindiging van het traject heeft de werkgever een actieve informatieplicht en meldt hij dat binnen drie maanden aan UWV. Voor intrekking van de vrijstelling wordt aangesloten bij de intrekkingsgronden van de Wav met betrekking tot twv’s, genoemd in de artikelen 12 en 12a van die wet.

Boeteverleden

Als een van de voorwaarden is opgenomen dat bij de werkgever in de periode vijf jaar voorafgaande aan het verzoek geen overtreding is geconstateerd op grond van arbeidswetgeving (inclusief de Wav). Hiermee wordt voorkomen dat bedrijven die zich niet aan geldende wet- en regelgeving houden tegelijkertijd wel de mogelijkheid krijgen gebruik te maken van flexibele regelingen. Het kabinet wil zo misbruik van regelgeving voorkomen.

Het meewegen van het boeteverleden leidt soms tot onwenselijke uitkomsten. Zo kan een relatief licht vergrijp tot uitsluiting van de pilot leiden. Bij een verzoek om toelating tot de regeling zijn er daarom met betrekking tot het boeteverleden een aantal factoren die bij de beoordeling kunnen meewegen. Het hebben begaan van een ernstige overtreding, zoals gedefinieerd in de besluiten van de arbeidswetten11, de omstandigheid van illegaal verblijf van de vreemdeling, de werkplek waar de eerdere overtredingen zijn begaan en het aantal personen dat betrokken is in verhouding tot het aantal werknemers van het bedrijf zijn factoren die daarbij van belang zijn.

Alleen boetes die onherroepelijk zijn geworden, zullen in de beoordeling meewegen.

De flexibiliteit van de regeling komt op verschillende manieren tot uitdrukking. Aangezien gegevens over het traject en de werkzaamheden al vooraf bekend en getoetst zijn, kan de werkgever in een later stadium – als bekend is wie wanneer naar Nederland komt – nog de persoonsgegevens van de buitenlandse arbeidskracht doorgeven. Ook is het in het kader van het traject mogelijk meerdere keren voor een kortere periode eenzelfde persoon aan te melden. Hierin verschilt deze regeling van de procedure bij het aanvragen van een twv.

De regeling ondersteunt de behoeften van het internationale bedrijfsleven, terwijl tegelijkertijd de bescherming van de Nederlandse arbeidsmarkt niet uit het oog wordt verloren.

Artikelsgewijs

In het eerste lid is de reikwijdte van dit artikel neergelegd. De vrijstelling geldt voor werkzaamheden binnen het kader van een vooraf aangemeld traject in het kader van internationale handel, diensten en samenwerking, waarbij het noodzakelijk is dat er arbeidskrachten naar Nederland komen. Omdat zowel de trajecten als de werkzaamheden van uiteenlopende aard kunnen zijn, is in het artikel geen uitputtende definitie van mogelijke trajecten of werkzaamheden gegeven. Omdat het gaat om trajecten in het kader van internationale handelscontacten, moet de relatie tussen het in Nederland gevestigde bedrijf en het bedrijf in het buitenland aangetoond worden.

In het vierde lid is neergelegd dat de toelating van het traject door UWV een maximale duur van drie jaar kent. Aan de werkzaamheden als zodanig is geen maximum termijn verbonden. Naast werknemers van een in het buitenland gevestigde werkgever kunnen ook directeur-grootaandeelhouders en opdrachtnemers van een in het buitenland gevestigd bedrijf van dit artikel gebruik maken, wanneer het traject is goedgekeurd. Omdat deze twee categorieën niet kunnen worden beschouwd als werknemers van een buitenlandse onderneming zijn zij apart in het artikel opgenomen.

Het vijfde lid bepaalt dat bij de aanvraag tot toelating van een traject door UWV wordt getoetst of de beoogde werkzaamheden niet concurrerend zijn met het arbeidsaanbod van Nederlanders, vreemdelingen waarop het vrije verkeer van werknemers van toepassing is, en vreemdelingen die een vergunning hebben op grond van de Vreemdelingenwet 2000 waaruit blijkt dat geen beperkingen zijn verbonden aan het verrichten van arbeid. Hierbij wordt getoetst aan het geheel van de verschillende criteria, genoemd in het vijfde lid; als uit deze integrale toets blijkt dat er sprake is van concurrentie met het voornoemde arbeidsaanbod, wordt de toelating van het traject tot dit artikel geweigerd. Als zich wijzigingen voordoen met betrekking tot het aangemelde traject of de daarbij behorende werkzaamheden, doet de werkgever een aanvraag tot wijziging van het traject.

Voor de weigeringsgronden uit onderdeel b van het vijfde lid is aangesloten bij de weigeringsgronden met betrekking tot twv’s uit artikel 9, eerste lid, onderdeel i, van de Wav. Toelating van het traject kan worden geweigerd wanneer er sprake is van een ernstige overtreding van een van de genoemde arbeidswetten. Met «ernstige overtreding» wordt hier bedoeld hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 7:2, derde lid, Arbeidstijdenbesluit, artikel 9.10a, derde lid, Arbeidsomstandighedenbesluit, artikel 3, derde lid, Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag, artikel 10.1, derde lid, van dit besluit, en artikel 3, derde lid, Besluit arbeidsbemiddeling. Ook het aantal personen dat bij de overtreding betrokken is, in verhouding tot het aantal werknemers van het bedrijf, en de plaats in de keten waar de overtreding is geconstateerd zal worden meegewogen bij de beoordeling. Voor intrekking van de toelating van het traject, zoals neergelegd in het zesde lid, is eveneens aangesloten bij de intrekkingsgronden van de Wet arbeid vreemdelingen met betrekking tot twv’s, genoemd in de artikelen 12 en 12a van de Wet arbeid vreemdelingen. Voor de weging hiervan geldt hetzelfde als voor de weigeringsgrond van de vrijstelling uit het derde lid.

Op grond van artikel 2a van de Wet arbeid vreemdelingen bestaat voor de Nederlandse werkgever een meldingsplicht voor de werknemers die op grond van dit artikel in Nederland tewerkgesteld worden. In de Regeling melding Wet arbeid vreemdelingen is neergelegd onder welke voorwaarden de melding plaatsvindt. Bij beëindiging van het traject meldt de werkgever dit binnen drie maanden aan UWV. Wanneer de werkgever nalaat dit te doen, kan dit ertoe leiden dat een nieuwe aanvraag tot toelating van een traject tot dit artikel wordt geweigerd, zoals is bepaald in het vijfde lid, onderdeel d, van dit artikel.

Artikel 6.1. Vreemdeling met verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd49

Gelet op de hoge werkloosheid onder vreemdelingen met een vergunning tot verblijf bepaalde tijd asiel, is het wenselijk dat deze vreemdelingen zo min mogelijk belemmeringen ondervinden bij het zoeken van werk. Om de arbeidsparticipatie van die categorie vreemdelingen te vergroten geldt voor deze categorie geen twv-plicht.

Artikel 6.2. Asielaanvraag langer dan 6 maanden in behandeling50

In dit artikel is bepaald dat het voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning asiel hebben aangevraagd en daarvoor blijkens een verklaring van de Minister van Justitie en Veiligheid rechtmatig in Nederland verblijven en reeds 6 maanden in procedure zijn, in afwachting van de beslissing op de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning of op het bezwaarschrift of beroepsschrift, mogelijk is om arbeid te verrichten. Het verrichten van arbeid mag de mogelijke terugkeer van deze vreemdelingen naar hun land van herkomst niet belemmeren en geen gevolgen hebben voor de verblijfsrechtelijke positie van betrokkene. Met het oog hierop is het verrichten van arbeid door asielzoekers alleen toegestaan als daarvoor een twv is afgegeven. Bovendien is de maximale duur van het verrichten van arbeid gelimiteerd tot 24 weken in een periode van 52 weken. Een twv voor deze arbeid is op grond van artikel 11, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, niet vatbaar voor verlenging.

Het verrichten van arbeid is gelimiteerd tot 24 weken omdat een te forse toegestane werkperiode, (ten onrechte) opgevat zou kunnen worden als een publiek signaal dat permanent verblijf in ons land waarschijnlijk is. Ook in de rechtspraak zou dit argument een rol kunnen gaan spelen. Het uitgangspunt van het kabinet is tevens dat voor deze categorie geen rechten op uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontstaan. Door 24 weken per 52 weken toe te staan blijft dan ook hiermee binnen de algemene referte eis van de WW van 26 weken. Het levert namelijk een complexe situatie op als de vreemdeling vertrekplichtig wordt en nog WW-gerechtigd is. De verruiming van arbeidsmogelijkheden is zodoende in duur afhankelijk van het niet laten ontstaan van WW-rechten. In verband daarmee mag binnen de genoemde 24 weken niet meer dan 14 weken worden gewerkt als artiest, musicus, filmmedewerker of werknemer die musici of artiesten technisch ondersteunt bij hun optreden. Het onderscheid in twee groepen heeft te maken met de referte-eis van de WW. Bij artiesten, musici, filmmedewerkers en werknemers die dezen technisch ondersteunen ontstaat er eerder dan bij overige beroepen een recht op een uitkering op basis van de WW. Voorts is geregeld dat de toegestane arbeid onder marktconforme voorwaarden verricht moet worden.

Tot de in het eerste lid, onderdeel a, genoemde categorie vreemdelingen behoren asielzoekers die zowel centraal op grond van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers als decentraal op grond van de Regeling Opvang Asielzoekers worden opgevangen. De verwijzing in het eerste lid, onderdeel a, naar verstrekkingen bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt, is bewust algemeen gehouden, nu niet valt uit te sluiten dat deze regelingen zullen worden gewijzigd.

Artikel 6.3. Vreemdeling die verblijft met instemming51

Op grond van artikel 4 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) is het verbod om een vreemdeling zonder twv te laten werken niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die beschikt over een krachtens de Vreemdelingenwet afgegeven vergunning, welke is voorzien van een aantekening van de Minister van Justitie en Veiligheid, waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden met betrekking tot het verrichten van arbeid. Een dergelijke aantekening wordt onder andere vermeld op de vergunning van een vreemdeling die tot Nederland is toegelaten voor verblijf bij de Nederlandse echtgeno(o)t(e) of partner of een niet-Nederlandse echtgeno(o)t(e) of partner, aan wie arbeid vrij is toegestaan.

Wordt de relatie verbroken, dan wordt de vergunning met het verblijfsdoel «verblijf bij partner» ingenomen. Aan de betrokken vreemdeling wordt dan doorgaans weliswaar toegestaan om in afwachting van de beslissing op het verzoek om voortgezet verblijf in Nederland te verblijven, maar betrokkene beschikt niet meer over een krachtens de Vreemdelingenwet afgegeven vergunning zoals genoemd in artikel 4, eerste lid, Wav. Het gevolg hiervan is dat de vreemdeling slechts in Nederland arbeid mag verrichten, indien daartoe aan de werkgever een twv is verleend. De afgifte van die vergunning moet aan alle wettelijke weigeringsgronden (o.a. beschikbaarheid prioriteitgenietend aanbod) worden getoetst, zodat er een reële mogelijkheid bestaat dat de twv moet worden geweigerd.

Voor de vreemdelingen die ten tijde van de inname van de verblijfsvergunning al een werkkring hadden kan dit ongewenste gevolgen hebben. Het weigeren van de twv brengt immers met zich mee dat de werkgever, wil hij zich niet schuldig maken aan illegale tewerkstelling, de vreemdeling zal moeten ontslaan. Dit ontslag is te meer ongewenst als nadien door de Minister van Justitie en Veiligheid voortgezet verblijf wordt toegestaan. Betrokkene krijgt dan wederom een verblijfsvergunning met de tekst «arbeid is vrij toegestaan», zodat achteraf gezien het ontslag zinloos is geweest.

Daarnaast worden vreemdelingen die ten tijde van de inname van de verblijfsvergunning geen werkkring hadden, belemmerd in het aanvaarden van een werkkring. Dit is ongewenst in het geval nadien voortgezet verblijf wordt toegestaan.

Teneinde vorenbedoeld gevolg te voorkomen zal in het kader van de uitvoering van de Vreemdelingenwet bij inname van de verblijfsvergunning met de aantekening «arbeid is vrij toegestaan» een sticker in het paspoort aangebracht worden, waarop eveneens die aantekening is vermeld. Deze sticker, in combinatie met de onderhavige wijziging, brengt met zich mee dat vreemdelingen, al dan niet in het bezit van een werkkring, die vrij tot de Nederlandse arbeidsmarkt waren toegelaten en bij het toestaan van voortgezet verblijf wederom vrij tot de Nederlandse arbeidsmarkt toegelaten zullen worden, gedurende de interimperiode – de periode waarin zij niet langer over een verblijfsvergunning beschikken, maar wel in Nederland mogen verblijven in afwachting van de beslissing op hun verzoek voortgezet verblijf toe te staan – hun vrije toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt behouden.

Artikel 6.4. Vreemdeling in afwachting van beslissing op een aanvraag verlenging gecombineerde vergunning52

Dit artikel regelt de vrijstelling van het verbod een vreemdeling arbeid te laten verrichten zonder twv of gecombineerde vergunning voor werkgevers van vreemdelingen voor wie een verlenging is aangevraagd van een gecombineerde verblijfsvergunning voor verblijf en arbeid, tot het moment dat de IND op de verlengingsaanvraag heeft beslist. De vrijstelling is niet van toepassing gedurende een eventuele bezwaar- en beroepfase na afwijzing van de verlengingsaanvraag.

De verlenging dient tijdig te zijn aangevraagd, dat wil zeggen dat deze is ontvangen, uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur van de gecombineerde vergunning verstrijkt, dan wel dat de aanvraag niet tijdig is ingediend door omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen. Hiermee is aansluiting gezocht bij artikel 3.80 Vreemdelingenbesluit 2000.

De verlengingsaanvraag dient te zijn aangevraagd ten behoeve van dezelfde werkzaamheden bij de werkgever waarvoor de vreemdeling reeds eerder in het bezit was gesteld van een gecombineerde vergunning (zoals vermeld op het aanvullend document als onderdeel van de gecombineerde vergunning), en ook is de vrijstelling slechts van toepassing op deze zelfde werkzaamheden bij dezelfde werkgever. Voorwaarde voor de vrijstelling is eveneens dat de vreemdeling beschikt over een door de IND afgegeven sticker in het paspoort met daarop een aantekening waaruit blijkt dat arbeid, gedurende de periode dat er nog niet op de verleningsaanvraag is beslist, bij deze specifieke werkgever is toegestaan. Voor werkzaamheden bij een andere werkgever blijft een twv vereist.

Artikel 7.1. Gezinsleden
Onderdeel a, onder 1°53

De arbeidsmarktpositie van gezinsleden van de kennismigrant bepaalt voor een belangrijk deel de bereidheid van een kennismigrant om in een ander land arbeid te verrichten. Om Nederland voor kennismigranten aantrekkelijker te maken als land van vestiging, heeft het kabinet besloten dat de gezinsleden van een kennismigrant, die recht hebben op een verblijfsvergunning voor verblijf bij de kennismigrant, vrij zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt, voor zolang zij over deze vergunning beschikken. Indien de kennismigrant zijn status als kennismigrant verliest, of indien de gezinsleden een andere verblijfstitel aanvragen, verliest de echtgenoot/partner in beginsel, de aantekening op de verblijfsvergunning dat arbeid vrij is toegestaan en een twv niet is vereist.

In onderdeel a, onder 1°, wordt voorzien in de vrije toegang tot de arbeidsmarkt van gezinsleden van kennismigranten die op grond van de Nederlandse kennismigrantenregeling (artikel 3.4, eerste lid, onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000) zijn toegelaten.

Onderdeel a, onder 2°54

In onderdeel a, onder 2° is de toegang tot de arbeidsmarkt geregeld van de gezinsleden van de houder van de (door de Nederlandse overheid afgegeven) Europese blauwe kaart.

Onderdeel a, onder 3°55

Dit onderdeel heeft betrekking op de implementatie van artikel 19, zesde lid, van Richtlijn 2014/66/EU. Hiermee is net als voor gezinsleden van Europese blauwe kaarthouders een arbeidsmarktvrijstelling geregeld voor gezinsleden van binnen een onderneming overgeplaatste personen. De vrijstelling ziet ook op gezinsleden die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd hebben voor verblijf bij een hoofdpersoon die in Nederland verblijft voor langetermijnmobiliteit.

In onderdeel a, onder 4°56

Onderzoek57 wijst uit dat het aantal buitenlandse zelfstandigen dat in Nederland wil blijven sterk wordt beïnvloed door de mogelijkheid voor partners om te kunnen werken. Om het vestigingsklimaat voor ondernemers te bevorderen wordt met deze wijziging geregeld dat familie- of gezinsleden van buitenlandse zelfstandigen kunnen werken zonder in het bezit te hoeven zijn van een twv of gvva.

In artikel 7.1., onderdeel a, onder 4° van het BuWav wordt een familie- of gezinslid van een vreemdeling met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking van «zelfstandige» op grond van artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van de Wav, vrijgesteld van de twv- of gvva-plicht.

In onderdeel a, onder 5°58

Uit onderzoek blijkt dat beperkte studie- en werkmogelijkheden voor familie- en gezinsleden kennismigranten kunnen doen besluiten om Nederland te verlaten.59 Daarom krijgen familie- en gezinsleden van essentieel personeel van startup (artikel 2.7.), de arbeidsmarktaantekening «arbeid toegestaan, twv niet vereist». Uit die aantekening blijkt dat familie- of gezinsleden van het essentieel personeel van startende innovatieve ondernemingen kunnen werken zonder in het bezit te hoeven zijn van een twv of gvva. Deze arbeidsmarktaantekening geldt zolang het essentieel personeel van de startup op grond van artikel 2.7. is vrijgesteld van de twv-plicht.

Hiermee wordt aangesloten bij de arbeidsmarktaantekening van gezinsleden van vergelijkbare groepen, zoals kennismigranten, onderzoekers en zelfstandigen. Als de regeling vervalt, vervalt ook de mogelijkheid van vrijstelling voor het essentieel personeel en daarmee ook de arbeidsmarktaantekening voor familie- en gezinsleden.

Gelet hierop wordt in dit onderdeel geregeld dat het familie- of gezinslid van het essentiële personeel van de startende innovatieve onderneming, op grond van artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van de Wet arbeid vreemdelingen, vrij is op de arbeidsmarkt. Artikel 7.2. is van toepassing. Hierdoor kan een persoon die de status van familie- of gezinslid verliest, geen gebruik maken van artikel 7.2.

Onderdeel b onderdeel 1°60

Na gezinshereniging krijgen de tot Nederland toegelaten gezinsleden in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen dezelfde positie als degene die reeds in Nederland verblijft. De in deze onderdelen neergelegde wijzigingen brengen daarin geen verandering, behoudens dat gezinshereniging met een rechtmatig in Nederland verblijvende gemeenschapsonderdaan thans expliciet gelijk wordt gesteld aan gezinshereniging met een in Nederland woonachtige Nederlander.

Onderdeel c61

Voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben onder een beperking verband houdend met onderzoek als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, is het verrichten van arbeid vrij toegestaan. In onderdeel c is geregeld dat voor gezinsleden die in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning, omdat zij op grond van het vreemdelingenrecht afhankelijk zijn van de vreemdeling met een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met onderzoek, eveneens het verrichten van arbeid vrij is toegestaan.

Onderdeel d62

Het kabinet besloten heeft dat voortaan voor vreemdelingen die nu een verblijfsvergunning hebben met de beperking «tijdelijke humanitaire gronden» of «niet-tijdelijke humanitaire gronden» als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onderdelen q en s, van het Vreemdelingenbesluit 2000 het verrichten van arbeid vrij is toegestaan. Voor gezinsleden die in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning, omdat zij op grond van het vreemdelingenrecht afhankelijk zijn van de vreemdeling met een van bovengenoemde verblijfsvergunningen, is eveneens het verrichten van arbeid vrij toegestaan.

Bovengenoemde verblijfsvergunningen zullen voortaan worden verstrekt met de arbeidsmarktaantekening «arbeid vrij toegestaan, twv niet vereist».

Artikel 7.2. Vreemdeling met eerdere aantekening artikel 4 Wav63

Vreemdelingen met uitzondering van de vreemdeling, genoemd in de artikelen 7.1, onder a, en 7.4, die in het verleden heeft beschikt over een krachtens de Vreemdelingenwet of Vreemdelingenwet 2000 afgegeven vergunning met daarop een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet, die is afgegeven op grond van het tweede lid van dat artikel en die nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd, maar van wie de verblijfsstatus bijvoorbeeld vanwege echtscheiding wijzigt, behouden indien voortgezet verblijf wordt toegestaan, deze aantekening.

Nu is beoogd dat artikel 7.2. slechts van toepassing is op de specifieke categorieën, genoemd in artikel 4, tweede lid, Wav is het artikel hiermee in overeenstemming gebracht.

Artikel 7.3. Ononderbroken periode zeevaart of mijnbouw64

Indien deze vreemdelingen toestemming krijgen in Nederland te verblijven, worden vanwege hun langjarige band met de Nederlandse arbeidsmarkt zonder dat van vergunningplicht sprake was, ook aan arbeidsmarktdeelname geen beperkingen gesteld.

Artikel 7.4. Zoekjaar65

Hoogopgeleiden zijn welkom in Nederland ter versterking van onze concurrentiepositie en kenniseconomie.

Aan vreemdelingen kan op een later moment opnieuw een zoekjaar kan worden verleend, mits zij op een andere grond het zoekjaar aanvragen dan de vorige keer (zie artikel 3.42, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000). Te denken valt aan de vreemdeling die in Nederland een masteropleiding heeft afgerond, op grond daarvan het zoekjaar wordt verleend en in het zoekjaar besluit te gaan promoveren. Na het behalen van de doctorgraad kan de vreemdeling dan op grond van de doctorgraad opnieuw in aanmerking komen voor het zoekjaar om een baan te vinden als kennismigrant of arbeid als zelfstandige te verrichten. Het is niet mogelijk om een tweede zoekjaar te verlenen als de omstandigheden van de aanvrager ongewijzigd zijn.

Houders van een zoekjaarvergunning dienen over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Indien zij daarover niet beschikken en een beroep doen op de algemene middelen, dan kunnen zij hun verblijfsrecht verliezen (d.w.z. een beroep op de bijstand of een andere inkomensvervangende uitkering waarvoor geen premies zijn afgedragen; een beroep op toeslagen kan wel).

Gelet hierop geldt voor de doelgroep, bedoeld in artikel 3.42 van het Vreemdelingenbesluit 2000 geen twv-plicht. Hiermee wordt de promotie van Nederland als aantrekkelijk vestigingsland makkelijker. Dit sluit aan bij het actieplan «Make it in the Netherlands»66 en het kabinetsbeleid om internationale studenten te binden en behouden voor Nederland.

Artikel 7.5. Humanitaire gronden67

Het kabinet heeft besloten dat voortaan voor vreemdelingen die nu een verblijfsvergunning hebben met de beperking «tijdelijke humanitaire gronden» of «niet-tijdelijke humanitaire gronden» als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onderdelen q en s, van het Vreemdelingenbesluit 2000 het verrichten van arbeid vrij is toegestaan.

Deze verblijfsvergunningen worden verleend onder de beperking «tijdelijke humanitaire gronden» en «niet-tijdelijke humanitaire gronden». Bij de vrijstelling van de twv-plicht wordt naar deze benaming verwezen. Deze verblijfsvergunningen worden verstrekt met de arbeidsmarktaantekening «arbeid vrij toegestaan, twv-plicht niet vereist».

Artikel 7.6. Economisch niet-actieve langdurige ingezetene of vermogende vreemdeling68

In dit artikel is geregeld dat vermogende vreemdelingen en economisch niet-actieve langdurig ingezetenen vrije toegang tot de arbeidsmarkt hebben.

Artikel 7.7. In afwachting van verzoek om Nederlanderschap69

In dit artikel is geregeld dat aan degenen die in Nederland verblijven voor het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, vrije toegang tot de arbeidsmarkt wordt gegeven. Bij procedures op grond van dat artikel zal het met name gaan om situaties waarin iemand wil laten vaststellen dat hij van rechtswege het Nederlanderschap heeft verkregen of waarin iemand bestrijdt dat hij géén Nederlander zou zijn geworden. Omdat Nederlanders vrije toegang tot de arbeidsmarkt hebben, wordt deze ook geregeld voor degenen die op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap laten vaststellen of zij Nederlander zijn.

Artikel 7.8. Vrijwilligerswerk70

Een aanvrager van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel zal, zolang hij nog in afwachting is van een beslissing op zijn verblijfsvergunningsaanvraag of een tegen een zodanige beslissing ingesteld bezwaar of beroep, en die niet voor uitzetting in aanmerking komt, onbetaald vrijwilligerswerk mogen verrichten zonder dat het twv-plicht op grond van de Wav geldt. Hetzelfde geldt ten aanzien van een vreemdeling die over een vergunning tot bepaalde tijd (regulier of asiel) beschikt, dan wel die aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije een verblijfsrecht kan ontlenen. De vrijstelling ten aanzien van vrijwilligerswerk blijft ook gelden in gevallen waarin een vreemdeling niet meer beschikt over een verblijfsvergunning of verblijfsrecht, in de zin van artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000, doch waarin hij, in verband met een met het oog op voortgezet verblijf ingediende aanvraag of bezwaar- of beroepschrift, wel een verblijfsrecht heeft als bedoeld in artikel 8, onder f, g, of h van de Vreemdelingenwet 2000.

Het is voor niet onrechtmatig in Nederland verblijvende asielzoekers van belang, dat deze in de gelegenheid worden gesteld om vrijwilligerswerk te verrichten. Het verrichten van vrijwilligerswerk biedt asielzoekers een mogelijkheid om de gedwongen inactiviteit te doorbreken en biedt aldus een uitlaatklep tegen verveling en spanning. Voor de asielzoekers die in de centrale opvang verblijven kan het bovendien hospitalisering voorkomen en in het verlengde daarvan de kwaliteit van het verblijf in het opvangcentrum verhogen. Voorts stelt het verrichten van vrijwilligerswerk de asielzoekers niet alleen in de gelegenheid om verantwoordelijkheid te dragen voor aangelegenheden die niet direct de eigen persoon en woonomgeving betreffen, maar ook in de gelegenheid om iets te doen voor de samenleving. Gebleken is dat veel asielzoekers met name de mogelijkheid om iets terug te doen voor de Nederlandse samenleving zeer op prijs zouden stellen.

Het verrichten van vrijwilligerswerk draagt bij tot een verdere zelfontplooiing van de asielzoekers en kan worden beschouwd als een vorm van maatschappij-oriëntatie. Het feit dat een asielzoeker reeds ervaring heeft met werkzaamheden buiten het centrum of de decentrale opvang zal een eventuele latere inburgering vereenvoudigen. Overigens is het verrichten van vrijwilligerswerk niet alleen vanuit het perspectief van de asielzoekers van belang, het heeft ook een maatschappelijk belang. Verwacht mag worden dat het verrichten van vrijwilligerswerk door asielzoekers een positieve bijdrage zal leveren aan het maatschappelijk draagvlak voor de opvang van asielzoekers.

Omdat de grens tussen vrijwilligerswerk en onbetaald, c.q. zeer laag betaald werk diffuus kan zijn, is in het artikel uitdrukkelijk opgenomen dat de onbeloonde arbeid die een asielzoeker of een houder van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf zal gaan verrichten «naar het oordeel» van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daadwerkelijk geen winstoogmerk heeft en een algemeen maatschappelijk doel dient. Aldus wordt mede voorkomen dat van de vrijwillige inzet van deze vreemdelingen misbruik wordt gemaakt door deze vreemdelingen, zonder twv, feitelijk als goedkope arbeidskrachten in te zetten. Tevens wordt voorkomen, dat werkzoekenden c.q. werkenden van reguliere dan wel gesubsidieerde arbeidsplaatsen worden afgehouden respectievelijk verdrongen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen maakt haar oordeel kenbaar in een schriftelijke verklaring aan de werkgever.

Uiteraard behoeft een werkgever geen uitsluitsel aan het UWV te vragen, indien hij in een eerder stadium met betrekking tot diezelfde vrijwilligersactiviteiten/hetzelfde vrijwilligersproject van het UWV reeds vernomen heeft dat dit artikel daarop van toepassing is.

Mocht het UWV overigens van mening zijn dat de arbeid, waarvoor de vrijwillige inzet van asielzoekers en houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf wordt beoogd, het karakter van vrijwilligerswerk ontbeert, dan is uiteraard een twv vereist. Tegen een eventuele weigering van die vergunning kan de werkgever bezwaar en beroep aantekenen.

Artikel 7.9 Arbeid in het kader van strafrechtelijke veroordeling71

Alle gedetineerden hebben recht op deelname aan de in de penitentiaire inrichting beschikbare arbeid, dus ook vreemdelingen. Dit is vastgelegd in artikel 47 van de Penitentiaire beginselenwet. Deze arbeid kan zowel binnen als buiten de penitentiaire inrichting plaatsvinden. De Wav bevat geen bepalingen voor gedetineerde vreemdelingen die arbeid verrichten, hetgeen in beginsel betekent dat er een twv is vereist, die volledig wordt getoetst aan de Wav. Dit geldt ook voor vreemdelingen aan wie een taakstraf is opgelegd op grond van het Wetboek van Strafrecht.

In dit artikel wordt geregeld dat voor het verrichten van arbeid door gedetineerde vreemdelingen, zowel binnen als buiten de Penitentiaire inrichting, alsmede voor het verrichten van een taakstraf, geen twv is vereist.

Artikel 8.1. Seksuele handelingen72

Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 8, eerste lid, onder g, van de Wet arbeid vreemdelingen.

Zoals in de memorie van toelichting bij de Wet arbeid vreemdelingen (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 17) is opgemerkt, is de bevoegdheid om bepaalde categorieën werkzaamheden uit te sluiten van de mogelijkheid hiervoor een twv af te geven, geïntroduceerd om te voorkomen dat personen tot Nederland moeten worden toegelaten in vacatures waarvan vervulling door vreemdelingen niet in het Nederlands belang wordt geacht.

Aan deze bevoegdheid is in dit artikel zodanig invulling gegeven dat voor werk dat geheel of voor een deel bestaat uit het verrichten van seksuele handelingen geen twv of gecombineerde vergunning wordt verleend. Dit geldt onder andere voor tewerkstelling in de prostitutie. Daarnaast vallen onder dit artikel ook verwante werkzaamheden bijvoorbeeld als animeermeisje of in seks-shows.

Artikel 8.2. Noord-Koreaanse nationaliteit73

Met deze wijziging wordt uitvoering gegeven aan VN-resolutie 2371 (2017). Ter uitvoering van deze resolutie heeft de Raad van de Europese Unie op 14 september 2017 het Besluit (GBVB) 2017/1562 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2016/849 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea (PbEU 2017, L 237) uitgebracht. In de resolutie, en in het nieuwe artikel 26bis van Besluit (GBVB) 2016/849 is vastgesteld dat de lidstaten niet meer werkvergunningen aan Noord-Koreanen afgeven dan op het moment van het aannemen van de resolutie waren verleend en geldig waren. Het doel van deze resolutie is te voorkomen dat vreemdelingen met de Noord-Koreaanse nationaliteit in het buitenland werken om geld te verdienen, waarmee Noord-Korea zijn kernwapenprogramma financiert. Ten tijde van het aannemen van de resolutie waren er in Nederland geen werkvergunningen of gecombineerde vergunningen tot verblijf en arbeid afgegeven. Daarom is er voor deze categorie van vreemdelingen eveneens een nul-quotum neergelegd in het BuWav. Naast een nul-quotum voor twv’s en gecombineerde vergunningen voor verblijf en arbeid is ook geregeld dat de verschillende uitzonderingen op de vergunningplicht in het BuWav niet van toepassing zijn op vreemdelingen met de Noord-Koreaanse nationaliteit. Hoewel de VN-resolutie (en het GBVB-besluit, wat een implementatie van de VN-resolutie in de rechtsorde van de EU vormt) enkel ziet op de afgifte van werkvergunningen, zou het nuttig effect van de resolutie ontnomen worden wanneer vreemdelingen met de Noord-Koreaanse nationaliteit onder één van de verschillende uitzonderingen in Nederland arbeid zouden verrichten. De uitzonderingen op de verplichting uit artikel 2 Wav, die om verschillende redenen in het BuWav zijn opgenomen, zouden afbreuk doen aan de bedoeling van de resolutie en eenvoudige omzeiling van het nul-quotum mogelijk maken.

De uitzonderingen uit het BuWav ten aanzien van het deelnemen aan sportwedstrijden, het internationale verkeer of de zeevaart, het verrichten van vrijwilligerswerk, ten aanzien van vreemdelingen met de vluchtelingenstatus, en vreemdelingen die in het kader van grensoverschrijdende dienstverrichting tijdelijk arbeid in Nederland verrichten blijven ten aanzien van Noord-Koreaanse vreemdelingen in stand. Met het verrichten van deze vormen van arbeid wordt of het doel van de resolutie – het voorkomen dat Noord-Koreaanse vreemdelingen in Nederland geld verdienen – niet aangetast, of er komt geen of slechts een beperkte binding met de Nederlandse rechtssfeer tot stand, of het internationaal of Europees recht verplicht tot het verlenen van toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt.

Met de invoering van het nul-quotum en de afwijkingen van de uitzonderingen uit het BuWav wordt een onderscheid gemaakt tussen vreemdelingen met de Noord-Koreaanse nationaliteit, en vreemdelingen zonder de Noord-Koreaanse nationaliteit. Daarmee wordt direct onderscheid gemaakt naar nationaliteit, wat een inbreuk vormt op onder meer artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten. Dit onderscheid vloeit – voor wat betreft het nulquotum als zodanig – rechtstreeks voort uit resolutie 2371. Deze resolutie is gebaseerd op hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties. Artikel 103 van het VN-handvest schrijft voor dat in geval van strijdigheid van verplichtingen van de leden de VN met verplichtingen krachtens andere overeenkomsten, verplichtingen krachtens het VN-Handvest voorrang hebben.

VN-resolutie 2371 biedt (in de Nederlandse situatie, waar op 5 augustus 2017 geen twv’s waren afgegeven) geen ruimte om op een andere manier uitvoering te geven aan deze resolutie dan door middel van een nul-quotum voor onderdanen van Noord-Korea. Deze verplichting om onderscheid te maken naar nationaliteit volgt daarmee rechtstreeks uit de resolutie. De keuze om ten aanzien van Noord-Koreaanse vreemdelingen af te wijken van de verschillende uitzonderingen uit het BuWav hangt nauw samen met de VN-resolutie, maar is geen verplichting die daar rechtstreeks uit volgt. Het onderscheid naar nationaliteit dat hiermee gemaakt wordt, wordt echter gerechtvaardigd geacht, nu hiermee voorkomen wordt dat het nuttig effect aan de VN-resolutie wordt ontnomen. Er is geen andere mogelijkheid aanwezig om te voorkomen dat Noord-Koreaanse vreemdelingen geld in Nederland verdienen wat mogelijk gebruikt wordt om het kernwapenprogramma van Noord-Korea te financieren. Deze aanvullende maatregelen ten opzichte van het nul-quotum zijn dan ook noodzakelijk om te waarborgen dat het Nederlandse beleid overeenstemt met de standpunten van de EU. Deze eis volgt uit artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat mede ten grondslag ligt aan Besluit (GBVB) 2017/1562.

Op grond van artikel 5a van de Wet arbeid vreemdelingen geldt een nulquotum voor vreemdelingen met de Noord-Koreaanse nationaliteit. Artikel 5a van de Wav biedt de grondslag voor het stellen van een limiet aan het verlenen van twv’s of gecombineerde vergunningen voor verblijf en arbeid. Hieronder is ook de ruimte gelaten om deze limiet op nul te stellen (Handelingen II, 2012/13, 33 475, nr. 3, p. 5–6).

Met betrekking tot vreemdelingen met de Noord-Koreaanse nationaliteit wordt geregeld dat verschillende uitzonderingen op het verbod uit artikel 2 Wet arbeid vreemdelingen in dit besluit niet van toepassing zijn. Enkele uitzonderingen zijn nog steeds van toepassing op vreemdelingen met de Noord-Koreaanse nationaliteit. Allereerst gaat het dan om het verrichten van arbeid waarmee slechts een zeer beperkte binding met de Nederlandse rechtssfeer of arbeidsmarkt ontstaat, en geen Nederlands geld wordt verdiend. Het gaat om de uitzondering ten aanzien van het deelnemen aan sportwedstrijden (artikel 4.3., eerste lid, onderdeel c), het verrichten van werkzaamheden in het internationale verkeer (artikel 4.5., onderdeel a), het verrichten van arbeid aan boord van een zeeschip (artikel 4.5., onderdeel b), en het verrichten van vrijwilligerswerk, onder andere door een asielzoeker (artikel 7.8.), arbeid in detentie (artikel 7.9.) of stage door een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel heeft aangevraagd (artikel 3.2.). Daarnaast blijven de uitzonderingen ten aanzien van het verrichten van arbeid door een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning asiel (artikel 6.1.) in stand. Vreemdelingen met deze status hebben op grond van internationaal- en Europeesrechtelijke bepalingen recht op toegang tot de arbeidsmarkt, en bovendien wordt het met betrekking tot deze groep zeer onaannemelijk geacht dat geld, in Nederland verdiend, naar Noord-Korea wordt gezonden. Tot slot is de uitzondering voor het verrichten van grensoverschrijdende dienstverlening met betrekking tot Noord-Koreaanse vreemdelingen in stand gebleven (artikel 4.6). Wanneer een andere EU-lidstaat reeds een tewerkstellingsvergunning heeft afgegeven aan de werkgever van een Noord-Koreaanse vreemdeling (de VN-resolutie verbiedt immers enkel de afgifte van meer twv’s dan voor de peildatum waren afgegeven) is de eis van een tewerkstellingsvergunning in strijd met het vrij verkeer van diensten.

Artikel 10.1. Waarschuwing of stillegging van werkzaamheden en artikel 10.2. Ernstige overtreding74

In dit artikel is de wettelijke mogelijkheid tot stillegging van werk nader uitgewerkt. Het uitgangspunt is dat na herhaling van een overtreding of een soortgelijke overtreding een waarschuwing wordt gegeven dat het werk wordt stilgelegd. Indien wederom een overtreding of een soortgelijke overtreding heeft plaatsgevonden dan wordt een bevel tot stillegging van werk gegeven overeenkomstig de Wet arbeid vreemdelingen, voor een maximale periode van 3 maanden.

Wanneer het gaat om een ernstige overtreding dan wordt gelijk bij de eerste overtreding een waarschuwing gegeven en wanneer wederom dezelfde overtreding of een soortgelijke overtreding wordt begaan die eveneens ernstig is, wordt een bevel tot stillegging van werkzaamheden opgelegd. Bij een herhaling van een overtreding kan het dus ook gaan om een soortgelijke overtreding.

Is de eerste overtreding niet als ernstig aangemerkt, dan zal waarschuwing voor de preventieve stillegging in de regel bij de tweede overtreding plaatsvinden. De stillegging wordt dan na de derde overtreding doorgevoerd. Als de eerste overtreding als ernstig wordt aangemerkt wordt bij de eerste overtreding een waarschuwing gegeven en zal bij de tweede overtreding preventieve stillegging worden doorgevoerd.

De aard van de overtreding of de met de overtreding samenhangende omstandigheden dan wel de gevolgen van een stillegging van het werk kunnen reden zijn om niet tot stillegging over te gaan. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om bepaalde administratieve overtredingen. Samenhangende omstandigheden kunnen betrekking hebben op onder meer de omstandigheden waarin de overtreding heeft plaatsgevonden, de gevolgen van het stilleggen voor de veiligheid en om het feit dat een eventuele stillegging onevenredig grote maatschappelijke gevolgen heeft.

Er wordt geen preventieve stillegging toegepast bij het overtreden van de verificatie- en bewaarplicht van de werkgevers als de tewerkstelling van een vreemdeling feitelijk bij een andere werkgever plaatsvindt (artikel 15 Wav) of als niet is voldaan aan de meldingsplicht uit artikel 2a eerste lid van de Wav.

Voor de kwalificatie van ernstige overtreding in het kader van Wet arbeid vreemdelingen/Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen moet er sprake zijn van een overtreding van ten minste 20 vreemdelingen. Uitdrukkelijk is hier gekozen voor het algemeen begrip «vreemdelingen» en niet voor werknemers omdat de verplichting van de werkgever om een tewerkstellingsvergunning te moeten hebben is gekoppeld aan arbeid dat wordt verricht door een vreemdeling.

Bij de kwalificatie van ernstige overtreding gaat het om 20 werkenden. In feite gaat het om 20 overtredingen, maar dan wel gekoppeld aan 20 personen. Dat betekent dat het beginsel in artikel 19a, tweede lid, van de Wav, dat de bij de wet gestelde overtredingen gelden voor elk persoon, met of ten aanzien van wie de overtreding is begaan hier niet opgaat.

Bij ministeriële regeling kan dit aantal betrokkenen worden aangepast.

Artikel 10.3. Soortgelijke verplichtingen en verboden75

Op grond van de Wet arbeid vreemdelingen wordt bij het vaststellen van recidive niet alleen gekeken naar dezelfde overtreding, maar ook naar een soortgelijke overtreding. Deze verbreding van het begrip (herhaalde) recidive geldt niet alleen voor het opleggen van een bestuurlijke boete, maar ook voor het toepassen van de preventieve stillegging en het verlengen van de recidive termijn van 5 naar 10 jaar.

De Wav kent een beperkt aantal overtredingen, namelijk het door een vreemdeling laten werken zonder tewerkstellingsvergunning (artikel 2 Wav), de plicht om de tewerkstelling van vreemdelingen voor wie geen tewerkstellingsvergunning is vereist te melden (artikel 2a, eerste lid, Wav) en de verificatie- en bewaarplicht van de werkgevers als de tewerkstelling van een vreemdeling feitelijk bij een andere werkgever plaatsvindt (artikel 15 Wav) en de medewerkingverplichting ter vaststelling van de identiteit van degene die voor de werkgever werkt of heeft gewerkt (artikel 18, tweede lid, Wav, zoals het voor 1 juli 2015 luidde).

Met de Wet aanpak schijnconstructies is met ingang van 1 juli 2015 een nieuw artikel 15a in de Wet arbeid vreemdelingen toegevoegd waarbij de werkgever de resultaatverplichting krijgt om, binnen 48 uur nadat een toezichthouder hem hiertoe heeft verzocht, de identiteit vast te stellen van de arbeidskrachten waarvan de identiteit niet langs andere weg vastgesteld kan worden en deze identiteitsgegevens door middel van een afschrift van het identiteitsdocument binnen 48 uur te verstrekken aan de toezichthouder. In artikel 10.3 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen zijn de soortgelijke overtredingen, verplichtingen en verboden concreet aangegeven, namelijk uitsluitend het niet naleven van artikel 2, eerste lid, 15a en 18, tweede lid, Wav zoals het voor 1 juli 2015 luidde.

Artikel 11.1. Plaats en duur openbaarmaking76

In dit artikel wordt bepaald dat de openbaarmaking van de gegevens geschiedt op de website van de aangewezen toezichthouder of met handhaving belaste ambtenaren. In de praktijk zal de openbaarmaking geschieden op de website met informatie over de Nederlandse Arbeidsinspectie. In de Wav is tenminste de Nederlandse Arbeidsinspectie aangewezen als toezichthouder. Vanuit die hoedanigheid kan ook hier de openbaarmaking het best geschieden.

Tevens is bepaald dat de gegevens drie jaar zullen worden bewaard op deze website. Deze termijn is bepaald in een afweging tussen het belang van transparantie en openheid enerzijds, en het belang van de ondernemingen anderzijds.

Artikel 11.2. Inhoud openbare inspectiegegevens77

In dit artikel wordt geregeld welke gegevens bekend worden gemaakt, ongeacht wat de uitkomsten van het onderzoek zijn geweest. Met het oog op maximale transparantie is in de Wet aanpak schijnconstructies steeds geregeld dat de gegevens van een onderzoek ook bekend worden gemaakt als er geen overtreding is geconstateerd. Van de onderzochte onderneming wordt de naam, de vestigingsplaats, en het nummer waaronder de betreffende normadressaat is ingeschreven in een register van het land van vestiging, dan wel de unieke code die naar de betreffende normadressaat te herleiden is opgenomen op de website van de Nederlandse Arbeidsinspectie. Tevens wordt vermeld in welke sector of branche de normadressaat actief is, waar en wanneer het onderzoek heeft plaatsgevonden, en op welke punten tijdens het onderzoek is geïnspecteerd.

Indien na afronding van het onderzoek geen overtreding is geconstateerd, wordt dit expliciet bij de gegevens vermeld. De wet biedt geen bevoegdheid gegevens openbaar te maken omtrent onderzoeken waarbij wel een overtreding is geconstateerd, maar waarbij geen in die wet genoemd besluit is genomen. Indien na afronding van een onderzoek dus een waarschuwing wordt gegeven, zullen deze gegevens niet bekend gemaakt worden.

Artikel 11.3. Openbare gegevens omtrent opgelegde boetes en stilleggingen78

In dit artikel wordt, in aanvulling op artikel 11.2, geregeld welke gegevens bekend worden gemaakt indien er een sanctiebesluit is genomen. Op de daartoe ingerichte website, wordt het feit dat een boete is opgelegd bekend gemaakt. Dit betekent dat er geen integrale boetebesluiten worden gepubliceerd, maar dat als er meerdere boetes zijn opgelegd, dit wel vermeld wordt.

In de Wav kan, naast het opleggen van een bestuurlijke boete, een besluit tot stillegging worden genomen. Dat besluit tot stillegging alsmede de duur van de stillegging zullen openbaar worden gemaakt. Naast het besluit dat is genomen, wordt ook bekend gemaakt welke rechtsmiddelen nog openstaan tegen dat besluit. Als er al rechtsmiddelen zijn aangewend, wordt bekend gemaakt in welke fase van de procedure het besluit zich bevindt. Op deze wijze is duidelijk of er bezwaar, beroep of hoger beroep is ingesteld tegen het besluit, of dat de belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van die mogelijkheid.

Artikel 11.4. Termijn waarbinnen openbaarmaking geschiedt79

In dit artikel is bepaald dat openbaarmaking niet eerder geschiedt dan tien werkdagen nadat het besluit tot openbaarmaking aan de belanghebbende is bekendgemaakt. In deze periode kan door belanghebbende eventueel een voorlopige voorziening worden aangevraagd, die de openbaarmaking tevens opschort. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening wordt de termijn van dertig werkdagen overeenkomstig opgeschort.

Indien een besluit is genomen tot het opleggen van een bestuurlijke boete of een andere maatregel, kan de belanghebbende een zienswijze geven op zowel dat besluit, als op het openbaar maken van diens gegevens. In de wet is bepaald dat als er geen overtreding is geconstateerd, die mogelijkheid niet bestaat.

Om een spoedige afhandeling te garanderen is bepaald dat openbaarmaking niet later geschiedt dan dertig werkdagen na het moment waarop de belanghebbende in kennis is gesteld van de uitkomsten van het onderzoek en het eventueel daaropvolgende besluit.

Artikel 11.5. Reactie van belanghebbende80

Ongeacht de vraag of een belanghebbende de mogelijkheid heeft tot het geven van een zienswijze, kan belanghebbende altijd een reactie van maximaal 2000 leestekens voegen bij de gegevens die met betrekking tot hem openbaar zijn gemaakt. Het gaat er hier uitdrukkelijk om dat de belanghebbende op beknopte wijze zijn kant van het verhaal kan vermelden, zodat het publiek hier kennis van kan nemen. Om belangen van derden of van individuele inspecteurs niet te schaden, worden eventuele persoonsgegevens in de reactie niet op de website vermeld. De verantwoordelijke voor de openbaarmaking, dat wil zeggen de aangewezen toezichthouder of de door Onze Minister met handhaving belaste ambtenaren, draagt hiervoor zorg.

Artikel 11.6. Rectificatie81

Als in bezwaar, beroep of hoger beroep blijkt dat het besluit wordt aangepast of wordt vernietigd, en dat de gegevens die zijn gepubliceerd derhalve niet langer juist zijn, worden deze gegevens zo snel mogelijk aangepast op de website. Wel moet er enige tijd zijn om te bezien wat de implicaties van een beslissing op bezwaar of een rechterlijke uitspraak zijn. Daarom is gekozen voor een termijn van tien werkdagen na het besluit op bezwaar of de rechterlijke uitspraak waarbinnen de gegevens zullen worden aangepast.

2. Nieuwe artikelen

Definities (artikel 1.1 Buwav)

Ter bevordering van de leesbaarheid van de artikelen waarin de definities worden gebruikt is een algemene definitiebepaling opgenomen in artikel 1.1.

Duur twv en gvva (artikelen 9.1 BuWav en artikel 12.2, onderdeel F (artikel 3.58 Vb 2000))

In artikel 9.1 is de duur van een tewerkstellingsvergunning opgenomen bij een volledige arbeidsmarkttoets. Hiermee wordt een invulling gegeven aan artikel 11, derde lid van de Wijziging Wav. Voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met verblijfsdoel arbeid in loondienst wordt de geldigheidsduur aangepast naar ten hoogste drie jaar in artikel 3.58, eerste lid onder h. Dit wordt doorgevoerd voor de eerste aanvraag en voor verlenging (aanvragen na de eerste aanvraag). Deze wijziging is nodig in verband met de wijziging van artikel 11, eerste lid, van de Wijziging Wav.

3. Wetstechnische wijzigingen (artikelen 2.1, 2.5, 3.2, 4.1 tot en met 4.4, 5.2, 6.4, 6.5, 7.1 tot en met 7.7, 8.2, derde lid, en 12.2 BuWav)

Artikelen 2.1, tweede lid en 3.2, tweede lid, van het BuWav zijn wetstechnische wijzigingen waarbij van een staarttekst een nieuw lid wordt gemaakt. Gezien artikel 6.1 zijn de verwijzingen naar artikel 8, onderdeel c, Vreemdelingenwet in artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en 7.8, onderdeel a niet langer noodzakelijk. Artikelen 2.5, tweede lid, 4.6, onderdeel c, en 8.2, derde lid, zijn tekstueel aangepast ter verduidelijking. Artikel 12.2 betreft wetstechnische aanpassingen zodat het Vreemdelingenbesluit 2000 conform Wijziging Wav is aangepast.

Met de artikelen 4.1 tot en met 4.4 BuWav is een opsplitsing gemaakt van artikel 1, eerste lid, onderdeel a (oud). Hiermee wordt bij de systematiek van het BuWav aangesloten, waarbij artikelen zijn vormgegeven aan de hand van categorieën van arbeid. Met de opsplitsing is de categorie arbeid (artikel 1, eerste lid (oud)) en de invulling van de duur van de incidentele arbeid (artikel 1, tweede lid (oud) in één artikel opgenomen. Daarnaast is artikel 1, vierde lid, in afzonderlijke leden bij artikelen 4.1, 4.2, en 4.3 opgenomen ten behoeve van de duiding van incidentele arbeid in het geval dat een vreemdeling door een andere vreemdeling wordt vervangen.

In artikel 5.2, vijfde lid, onder b en onder c, zijn de opsommingen op alfabetische volgorde gezet.

Artikelen 6.4 en 6.5 zijn een opsplitsing van artikel 1b (oud). Hier is voor gekozen omdat er verschillende categorieën die op zichzelf staan in één artikel stonden.

Artikelen 7.1 tot en met 7.7 zijn een opsplitsing van artikel 2 (oud). Waarbij is gekozen om de onderdelen over gezins- of familieleden in één artikel te clusteren en de onderdelen die zien op andere categorieën die een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wav kunnen krijgen in afzonderlijke artikelen op te nemen.

In artikel 12.2, onderdeel F, tweede lid van het BuWav wordt artikel 3.58, eerste lid, onderdeel i, middelste kolom van het Vreemdelingenbesluit 2000 wetstechnisch gewijzigd. Artikel 3.58, onderdeel i, van het Vreemdelingenbesluit 2000 bevatte een verwijzing naar artikel 1e van het BuWav. Met de vernummering van artikel 1e is ook de verwijzing aangepast. Daarmee hangt samen, dat de doelgroep van het voormalige artikel 1e BuWav – kortweg aangeduid als gedetacheerde vreemdelingen – vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 8 van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU), niet langer bij het UWV gemeld moeten worden, maar bij de Sociale verzekeringsbank (SVB). Dit vloeit voort uit artikel 2a, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), in samenhang met artikel 11, eerste lid, van het Besluit arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers (BagwEU). Artikel 11 bepaalt dat de verplichting van artikel 2a, eerste lid, van de Wav om een melding te doen bij het UWV, niet geldt voor de dienstverrichter op wie tevens de plicht rust om een melding te doen bij de SVB op grond van artikel 8 WagwEU. Dat is het geval bij dienstverrichters die vreemdelingen detacheren naar Nederland, in het kader van transnationale dienstverrichting als bedoeld in artikel 1 WagwEU. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de WagwEU dienen dienstverrichters onder meer de identiteit van de gedetacheerde werknemers te melden, de verwachte periode van detachering van elke werknemer, en de verwachte totale duur van de dienst in Nederland. Artikel 11, derde lid, van het BagwEU vult deze verplichting aan voor de dienstverrichter die een vreemdeling detacheert, in die zin dat hij daarnaast de einddatum van de periode van rechtmatige tewerkstelling dient op te geven als vermeld in het document op grond waarvan het aan de gedetacheerde vreemdeling is toegestaan als werknemer arbeid te verrichten in de lidstaat van afgifte. Op grond van artikel 4 van de WagwEU, in samenhang met artikel 3, tweede lid, van het BagwEU, kunnen onder meer deze gegevens aan de IND worden verstrekt. Daarom is de verwijzing in artikel 3.58 Vreemdelingenbesluit 2000 naar artikel 1e BuWav aangepast, in die zin dat niet wordt verwezen naar het nieuwe artikel 4.6 van het BuWav, maar naar artikel 2a, tweede lid, Wav in samenhang met artikel 11 BagwEU.

4. Niet overgenomen artikelen (artikelen 1, eerste lid, onder j (oud), 3a (oud), 4 (oud), 4a (oud) BuWav)

Artikel 1, eerste lid, onder j (oud) is niet in werking getreden. Dit onderdeel wordt niet opnieuw opgenomen in de Herziening BuWav. Ingevolge de artikelsgewijs bij artikel I, onderdeel A, onder 2 (Stb. 2005, 187) was dit onderdeel gereserveerd voor de inwerkingtreding van een bepaling die reeds in artikel 3 (oud) was opgenomen en in artikel 8.1 (nieuw) is opgenomen. Artikel 3a (oud) is reeds vervallen (Stb. 2016, 480). Artikel 4 (oud) bevat oud overgangsrecht en wordt derhalve niet in de Herziening Buwav opgenomen. Artikel 4a (oud) is reeds vervallen (Stb. 2013, 360).

5. Intrekking besluiten (artikel 13.1), inwerkingtreding (artikel 13.3)

Het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (oud) wordt ingetrokken. Het BuWav 2022 komt hiervoor volledig in de plaats. Op deze wijze wordt op overzichtelijke wijze een nieuwe indeling gemaakt in het BuWav. Voor de achtergrond van de bepalingen die zonder inhoudelijke wijziging zijn overgenomen blijven de toelichtingen van de oude bepalingen relevant.

Artikelen 1p en 1q (oud) zijn niet in werking getreden. Deze artikelen zijn opgenomen in het Besluit van 22 maart 2019 tot wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, het Besluit inburgering en het Vreemdelingenbesluit 2000 om enkele regelingen te treffen in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (Stb. 2019, 125). Dit besluit zal niet langer in werking treden en wordt derhalve in artikel 13.1 ingetrokken.

In artikel 13.3 is de inwerkingtreding van het BuWav 2022 opgenomen. Deze hangt samen met de Wijziging van de Wav (in het bijzonder met artikel 9.2). Daarnaast is in artikel 13.3, tweede lid, opgenomen dat enkele bepalingen komen te vervallen. Deze bepaling is van belang omdat dit een tijdelijke pilot ten aanzien van startende innovatieve ondernemingen betreft, welke is beperkt in tijd (Stb. 2021, 239). Voor artikel 2.7 is overgangsrecht van toepassing. Dit betreft overgangsrecht ten aanzien van een pilot voor startende innovatieve ondernemingen (Stb. 2021, 239, artikel III). Aangezien er sprake is van een pilot en gezien de formulering van de bepaling en het behoud van overzichtelijkheid is deze overgangsbepaling – met technische aanpassing – overgenomen in het BuWav 2022 in artikel 13.3.

Transponeringstabel van Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022 (nieuw) naar Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (oud)

NIEUW

OUD

1.1

nieuw

2.1

art. 1d

2.2

art. 1i

2.3

art. 1h

2.4, onder a

art. 1 lid 1, onderdeel k

2.4, onder b

art. 1 lid 1 onderdeel l

2.5

art. 1m

2.6

art. 1n

2.7

1o

3.1

art. 1f

3.2

art. 1g

3.3

art. 1j

3.4

art. 1, lid 1, onderdeel m

4.1

art. 1, lid 1, onderdeel a, onder 1, 3, 9 en 10, art. 1, lid 2 en art. 1, lid 4

4.2

art. 1, lid 1, onderdeel a, onder 2, art. 1, lid 2 en art. 1, lid 4

4.3, lid 1

art. 1, lid 1, onderdeel a, onder 4, 5, 6 en 7, en art. 1, tweede lid

4.3, lid 2

art. 1, lid 1, onderdeel a, onder 8 en 1, lid 3, en art. 1 lid 2 en 3

4.3, lid 3

art. 1, lid 4

4.4

art. 1, lid 1, onderdeel n

4.5

art. 1, lid 1, onderdeel b en c

4.6

art. 1e

5.1, onder a

art. 1, lid 1, onderdeel d

5.1, onder b

art. 1, lid 1, onderdeel e

5.1, onder c

art. 1, lid 1, onderdeel f

5.1, onder d

art. 1 lid 1, onderdeel g

5.1, onder e

art. 1 lid 1, onderdeel h

5.1, onder f

art. 1 lid 1, onderdeel i

5.2

art. 1k

6.1

art. 1c

6.2

art. 2a

6.3

art. 1b lid 1

6.4

art. 1b lid 2

7.1

art. 2, onder a, b, c en h

7.2

art. 1, onder d

7.3

art. 2, onder e

7.4

art. 2, onder f

7.5

art. 2, onder g

7.6

art. 2, onder i

7.7

art. 2, onder j

7.8

1a

7.9

art. 1l

8.1

art. 3

8.2

art. 3b

9.1

nieuw

10.1

art. 4b en 4d

10.2

art. 4c

10.3

art. 4e

11.1

art. 4f

11.2

art. 4g

11.3

art. 4h

11.4

art. 4i

11.5

art. 4j

11.6

art. 4k

12.1

nieuw

12.2

nieuw

13.1

nieuw

13.2

nieuw

13.3

nieuw

13.4

nieuw

Transponeringstabel van Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (oud) naar Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022 (nieuw)

Oud artikel

Nieuw artikel

art. 1, lid 1, onderdeel a, onder 1, 3, 9 en 10, en art. 1 lid 2

4.1

art. 1, lid 1, onderdeel a, onder 2, en art. 1 lid 2

4.2

art. 1 lid 1, onderdeel a, onder 4, 5, 6 en 7, en art. 1, tweede lid

4.3 lid 1

art. 1 lid 1, onderdeel a, onder 8 en 1, derde lid, en art. 1 lid 2 en 3

4.3 lid 2

art. 1 lid 1, onderdeel b

4.5

art. 1 lid 1, onderdeel c

4.5

art. 1 lid 1, onderdeel d

5.1, onder a

art. 1 lid 1, onderdeel e

5.1, onder b

art. 1 lid 1, onderdeel f

5.1, onder c

art. 1 lid 1, onderdeel g

5.1, onder d

art. 1 lid 1, onderdeel h

5.1, onder e

art. 1 lid 1, onderdeel i

5.1, onder f

art. 1 lid 1, onderdeel k

2.4, onder a

art. 1 lid 1, onderdeel l

2.4, onder b

art. 1 lid 1, onderdeel m

3.4

art. 1 lid 1, onderdeel n

4.4

art. 1, lid 2

4.1 – 4.4

art 1, lid 3

4.3, lid 2

art. 1, lid 4

4.1, 4.2, 4.3

art. 1a

7.8

art. 1b, lid 1

6.3

art. 1b, lid 2

6.4

art. 1c

6.1

art. 1d

2.1

art. 1e

4.6

art. 1f

3.1

art. 1g

3.2

art. 1h

2.3

art. 1i

2.2

art. 1j

3.3

art. 1k

5.2

art. 1l

7.9

art. 1m

2.5

art. 1n

2.6

art. 1o

2.7

art. 1p

vervallen

art. 1q

vervallen

art. 2, onder a, b, c, h

7.1

art. 2, onder d

7.2

art. 2, onder e

7.3

art. 2, onder f

7.4

art. 2, onder g

7.5

art. 2, onder i

7.6

art. 2, onder j

7.7

art. 2a

6.2

art. 3

8.1

art. 3b

8.2

art. 4b

10.1

art. 4c

10.2

art. 4d

10.1, lid 5

art. 4e

10.3

art. 4f

11.1

art. 4g

11.2

art. 4h

11.3

art. 4i

11.4

art. 4j

11.5

art. 4k

11.6

Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming1

Richtlijnbepaling

Buwav

Buwav 2022

art. 19, lid zes

art. 2, onderdeel a, onder 3

art. 7.1, onderdeel a, onder 3

artt. 11, lid 5, 13, lid 5, 17, onderdeel c, 20, 21, leden 1 en 8, en 22, lid 2, onderdeel d

art. 1n

art. 2.6

X Noot
1

Alleen de richtlijnbepalingen die zijn geïmplementeerd in het Buwav (2022) zijn opgenomen. Zie Stb. 2016, 408 voor de volledige transponeringstabel met betrekking tot de implementatie van deze richtlijn in andere besluiten.

Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten1

Richtlijnbepaling

Buwav

Buwav 2022

art. 23

art. 1, lid 1, onderdeel l

art. 1h

art. 2.4, onderdeel b

art. 2.3

art. 24

art. 1f, lid 1, onderdeel b

art. 3.1, lid 1, onderdeel b

art. 25, lid 1

art. 2, onderdeel f

art. 7.4

art. 26, lid 6

art. 2, onderdeel c

art. 7.1

art. 27, lid 2

art. 1, lid 1, onderdeel l

art. 1h, lid 2

art. 2.4, onderdeel b

art. 2.3

art. 28, lid 1

art. 1, lid 1, onderdeel l

art. 1h, lid 2

art. 2.4, onderdeel b

art. 2.3

art. 29, lid 2, onderdeel d

art. 1, lid 1, onder l

art. 1h, lid 3

art. 2.4, onderdeel b

art. 2.3, lid 3

X Noot
1

Alleen de richtlijnbepalingen die zijn geïmplementeerd in het Buwav (2022) zijn opgenomen. Zie Stb. 2018, 107 voor de volledige transponeringstabel met betrekking tot de implementatie van deze richtlijn in andere besluiten.

Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PbEU L 155)1

Richtlijnbepaling

Buwav

Buwav 2022

art 3, lid 4

art. 1d

art. 2.1

art 15, lid 6

art 2

art. 7.1 – 7.7

art 15, lid 6

art 2

art. 7.1

X Noot
1

Alleen de richtlijnbepalingen die zijn geïmplementeerd in het Buwav (2022) zijn opgenomen. Zie Stb. 2010, 307 voor de volledige transponeringstabel met betrekking tot de implementatie van deze richtlijn in andere besluiten.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma


X Noot
1

Met ingang van 1 januari 2022 is de naam van de Inspectie SZW (ISZW) gewijzigd in Nederlandse Arbeidsinspectie.

X Noot
3

Er is gekozen voor een beperking in de arbeidsduur om te voorkomen dat asielzoekers rechten op een werkloosheidsuitkering (WW) opbouwen. Er zou namelijk een complexe situatie ontstaan wanneer een asielaanvraag afgewezen wordt en de asielzoeker vertrek plichtig wordt, maar nog recht op een WW-uitkering heeft (Staatsblad 2008, 38).

X Noot
6

Stb. 2006, 521.

X Noot
7

Stb. 2006, 521.

X Noot
8

Stb. 2013, 167.

X Noot
9

Kamerstukken II 2007/08, 30 573, nr. 10.

X Noot
10

Stb. 2010, 307.

X Noot
11

Stb. 2017, 134.

X Noot
12

Stb. 2004, 481.

X Noot
15

Stb. 2004, 183.

X Noot
16

Stb. 2004, 183.

X Noot
21

Stb. 2019, 486.

X Noot
22

Stb. 2007, 191.

X Noot
23

Stb. 2009, 188.

X Noot
26

Stb. 2013, 167.

X Noot
27

Stb. 2013, 167.

X Noot
28

Stb. 2004, 183.

X Noot
29

Stb. 1995, 406.

X Noot
30

Stb. 2000, 464.

X Noot
31

Stb. 2009, 188.

X Noot
32

Stb. 2013, 360.

X Noot
33

Stb. 2013, 360.

X Noot
34

Stb. 2020, 270.

X Noot
35

Stb. 2009, 188.

X Noot
36

Stb. 2020, 270.

X Noot
38

Stb. 2005, 187.

X Noot
39

Stb. 2020, 270.

X Noot
40

Stb. 2009, 188.

X Noot
41

Stb. 1995, 406.

X Noot
43

Stb. 2016, 348.

X Noot
44

Stb. 2017, 134.

X Noot
45

Zie artikel 4.1. en 4.2. van het BuWav voor uitzonderingen op de tewerkstellingsvergunningsplicht in het kader van incidentele arbeid. Een deel van deze werkzaamheden hebben betrekking op het internationale handelsverkeer.

X Noot
46

Richtlijn van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PbEU 2014, L 157)

X Noot
47

Zie Stb. 2016, 408. De ICT-richtlijn is van toepassing op werknemers die niet de nationaliteit van een van de EU-lidstaten hebben, die een arbeidsovereenkomst hebben met een buiten de EU gevestigde onderneming en tijdelijk vanuit een ander land van buiten de EU overgeplaatst worden naar een of meerdere vestigingen van deze onderneming binnen een of meerdere lidstaten van de EU.

X Noot
48

Artikel 2, derde lid, ICT-richtlijn.

X Noot
49

Stb. 2004, 183.

X Noot
51

Stb. 1997, 583.

X Noot
52

Stb. 2017, 134.

X Noot
53

Stb. 2005, 187.

X Noot
54

Stb. 2010, 307.

X Noot
55

Stb. 2016, 408.

X Noot
56

Stb. 2019, 486.

X Noot
57

Werkgroep warm welkom talent, City deal warm welkom talent, Den Haag, mei 2017 en Regioplan beleidsonderzoek, Aantrekkelijkheid van Nederland voor kennismigranten, Amsterdam, november 2018.

X Noot
58

Stb. 2021, 239.

X Noot
59

Regioplan beleidsonderzoek, Aantrekkelijkheid van Nederland voor kennismigranten, Amsterdam, november 2018.

X Noot
60

Stb. 2001, 183.

X Noot
61

Stb. 2007, 366.

X Noot
62

Stb. 2013, 167.

X Noot
64

Stb. 1995, 406.

X Noot
65

Stb. 2016, 86.

X Noot
66

Bijlage bij Kamerstukken II 2013/14, 22 452, nr. 35.

X Noot
67

Stb 2013, 167.

X Noot
68

Stb. 2013, 360.

X Noot
69

Stb. 2013, 360.

X Noot
71

Stb. 2013, 360.

X Noot
73

Stb. 2018, 310.

X Noot
74

Stb. 2012, 484.

X Noot
76

Stb. 2015, 532.

X Noot
78

Stb. 2015, 532.

X Noot
79

Stb. 2015, 532.

X Noot
80

Stb. 2015, 532.

X Noot
81

Stb. 2015, 532.

Naar boven