Besluit van 28 september 2016, houdende wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen en het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met het vervallen van de vergunningsplicht bij terbeschikkingstelling van vreemdelingen afkomstig uit derde landen bij tijdelijke arbeid in Nederland, de uitbreiding vrijstelling tewerkstellingsvergunning voor buitenlandse studenten bij een niet-verplichte stage, de uitbreiding van de vrijstelling tewerkstellingsvergunningsplicht voor studenten die een opleiding volgen aan een Academie van Bouwkunst en het vervallen van de maximumtermijn voor de uitzondering op de tewerkstellingsvergunningsplicht voor docenten en onderzoekers aan instellingen van hoger onderwijs

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 juni 2016, nr. 2016-0000148120;

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, onderdeel c, en 4, tweede lid, onderdeel c, van de Wet arbeid vreemdelingen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 5 september 2016, no. W12.16.0167/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken enWerkgelegenheid van 23 september 2016, nr. 2016-0000198997;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel l, vervalt: ,voor de duur van maximaal drie jaar.

B

Artikel 1e komt te luiden:

Artikel 1e

Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening tijdelijk in Nederland arbeid verricht in dienst van een werkgever die buiten Nederland is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, mits:

  • a. de vreemdeling voldoet aan alle voorschriften inzake verblijf, werkvergunning en sociale zekerheid om als werknemer van de werkgever arbeid te verrichten in het land waar de werkgever gevestigd is,

  • b. de vreemdeling arbeid verricht die gelijksoortig is aan de arbeid waartoe de vreemdeling gerechtigd is in het land waar de werkgever gevestigd is,

  • c. de vreemdeling slechts de vervanger is van een andere vreemdeling die gelijksoortige arbeid heeft verricht, indien de totale duur van de overeengekomen dienstverrichting niet wordt overschreden, en

  • d. de werkgever daadwerkelijk substantiële activiteiten verricht als bedoeld in artikel 6, derde lid, onderdeel a, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie.

C

Artikel 1f wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst van het artikel wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In de onderdelen a en b van het eerste lid (nieuw) wordt voor de puntkomma telkens ingevoegd: in het kader van zijn studie.

3. Aan het artikel wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De onderdelen a en b van het eerste lid zijn van toepassing indien:

    • a. de stage wordt verricht op grond van een schriftelijke stageovereenkomst gesloten tussen de onderwijsinstelling, de werkgever als stagebiedende organisatie, en de stagiair, waarbij in ieder geval bij de overeenkomst afspraken zijn gemaakt over de taken van de stagiair, de leerdoelen, de arbeidstijden, de duur van de stage en onkostenvergoedingen en voorzien is in een ongevallen- en aansprakelijkheidsverzekering;

    • b. de onderwijsinstelling in de stageovereenkomst verklaart dat de stage relevant is voor zijn studie; en

    • c. de stageovereenkomst aanwezig is bij de werkgever op de stageplek.

D

Voor artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1m

  • 1. Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning regulier onder de beperking in verband met studie als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 of die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000, en arbeid verricht die noodzakelijk is voor het opdoen van werkervaring in het kader van een opleiding aan een Academie van Bouwkunst waarbij werk en studie worden gecombineerd, mits:

    • a. de tewerkstelling plaatsvindt op grond van een arbeidsovereenkomst waarin in ieder geval het aantal te werken uren per week, de ingangsdatum en duur van het contract en de beloning worden vermeld;

    • b. een tripartiete overeenkomst wordt gesloten tussen de onderwijsinstelling, de werkgever, en de student;

    • c. de tripartiete overeenkomst en arbeidsovereenkomst aanwezig is bij de werkgever op de werkplek;

    • d. de arbeid verricht wordt voor de duur van maximaal 20 uur per week; en

    • e. de student loon ontvangt dat marktconform is.

  • 2. Dit artikel is van toepassing op de instroom per studiejaar voor de Academies van Bouwkunst gezamenlijk van de eerste 50 studenten met de nationaliteit van een staat die niet tot de Europese Unie behoort, die geen partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of niet met de Zwitserse nationaliteit.

ARTIKEL II

In artikel 3.31a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 vervalt «,eerste lid,» en wordt «indien de daar bedoelde melding is gedaan, onder verstrekking van de in het tweede lid van dat artikel voorgeschreven gegevens en bescheiden» vervangen door: indien de in artikel 2a van de Wet arbeid vreemdelingen bedoelde melding is gedaan, onder verstrekking van de in dat artikel voorgeschreven verklaring en bewijsstukken.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 28 september 2016

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Uitgegeven de vierde oktober 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Dit besluit strekt tot aanpassing van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav) en het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met het vervallen van de vergunningsplicht bij de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten afkomstig uit landen buiten de Europese Unie (EU), een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) en Zwitserland (derde landers) als gevolg van het arrest van het Europese Hof, in zaak C-91/13 (Essent), de uitbreiding van de vrijstelling van de vergunningsplicht voor tewerkstelling van buitenlandse studenten bij een niet-verplichte stage, de uitbreiding van de vrijstelling van de vergunningsplicht voor tewerkstelling van studenten die een opleiding volgen aan een Academie van Bouwkunst en in dat kader werkervaring moeten opdoen, en het vervallen van de maximumtermijn voor docenten en onderzoekers aan instellingen van hoger onderwijs.

Vervallen van de maximumtermijn voor de uitzondering op de tewerkstellingsvergunningsplicht voor docenten en onderzoekers aan instellingen van hoger onderwijs.

Met ingang van 1 oktober 2013 is onderdeel l van artikel 1, eerste lid, van het BuWav gewijzigd. Hierdoor was geen tewerkstellingsvergunning nodig voor docenten en onderzoekers aan universiteiten, hogescholen, instellingen gelieerd aan universiteiten en hogescholen en instellingen van hoger internationaal onderwijs gedurende drie jaar (deze termijn was een jaar). Met deze aanpassing werd bijgedragen aan de ambitie van het kabinet om tot de top op het terrein van onderwijs en wetenschap te behoren. Om deze ambitie verder te ondersteunen is het van belang de vrijstellingsperiode niet te beperken en de tewerkstelling van internationale docenten en onderzoekers niet te belemmeren. Er is daarom voor gekozen de maximumtermijn van drie jaar te laten vervallen en de uitzondering voor onbepaalde tijd te laten gelden.

Vervallen van de vergunningsplicht in verband met de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten als gevolg van arrest Essent (C-91/13)

In het arrest Essent (C-91/13) heeft het Europese Hof van Justitie beslist dat voor werknemers die geen gemeenschapsonderdaan zijn, die ter beschikking worden gesteld door een uitlener afkomstig uit een andere lidstaat, en die gerechtigd zijn in die andere lidstaat arbeid te verrichten, niet de eis van een tewerkstellingsvergunning mag worden gesteld. Het betreft hier werkzaamheden van gedetacheerde werknemers in de zin van transnationale dienstverrichting als bedoeld in de detacheringsrichtlijn (Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PbEG 1997,L018). Deze eis acht het Hof in strijd met het vrije dienstenverkeer (de artikelen 56 en 57 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, VWEU).

Omdat het verbod, bedoeld in artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) op deze categorie van werknemers niet langer van toepassing is, is het wenselijk om nadere voorwaarden te stellen met betrekking tot de aard en omvang van de werkzaamheden in Nederland door de ter beschikking gestelde arbeidskrachten van buiten de EU.

Het arrest Essent laat wel nadrukkelijk toe dat de dienstverrichter de verplichting kan worden opgelegd om van te voren aan de Nederlandse autoriteiten inlichtingen te verschaffen die bevestigen dat de betrokken werknemers in de lidstaat waar zij door de onderneming worden tewerkgesteld, voldoen aan alle voorschriften, met name inzake verblijf, werkvergunning en sociale zekerheid in het land waar de arbeid eerder bij de dienstverrichter werd verricht. Daardoor kan worden gewaarborgd dat de desbetreffende werknemers legaal binnen de EU verblijven en werken en dat zij gewoonlijk arbeid verrichten in de lidstaat waar de dienstverrichter is gevestigd.

Met dit besluit is invulling gegeven aan de handhavingsmogelijkheden die het arrest Essent biedt:

  • a. de vreemdeling moet voldoen aan alle voorschriften inzake verblijf en arbeid in het land waar de werkgever gevestigd is, en

  • b. de vreemdeling moet arbeid verrichten die gelijksoortig is aan de arbeid waartoe hij gerechtigd is in de uitzendende lidstaat.

Daarnaast worden nog de volgende voorwaarden gesteld:

  • c. de werknemer mag niet een andere uitzendkracht vervangen die hetzelfde werk doet, en

  • d. de werkgever moet daadwerkelijk substantiële activiteiten uitoefenen in de lidstaat waar hij is gevestigd.

Deze verplichtingen worden in de artikelgewijze toelichting nader toegelicht.

Op basis van artikel 2a van de Wav, dat op 1 mei 2012 in werking is getreden, geldt met betrekking tot de categorieën vreemdelingen waarvoor de vrijstelling van de vergunningsplicht geldt, wel een meldingsplicht voor de werkgever. Deze meldingsplicht betreft ook de onderhavige categorie. Artikel 1e, tweede en derde lid, kunnen daarom vervallen. De gegevens die de werkgever moet verstrekken bij de melding zullen worden opgenomen in de Regeling melding Wet arbeid vreemdelingen.

Zo moet in de melding een verklaring van premiebetaling sociale zekerheid worden opgenomen, waaruit blijkt dat de vreemdeling onderworpen is aan de sociale verzekeringswetgeving in het woonland op grond van zijn werkzaamheden in dat land. Door de toepassing van deze criteria sluit het vrije dienstenverkeer op basis van de detacheringrichtlijn beter aan bij de voorwaarden voor detachering op grond van artikel 12, eerste lid, van Verordening (EG) Nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. Blijkens het Besluit nr. 181 van de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels moet er in het geval van detachering sprake zijn van een «organische band» tussen de werknemer en de onderneming.

De melding zal plaats vinden bij het UWV. Daarbij zal het UWV niet controleren of de vreemdeling aan de genoemde voorwaarden voldoet.

Uitbreiding vrijstelling tewerkstellingsvergunningsplicht voor buitenlandse studenten bij een niet-verplichte stage

In het BuWav is een vrijstelling opgenomen van de vergunningsplicht voor de tewerkstelling van buitenlandse studenten die een verblijfsvergunning voor studie hebben en als stagiair tewerkgesteld worden. Deze vrijstelling was beperkt tot stages die verplicht zijn in het kader van de studie. Ambitieuze studenten van buiten de EU, EER of Zwitserland willen hun verblijf in Nederland benutten om kennis te maken met Nederlandse bedrijven. Instellingen voor hoger onderwijs hebben daarom aangegeven het wenselijk te vinden ook stages toe te staan die relevant zijn voor de studie maar geen verplicht onderdeel zijn van het curriculum. Het kabinetsbeleid is erop gericht de kenniseconomie te versterken, wervend te zijn voor talenten uit het buitenland en studenten zoveel mogelijk ook na hun studie aan Nederland te binden.

Het toestaan van relevante stages tijdens de studie past daarom in dit beleid. De vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht wordt uitgebreid voor deze categorie stages. Om oneigenlijk gebruik van deze vrijstelling tegen te gaan, is de voorwaarde gesteld dat een tripartiete overeenkomst wordt getekend door de onderwijsinstelling, de werkgever/stagebieder en de student. Deze overeenkomst dient op de stageplek aanwezig te zijn. De onderwijsinstelling verklaart hierin dat de stage relevant is in het kader van de gevolgde studierichting. De onderwerpen die in het voorgestelde artikel 1f, onderdeel b, zijn genoemd, zijn ontleend aan de tripartiete model-stageovereenkomst ontwikkeld door EP-Nuffic1 die in het hoger onderwijs nu reeds veelvuldig wordt gebruikt. Deze overeenkomst kan dan ook als standaard worden gehanteerd voor zowel verplichte als relevante stages in het hoger onderwijs.

Nieuwe vrijstelling vergunningsplicht voor tewerkstelling van studenten die een opleiding doen aan een Academie van Bouwkunst waarbij werkervaring en studie worden gecombineerd

In de brief aan de Tweede Kamer van 15 juni 2015 (Kamerstukken II, 2014/15, 32 144 nr. 25) is aangekondigd dat studenten van buiten de EU, EER of Zwitserland kunnen worden toegelaten voor een masterstudie aan een van de Academies van Bouwkunst. De Academies van Bouwkunst hanteren het «concurrent model». Het betreft een opleiding tot architect waarin het opleidings- en het werkervaringsdeel zijn geïntegreerd in een vierjarige masterfase. De student mag zich na afronding van de studie inschrijven in het Architectenregister. Omdat deze bouwkunstopleidingen formeel deeltijdopleidingen zijn, konden geen studenten van buiten de EU, EER of Zwitserland toegelaten worden. Een verblijfsvergunning voor studie wordt alleen verleend voor het volgen van een voltijds opleiding. Aangezien het kabinetsbeleid erop is gericht wervend te zijn voor kennismigranten en voor studenten uit het buitenland, ligt het in de rede ook toegang mogelijk te maken voor studenten bouwkunst. In het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (artikel 3.21) is daartoe een uitzondering geïntroduceerd voor de opleiding aan een Academie van Bouwkunst waarbij werkervaring en studie worden gecombineerd. Het voorgestelde nieuwe artikel 1m in het BuWav heeft tot doel de voor de studie noodzakelijke arbeid van 20 uur per week toe te staan. Werkgevers die studenten bouwkunst in het kader van hun studie arbeid laten verrichten worden vrijgesteld van de tewerkstellingsvergunning, maar dienen de arbeid wel te melden bij het UWV.

Op basis van artikel 2a van de Wav, dat op 1 mei 2012 in werking is getreden, geldt met betrekking tot de tewerkstelling van de categorieën van vreemdelingen waarvoor de werkgever is vrijgesteld van de vergunningsplicht een meldingsplicht voor de werkgever. Deze meldingsplicht betreft, zoals aangegeven, ook de onderhavige categorie. De gegevens die de werkgever moet verstrekken bij de melding zullen worden opgenomen in de Regeling melding Wet arbeid vreemdelingen.

Er dient een tripartiete overeenkomst te worden gesloten tussen werkgever, instelling voor hoger onderwijs en student. Tewerkstelling vindt plaats via een arbeidsovereenkomst waarbij marktconforme betaling plaatsvindt. Voor het aantal studenten van buiten de EU, EER of Zwitserland geldt een quotum van 50 studenten. Een werkgever krijgt alleen ontheffing van de tewerkstellingsvergunning als het aantal studenten van buiten de EU, EER of Zwitserland bij alle Academies gezamenlijk het maximaal van 50 in dat studiejaar niet is overschreden. De regeling zal na twee jaar worden geëvalueerd.

Uitvoering en handhaving

Het conceptbesluit is aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) voorgelegd met het verzoek het conceptbesluit te toetsen op uitvoerbaarheid. UWV heeft ten aanzien van het vervallen van de maximumtermijn van vrijstelling van de tewerkstellingsvergunning voor docenten en onderzoekers aangegeven dat deze wijziging geen significante invloed heeft op de uitvoering. Door de verruiming zullen verwachte aanvragen en daarmee gepaard gaande vraagpunten uitblijven. De wijziging die ziet op het vervallen van de tewerkstellingsvergunningsplicht bij het ter beschikkingstellen van arbeidskrachten uit derde landen door dienstverrichters uit andere EU-lidstaten is uitvoerbaar. UWV tekent hierbij aan dat zij geen voorlichting kan geven over de criteria waaraan voldaan moet zijn om onder deze vrijstelling te vallen. Omdat UWV alleen de meldingen registreert maar geen oordeel geeft over de vraag of een werkgever voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling, is dit ook niet strikt noodzakelijk. Mochten in voorkomende gevallen over de uitleg van de criteria vragen rijzen, dan zal deze voorlichting over de vereisten van de wet van de kant van de Minister van SZW worden verzorgd. In de praktijk zullen de criteria zich verder moeten uitkristalliseren. De uitbreiding van de vrijstelling van de tewerkstellingsvergunning voor niet-verplichte stages door buitenlandse studenten is uitvoerbaar en heeft geen significante invloed op de uitvoering. Aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning voor deze categorie kwamen de afgelopen jaren niet bij UWV binnen. De vrijstelling van studenten aan een Academie van Bouwkunst wordt reeds uitgevoerd en ziet op een beperkte doelgroep; deze wijziging heeft daarom evenmin significante invloed op de uitvoering.

Omdat als gevolg van het arrest Essent er in minder gevallen een tewerkstellingsvergunning hoeft te worden aangevraagd bij het UWV, zal de nadruk meer komen te liggen op het toezicht door de Inspectie SZW. Wanneer de werkgever niet voldoet aan de melding is deze overtreding als zodanig ook beboetbaar.

Inspectie SZW heeft het conceptbesluit getoetst op handhaafbaarheid. De Inspectie acht de wijziging van het besluit handhaafbaar. Voor een goede handhaving acht de Inspectie van belang dat de voorwaarden waaraan de werkgever moet voldoen in de directe invloedssfeer van de werkgever liggen. In de brief aan de Tweede Kamer van 15 juni 2015 (Kamerstukken II, 2014/15, 32 144 nr. 25) waarin de vrijstelling voor studenten aan een Academie van Bouwkunst is aangekondigd, is aangegeven dat het aantal studenten van buiten de EU, EER of Zwitserland maximaal 10% van de totale instroom per instelling per jaar en maximaal 50 studenten per jaar voor de Academies gezamenlijk bedraagt. Met name de voorwaarde dat het aantal studenten maximaal 10% van de totale instroom per academie mag bedragen, is voor de Inspectie uiterst moeilijk handhaafbaar. Hiervoor zijn de academies verantwoordelijk en het zou voor de Inspectie zeer arbeidsintensief zijn om bij controle van een werkgever alle Academies van Bouwkunst over hun individuele instroomcijfers te bevragen. Naar aanleiding van de opmerking van de Inspectie SZW is alleen het maximum van 50 studenten per jaar gehandhaafd. Wel zal de uitvoering van de regeling op dit punt worden gemonitord. Dit zal worden meegenomen bij de hierboven genoemde evaluatie.

Regeldruk

De administratieve lasten (het voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid) en de inhoudelijke nalevingskosten (de kosten voor het kunnen voldoen aan de inhoudelijke verplichtingen zoals vastgelegd in wet- en regelgeving) vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Het kabinet streeft er naar de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te dringen. Bij de voorbereiding van dit voorstel is nagegaan of sprake is van regeldrukeffecten.

Deze vraag is in dit besluit niet aan de orde ten aanzien van het laten vervallen van de maximumtermijn van drie jaar voor de uitzondering op de vergunningsplicht voor het tewerkstellen van docenten en onderzoekers aan instellingen van hoger onderwijs. De maximumtermijn is per 1 oktober 2013 in werking getreden en zou derhalve pas op zijn vroegst effect hebben vanaf 1 oktober 2016 voor werkgevers die vanaf inwerkingtreding op 1 oktober 2013 gebruik maken van deze vrijstelling.

De nieuwe vrijstelling van de vergunningsplicht voor de tewerkstelling van studenten die een opleiding doen aan een Academie van Bouwkunst behelst dat de onderwijsinstelling, werkgever en student een tripartiete overeenkomst ondertekenen en dat de werkgever de arbeid aan het UWV meldt. Het gaat hierbij om maximaal 50 studenten per studiejaar. Gezien dit geringe aantal studenten zijn de effecten op de regeldruk -de ondertekening van overeenkomst door de onderwijsinstelling, werkgever en student, en de melding van de arbeid door de werkgever – verwaarloosbaar.

Uitbreiding van de vrijstelling van de vergunningsplicht voor de tewerkstelling van buitenlandse studenten houdt in dat ook een niet-verplichte stage is vrijgesteld. Nu voor deze groep ook onverplichte stages zijn uitgezonderd van de vergunningsplicht, heeft dit minder regeldruk tot gevolg. Ook hier is de voorwaarde vastgelegd dat de stage wordt verricht op grond van een schriftelijke stageovereenkomst, gesloten tussen de onderwijsinstelling, de werkgever als stagebiedende organisatie, en de studentstagiair. Deze voorwaarde geldt voor zowel de verplichte als relevante stages. Voor verplichte stages geldt nu al de voorwaarde dat deze wordt verricht op basis van een stageovereenkomst die is gesloten tussen werkgever, onderwijsinstelling en studentstagiair. Dit betekent dat ook op dit onderdeel de effecten op de regeldruk verwaarloosbaar zijn.

Bij de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten uit derde landen vervalt de vergunningsplicht als gevolg van het arrest Essent. Wel dient de arbeid aan het UWV gemeld te worden. Met deze wijziging wordt de regelgeving in overeenstemming gebracht met de uitkomsten van het arrest Essent. UWV ontving voor deze categorie arbeidskrachten in de praktijk geen aanvragen om een tewerkstellingsvergunning. Zo er al effecten op de regeldruk te benoemen zijn, gaat het om een verlichting omdat er van een tewerkstellingsvergunningsplicht wordt overgegaan op een vrijstelling met een meldplicht.

Bovenstaande effecten op de regeldruk zijn zeer beperkt van omvang, zowel neerwaarts als opwaarts. Dit voorstel leidt alles bijeengenomen niet tot een wijziging van de totale regeldruk.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A (artikel 1, eerste lid, onderdeel l)

Artikel 1, eerste lid, onderdeel l, regelt de vrijstelling van de vergunningsplicht voor de tewerkstelling van docenten en onderzoekers aan instellingen van hoger onderwijs. De beperking van een maximumduur van de vrijstelling van drie jaar voor het geven van onderwijs en het verrichten van onderzoek door deze groep komt te vervallen.

Onderdeel B (artikel 1e)

Artikel 1e regelt met betrekking tot een bepaalde categorie vreemdelingen de vrijstelling van het verbod een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten. Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav is onder bepaalde voorwaarden niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is (of voor gemeenschapsonderdanen voor wie de arbeidsmarkt tijdelijk nog niet vrij is) die in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening tijdelijk in Nederland arbeid verricht in dienst van een werkgever die buiten Nederland is gevestigd in een andere lidstaat van de EU, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de EER of Zwitserland.

Artikel 1e, eerste lid, onderdeel a, stelt de voorwaarde dat de betrokken vreemdeling die door de dienstverrichter wordt tewerkgesteld in Nederland voldoet aan alle voorschriften die betrekking hebben op het verblijfsrecht, de werkvergunning en de sociale zekerheid van de vreemdeling van het land waar de werkgever van de vreemdeling gevestigd is. Dit geeft de waarborgen aan Nederland dat de vreemdeling legaal zijn arbeid verrichtte in het land van waaruit hij gedetacheerd is.

In artikel 1e, onderdeel b, is de voorwaarde gesteld dat de arbeid die door de vreemdeling verricht gaat worden gelijksoortig is aan de arbeid die verricht is door de vreemdeling in het land waaruit de vreemdeling gedetacheerd is. Deze voorwaarde vloeit voort uit de in artikel 1e, onderdeel a, genoemde voorwaarde dat voldaan moet zijn aan het voorschrift met betrekking tot de werkvergunning in het land waar de werkgever gevestigd is, en heeft als doel het tegengaan van misbruik van het vrije dienstenverkeer binnen de EU. Het begrip «gelijksoortige arbeid» dient niet restrictief uitgelegd te worden, en is afhankelijk van de in de werkvergunning neergelegde omschrijving van de aard van de door de vreemdeling te verrichten arbeid, in samenhang met de aard van de werkzaamheden van de dienstverrichter in de lidstaat waar zij is gevestigd.

Om te voorkomen dat het begrip tijdelijkheid van de dienstverrichting wordt opgerekt en de arbeidsmarkt wordt verstoord door het vervangen van de ene vreemdeling door de andere vreemdeling van dezelfde dienstverrichter die in Nederland op dezelfde werkplek en in dezelfde functie arbeid komt verrichten, is in artikel 1e, eerste lid, onderdeel c, opgenomen dat de vrijstelling van het verbod in artikel 2 van de Wav niet van toepassing is wanneer er sprake is van een dergelijk geval van vervanging, wanneer de totale duur van de overeengekomen dienstverrichting daarmee wordt overschreden.

In onderdeel d van artikel 1e is de voorwaarde gesteld dat de werkgever daadwerkelijk substantiële werkzaamheden verricht in het land van waaruit de vreemdeling is gedetacheerd is. Dit om te voorkomen dat de dienstverrichting plaatsvindt vanuit een postbusfirma. Bij de invulling van het begrip daadwerkelijk substantiële activiteiten is aansluiting gezocht bij artikel 6, derde lid, onder a van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie. De beoordeling of er sprake is van daadwerkelijk substantiële activiteiten wordt door de Inspectie SZW gedaan bij het verrichten van controles, aan de hand van de elementen uit artikel 2 van het Besluit arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie, ontleend aan de handhavingsrichtlijn (2014/67/EU). Het gaat hier onder meer om de plaats waar de onderneming haar statutaire zetel heeft, de plaats waar de onderneming kantoren heeft, belasting en socialezekerheidspremies betaalt, de plaats waar gedetacheerde werknemers worden geworven en de plaats van waaruit ze worden gedetacheerd, de plaats waar de onderneming haar belangrijkste ondernemingsactiviteiten ontplooit en waar zij administratief personeel heeft, het aantal overeenkomsten van dienstverrichting die worden uitgevoerd of de grootte van de omzet in de lidstaat van vestiging, en de aard van de werkzaamheden van de onderneming in de lidstaat waar zij is gevestigd.

Onderdeel C (artikel 1f)

Dit artikel regelt de vrijstelling van het verbod een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten voor buitenlandse studenten die een stage volgen in het kader van hun studie. Artikel 1f, onder a, ziet op gemeenschapsonderdanen (artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000) waarvoor nog geen vrij verkeer van werknemers van toepassing is. Artikel 1f, onder b, ziet op vreemdelingen met een verblijfsvergunning onder de beperking studie. Aan artikel 1f, onder a en b, is «in het kader van zijn studie» toegevoegd. Met deze toevoeging wordt de vrijstelling uitgebreid naar stages die relevant zijn voor de door de vreemdelingen gevolgde studie. Deze vrijstelling was beperkt tot stages die verplicht zijn in het kader van de studie.

Om misbruik van de vrijstelling te voorkomen, is de voorwaarde gesteld dat de stage wordt verricht op grond van een stageovereenkomst die gesloten is tussen student, werkgever en onderwijsinstelling, waarbij de onderwijsinstelling verklaart dat de stage relevant is in het kader van de gevolgde studierichting. Om de naleving van deze voorwaarden te kunnen controleren, dient deze stageovereenkomst aanwezig te zijn bij de werkgever op de stageplek. De genoemde onderwerpen voor de overeenkomst zijn ontleend aan het model dat is ontwikkeld door EP-Nuffic.

Onderdeel D (artikel 1m)

Het nieuwe artikel 1m, eerste lid, regelt de vrijstelling van het verbod om vreemdelingen in Nederland arbeid te laten verrichten voor studenten aan een Academie van Bouwkunst, wanneer zij arbeid verrichten in het kader van hun opleiding. Het gaat om studenten die beschikken over een verblijfsvergunning onder de beperking studie (artikel 3.4, onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000) die werken in het kader van een opleiding aan een Academie van Bouwkunst. De verwijzing naar artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 ziet op onderdanen van de Europese Unie waarvoor nog geen vrij verkeer van werknemers van toepassing is.

Om misbruik van de regeling te voorkomen, is de voorwaarde opgenomen dat de arbeid wordt verricht op grond van een arbeidsovereenkomst en dat een schriftelijke tripartiete overeenkomst gesloten is tussen de betreffende onderwijsinstelling, de werkgever en de student. Om op de naleving hiervan toe te kunnen zien dienen deze overeenkomst en de arbeidsovereenkomst aanwezig te zijn bij zowel de betreffende Academie als de werkgever op de werkplek. Verder geldt de voorwaarde dat de arbeid wordt verricht voor de duur van maximaal 20 uur per week. Dit betreft een criterium per week. Het aantal te werken uren mag niet gemiddeld of verrekend worden over een langere periode. De student wordt daarnaast marktconform betaald. De arbeid wordt voor aanvang daarvan gemeld aan het UWV op basis van artikel 2a van de Wet arbeid vreemdelingen. De gegevens die de werkgever moet verstrekken bij de melding, zullen worden opgenomen in de Regeling melding Wet arbeid vreemdelingen.

In onderdeel f is de beperking opgenomen dat de vrijstelling alleen geldt voor de eerste 50 studenten van buiten de EU, de EER of Zwitserland 50 studenten per studiejaar voor de Academies gezamenlijk. De peildatum is 1 januari van het betreffende studiejaar. De sector dient er gemeenschappelijk voor te waken dat er niet meer dan 50 studenten van buiten de EU, EER of Zwitserland per studiejaar instromen. Uitgangspunt is dat de instellingen onderling over de instroom communiceren.

Artikel II (Artikel 3.31a Vreemdelingenbesluit 2000)

De wijziging van art. 3.31a van het Vreemdelingenbesluit 2000 betreft de verblijfsvergunning voor «grensoverschrijdende dienstverlening». In verband met de wijzigingen van artikel 1e van het BuWav die door het onderhavige besluit zijn aangebracht, is de verwijzing naar dit artikel van het BuWav in artikel 3.31a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 aangepast.

Artikel III

Er is gekozen voor een flexibele inwerkingtredingsdatum gelet op het verschillende karakter van de wijzigingen die in dit besluit zijn opgenomen, waarbij wegens de aansluiting op de bestaande bepalingen of de aard van de werkzaamheden, een andere datum van inwerkingtreding aan de orde kan zijn. Daarbij kan het noodzakelijk zijn af te wijken van de vaste verandermomenten. Zo dienen de bepalingen over stages in het kader van studie en over het verrichten van arbeid in het kader van een opleiding aan een Academie van Bouwkunst aan te sluiten bij de onderwijscyclus, waardoor de inwerkingtreding van die bepalingen voorzien is voor 1 oktober 2016.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Europees Platform – Nuffic, het expertise- en dienstencentrum voor internationalisering in het Nederlandse onderwijs.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven