Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2017, 134 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2017, 134 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 januari 2017, nr. 2017000061, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie;
Gelet op artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Wet arbeid vreemdelingen;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 februari 2017, No.W12.17.0002/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 maart 2017, nr. 2017-0000044594;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, onderdeel n, vervalt onder verlettering van onderdeel o tot onderdeel n.
B
Artikel 1b wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst van het artikel wordt het cijfer «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
3. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling:
a. die in afwachting is van de beslissing op een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de gecombineerde vergunning voor dezelfde werkzaamheden bij dezelfde werkgever;
b. van wie de aanvraag is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur van de gecombineerde vergunning verstrijkt, dan wel, indien deze later is ontvangen, indien de termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend;
c. die dezelfde werkzaamheden verricht bij dezelfde werkgever als waarvoor de vreemdeling reeds voor de verlengingsaanvraag in het bezit is gesteld van een gecombineerde vergunning; en
d. die beschikt over een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie afgegeven geldige sticker in het paspoort met de aantekening «TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend».
C
Artikel 1d wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt «artikel 3.4, eerste lid, onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000» telkens vervangen door: artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is eveneens niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die arbeid verricht als bedoeld in het eerste lid, onder a, b, c of d, en daarnaast arbeid als zelfstandige verricht.
D
Artikel 1f eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. beschikt over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor studie als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, en arbeid als zelfstandige verricht, of als stagiair wordt tewerkgesteld in het kader van zijn studie; of
E
In artikel 1i wordt onder vernummering van het tweede tot derde lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is eveneens niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die arbeid verricht als bedoeld in het eerste lid, en daarnaast arbeid als zelfstandige verricht.
F
In artikel 1j wordt «artikel 3.4, eerste lid, onder n, van het Vreemdelingenbesluit 2000» vervangen door: artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
G
Artikel 1k komt te luiden:
1. Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is niet van toepassing met betrekking tot de vreemdeling die werkzaamheden verricht binnen een traject in het kader van het internationale handelsverkeer, waarbij de in Nederland gevestigde werkgever de werkzaamheden in opdracht van de in het buitenland gevestigde onderneming, werkgever, of opdrachtgever verricht, indien het gaat om werkzaamheden die de vreemdeling uitoefent in de hoedanigheid van:
a. directeur-grootaandeelhouder van een in het buitenland gevestigde onderneming;
b. opdrachtnemer van een in het buitenland gevestigde onderneming; of
c. werknemer van een in het buitenland gevestigde werkgever.
2. De werkgever die gebruik wil maken van dit artikel dient daartoe een schriftelijke aanvraag in bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Bij het verzoek worden het traject, de bijbehorende werkzaamheden, evenals de duur van het traject gemeld, en wordt door de werkgever aangetoond dat hij aan de voorwaarden van dit artikel voldoet.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist binnen vijf weken op het verzoek tot toelating van het traject, bedoeld in het tweede lid.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verleent de toelating van het traject, bedoeld in het tweede lid, voor het traject voor de duur van maximaal drie jaar.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de toelating van het traject, bedoeld in het tweede lid, weigeren:
a. indien de activiteit naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen concurrentie oplevert met het prioriteitgenietend aanbod, waarbij wordt meegewogen:
1°. de aard van het traject;
2°. de aard van de werkzaamheden die de vreemdeling binnen het traject zal uitvoeren;
3°. de duur van het traject;
4°. de waarde van de te leveren of geleverde goederen en diensten;
5°. het verwachte aantal vreemdelingen dat werkzaamheden zal uitvoeren binnen het traject; en
6°. de waarde van het traject;
b. indien de werkgever binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanvraag een onherroepelijke bestuurlijke boete is opgelegd op grond van een overtreding als bedoeld in:
1°. artikel 10:1 van de Arbeidstijdenwet;
2°. artikel 33 van de Arbeidsomstandighedenwet;
3°. artikel 18b van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
4°. artikel 18 van de Wet arbeid vreemdelingen; of
5°. artikel 16 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs;
c. indien de werkgever binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanvraag is gestraft op grond van:
1°. artikel 273f, van het Wetboek van Strafrecht;
2°. artikel 11:3 van de Arbeidstijdenwet; of
3°. artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet;
d. indien de werkgever in het kader van een vorig traject niet heeft voldaan aan de meldplicht, bedoeld in het zevende lid.
6. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de toelating van het traject, bedoeld in het tweede lid, intrekken:
a. indien de voor verkrijging verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;
b. indien de werkgever binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het moment waarop de toelating van het traject wordt ingetrokken een onherroepelijke bestuurlijke boete is opgelegd op grond van een overtreding als bedoeld in:
1°. artikel 10:1 van de Arbeidstijdenwet;
2°. artikel 33 van de Arbeidsomstandighedenwet;
3°. artikel 18b van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
4°. artikel 18 van de Wet arbeid vreemdelingen; of
5°. artikel 16 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs;
c. indien de werkgever binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het moment waarop de toelating van het traject wordt ingetrokken is gestraft op grond van:
1°. artikel 273f, van het Wetboek van Strafrecht;
2°. artikel 11:3 van de Arbeidstijdenwet; of
3°. artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet.
7. Beëindiging van het traject meldt de werkgever binnen drie maanden na afloop aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
H
In artikel 1m wordt «artikel 3.4, eerste lid, onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000» vervangen door: artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
I
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a, onder 1°, wordt «artikel 3.4, eerste lid, onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000» vervangen door: artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2. In onderdeel c wordt «onderzoek, als bedoeld in 3.4, eerste lid, onder i, van het Vreemdelingenbesluit 2000» vervangen door: wetenschappelijk onderzoek als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3. In onderdeel g wordt «artikel 3.4, eerste lid, onderdelen p en r, van het Vreemdelingenbesluit 2000» vervangen door: artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4. In onderdeel i wordt artikel 3.4, eerste lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000» vervangen door: artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
5. In onderdeel j wordt «artikel 3.4, eerste lid, onder q, van het Vreemdelingenbesluit 2000» vervangen door: artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2017. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 april 2017, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdeel G, in werking met ingang van 1 juli 2017.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 27 maart 2017
Willem-Alexander
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff
Uitgegeven de vierde april 2017
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok
Dit besluit strekt tot aanpassing van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav) in verband met enige knelpunten bij de verlenging van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA), en het versterken van de positie van Nederland als internationaal concurrerende kenniseconomie, zoals aangekondigd in de reactie op het SER-advies over arbeidsmigratie. Het kabinet deelt de visie van de SER dat Nederland behoefte heeft aan kennismigranten. Daarnaast kan de categorie werknemers uit het internationale bedrijfsleven worden onderscheiden, die tijdelijk in Nederland zijn in verband met internationale handelscontacten. Het kabinet omarmt het voorstel van de SER voor een praktisch hanteerbare, flexibelere regeling die het bedrijven makkelijker moet maken in internationaal verband te opereren.1
Deze wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen bevat enkele technische wijzigingen, één technische wijziging in verband met de verlenging van de GVVA (paragraaf 2), en drie maatregelen die in de kabinetsreactie op het SER-advies zijn toegezegd:
• het toestaan dat kennismigranten, houders van een Europese blauwe kaart, en wetenschappelijk personeel naast hun werkzaamheden in loondienst ook als zelfstandige mogen werken (paragraaf 3),
• het toestaan dat studenten naast studie als zelfstandige mogen werken (paragraaf 4), en
• een nieuwe regeling voor de arbeidsmobiliteit als gevolg van internationale samenwerking door het bedrijfsleven (paragraaf 5).
De GVVA is geïntroduceerd op 1 april 2014 door de wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen ter implementatie van Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 2011, L 343), (Kamerstukken 33749, Stb. 2014, 128). De GVVA wordt door de IND verleend nadat een advies aan UWV is gevraagd over de toelating tot de arbeidsmarkt en betrokkene ook voldoet aan de overige verblijfsvoorwaarden. UWV adviseert ook over de duur van de GVVA. Bij eerste aanvragen van de GVVA wordt de datum, zoals opgenomen in het advies van het UWV, als ingangsdatum van de GVVA gehanteerd. Bij verlenging kan deze systematiek tot problemen leiden. Wanneer de datum van het advies van het UWV als ingangsdatum van de nieuwe GVVA wordt genomen, kan dit ertoe leiden dat de ingangsdatum van de opvolgende GVVA niet aansluit bij de vervaldatum van de oude GVVA, terwijl de verlengingsaanvraag wel tijdig is ingediend (dat wil zeggen dat deze is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur van de eerdere GVVA verstrijkt dan wel, indien deze later is ontvangen, indien de termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend). De datum zoals opgenomen in het advies van het UWV kan gelegen zijn na de vervaldatum van de GVVA. Dit is aan de orde als de verlengingsaanvraag tijdig wordt ingediend maar het advies met daarin het advies over de geldigheidsduur wordt afgegeven na afloop van de geldigheidsduur van de GVVA; dit risico is vooral groot wanneer de verlengingsaanvraag vlak voor de expiratie van de GVVA wordt ingediend. Bij verlengingen wordt door de IND daarom conform artikel 26 Vreemdelingenwet 2000 verblijf verleend met terugwerkende kracht tot de dag waarop de aanvraag compleet is en waarop is aangetoond dat de vreemdeling aan alle voorwaarden voldoet. Deze uiteenlopende systematiek betekent in een dergelijke situatie dat een vreemdeling gedurende de aanvraagprocedure wel in Nederland mag verblijven maar niet mag werken, omdat de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) als voorwaarde stelt dat de vreemdeling daadwerkelijk beschikt over een geldige tewerkstellingsvergunning of GVVA, tenzij daarop een uitzondering is gemaakt bij of krachtens artikel 3 of 4 van de Wav. Met gebruikmaking van artikel 3, eerste lid, onder c, van de Wav is dit knelpunt in het onderhavige besluit opgelost door gedurende de duur van een verlengingsaanvraag een tijdelijke arbeidsmarktaantekening op een verblijfssticker in het paspoort van de vreemdeling te laten plaatsen door de IND, die het recht op dezelfde werkzaamheden bij dezelfde werkgever geeft in de periode dat nog niet op de aanvraag is beslist. Dit recht geldt alleen voor dezelfde werkzaamheden bij dezelfde werkgever omdat UWV hierover voor de eerdere vergunningverlening al advies heeft gegeven en in dat kader heeft getoetst aan de Wet arbeid vreemdelingen. Dat is niet het geval als de vreemdeling andere werkzaamheden bij dezelfde werkgever en/of de werkzaamheden bij een andere werkgever gaat verrichten. Wanneer op de verlengingsaanvraag een positief advies door UWV wordt afgegeven en ook door de IND positief wordt beslist, worden de GVVA en het aanvullende document – mits de verlengingsaanvraag tijdig is ingediend – met terugwerkende kracht aansluitend op de eerdere GVVA afgegeven. Als de vreemdeling vervolgens gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar – dus steeds aansluitend op hiervoor genoemde wijze – heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldende verblijfsvergunning, is de vreemdeling vrij op de arbeidsmarkt en is geen tewerkstellingsvergunning of GVVA met arbeidsmarkttoets meer vereist (op grond van artikel 4, tweede lid, onder b, Wav).
Om er beter in te slagen talent van buiten de EU blijvend aan Nederland te binden, heeft het kabinet in zijn reactie op het SER-advies toegezegd hybride ondernemerschap te stimuleren. Daartoe wordt het mogelijk gemaakt dat kennismigranten en wetenschappelijk onderzoekers naast hun baan een eigen onderneming kunnen starten.
Vreemdelingen die hier zijn toegelaten om een onderneming te starten kunnen op basis van de huidige regelgeving al werken als kennismigrant als zij aan alle voorwaarden van de kennismigrantenregeling voldoen.
Het kabinet wil studenten van buiten de EU de mogelijkheid geven om naast hun studie activiteiten als ondernemer te ontplooien om hen zo stimuleren in innovatieve start-ups deel te nemen. Studie blijft de hoofdactiviteit, waar ook het verblijfsrecht voor deze groep op is gebaseerd. De activiteiten als zelfstandige mogen dan ook niet ten koste gaan van de studievoortgang. De IND ziet hierop toe.
Door de al maar voortschrijdende internationalisering van het bedrijfsleven blijft de behoefte om flexibele toelating van personeel uit het buitenland groeien. Het strikte uitgangspunt van de Wav dat voor de tewerkstelling van een buitenlandse werknemer een tewerkstellingsvergunning vereist is, kent op grond van artikel 8, derde lid, onder b, van de Wav, tal van uitzonderingen ter bevordering van internationale handelscontacten.2 Naast de al langer bestaande uitzonderingen voor bijvoorbeeld zakelijke besprekingen in het BuWav en intra-corporate transferees in de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (RuWav) zijn er in de laatste jaren meer uitzonderingen ten behoeve van het internationale bedrijfsleven bijgekomen. Zo zijn er uitzonderingen voor trainings- en opleidingssessies gemaakt (artikel 1, eerste lid, onder a, subonderdeel 10, van het BuWav) en is de pilot Kennisindustrie per 1 juli 2013 ingevoerd (artikel 1k BuWav).
Bij genoemde uitzonderingen gaat het steeds om specifieke situaties met nauw omschreven voorwaarden. Dit geeft een duidelijk kader voor gebruikers van de bepalingen maar heeft tegelijkertijd tot gevolg dat de uitzondering slechts van toepassing is op die bepaalde situatie. De bepalingen hebben daardoor slechts een beperkt bereik. In internationale situaties is het soms ook lastig vooraf te bepalen welke personen op welk moment naar Nederland komen en is niet zelden spoed vereist. De aanvraagprocedure voor een tewerkstellingsvergunning of een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid kan dan belemmerend werken. Daarnaast speelt dat bedrijven bij de vrijstellingen in het BuWav geacht worden zelf in te schatten of de situatie voldoet aan de voorwaarden van de vrijstelling. Dit brengt onzekerheid met zich waardoor bedrijven wellicht toch de voorkeur geven aan het aanvragen van een tewerkstellingsvergunning.
Eind 2014 is de pilot kennisindustrie geëvalueerd.3 Uit de evaluatie kwam naar voren dat deelnemende bedrijven positief zijn over de pilot, met name omdat deze zorgt voor een administratieve lastenverlichting en voor een snellere doorlooptijd bij het naar Nederland halen van buitenlandse werknemers. In het evaluatierapport worden ook verbeterpunten genoemd. Deze richtten zich vooral op het te hoge omzetcriterium en projectwaardecriterium, de voorwaarde dat bedrijven vijf jaar voorafgaande aan de aanmelding van het project niet de arbeidswetgeving mogen hebben overtreden en sommige te strikte definities uit de pilot. Deze punten zouden ertoe geleid hebben dat er relatief weinig bedrijven van de pilot gebruik konden maken omdat zij niet aan de voorwaarden konden voldoen.
In zijn advies Arbeidsmigratie4 heeft de SER zich uitgesproken voor een alomvattende regeling om bedrijven te faciliteren bij het onderhouden van internationale contacten. In de kabinetsreactie op het SER-advies onderschrijft het kabinet het voorstel van de SER voor een praktisch hanteerbare, flexibelere regeling voor internationale handelscontacten en kondigt een nieuwe regeling aan.5 Deze nieuwe regeling wordt met voorliggende wijziging van het BuWav gerealiseerd.
Met de regeling wil het kabinet mogelijk maken dat bedrijven via een flexibele procedure buitenlandse arbeidskrachten in het kader van het internationale handelsverkeer tijdelijk naar Nederland kunnen laten komen voor het uitoefenen van werkzaamheden die geen verdringing opleveren.
Bedrijven kunnen van de regeling gebruik maken indien zij kunnen aantonen dat de arbeidskrachten die zij willen laten overkomen vanwege hun specifieke kennis en deskundigheid nodig zijn voor het uitoefenen van de betreffende werkzaamheden. Het zal dus moeten gaan om werkzaamheden waarvoor specifieke kennis of deskundigheid is vereist, zoals specialistische en/of leidinggevende werkzaamheden.
Om voor de regeling in aanmerking te komen, moet sprake zijn van een traject in het kader van internationale handel, diensten en samenwerking. Een traject moet gezien worden als een in tijd afgebakend kader waarbinnen de activiteiten waarvoor de personen naar Nederland komen, plaatsvinden. Bij de beoordeling voor toelating van het traject wegen mee: de aard van het traject, de aard van de werkzaamheden, de duur van het traject, de waarde van de te leveren of geleverde goederen en diensten, het verwachte aantal vreemdelingen dat werkzaamheden zal uitvoeren binnen het traject, en de waarde van het traject. Al deze elementen worden in samenhang bezien, maar vormen geen constitutieve vereisten die cumulatief getoetst worden. Het gaat er bijvoorbeeld niet om dat het traject een minimumwaarde vertegenwoordigt, maar dat de waarde van het traject past bij de andere elementen. Zonder een limitatieve opsomming te geven, kan een traject een (samenwerkings)project, een samenwerkingsverband, een overeenkomst voor levering van goederen of diensten of een training zijn. Ook de directeur-grootaandeelhouder die naar Nederland komt voor bedrijfsactiviteiten in verband met zijn onderneming in Nederland zal onder de regeling kunnen vallen. De werkzaamheden die binnen een traject worden verricht, kunnen van uiteenlopende aard zijn. De vrijstellingen die voor het internationale handelsverkeer in het huidige BuWav zijn geregeld, zijn in ieder geval werkzaamheden die binnen de regeling vallen, zolang deze in het kader van een traject plaatsvinden. Dus het volgen van trainingen of van een opleiding, het voeren van besprekingen of het onderhouden van contacten zijn werkzaamheden die onder de regeling kunnen vallen. Ook werkzaamheden met betrekking tot inspecties, controles en certificeringen kunnen onder de definitie van internationaal handelsverkeer vallen. Van belang is dat wordt aangetoond waarom het noodzakelijk is dat voor de betreffende werkzaamheden een arbeidskracht naar Nederland komt. Werkzaamheden waarvoor in een tewerkstellingsprocedure een tewerkstellingsvergunning zou worden verkregen, kunnen in ieder geval aangemerkt worden als niet concurrerend. Omdat het om handelscontacten gaat, moet het in ieder geval gaan om trajecten waar commerciële ondernemingen bij betrokken zijn.
Bij de aanmelding van het traject moet worden aangetoond welke relatie bestaat tussen de in Nederland gevestigde werkgever en het bedrijf in het buitenland waaraan de arbeidskracht die naar Nederland komt gelieerd is. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een opdracht- of samenwerkingsovereenkomst. De arbeidskracht kan de werkzaamheden uitoefenen in de hoedanigheid van werknemer, opdrachtnemer van een in het buitenland gevestigde werkgever of directeur-grootaandeelhouder.
Er is geen limiet aan de tijdelijkheid van de werkzaamheden die binnen een traject plaatsvinden, gegeven. De duur van de werkzaamheden zal, samen met de andere aspecten, wel meewegen in de beoordeling of er sprake is van niet concurrerende arbeid. Als uitgangspunt kunnen onder meer de termijnen uit artikel 1, tweede lid, BuWav worden genomen. Wanneer de duur van de werkzaamheden binnen de daar genoemde termijnen blijft, zal de duur van de werkzaamheden niet worden tegengeworpen.
Het is goed om in dit verband te melden dat de beslissing van UWV om zonder tewerkstellingsvergunning te mogen werken, los staat van het recht op verblijf in Nederland. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever en de vreemdeling zelf om (via de IND) zorg te dragen voor legaal verblijf in Nederland.
Voor alle werkzaamheden die in Nederland worden uitgeoefend, geldt dat de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) van toepassing is. Dit zal dus ook als minimumnorm gelden voor personen die activiteiten op grond van deze regeling uitoefenen.
Het is aan de werkgever of de dienstenafnemer in Nederland om te waarborgen dat de arbeidskracht ook daadwerkelijk betaald wordt op ten minste WML-niveau. Bij controle moet de in Nederland gevestigde werkgever kunnen aantonen dat minimaal WML betaald wordt.
Bij de toelating van het traject toetst UWV of het werkzaamheden betreft die niet concurrerend zijn met arbeidsaanbod uit Nederland, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, dan wel met arbeidsaanbod van andere vreemdelingen die vrij zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt. Alle aspecten, zoals de aard van de werkzaamheden in combinatie met het traject, het waardecriterium van het traject tot aan de duur van de activiteiten zullen meewegen in de toets of de werkzaamheden niet door reeds aanwezig aanbod kan worden uitgevoerd. Zo moet uit het geheel van de omstandigheden blijken waarom het voor de Nederlandse werkgever noodzakelijk is dat er arbeidskrachten voor de betreffende specialistische werkzaamheden naar Nederland komen.
Bekend is dat een deel van de mobiliteit van arbeidskrachten in het internationale handelsverkeer plaatsvindt in het kader van overplaatsing binnen een onderneming. Op de overkomst van deze personen voor langer dan 90 dagen is met ingang van 29 november 2016 Richtlijn 2014/66/EU6 (ICT-richtlijn) van toepassing. De ICT-richtlijn verbiedt de toepassing van een nationale regeling. Daardoor kunnen personen die onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen7 en langer dan drie maanden in Nederland willen werken, geen gebruik kunnen maken van de regeling voor internationale handel, diensten en samenwerking.8 Wanneer een werknemer buiten de reikwijdte van de ICT-richtlijn valt, maar er wel sprake is van overplaatsing binnen een onderneming, bestaat de nieuwe regeling naast de bepalingen in het BuWav en de RuWav9 zodat werkgevers zelf de keuze kunnen maken van welke procedure zij gebruik willen maken. Paragraaf 24 van de RuWav zal hiertoe worden aangepast. Het is aan de werkgever om af te wegen wat hij daarbij belangrijk vindt. Hecht de werkgever waarde aan de toets van UWV over een bepaalde situatie, dan zal hij een tewerkstellingsvergunning kunnen aanvragen en daarmee zekerheid hebben over de tewerkstelling van de betreffende arbeidskracht. Dit neemt uiteraard enige tijd in beslag. Wanneer het gaat om werkzaamheden die vallen onder de vrijstellingen in het BuWav, kan de werkgever daar direct gebruik van maken en is hij geen tijd kwijt aan een procedure. Dat geeft flexibiliteit maar daar staat tegenover dat de situatie niet door UWV getoetst is en de werkgever zelf zal moeten beoordelen of de betreffende situatie onder de vrijstelling valt.
Deze regeling heeft naast de bestaande regelingen toegevoegde waarde omdat het zowel zekerheid als flexibiliteit biedt: zekerheid ten aanzien van het traject ‑dat wordt immers goedgekeurd door UWV‑ en tegelijkertijd flexibiliteit voor individuele arbeidskrachten omdat zij pas gemeld hoeven te worden zodra bekend is dat zij naar Nederland komen.
Gezien de positieve ervaringen10 is voor de systematiek van de regeling aansluiting gezocht bij de pilot Kennisindustrie. Dit betekent dat een bedrijf door middel van aanmelding bij UWV voor de regeling in aanmerking komt. Na aanmelding en goedkeuring van het betreffende traject, inclusief bijbehorende werkzaamheden, hoeft geen tewerkstellingsvergunning meer te worden aangevraagd voor het laten werken van personen maar voldoet een melding bij UWV.
Gebruikmaking van de regeling begint dus met een verzoek tot toelating van een traject met bijbehorende werkzaamheden tot de regeling. Het verzoek wordt gedaan door de werkgever in Nederland die de buitenlandse arbeidskracht zal ontvangen. UWV toetst vervolgens of sprake is van een traject in het kader van internationaal handelsverkeer en of de werkzaamheden niet concurrerend zijn. De werkgever kan het traject voor een termijn van drie jaar aanmelden.
Wanneer UWV gecontroleerd heeft of aan de voorwaarden van de regeling is voldaan, ontvangt de werkgever in Nederland een besluit waartegen bezwaar en beroep open staat. Voor de beslistermijn op deze aanvraag is aangesloten bij het huidige artikel 6 van de Wav, waarin een beslistermijn van vijf weken is opgenomen. Indien de beslissing positief is, kan de werkgever in het kader van en onder de voorwaarden van de regeling arbeidskrachten aanmelden en in Nederland laten werken.
Als het traject na drie jaar nog voortduurt, kan opnieuw een aanvraag voor een traject van drie jaar gedaan worden. Als zich wijzigingen voordoen met betrekking tot het aangemelde traject of de daarbij behorende werkzaamheden, doet de werkgever een aanvraag tot wijziging van het traject. UWV beoordeelt of het traject nog steeds onder de regeling valt en geeft een besluit af voor wijziging. Voor de beslissing op een wijziging geldt eveneens een beslistermijn van vijf weken.
Als bekend is wanneer de buitenlandse personen naar Nederland komen, meldt de in Nederland gevestigde werkgever aan UWV de persoonsgegevens en de periode waarin en de plaats waar de werkzaamheden worden uitgeoefend. Blijft de persoon langer in Nederland dan de periode die gemeld is, dan moet er opnieuw een melding gedaan worden. Melding gebeurt door middel van een door UWV opgesteld meldingsformulier. In de Regeling melding Wet arbeid vreemdelingen wordt neergelegd onder welke voorwaarden de melding plaatsvindt.
Bij beëindiging van het traject heeft de werkgever een actieve informatieplicht en meldt hij dat binnen drie maanden aan UWV. Voor intrekking van de vrijstelling wordt aangesloten bij de intrekkingsgronden van de Wav met betrekking tot tewerkstellingsvergunningen, genoemd in de artikelen 12 en 12a van de Wav.
In de pilot Kennisindustrie is als een van de voorwaarden opgenomen dat bij de werkgever in de periode vijf jaar voorafgaande aan het verzoek geen overtreding is geconstateerd op grond van arbeidswetgeving (inclusief de Wav). Hiermee wordt voorkomen dat bedrijven die zich niet aan geldende wet- en regelgeving houden tegelijkertijd wel de mogelijkheid krijgen gebruik te maken van flexibele regelingen. Het kabinet wil zo misbruik van regelgeving voorkomen.
In de evaluatie is echter naar voren gekomen dat de bepaling in de pilot Kennisindustrie over het meewegen van het boeteverleden soms tot onwenselijke uitkomsten leidt. Zo kan een relatief licht vergrijp tot uitsluiting van de pilot leiden. Bij een verzoek om toelating tot de regeling zijn er daarom met betrekking tot het boeteverleden een aantal factoren die bij de beoordeling kunnen meewegen. Het hebben begaan van een ernstige overtreding, zoals gedefinieerd in de besluiten van de arbeidswetten11, de omstandigheid van illegaal verblijf van de vreemdeling, de werkplek waar de eerdere overtredingen zijn begaan en het aantal personen dat betrokken is in verhouding tot het aantal werknemers van het bedrijf zijn factoren die daarbij van belang zijn.
Alleen boetes die onherroepelijk zijn geworden, zullen in de beoordeling meewegen.
Met deze regeling wordt tegemoet gekomen aan de verbeterpunten uit het evaluatierapport van de pilot kennisindustrie. Voor een deel zijn er minder strikte voorwaarden gesteld en zijn definities minder beperkend dan in de pilot. De toets op verdringing en op noodzaak van het laten overkomen van de betreffende arbeidskracht blijft echter bestaan.
De flexibiliteit van de regeling komt op verschillende manieren tot uitdrukking. Aangezien gegevens over het traject en de werkzaamheden al vooraf bekend en getoetst zijn, kan de werkgever in een later stadium – als bekend is wie wanneer naar Nederland komt – nog de persoonsgegevens van de buitenlandse arbeidskracht doorgeven. Ook is het in het kader van het traject mogelijk meerdere keren voor een kortere periode eenzelfde persoon aan te melden. Hierin verschilt deze regeling van de procedure bij het aanvragen van een tewerkstellingsvergunning.
De regeling ondersteunt de behoeften van het internationale bedrijfsleven, terwijl tegelijkertijd de bescherming van de Nederlandse arbeidsmarkt niet uit het oog wordt verloren.
Voor de wijziging van het besluit is UWV en de Inspectie SZW gevraagd een toets op uitvoerbaarheid respectievelijk handhaafbaarheid uit te brengen.
Ten aanzien van de wijziging voor het wegnemen van knelpunten bij de verlenging van een GVVA meldt UWV dat deze uitvoerbaar is. De aanpassing heeft geen gevolgen voor het (inhoudelijke) beoordelingsproces door UWV. Ook voor de Inspectie SZW is de aanpassing handhaafbaar en zal geen extra beslag leggen op de capaciteit.
Wijzigingen met betrekking tot het hybride ondernemerschap hebben geen consequenties voor de uitvoering van de IND en UWV.
De Inspectie SZW heeft in haar handhavingstoets opgemerkt dat de opdrachtgever van de zelfstandige (zijnde kennismigrant) niet verantwoordelijk kan worden gehouden indien de kennismigrant niet meer aan de voorwaarden van de kennismigrantenregeling voldoet. Dit wordt gesignaleerd als frauderisico en de Inspectie SZW adviseert daarom de regeling over enkele jaren te evalueren. Met betrekking tot de studenten verwacht de Inspectie SZW dat zij vaker zal moeten controleren of de student als zelfstandige of als werknemer bij een werkgever werkt. Dit zal meer onderzoekstijd in beslag nemen dan reguliere Wav-zaken, al is niet in te schatten om hoeveel zaken het gaat.
Voor de regeling internationaal handelsverkeer is ook de IND gevraagd de consequenties voor de uitvoering in kaart te brengen omdat er een verblijfsrechtelijke component in zit. De IND geeft aan dat de regeling uitvoerbaar is. Daarbij merkt de IND op dat zij voor de toets op inkomen en de controle van de beschikking van UWV de uitvoeringspraktijk van de pilot kennisindustrie voortzet. Dit betekent dat bij twijfel hierover bij UWV navraag wordt gedaan. De IND wijst dan ook op werkafspraken die met UWV gemaakt moeten worden.
De wijziging brengen incidentele (aanpassing informatiesystemen) en structurele kosten (verstrekking van verblijfsvergunningen) met zich. De incidentele kosten zijn geraamd op 13.500 euro. De structurele kosten voor de IND zijn afhankelijk van het aantal verblijfsvergunningen dat wordt aangevraagd, variërend van 7.968 euro per jaar (bij gelijkblijvende aanvragen in het kader van de pilot kennisindustrie) tot jaarlijks 15.936 euro (bij een toename van 100% ten opzichte van de pilot kennisindustrie).
Omdat de systematiek van de regeling aansluit op die van de pilot kennis industrie kan UWV voor de uitvoering afgaan op de ervaringen die met de pilot zijn opgedaan. Een van die ervaringen is dat het salaris en de aard van de werkzaamheden op het moment van de aanvraag niet altijd bekend zijn. Het meewegen van het salaris voor toelating tot de regeling is daarom weggelaten. Van belang is wel dat de werkgever in Nederland verantwoordelijk blijft voor uitbetaling van ten minste het minimumloon en dat de werkgever dat moet kunnen aantonen wanneer de Inspectie SZW daar om vraagt. De aard van de werkzaamheden is een substantieel onderdeel omdat uit die werkzaamheden afgeleid moet worden of het om niet concurrerende arbeid in het kader van het traject gaat. De werkgever zal bij de aanvraag daarom voor ogen moeten hebben voor welke werkzaamheden de arbeidskracht naar Nederland komt.
In de uitvoeringstoets komt ook naar voren dat het goed zou zijn om bij de aanvraag voor een traject het geschatte aantal medewerkers dat in het kader van het traject naar Nederland zal komen, te vermelden. Naast de aard van de werkzaamheden zal het aantal werknemers dat werkzaamheden zal verrichten betrokken worden bij het oordeel of het om niet concurrerende arbeid gaat.
UWV vraagt om verduidelijking van de soort levering en de aard van de werkzaamheden die onder de regeling kunnen vallen. Dit is in de toelichting van de regeling verhelderd en er zijn (niet limitatieve) voorbeelden genoemd.
UWV geeft aan dat de aanvraag van een traject niet vormvrij gebeurt maar dat daarvoor gebruik zal moeten worden gemaakt van een aanmeldingsformulier.
De financiële gevolgen zijn gering. De incidentele kosten voor voorlichting aan werkgevers en aanpassing van de website worden geraamd op circa 35.000 euro. Er is geen verhoging van de structurele kosten voorzien.
De Inspectie SZW verwacht dat het frauderisico van de regeling internationale handel niet groter is dan bij de pilot kennisindustrie. Wel suggereert de Inspectie SZW het begrip traject te verduidelijken, hetgeen in de toelichting gebeurd is.
De administratieve lasten (het voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid) en de inhoudelijke nalevingskosten (de kosten voor het kunnen voldoen aan de inhoudelijke verplichtingen zoals vastgelegd in wet- en regelgeving) vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Het kabinet streeft er naar de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te dringen.
Bij de voorbereiding van dit voorstel is nagegaan of sprake is van regeldrukeffecten.
Omdat in dit voorstel wijzigingen worden aangebracht op verschillende onderwerpen zijn de consequenties voor de administratieve lasten per onderwerp bekeken.
Voor de GVVA geldt het volgende. Als een aanvraag GVVA tijdig is ingediend maar het advies van UWV kent een ingangsdatum die niet aansluit op de eerder verleende GVVA is sprake van een zogenaamd «arbeidsgat». Werkgevers en vreemdelingen hebben hiertegen de afgelopen jaren bezwaarschriften ingediend respectievelijk procedures bij de rechtbank ingesteld. Met de wijziging kan de IND een sticker plaatsen in het paspoort van de vreemdeling waarmee het wordt toegestaan te blijven werken. De regeldruk en administratieve lasten verminderen in die gevallen waarin voorheen niet aansluitend arbeid kon worden toegestaan en de vreemdeling/werkgever tegen die beslissing procedeerde. Er is geen inschatting te geven van het aantal gevallen waarvoor dit geldt.
Het voorstel met betrekking tot het hybride ondernemerschap houdt in dat kennismigranten en studenten als zelfstandige werkzaam kunnen zijn zonder dat er voor deze werkzaamheden een tewerkstellingsvergunning hoeft te worden aangevraagd. Dit betekent een vermindering van de administratieve lasten. In de afgelopen jaren lag het aantal kennismigranten en studenten dat jaarlijks naar Nederland kwam rond de 20.000. Niet bekend is hoeveel van dit aantal van plan is als zelfstandige te gaan werken.
Met betrekking tot de wijziging voor het internationale handelsverkeer zullen de administratieve lasten voor werkgevers afnemen. Een werkgever hoeft immers slechts eenmalig toelating tot de regeling te vragen voor het traject waarna hij de buitenlandse arbeidskrachten die in het kader van dat traject werkzaamheden in Nederland komen verrichten bij UWV gemeld worden. Er hoeft niet meer voor elke buitenlandse arbeidskracht voor elke keer dat deze naar Nederland komt een aparte tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) aangevraagd te worden.
Het is van tevoren niet aan te geven hoeveel buitenlandse arbeidskrachten onder de nieuwe regeling zullen vallen. Het is te verwachten dat de werkgevers die nu van de pilot kennisindustrie gebruik maken, overgaan naar de nieuwe regeling. Voor deze werkgevers verandert er niets met betrekking tot de regeldruk. Daarnaast zullen er ook verschuivingen tussen regelingen plaatsvinden. Zo staan in de RuWav een aantal regelingen die gericht zijn op dezelfde doelgroep: het monteren en repareren van apparatuur dat door een buitenlands bedrijf geleverd is (paragraaf 22), inspectie en opleiding naar aanleiding van door Nederlands bedrijf geleverde goederen (paragraaf 23) en de kennismigranten kort verblijf (paragraaf 27). Ook onder de vrijstellingen van artikel 1, eerste lid, onder a BuWav, zullen werkzaamheden genoemd zijn waarvan werkgevers van de nieuwe regeling gebruik kunnen maken. Omdat het vrijstellingen zijn, is niet bekend hoeveel arbeidskrachten nu hiervan gebruik maken. Voor de andere genoemde categorieën ligt het aantal in de afgelopen jaren in totaal tussen de 1.700 en 2.100. Als werkgevers voor dit soort werkzaamheden in het vervolg van de nieuwe regeling gebruik maken, dan hoeft er geen tewerkstellingsvergunning op grond van het RuWav meer aangevraagd te worden, maar kan ‑na aanmelding van het traject‑ bij UWV gemeld worden. Dit is een administratief lichtere handeling en dus verminderen de administratieve lasten voor werkgevers die van de regeling gebruik maken.
Bij een aanname van 2.000 tewerkstellingsvergunningen (zonder arbeidsmarkttoets) die onder de huidige regelgeving aangevraagd moeten worden, betekent het dat de administratieve lasten met 280.000 euro verminderen. Dit is een reductie van 70% ten opzichte van de huidige lasten.
Deze uitzondering komt te vervallen. De groep waar het hier om gaat, te weten vergunninghouders die slachtoffer of getuige-aangever van mensenhandel zijn, beschikt door het Besluit modern migratiebeleid niet meer over een vergunning verband houdend met «de vervolging van mensenhandel», zoals nog in artikel 1, eerste lid, onder n Buwav stond, maar over een vergunning onder de beperking «tijdelijke humanitaire gronden». Een werknemer die beschikt over een verblijfsvergunning onder deze beperking is op grond van artikel 2, onder g, Buwav al vrijgesteld van het verbod uit artikel 2 Wav.
Artikel 1b, tweede lid regelt de vrijstelling van het verbod een vreemdeling arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning voor werkgevers van vreemdelingen voor wie een verlenging is aangevraagd van een gecombineerde verblijfsvergunning voor verblijf en arbeid, tot het moment dat de IND op de verlengingsaanvraag heeft beslist. De vrijstelling is niet van toepassing gedurende een eventuele bezwaar- en beroepfase na afwijzing van de verlengingsaanvraag.
De verlenging dient tijdig te zijn aangevraagd, dat wil zeggen dat deze is ontvangen, uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur van de gecombineerde vergunning verstrijkt, dan wel dat de aanvraag niet tijdig is ingediend door omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen. Hiermee is aansluiting gezocht bij artikel 3.80 Vreemdelingenbesluit 2000.
De verlengingsaanvraag dient te zijn aangevraagd ten behoeve van dezelfde werkzaamheden bij de werkgever waarvoor de vreemdeling reeds eerder in het bezit was gesteld van een gecombineerde vergunning (zoals vermeld op het aanvullend document als onderdeel van de gecombineerde vergunning), en ook is de vrijstelling slechts van toepassing op deze zelfde werkzaamheden bij dezelfde werkgever. Voorwaarde voor de vrijstelling is eveneens dat de vreemdeling beschikt over een door de IND afgegeven sticker in het paspoort met daarop een aantekening waaruit blijkt dat arbeid, gedurende de periode dat er nog niet op de verleningsaanvraag is beslist, bij deze specifieke werkgever is toegestaan. Voor werkzaamheden bij een andere werkgever blijft een tewerkstellingsvergunning vereist.
Met dit artikel wordt het vreemdelingen die onder de kennismigrantenregeling vallen (kennismigranten, wetenschappelijk onderzoekers en artsen in opleiding) toegestaan om naast hun baan als kennismigrant arbeid als zelfstandige te verrichten. De voorwaarde hierbij is dat deze vreemdelingen aan de vereisten van de kennismigrantenregeling (indien van toepassing, de salariseis, en de eis dat de werkgever, die de vreemdeling als kennismigrant tewerkstelt, krachtens artikel 2c van de Vreemdelingenwet 2000 is erkend als referent) blijven voldoen. Dit houdt voor de kennismigrant in dat wanneer deze een lager loon ontvangt dan het loon, genoemd in artikel 1d BuWav, er niet is voldaan aan de vereiste van die regeling, zodat er ook geen arbeid als zelfstandige verricht mag worden. Het loon, bedoeld in artikel 1d, kan bovendien niet gecompenseerd worden met inkomsten uit het werk als zelfstandige. Vreemdelingen die vallen onder de vrijstelling uit artikel 1h Buwav (onderzoekers in de zin van richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 (PbEU L 289)) zijn reeds geheel vrij op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Voor vreemdelingen die in Nederland verblijven op basis van een verblijfsvergunning voor studie hoeft geen tewerkstellingsvergunning meer te worden aangevraagd wanneer zij arbeid als zelfstandige verrichten. Het was voor deze groep reeds mogelijk om een stage te lopen in het kader van een gevolgde studie.
De uitzondering onder 1f, onderdeel a, die het Kroatische studenten mogelijk maakt een stage te volgen in het kader van hun studie, behoeft geen aanpassing, nu het deze groep reeds vrij staat arbeid als zelfstandige te verrichten.
Met dit artikel wordt het vreemdelingen die beschikken over een Europese Blauwe kaart toegestaan om naast hun baan als kennismigrant arbeid als zelfstandige te verrichten. De voorwaarde hierbij is dat deze vreemdelingen aan het salarisvereiste uit artikel 1i, eerste lid, onder b blijft voldoen. Evenals bij de kennismigrant kan dit loon niet gecompenseerd worden met inkomsten uit het werk als zelfstandige.
Dit artikel vervangt de tijdelijke regeling Pilot Kennisindustrie, die per 1 juli 2013 is ingevoerd. Doel van deze regeling is dat bedrijven buitenlandse arbeidskrachten via een flexibele procedure in het kader van het internationale handelsverkeer tijdelijk naar Nederland kunnen laten komen voor het uitoefenen van werkzaamheden die geen verdringing op de arbeidsmarkt opleveren. Bedrijven kunnen van de regeling gebruik maken indien zij kunnen aantonen dat de arbeidskrachten die zij willen laten overkomen vanwege hun specifieke kennis en deskundigheid nodig zijn voor het uitoefenen van de betreffende werkzaamheden. Van belang is dat de regeling de nodige flexibiliteit biedt aan werkgevers die een traject willen aanmelden en de zekerheid dat werknemers die in het kader van een traject werken onder de vrijstelling vallen.
In het eerste lid is de reikwijdte van artikel 1k neergelegd. De vrijstelling geldt voor werkzaamheden binnen het kader van een vooraf aangemeld traject in het kader van internationale handel, diensten en samenwerking, waarbij het noodzakelijk is dat er arbeidskrachten naar Nederland komen. Omdat zowel de trajecten als de werkzaamheden van uiteenlopende aard kunnen zijn, is in het artikel geen uitputtende definitie van mogelijke trajecten of werkzaamheden gegeven. Voor voorbeelden van de beoogde trajecten en werkzaamheden zij verwezen naar het algemene deel van deze toelichting. Omdat het gaat om trajecten in het kader van internationale handelscontacten, moet de relatie tussen het in Nederland gevestigde bedrijf en het bedrijf in het buitenland aangetoond worden.
In het vierde lid is neergelegd dat de toelating van het traject door UWV een maximale duur van drie jaar kent. Aan de werkzaamheden als zodanig is geen maximum termijn verbonden. Naast werknemers van een in het buitenland gevestigde werkgever kunnen ook directeur-grootaandeelhouders en opdrachtnemers van een in het buitenland gevestigd bedrijf van de regeling gebruik maken, wanneer het traject is goedgekeurd. Omdat deze twee categorieën niet kunnen worden beschouwd als werknemers van een buitenlandse onderneming zijn zij apart in het artikel opgenomen.
Het vijfde lid bepaalt dat bij de aanvraag tot toelating van een traject door UWV wordt getoetst of de beoogde werkzaamheden niet concurrerend zijn met het arbeidsaanbod van Nederlanders, vreemdelingen waarop het vrije verkeer van werknemers van toepassing is, en vreemdelingen die een vergunning hebben op grond van de Vreemdelingenwet waaruit blijkt dat geen beperkingen zijn verbonden aan het verrichten van arbeid. Hierbij wordt getoetst aan het geheel van de verschillende criteria, genoemd in het vijfde lid; als uit deze integrale toets blijkt dat er sprake is van concurrentie met het voornoemde arbeidsaanbod, wordt de toelating van het traject tot de regeling geweigerd. Als zich wijzigingen voordoen met betrekking tot het aangemelde traject of de daarbij behorende werkzaamheden, doet de werkgever een aanvraag tot wijziging van het traject.
Voor de weigeringsgronden uit onderdeel b van het vijfde lid is aangesloten bij de weigeringsgronden met betrekking tot tewerkstellingsvergunningen uit artikel 9, eerste lid, onder i, van de Wet arbeid vreemdelingen. Toelating van het traject kan worden geweigerd wanneer er sprake is van een ernstige overtreding van een van de genoemde arbeidswetten. Met «ernstige overtreding» wordt hier bedoeld hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 7:2, derde lid, Arbeidstijdenbesluit, artikel 9.10a, derde lid, Arbeidsomstandighedenbesluit, artikel 3, derde lid, Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag, artikel 4b, derde lid, BuWav, en artikel 3, derde lid, Besluit arbeidsbemiddeling. Ook het aantal personen dat bij de overtreding betrokken is, in verhouding tot het aantal werknemers van het bedrijf, en de plaats in de keten waar de overtreding is geconstateerd zal worden meegewogen bij de beoordeling. Voor intrekking van de toelating van het traject, zoals neergelegd in het zesde lid, is eveneens aangesloten bij de intrekkingsgronden van de Wav met betrekking tot tewerkstellingsvergunningen, genoemd in de artikelen 12 en 12a van de Wav. Voor de weging hiervan geldt hetzelfde als voor de weigeringsgrond van de vrijstelling uit het derde lid.
Op grond van artikel 2a Wav bestaat voor de Nederlandse werkgever een meldingsplicht voor de werknemers die op grond van deze regeling in Nederland tewerkgesteld worden. In de Regeling Melding is neergelegd onder welke voorwaarden de melding plaatsvindt. Bij beëindiging van het traject meldt de werkgever dit binnen drie maanden aan UWV. Wanneer de werkgever nalaat dit te doen, kan dit ertoe leiden dat een nieuwe aanvraag tot toelating van een traject tot de regeling wordt geweigerd, zoals is bepaald in het vijfde lid, onderdeel d, van de regeling.
Artikel II van dit besluit bevat de inwerkingtredingsbepaling. Er wordt, met uitzondering van onderdeel G, afgeweken van de van de vaste verandermomenten gelet op publieke voordelen van eerdere inwerkingtreding dan het eerstvolgende vaste verandermoment (Aanwijzing 174, vierde lid, onder a, Aanwijzingen voor de regelgeving).
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tekent deze nota van toelichting mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
Zie artikel 1, eerste lid, en onder a, van het BuWav voor uitzonderingen op de tewerkstellingsvergunningsplicht in het kader van incidentele arbeid. Een deel van deze werkzaamheden hebben betrekking op het internationale handelsverkeer, zoals de subonderdelen 1, 2, 3, 9 en 10.
Richtlijn van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PbEU 2014, L 157).
Zie Stb. 2016, 408. De ICT-richtlijn is van toepassing op werknemers die niet de nationaliteit van een van de EU-lidstaten hebben, die een arbeidsovereenkomst hebben met een buiten de EU gevestigde onderneming en tijdelijk vanuit een ander land van buiten de EU overgeplaatst worden naar een of meerdere vestigingen van deze onderneming binnen een of meerdere lidstaten van de EU.
Zoals artikel 1, eerste lid, en onder a, van het BuWav, artikel 1d BuWav (kennismigranten), paragraaf 22 RuWav (monteren en repareren), paragraaf 23 (inspectie en opleiding), paragraaf 24 (overplaatsing personeel), paragraaf 27 (kennismigranten kort verblijf), paragraaf 32 (praktikanten).
Uit de evaluatie is gebleken dat bedrijven met name ten aanzien van de administratieve lasten positief waren over de pilot Kennisindustrie.
Artikel 7:2, derde lid, Arbeidstijdenbesluit; artikel 9.10a, derde lid, Arbeidsomstandighedenbesluit; artikel 3, derde lid, Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag; artikel 4b, derde lid, BuWav, artikel 3, derde lid, Besluit arbeidsbemiddeling.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2017-134.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.