NOTA VAN TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Dit besluit strekt tot aanpassing van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen
(BuWav) in verband met enige knelpunten bij de verlenging van een gecombineerde vergunning
voor verblijf en arbeid (GVVA), en het versterken van de positie van Nederland als
internationaal concurrerende kenniseconomie, zoals aangekondigd in de reactie op het
SER-advies over arbeidsmigratie. Het kabinet deelt de visie van de SER dat Nederland
behoefte heeft aan kennismigranten. Daarnaast kan de categorie werknemers uit het
internationale bedrijfsleven worden onderscheiden, die tijdelijk in Nederland zijn
in verband met internationale handelscontacten. Het kabinet omarmt het voorstel van
de SER voor een praktisch hanteerbare, flexibelere regeling die het bedrijven makkelijker
moet maken in internationaal verband te opereren.1
Deze wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen bevat enkele technische
wijzigingen, één technische wijziging in verband met de verlenging van de GVVA (paragraaf
2), en drie maatregelen die in de kabinetsreactie op het SER-advies zijn toegezegd:
-
• het toestaan dat kennismigranten, houders van een Europese blauwe kaart, en wetenschappelijk
personeel naast hun werkzaamheden in loondienst ook als zelfstandige mogen werken
(paragraaf 3),
-
• het toestaan dat studenten naast studie als zelfstandige mogen werken (paragraaf 4),
en
-
• een nieuwe regeling voor de arbeidsmobiliteit als gevolg van internationale samenwerking
door het bedrijfsleven (paragraaf 5).
2. Gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid
De GVVA is geïntroduceerd op 1 april 2014 door de wet van 11 december 2013 tot wijziging
van de Wet arbeid vreemdelingen ter implementatie van Richtlijn 2011/98/EU van het
Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure
voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven
en te werken alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit
derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 2011, L 343), (Kamerstukken
33749, Stb. 2014, 128). De GVVA wordt door de IND verleend nadat een advies aan UWV is gevraagd over de
toelating tot de arbeidsmarkt en betrokkene ook voldoet aan de overige verblijfsvoorwaarden.
UWV adviseert ook over de duur van de GVVA. Bij eerste aanvragen van de GVVA wordt
de datum, zoals opgenomen in het advies van het UWV, als ingangsdatum van de GVVA
gehanteerd. Bij verlenging kan deze systematiek tot problemen leiden. Wanneer de datum
van het advies van het UWV als ingangsdatum van de nieuwe GVVA wordt genomen, kan
dit ertoe leiden dat de ingangsdatum van de opvolgende GVVA niet aansluit bij de vervaldatum
van de oude GVVA, terwijl de verlengingsaanvraag wel tijdig is ingediend (dat wil
zeggen dat deze is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur
van de eerdere GVVA verstrijkt dan wel, indien deze later is ontvangen, indien de
termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend). De datum zoals
opgenomen in het advies van het UWV kan gelegen zijn na de vervaldatum van de GVVA.
Dit is aan de orde als de verlengingsaanvraag tijdig wordt ingediend maar het advies
met daarin het advies over de geldigheidsduur wordt afgegeven na afloop van de geldigheidsduur
van de GVVA; dit risico is vooral groot wanneer de verlengingsaanvraag vlak voor de
expiratie van de GVVA wordt ingediend. Bij verlengingen wordt door de IND daarom conform
artikel 26 Vreemdelingenwet 2000 verblijf verleend met terugwerkende kracht tot de
dag waarop de aanvraag compleet is en waarop is aangetoond dat de vreemdeling aan
alle voorwaarden voldoet. Deze uiteenlopende systematiek betekent in een dergelijke
situatie dat een vreemdeling gedurende de aanvraagprocedure wel in Nederland mag verblijven
maar niet mag werken, omdat de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) als voorwaarde stelt
dat de vreemdeling daadwerkelijk beschikt over een geldige tewerkstellingsvergunning
of GVVA, tenzij daarop een uitzondering is gemaakt bij of krachtens artikel 3 of 4
van de Wav. Met gebruikmaking van artikel 3, eerste lid, onder c, van de Wav is dit
knelpunt in het onderhavige besluit opgelost door gedurende de duur van een verlengingsaanvraag
een tijdelijke arbeidsmarktaantekening op een verblijfssticker in het paspoort van
de vreemdeling te laten plaatsen door de IND, die het recht op dezelfde werkzaamheden
bij dezelfde werkgever geeft in de periode dat nog niet op de aanvraag is beslist.
Dit recht geldt alleen voor dezelfde werkzaamheden bij dezelfde werkgever omdat UWV
hierover voor de eerdere vergunningverlening al advies heeft gegeven en in dat kader
heeft getoetst aan de Wet arbeid vreemdelingen. Dat is niet het geval als de vreemdeling
andere werkzaamheden bij dezelfde werkgever en/of de werkzaamheden bij een andere
werkgever gaat verrichten. Wanneer op de verlengingsaanvraag een positief advies door
UWV wordt afgegeven en ook door de IND positief wordt beslist, worden de GVVA en het
aanvullende document – mits de verlengingsaanvraag tijdig is ingediend – met terugwerkende
kracht aansluitend op de eerdere GVVA afgegeven. Als de vreemdeling vervolgens gedurende
een ononderbroken tijdvak van vijf jaar – dus steeds aansluitend op hiervoor genoemde
wijze – heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldende verblijfsvergunning,
is de vreemdeling vrij op de arbeidsmarkt en is geen tewerkstellingsvergunning of
GVVA met arbeidsmarkttoets meer vereist (op grond van artikel 4, tweede lid, onder
b, Wav).
3. Hybride ondernemerschap
Om er beter in te slagen talent van buiten de EU blijvend aan Nederland te binden,
heeft het kabinet in zijn reactie op het SER-advies toegezegd hybride ondernemerschap
te stimuleren. Daartoe wordt het mogelijk gemaakt dat kennismigranten en wetenschappelijk
onderzoekers naast hun baan een eigen onderneming kunnen starten.
Vreemdelingen die hier zijn toegelaten om een onderneming te starten kunnen op basis
van de huidige regelgeving al werken als kennismigrant als zij aan alle voorwaarden
van de kennismigrantenregeling voldoen.
4. Studenten mogen werken als zelfstandigen
Het kabinet wil studenten van buiten de EU de mogelijkheid geven om naast hun studie
activiteiten als ondernemer te ontplooien om hen zo stimuleren in innovatieve start-ups
deel te nemen. Studie blijft de hoofdactiviteit, waar ook het verblijfsrecht voor
deze groep op is gebaseerd. De activiteiten als zelfstandige mogen dan ook niet ten
koste gaan van de studievoortgang. De IND ziet hierop toe.
5. Regeling internationale handel, diensten, en samenwerking
Aanleiding
Door de al maar voortschrijdende internationalisering van het bedrijfsleven blijft
de behoefte om flexibele toelating van personeel uit het buitenland groeien. Het strikte
uitgangspunt van de Wav dat voor de tewerkstelling van een buitenlandse werknemer
een tewerkstellingsvergunning vereist is, kent op grond van artikel 8, derde lid,
onder b, van de Wav, tal van uitzonderingen ter bevordering van internationale handelscontacten.2 Naast de al langer bestaande uitzonderingen voor bijvoorbeeld zakelijke besprekingen
in het BuWav en intra-corporate transferees in de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen
(RuWav) zijn er in de laatste jaren meer uitzonderingen ten behoeve van het internationale
bedrijfsleven bijgekomen. Zo zijn er uitzonderingen voor trainings- en opleidingssessies
gemaakt (artikel 1, eerste lid, onder a, subonderdeel 10, van het BuWav) en is de
pilot Kennisindustrie per 1 juli 2013 ingevoerd (artikel 1k BuWav).
Bij genoemde uitzonderingen gaat het steeds om specifieke situaties met nauw omschreven
voorwaarden. Dit geeft een duidelijk kader voor gebruikers van de bepalingen maar
heeft tegelijkertijd tot gevolg dat de uitzondering slechts van toepassing is op die
bepaalde situatie. De bepalingen hebben daardoor slechts een beperkt bereik. In internationale
situaties is het soms ook lastig vooraf te bepalen welke personen op welk moment naar
Nederland komen en is niet zelden spoed vereist. De aanvraagprocedure voor een tewerkstellingsvergunning
of een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid kan dan belemmerend werken.
Daarnaast speelt dat bedrijven bij de vrijstellingen in het BuWav geacht worden zelf
in te schatten of de situatie voldoet aan de voorwaarden van de vrijstelling. Dit
brengt onzekerheid met zich waardoor bedrijven wellicht toch de voorkeur geven aan
het aanvragen van een tewerkstellingsvergunning.
Eind 2014 is de pilot kennisindustrie geëvalueerd.3 Uit de evaluatie kwam naar voren dat deelnemende bedrijven positief zijn over de
pilot, met name omdat deze zorgt voor een administratieve lastenverlichting en voor
een snellere doorlooptijd bij het naar Nederland halen van buitenlandse werknemers.
In het evaluatierapport worden ook verbeterpunten genoemd. Deze richtten zich vooral
op het te hoge omzetcriterium en projectwaardecriterium, de voorwaarde dat bedrijven
vijf jaar voorafgaande aan de aanmelding van het project niet de arbeidswetgeving
mogen hebben overtreden en sommige te strikte definities uit de pilot. Deze punten
zouden ertoe geleid hebben dat er relatief weinig bedrijven van de pilot gebruik konden
maken omdat zij niet aan de voorwaarden konden voldoen.
In zijn advies Arbeidsmigratie4 heeft de SER zich uitgesproken voor een alomvattende regeling om bedrijven te faciliteren
bij het onderhouden van internationale contacten. In de kabinetsreactie op het SER-advies
onderschrijft het kabinet het voorstel van de SER voor een praktisch hanteerbare,
flexibelere regeling voor internationale handelscontacten en kondigt een nieuwe regeling
aan.5 Deze nieuwe regeling wordt met voorliggende wijziging van het BuWav gerealiseerd.
Met de regeling wil het kabinet mogelijk maken dat bedrijven via een flexibele procedure
buitenlandse arbeidskrachten in het kader van het internationale handelsverkeer tijdelijk
naar Nederland kunnen laten komen voor het uitoefenen van werkzaamheden die geen verdringing
opleveren.
Bedrijven kunnen van de regeling gebruik maken indien zij kunnen aantonen dat de arbeidskrachten
die zij willen laten overkomen vanwege hun specifieke kennis en deskundigheid nodig
zijn voor het uitoefenen van de betreffende werkzaamheden. Het zal dus moeten gaan
om werkzaamheden waarvoor specifieke kennis of deskundigheid is vereist, zoals specialistische
en/of leidinggevende werkzaamheden.
Voorwaarden
Om voor de regeling in aanmerking te komen, moet sprake zijn van een traject in het
kader van internationale handel, diensten en samenwerking. Een traject moet gezien
worden als een in tijd afgebakend kader waarbinnen de activiteiten waarvoor de personen
naar Nederland komen, plaatsvinden. Bij de beoordeling voor toelating van het traject
wegen mee: de aard van het traject, de aard van de werkzaamheden, de duur van het
traject, de waarde van de te leveren of geleverde goederen en diensten, het verwachte
aantal vreemdelingen dat werkzaamheden zal uitvoeren binnen het traject, en de waarde
van het traject. Al deze elementen worden in samenhang bezien, maar vormen geen constitutieve
vereisten die cumulatief getoetst worden. Het gaat er bijvoorbeeld niet om dat het
traject een minimumwaarde vertegenwoordigt, maar dat de waarde van het traject past
bij de andere elementen. Zonder een limitatieve opsomming te geven, kan een traject
een (samenwerkings)project, een samenwerkingsverband, een overeenkomst voor levering
van goederen of diensten of een training zijn. Ook de directeur-grootaandeelhouder
die naar Nederland komt voor bedrijfsactiviteiten in verband met zijn onderneming
in Nederland zal onder de regeling kunnen vallen. De werkzaamheden die binnen een
traject worden verricht, kunnen van uiteenlopende aard zijn. De vrijstellingen die
voor het internationale handelsverkeer in het huidige BuWav zijn geregeld, zijn in
ieder geval werkzaamheden die binnen de regeling vallen, zolang deze in het kader
van een traject plaatsvinden. Dus het volgen van trainingen of van een opleiding,
het voeren van besprekingen of het onderhouden van contacten zijn werkzaamheden die
onder de regeling kunnen vallen. Ook werkzaamheden met betrekking tot inspecties,
controles en certificeringen kunnen onder de definitie van internationaal handelsverkeer
vallen. Van belang is dat wordt aangetoond waarom het noodzakelijk is dat voor de
betreffende werkzaamheden een arbeidskracht naar Nederland komt. Werkzaamheden waarvoor
in een tewerkstellingsprocedure een tewerkstellingsvergunning zou worden verkregen,
kunnen in ieder geval aangemerkt worden als niet concurrerend. Omdat het om handelscontacten
gaat, moet het in ieder geval gaan om trajecten waar commerciële ondernemingen bij
betrokken zijn.
Bij de aanmelding van het traject moet worden aangetoond welke relatie bestaat tussen
de in Nederland gevestigde werkgever en het bedrijf in het buitenland waaraan de arbeidskracht
die naar Nederland komt gelieerd is. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een opdracht-
of samenwerkingsovereenkomst. De arbeidskracht kan de werkzaamheden uitoefenen in
de hoedanigheid van werknemer, opdrachtnemer van een in het buitenland gevestigde
werkgever of directeur-grootaandeelhouder.
Er is geen limiet aan de tijdelijkheid van de werkzaamheden die binnen een traject
plaatsvinden, gegeven. De duur van de werkzaamheden zal, samen met de andere aspecten,
wel meewegen in de beoordeling of er sprake is van niet concurrerende arbeid. Als
uitgangspunt kunnen onder meer de termijnen uit artikel 1, tweede lid, BuWav worden
genomen. Wanneer de duur van de werkzaamheden binnen de daar genoemde termijnen blijft,
zal de duur van de werkzaamheden niet worden tegengeworpen.
Het is goed om in dit verband te melden dat de beslissing van UWV om zonder tewerkstellingsvergunning
te mogen werken, los staat van het recht op verblijf in Nederland. Het is de verantwoordelijkheid
van de werkgever en de vreemdeling zelf om (via de IND) zorg te dragen voor legaal
verblijf in Nederland.
Voor alle werkzaamheden die in Nederland worden uitgeoefend, geldt dat de Wet minimumloon
en minimumvakantiebijslag (WML) van toepassing is. Dit zal dus ook als minimumnorm
gelden voor personen die activiteiten op grond van deze regeling uitoefenen.
Het is aan de werkgever of de dienstenafnemer in Nederland om te waarborgen dat de
arbeidskracht ook daadwerkelijk betaald wordt op ten minste WML-niveau. Bij controle
moet de in Nederland gevestigde werkgever kunnen aantonen dat minimaal WML betaald
wordt.
Bij de toelating van het traject toetst UWV of het werkzaamheden betreft die niet
concurrerend zijn met arbeidsaanbod uit Nederland, de Europese Economische Ruimte
en Zwitserland, dan wel met arbeidsaanbod van andere vreemdelingen die vrij zijn op
de Nederlandse arbeidsmarkt. Alle aspecten, zoals de aard van de werkzaamheden in
combinatie met het traject, het waardecriterium van het traject tot aan de duur van
de activiteiten zullen meewegen in de toets of de werkzaamheden niet door reeds aanwezig
aanbod kan worden uitgevoerd. Zo moet uit het geheel van de omstandigheden blijken
waarom het voor de Nederlandse werkgever noodzakelijk is dat er arbeidskrachten voor
de betreffende specialistische werkzaamheden naar Nederland komen.
Bekend is dat een deel van de mobiliteit van arbeidskrachten in het internationale
handelsverkeer plaatsvindt in het kader van overplaatsing binnen een onderneming.
Op de overkomst van deze personen voor langer dan 90 dagen is met ingang van 29 november
2016 Richtlijn 2014/66/EU6 (ICT-richtlijn) van toepassing. De ICT-richtlijn verbiedt de toepassing van een nationale
regeling. Daardoor kunnen personen die onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen7 en langer dan drie maanden in Nederland willen werken, geen gebruik kunnen maken
van de regeling voor internationale handel, diensten en samenwerking.8 Wanneer een werknemer buiten de reikwijdte van de ICT-richtlijn valt, maar er wel
sprake is van overplaatsing binnen een onderneming, bestaat de nieuwe regeling naast
de bepalingen in het BuWav en de RuWav9 zodat werkgevers zelf de keuze kunnen maken van welke procedure zij gebruik willen
maken. Paragraaf 24 van de RuWav zal hiertoe worden aangepast. Het is aan de werkgever
om af te wegen wat hij daarbij belangrijk vindt. Hecht de werkgever waarde aan de
toets van UWV over een bepaalde situatie, dan zal hij een tewerkstellingsvergunning
kunnen aanvragen en daarmee zekerheid hebben over de tewerkstelling van de betreffende
arbeidskracht. Dit neemt uiteraard enige tijd in beslag. Wanneer het gaat om werkzaamheden
die vallen onder de vrijstellingen in het BuWav, kan de werkgever daar direct gebruik
van maken en is hij geen tijd kwijt aan een procedure. Dat geeft flexibiliteit maar
daar staat tegenover dat de situatie niet door UWV getoetst is en de werkgever zelf
zal moeten beoordelen of de betreffende situatie onder de vrijstelling valt.
Deze regeling heeft naast de bestaande regelingen toegevoegde waarde omdat het zowel
zekerheid als flexibiliteit biedt: zekerheid ten aanzien van het traject ‑dat wordt
immers goedgekeurd door UWV‑ en tegelijkertijd flexibiliteit voor individuele arbeidskrachten
omdat zij pas gemeld hoeven te worden zodra bekend is dat zij naar Nederland komen.
Proces
Gezien de positieve ervaringen10 is voor de systematiek van de regeling aansluiting gezocht bij de pilot Kennisindustrie.
Dit betekent dat een bedrijf door middel van aanmelding bij UWV voor de regeling in
aanmerking komt. Na aanmelding en goedkeuring van het betreffende traject, inclusief
bijbehorende werkzaamheden, hoeft geen tewerkstellingsvergunning meer te worden aangevraagd
voor het laten werken van personen maar voldoet een melding bij UWV.
Gebruikmaking van de regeling begint dus met een verzoek tot toelating van een traject
met bijbehorende werkzaamheden tot de regeling. Het verzoek wordt gedaan door de werkgever
in Nederland die de buitenlandse arbeidskracht zal ontvangen. UWV toetst vervolgens
of sprake is van een traject in het kader van internationaal handelsverkeer en of
de werkzaamheden niet concurrerend zijn. De werkgever kan het traject voor een termijn
van drie jaar aanmelden.
Wanneer UWV gecontroleerd heeft of aan de voorwaarden van de regeling is voldaan,
ontvangt de werkgever in Nederland een besluit waartegen bezwaar en beroep open staat.
Voor de beslistermijn op deze aanvraag is aangesloten bij het huidige artikel 6 van
de Wav, waarin een beslistermijn van vijf weken is opgenomen. Indien de beslissing
positief is, kan de werkgever in het kader van en onder de voorwaarden van de regeling
arbeidskrachten aanmelden en in Nederland laten werken.
Als het traject na drie jaar nog voortduurt, kan opnieuw een aanvraag voor een traject
van drie jaar gedaan worden. Als zich wijzigingen voordoen met betrekking tot het
aangemelde traject of de daarbij behorende werkzaamheden, doet de werkgever een aanvraag
tot wijziging van het traject. UWV beoordeelt of het traject nog steeds onder de regeling
valt en geeft een besluit af voor wijziging. Voor de beslissing op een wijziging geldt
eveneens een beslistermijn van vijf weken.
Als bekend is wanneer de buitenlandse personen naar Nederland komen, meldt de in Nederland
gevestigde werkgever aan UWV de persoonsgegevens en de periode waarin en de plaats
waar de werkzaamheden worden uitgeoefend. Blijft de persoon langer in Nederland dan
de periode die gemeld is, dan moet er opnieuw een melding gedaan worden. Melding gebeurt
door middel van een door UWV opgesteld meldingsformulier. In de Regeling melding Wet
arbeid vreemdelingen wordt neergelegd onder welke voorwaarden de melding plaatsvindt.
Bij beëindiging van het traject heeft de werkgever een actieve informatieplicht en
meldt hij dat binnen drie maanden aan UWV. Voor intrekking van de vrijstelling wordt
aangesloten bij de intrekkingsgronden van de Wav met betrekking tot tewerkstellingsvergunningen,
genoemd in de artikelen 12 en 12a van de Wav.
Boeteverleden
In de pilot Kennisindustrie is als een van de voorwaarden opgenomen dat bij de werkgever
in de periode vijf jaar voorafgaande aan het verzoek geen overtreding is geconstateerd
op grond van arbeidswetgeving (inclusief de Wav). Hiermee wordt voorkomen dat bedrijven
die zich niet aan geldende wet- en regelgeving houden tegelijkertijd wel de mogelijkheid
krijgen gebruik te maken van flexibele regelingen. Het kabinet wil zo misbruik van
regelgeving voorkomen.
In de evaluatie is echter naar voren gekomen dat de bepaling in de pilot Kennisindustrie
over het meewegen van het boeteverleden soms tot onwenselijke uitkomsten leidt. Zo
kan een relatief licht vergrijp tot uitsluiting van de pilot leiden. Bij een verzoek
om toelating tot de regeling zijn er daarom met betrekking tot het boeteverleden een
aantal factoren die bij de beoordeling kunnen meewegen. Het hebben begaan van een
ernstige overtreding, zoals gedefinieerd in de besluiten van de arbeidswetten11, de omstandigheid van illegaal verblijf van de vreemdeling, de werkplek waar de eerdere
overtredingen zijn begaan en het aantal personen dat betrokken is in verhouding tot
het aantal werknemers van het bedrijf zijn factoren die daarbij van belang zijn.
Alleen boetes die onherroepelijk zijn geworden, zullen in de beoordeling meewegen.
Met deze regeling wordt tegemoet gekomen aan de verbeterpunten uit het evaluatierapport
van de pilot kennisindustrie. Voor een deel zijn er minder strikte voorwaarden gesteld
en zijn definities minder beperkend dan in de pilot. De toets op verdringing en op
noodzaak van het laten overkomen van de betreffende arbeidskracht blijft echter bestaan.
De flexibiliteit van de regeling komt op verschillende manieren tot uitdrukking. Aangezien
gegevens over het traject en de werkzaamheden al vooraf bekend en getoetst zijn, kan
de werkgever in een later stadium – als bekend is wie wanneer naar Nederland komt
– nog de persoonsgegevens van de buitenlandse arbeidskracht doorgeven. Ook is het
in het kader van het traject mogelijk meerdere keren voor een kortere periode eenzelfde
persoon aan te melden. Hierin verschilt deze regeling van de procedure bij het aanvragen
van een tewerkstellingsvergunning.
De regeling ondersteunt de behoeften van het internationale bedrijfsleven, terwijl
tegelijkertijd de bescherming van de Nederlandse arbeidsmarkt niet uit het oog wordt
verloren.
6. Uitvoerings- en handhavingstoetsen
Voor de wijziging van het besluit is UWV en de Inspectie SZW gevraagd een toets op
uitvoerbaarheid respectievelijk handhaafbaarheid uit te brengen.
GVVA
Ten aanzien van de wijziging voor het wegnemen van knelpunten bij de verlenging van
een GVVA meldt UWV dat deze uitvoerbaar is. De aanpassing heeft geen gevolgen voor
het (inhoudelijke) beoordelingsproces door UWV. Ook voor de Inspectie SZW is de aanpassing
handhaafbaar en zal geen extra beslag leggen op de capaciteit.
Hybride ondernemerschap
Wijzigingen met betrekking tot het hybride ondernemerschap hebben geen consequenties
voor de uitvoering van de IND en UWV.
De Inspectie SZW heeft in haar handhavingstoets opgemerkt dat de opdrachtgever van
de zelfstandige (zijnde kennismigrant) niet verantwoordelijk kan worden gehouden indien
de kennismigrant niet meer aan de voorwaarden van de kennismigrantenregeling voldoet.
Dit wordt gesignaleerd als frauderisico en de Inspectie SZW adviseert daarom de regeling
over enkele jaren te evalueren. Met betrekking tot de studenten verwacht de Inspectie
SZW dat zij vaker zal moeten controleren of de student als zelfstandige of als werknemer
bij een werkgever werkt. Dit zal meer onderzoekstijd in beslag nemen dan reguliere
Wav-zaken, al is niet in te schatten om hoeveel zaken het gaat.
Internationaal handelsverkeer
Voor de regeling internationaal handelsverkeer is ook de IND gevraagd de consequenties
voor de uitvoering in kaart te brengen omdat er een verblijfsrechtelijke component
in zit. De IND geeft aan dat de regeling uitvoerbaar is. Daarbij merkt de IND op dat
zij voor de toets op inkomen en de controle van de beschikking van UWV de uitvoeringspraktijk
van de pilot kennisindustrie voortzet. Dit betekent dat bij twijfel hierover bij UWV
navraag wordt gedaan. De IND wijst dan ook op werkafspraken die met UWV gemaakt moeten
worden.
De wijziging brengen incidentele (aanpassing informatiesystemen) en structurele kosten
(verstrekking van verblijfsvergunningen) met zich. De incidentele kosten zijn geraamd
op 13.500 euro. De structurele kosten voor de IND zijn afhankelijk van het aantal
verblijfsvergunningen dat wordt aangevraagd, variërend van 7.968 euro per jaar (bij
gelijkblijvende aanvragen in het kader van de pilot kennisindustrie) tot jaarlijks
15.936 euro (bij een toename van 100% ten opzichte van de pilot kennisindustrie).
Omdat de systematiek van de regeling aansluit op die van de pilot kennis industrie
kan UWV voor de uitvoering afgaan op de ervaringen die met de pilot zijn opgedaan.
Een van die ervaringen is dat het salaris en de aard van de werkzaamheden op het moment
van de aanvraag niet altijd bekend zijn. Het meewegen van het salaris voor toelating
tot de regeling is daarom weggelaten. Van belang is wel dat de werkgever in Nederland
verantwoordelijk blijft voor uitbetaling van ten minste het minimumloon en dat de
werkgever dat moet kunnen aantonen wanneer de Inspectie SZW daar om vraagt. De aard
van de werkzaamheden is een substantieel onderdeel omdat uit die werkzaamheden afgeleid
moet worden of het om niet concurrerende arbeid in het kader van het traject gaat.
De werkgever zal bij de aanvraag daarom voor ogen moeten hebben voor welke werkzaamheden
de arbeidskracht naar Nederland komt.
In de uitvoeringstoets komt ook naar voren dat het goed zou zijn om bij de aanvraag
voor een traject het geschatte aantal medewerkers dat in het kader van het traject
naar Nederland zal komen, te vermelden. Naast de aard van de werkzaamheden zal het
aantal werknemers dat werkzaamheden zal verrichten betrokken worden bij het oordeel
of het om niet concurrerende arbeid gaat.
UWV vraagt om verduidelijking van de soort levering en de aard van de werkzaamheden
die onder de regeling kunnen vallen. Dit is in de toelichting van de regeling verhelderd
en er zijn (niet limitatieve) voorbeelden genoemd.
UWV geeft aan dat de aanvraag van een traject niet vormvrij gebeurt maar dat daarvoor
gebruik zal moeten worden gemaakt van een aanmeldingsformulier.
De financiële gevolgen zijn gering. De incidentele kosten voor voorlichting aan werkgevers
en aanpassing van de website worden geraamd op circa 35.000 euro. Er is geen verhoging
van de structurele kosten voorzien.
De Inspectie SZW verwacht dat het frauderisico van de regeling internationale handel
niet groter is dan bij de pilot kennisindustrie. Wel suggereert de Inspectie SZW het
begrip traject te verduidelijken, hetgeen in de toelichting gebeurd is.
7. Administratieve lasten
De administratieve lasten (het voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend
uit wet- en regelgeving van de overheid) en de inhoudelijke nalevingskosten (de kosten
voor het kunnen voldoen aan de inhoudelijke verplichtingen zoals vastgelegd in wet-
en regelgeving) vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Het kabinet
streeft er naar de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te dringen.
Bij de voorbereiding van dit voorstel is nagegaan of sprake is van regeldrukeffecten.
Omdat in dit voorstel wijzigingen worden aangebracht op verschillende onderwerpen
zijn de consequenties voor de administratieve lasten per onderwerp bekeken.
GVVA
Voor de GVVA geldt het volgende. Als een aanvraag GVVA tijdig is ingediend maar het
advies van UWV kent een ingangsdatum die niet aansluit op de eerder verleende GVVA
is sprake van een zogenaamd «arbeidsgat». Werkgevers en vreemdelingen hebben hiertegen
de afgelopen jaren bezwaarschriften ingediend respectievelijk procedures bij de rechtbank
ingesteld. Met de wijziging kan de IND een sticker plaatsen in het paspoort van de
vreemdeling waarmee het wordt toegestaan te blijven werken. De regeldruk en administratieve
lasten verminderen in die gevallen waarin voorheen niet aansluitend arbeid kon worden
toegestaan en de vreemdeling/werkgever tegen die beslissing procedeerde. Er is geen
inschatting te geven van het aantal gevallen waarvoor dit geldt.
Hybride ondernemerschap
Het voorstel met betrekking tot het hybride ondernemerschap houdt in dat kennismigranten
en studenten als zelfstandige werkzaam kunnen zijn zonder dat er voor deze werkzaamheden
een tewerkstellingsvergunning hoeft te worden aangevraagd. Dit betekent een vermindering
van de administratieve lasten. In de afgelopen jaren lag het aantal kennismigranten
en studenten dat jaarlijks naar Nederland kwam rond de 20.000. Niet bekend is hoeveel
van dit aantal van plan is als zelfstandige te gaan werken.
Internationaal handelsverkeer
Met betrekking tot de wijziging voor het internationale handelsverkeer zullen de administratieve
lasten voor werkgevers afnemen. Een werkgever hoeft immers slechts eenmalig toelating
tot de regeling te vragen voor het traject waarna hij de buitenlandse arbeidskrachten
die in het kader van dat traject werkzaamheden in Nederland komen verrichten bij UWV
gemeld worden. Er hoeft niet meer voor elke buitenlandse arbeidskracht voor elke keer
dat deze naar Nederland komt een aparte tewerkstellingsvergunning of gecombineerde
vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) aangevraagd te worden.
Het is van tevoren niet aan te geven hoeveel buitenlandse arbeidskrachten onder de
nieuwe regeling zullen vallen. Het is te verwachten dat de werkgevers die nu van de
pilot kennisindustrie gebruik maken, overgaan naar de nieuwe regeling. Voor deze werkgevers
verandert er niets met betrekking tot de regeldruk. Daarnaast zullen er ook verschuivingen
tussen regelingen plaatsvinden. Zo staan in de RuWav een aantal regelingen die gericht
zijn op dezelfde doelgroep: het monteren en repareren van apparatuur dat door een
buitenlands bedrijf geleverd is (paragraaf 22), inspectie en opleiding naar aanleiding
van door Nederlands bedrijf geleverde goederen (paragraaf 23) en de kennismigranten
kort verblijf (paragraaf 27). Ook onder de vrijstellingen van artikel 1, eerste lid,
onder a BuWav, zullen werkzaamheden genoemd zijn waarvan werkgevers van de nieuwe
regeling gebruik kunnen maken. Omdat het vrijstellingen zijn, is niet bekend hoeveel
arbeidskrachten nu hiervan gebruik maken. Voor de andere genoemde categorieën ligt
het aantal in de afgelopen jaren in totaal tussen de 1.700 en 2.100. Als werkgevers
voor dit soort werkzaamheden in het vervolg van de nieuwe regeling gebruik maken,
dan hoeft er geen tewerkstellingsvergunning op grond van het RuWav meer aangevraagd
te worden, maar kan ‑na aanmelding van het traject‑ bij UWV gemeld worden. Dit is
een administratief lichtere handeling en dus verminderen de administratieve lasten
voor werkgevers die van de regeling gebruik maken.
Bij een aanname van 2.000 tewerkstellingsvergunningen (zonder arbeidsmarkttoets) die
onder de huidige regelgeving aangevraagd moeten worden, betekent het dat de administratieve
lasten met 280.000 euro verminderen. Dit is een reductie van 70% ten opzichte van
de huidige lasten.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A (artikel 1, eerste lid, onderdeel n)
Deze uitzondering komt te vervallen. De groep waar het hier om gaat, te weten vergunninghouders
die slachtoffer of getuige-aangever van mensenhandel zijn, beschikt door het Besluit
modern migratiebeleid niet meer over een vergunning verband houdend met «de vervolging
van mensenhandel», zoals nog in artikel 1, eerste lid, onder n Buwav stond, maar over
een vergunning onder de beperking «tijdelijke humanitaire gronden». Een werknemer
die beschikt over een verblijfsvergunning onder deze beperking is op grond van artikel
2, onder g, Buwav al vrijgesteld van het verbod uit artikel 2 Wav.
Onderdeel B (artikel 1b)
Artikel 1b, tweede lid regelt de vrijstelling van het verbod een vreemdeling arbeid
te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning voor
werkgevers van vreemdelingen voor wie een verlenging is aangevraagd van een gecombineerde
verblijfsvergunning voor verblijf en arbeid, tot het moment dat de IND op de verlengingsaanvraag
heeft beslist. De vrijstelling is niet van toepassing gedurende een eventuele bezwaar-
en beroepfase na afwijzing van de verlengingsaanvraag.
De verlenging dient tijdig te zijn aangevraagd, dat wil zeggen dat deze is ontvangen,
uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur van de gecombineerde vergunning
verstrijkt, dan wel dat de aanvraag niet tijdig is ingediend door omstandigheden die
de vreemdeling niet zijn toe te rekenen. Hiermee is aansluiting gezocht bij artikel
3.80 Vreemdelingenbesluit 2000.
De verlengingsaanvraag dient te zijn aangevraagd ten behoeve van dezelfde werkzaamheden
bij de werkgever waarvoor de vreemdeling reeds eerder in het bezit was gesteld van
een gecombineerde vergunning (zoals vermeld op het aanvullend document als onderdeel
van de gecombineerde vergunning), en ook is de vrijstelling slechts van toepassing
op deze zelfde werkzaamheden bij dezelfde werkgever. Voorwaarde voor de vrijstelling
is eveneens dat de vreemdeling beschikt over een door de IND afgegeven sticker in
het paspoort met daarop een aantekening waaruit blijkt dat arbeid, gedurende de periode
dat er nog niet op de verleningsaanvraag is beslist, bij deze specifieke werkgever
is toegestaan. Voor werkzaamheden bij een andere werkgever blijft een tewerkstellingsvergunning
vereist.
Onderdeel C (artikel 1d, tweede lid)
Met dit artikel wordt het vreemdelingen die onder de kennismigrantenregeling vallen
(kennismigranten, wetenschappelijk onderzoekers en artsen in opleiding) toegestaan
om naast hun baan als kennismigrant arbeid als zelfstandige te verrichten. De voorwaarde
hierbij is dat deze vreemdelingen aan de vereisten van de kennismigrantenregeling
(indien van toepassing, de salariseis, en de eis dat de werkgever, die de vreemdeling
als kennismigrant tewerkstelt, krachtens artikel 2c van de Vreemdelingenwet 2000 is
erkend als referent) blijven voldoen. Dit houdt voor de kennismigrant in dat wanneer
deze een lager loon ontvangt dan het loon, genoemd in artikel 1d BuWav, er niet is
voldaan aan de vereiste van die regeling, zodat er ook geen arbeid als zelfstandige
verricht mag worden. Het loon, bedoeld in artikel 1d, kan bovendien niet gecompenseerd
worden met inkomsten uit het werk als zelfstandige. Vreemdelingen die vallen onder
de vrijstelling uit artikel 1h Buwav (onderzoekers in de zin van richtlijn 2005/71/EG
van de Raad van 12 oktober 2005 (PbEU L 289)) zijn reeds geheel vrij op de Nederlandse
arbeidsmarkt.
Onderdeel D (artikel 1f, eerste lid, onderdeel b)
Voor vreemdelingen die in Nederland verblijven op basis van een verblijfsvergunning
voor studie hoeft geen tewerkstellingsvergunning meer te worden aangevraagd wanneer
zij arbeid als zelfstandige verrichten. Het was voor deze groep reeds mogelijk om
een stage te lopen in het kader van een gevolgde studie.
De uitzondering onder 1f, onderdeel a, die het Kroatische studenten mogelijk maakt
een stage te volgen in het kader van hun studie, behoeft geen aanpassing, nu het deze
groep reeds vrij staat arbeid als zelfstandige te verrichten.
Onderdeel E (artikel 1i, tweede lid)
Met dit artikel wordt het vreemdelingen die beschikken over een Europese Blauwe kaart
toegestaan om naast hun baan als kennismigrant arbeid als zelfstandige te verrichten.
De voorwaarde hierbij is dat deze vreemdelingen aan het salarisvereiste uit artikel
1i, eerste lid, onder b blijft voldoen. Evenals bij de kennismigrant kan dit loon
niet gecompenseerd worden met inkomsten uit het werk als zelfstandige.
Onderdeel G (artikel 1k)
Dit artikel vervangt de tijdelijke regeling Pilot Kennisindustrie, die per 1 juli
2013 is ingevoerd. Doel van deze regeling is dat bedrijven buitenlandse arbeidskrachten
via een flexibele procedure in het kader van het internationale handelsverkeer tijdelijk
naar Nederland kunnen laten komen voor het uitoefenen van werkzaamheden die geen verdringing
op de arbeidsmarkt opleveren. Bedrijven kunnen van de regeling gebruik maken indien
zij kunnen aantonen dat de arbeidskrachten die zij willen laten overkomen vanwege
hun specifieke kennis en deskundigheid nodig zijn voor het uitoefenen van de betreffende
werkzaamheden. Van belang is dat de regeling de nodige flexibiliteit biedt aan werkgevers
die een traject willen aanmelden en de zekerheid dat werknemers die in het kader van
een traject werken onder de vrijstelling vallen.
In het eerste lid is de reikwijdte van artikel 1k neergelegd. De vrijstelling geldt
voor werkzaamheden binnen het kader van een vooraf aangemeld traject in het kader
van internationale handel, diensten en samenwerking, waarbij het noodzakelijk is dat
er arbeidskrachten naar Nederland komen. Omdat zowel de trajecten als de werkzaamheden
van uiteenlopende aard kunnen zijn, is in het artikel geen uitputtende definitie van
mogelijke trajecten of werkzaamheden gegeven. Voor voorbeelden van de beoogde trajecten
en werkzaamheden zij verwezen naar het algemene deel van deze toelichting. Omdat het
gaat om trajecten in het kader van internationale handelscontacten, moet de relatie
tussen het in Nederland gevestigde bedrijf en het bedrijf in het buitenland aangetoond
worden.
In het vierde lid is neergelegd dat de toelating van het traject door UWV een maximale
duur van drie jaar kent. Aan de werkzaamheden als zodanig is geen maximum termijn
verbonden. Naast werknemers van een in het buitenland gevestigde werkgever kunnen
ook directeur-grootaandeelhouders en opdrachtnemers van een in het buitenland gevestigd
bedrijf van de regeling gebruik maken, wanneer het traject is goedgekeurd. Omdat deze
twee categorieën niet kunnen worden beschouwd als werknemers van een buitenlandse
onderneming zijn zij apart in het artikel opgenomen.
Het vijfde lid bepaalt dat bij de aanvraag tot toelating van een traject door UWV
wordt getoetst of de beoogde werkzaamheden niet concurrerend zijn met het arbeidsaanbod
van Nederlanders, vreemdelingen waarop het vrije verkeer van werknemers van toepassing
is, en vreemdelingen die een vergunning hebben op grond van de Vreemdelingenwet waaruit
blijkt dat geen beperkingen zijn verbonden aan het verrichten van arbeid. Hierbij
wordt getoetst aan het geheel van de verschillende criteria, genoemd in het vijfde
lid; als uit deze integrale toets blijkt dat er sprake is van concurrentie met het
voornoemde arbeidsaanbod, wordt de toelating van het traject tot de regeling geweigerd.
Als zich wijzigingen voordoen met betrekking tot het aangemelde traject of de daarbij
behorende werkzaamheden, doet de werkgever een aanvraag tot wijziging van het traject.
Voor de weigeringsgronden uit onderdeel b van het vijfde lid is aangesloten bij de
weigeringsgronden met betrekking tot tewerkstellingsvergunningen uit artikel 9, eerste
lid, onder i, van de Wet arbeid vreemdelingen. Toelating van het traject kan worden
geweigerd wanneer er sprake is van een ernstige overtreding van een van de genoemde
arbeidswetten. Met «ernstige overtreding» wordt hier bedoeld hetgeen daaronder verstaan
wordt in artikel 7:2, derde lid, Arbeidstijdenbesluit, artikel 9.10a, derde lid, Arbeidsomstandighedenbesluit,
artikel 3, derde lid, Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag, artikel 4b, derde
lid, BuWav, en artikel 3, derde lid, Besluit arbeidsbemiddeling. Ook het aantal personen
dat bij de overtreding betrokken is, in verhouding tot het aantal werknemers van het
bedrijf, en de plaats in de keten waar de overtreding is geconstateerd zal worden
meegewogen bij de beoordeling. Voor intrekking van de toelating van het traject, zoals
neergelegd in het zesde lid, is eveneens aangesloten bij de intrekkingsgronden van
de Wav met betrekking tot tewerkstellingsvergunningen, genoemd in de artikelen 12
en 12a van de Wav. Voor de weging hiervan geldt hetzelfde als voor de weigeringsgrond
van de vrijstelling uit het derde lid.
Op grond van artikel 2a Wav bestaat voor de Nederlandse werkgever een meldingsplicht
voor de werknemers die op grond van deze regeling in Nederland tewerkgesteld worden.
In de Regeling Melding is neergelegd onder welke voorwaarden de melding plaatsvindt.
Bij beëindiging van het traject meldt de werkgever dit binnen drie maanden aan UWV.
Wanneer de werkgever nalaat dit te doen, kan dit ertoe leiden dat een nieuwe aanvraag
tot toelating van een traject tot de regeling wordt geweigerd, zoals is bepaald in
het vijfde lid, onderdeel d, van de regeling.
Artikel II
Artikel II van dit besluit bevat de inwerkingtredingsbepaling. Er wordt, met uitzondering
van onderdeel G, afgeweken van de van de vaste verandermomenten gelet op publieke
voordelen van eerdere inwerkingtreding dan het eerstvolgende vaste verandermoment
(Aanwijzing 174, vierde lid, onder a, Aanwijzingen voor de regelgeving).
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tekent deze nota van toelichting
mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher