Besluit van 26 mei 2021 tot wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen en het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met een tijdelijke vrijstelling voor startende innovatieve ondernemingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 oktober 2020, nr. 2020002194, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid;

Gelet op artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Wet arbeid vreemdelingen en artikel 14, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 16 december 2020, No.W12.20.0932/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 mei 2021, nr. 2021-0000071860, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN HET BESLUIT UITVOERING WET ARBEID VREEMDELINGEN

Het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1n wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 1o

  • 1. Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden verricht voor een onderneming die naar het oordeel van onze Minister van Justitie en Veiligheid startend en innovatief is met schaalbare bedrijfsactiviteiten, en:

    • a. van wie het overeengekomen vaste, naar tijdruimte en in geld vastgestelde loon als vergoeding voor zijn arbeid dat hij van de werkgever ontvangt, ten minste € 2.497 bruto per maand bedraagt, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag; en

    • b. die een medewerkersparticipatie van een door Onze Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat bij ministeriële regeling vast te stellen percentage in de onderneming, bedoeld in het eerste lid, aanhef, ontvangt.

  • 2. De beoordeling of sprake is van een onderneming als bedoeld in het eerste lid geschiedt aan de hand van een door Onze Minister van Justitie en Veiligheid bij ministeriële regeling in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat vastgesteld toetsingskader. Er is in ieder geval geen sprake van een onderneming als bedoeld in het eerste lid indien de onderneming op het moment van de beoordeling arbeid laat verrichten door meer dan vijftien werknemers, die krachtens arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek werkzaam zijn. De beoordeling heeft een geldigheidsduur van drie jaar na ingang van de eerste verblijfsvergunning ten behoeve van werkzaamheden in het kader van dit artikel.

  • 3. Bij ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden nadere regels gesteld over de medewerkersparticipatie.

  • 4. Dit artikel is van toepassing op ten hoogste vijf vreemdelingen die werkzaamheden verrichten voor de onderneming, bedoeld in het eerste lid.

  • 5. Het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde bedrag wordt jaarlijks met ingang van 1 januari gewijzigd met het percentage waarmee het indexcijfer van de CAO-lonen over de maand oktober daaraan voorafgaand, gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek, afwijkt van het indexcijfer waarop de laatste vaststelling van de bedragen is gebaseerd. De gewijzigde bedragen worden door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant.

  • 6. Het loon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt door de werkgever over een periode van ten hoogste een maand, bijgeschreven op een bankrekening, bestemd voor girale betaling, op naam van de vreemdeling.

B

Artikel 2, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 3° wordt «; of» vervangen door een puntkomma.

2. In onderdeel 4° wordt de punt aan het slot vervangen door «; of».

3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • 5°. een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een vreemdeling, bedoeld in artikel 1o.

ARTIKEL II. WIJZIGING VAN HET VREEMDELINGENBESLUIT 2000

Aan artikel 3.31 van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De verblijfsvergunning kan voorts worden verleend aan een vreemdeling indien is voldaan aan het gestelde bij en krachtens artikel 1o van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, tenzij een afwijzingsgrond uit artikel 16 van de Wet van toepassing is.

ARTIKEL III. OVERGANGSRECHT

  • 1. Artikel 1o van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen en artikel 3.31, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, zoals die luidden op 31 mei 2025, blijven tot en met 31 mei 2026 van toepassing met betrekking tot de vreemdeling die op basis van dat artikel werkzaamheden verricht.

  • 2. Artikel 2, onderdeel a, onder 5°, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, zoals dat luidde op 31 mei 2025, blijft tot en met 31 mei 2026 van toepassing met betrekking tot het familie- of gezinslid van de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juni 2021.

  • 2. De artikelen 1o en 2, onderdeel a, onderdeel 5°, met vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel 3° door «; of» en met vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel 4° door een punt, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen en artikel 3.31, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 vervallen met ingang van 1 juni 2025.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 26 mei 2021

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol

Uitgegeven de eenendertigste mei 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Deel I. Algemene toelichting

Hoofdstuk 1. Algemeen

Paragraaf 1.1. Aanleiding

De regering zet in op een ambitieus en aantrekkelijk ondernemings- en vestigingsklimaat. Daarnaast stimuleert de regering de kenniseconomie met diverse maatregelen om onze concurrentiepositie te versterken. Startende innovatieve bedrijven zijn voor de Nederlandse economie in het algemeen en de kenniseconomie in het bijzonder van grote waarde vanwege hun potentie om tot volwaardige, internationale bedrijven uit te groeien die bijdragen aan economische groei, werkgelegenheid en het oplossen van maatschappelijke vraagstukken, zoals de klimaat-en energieopgave.1 Daarnaast zijn startende innovatieve ondernemingen een belangrijke banenmotor.2

Dergelijke bedrijven hebben in een vroege fase van hun ontwikkeling vaak werknemers met specifieke hoogwaardige expertise, ervaring en vaardigheden nodig om die doorgroei te kunnen realiseren. Het aanbod hiervan is wereldwijd schaars, terwijl de vraag structureel is. Door globale ontwikkelingen zoals verduurzaming en digitalisering zal de vraag naar werknemers met bepaalde schaarse expertise en vaardigheden alleen maar toenemen. Dit komt boven op de wereldwijd al grote vraag naar werkenden met een technische of ICT-opleiding door toenemende digitalisering van de economie.3 Naast technisch talent is het voor startende innovatieve ondernemingen ook van belang in een vroeg stadium werknemers aan zich te binden die ervaring hebben met het succesvol opschalen van een onderneming.

Het is van belang dat Nederland zijn positie als internationaal concurrerende kenniseconomie blijft versterken. Hiervoor is een goed opgeleide talentpool in Nederland van cruciaal belang. Nederland stimuleert daarom de komst van kennismigranten en (innovatieve) ondernemers met verschillende toegangs- en verblijfsregelingen. Zij leveren een belangrijke bijdrage aan de concurrentiekracht en het innovatieve vermogen van Nederland.4 Hoewel de verschillende verblijfsregelingen, waaronder de kennismigrantenregeling en de verblijfsvergunning voor startende ondernemers, voor het overgrote deel van het Nederlandse bedrijfsleven goed werken, sluiten deze in mindere mate aan bij de gangbare manieren waarop startende innovatieve bedrijven essentieel personeel aan zich binden in de groeifase. De nieuwe pilotregeling zal startende innovatieve ondernemingen naar verwachting beter in staat te stellen om de gewenste hoogwaardige expertise in de vroege fase van hun ontwikkeling aan te trekken en te behouden. De startende innovatieve onderneming wordt voor deze groep arbeidsmigranten namelijk vrijgesteld van de tewerkstellingsvergunningplicht.

De gangbare praktijk bij startende innovatieve ondernemingen is dat een relatief lager basissalaris wordt aangeboden in combinatie met een aandeel in het bedrijf. Dit betekent dat deze werknemers enerzijds dus in loondienst treden, en tegelijkertijd delen zij ook in de risico’s, het succes en de kansen van de onderneming. Voor het aantrekken van dergelijke internationale medewerkers ontbreekt momenteel een passende regeling. Zo ligt het salariscriterium waar aan voldaan moet worden bij de kennismigrantenregeling hoger dan het basissalaris bij deze vorm van binding (in combinatie met een aandeel in de onderneming) en houdt geen rekening met de waarde van de eventueel overeengekomen medewerkersparticipatie. Daarnaast hebben de medewerkers ook niet voldoende zeggenschap in het bedrijf om in aanmerking te komen voor de verblijfsvergunning voor startende ondernemers of de verblijfsvergunning voor zelfstandige ondernemers. Een aanpassing van het salariscriterium van de kennismigrantenregeling of van de zeggenschap bij de verblijfsvergunning voor startende ondernemers zou echter te veel ingrijpen op de werking van die regelingen.

Vanwege de gesignaleerde knelpunten, de behoefte aan hoogwaardige expertise en het belang van startende, innovatieve ondernemingen voor de Nederlandse economie, wordt met dit besluit een pilot mogelijk gemaakt waarbij een specifieke regeling wordt getroffen voor werknemers van een startende innovatieve onderneming. Daarnaast draagt een dergelijke regeling bij aan een internationaal competitief en aantrekkelijk vestigingsklimaat voor hoogwaardig personeel en innovatieve ondernemingen.

De regeling wordt uitgevoerd als pilot, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 1 juli 2019.5 Gekozen is voor een pilot zodat ervaringen kunnen worden opgedaan met deze wijziging en een evaluatiemoment kan worden ingebouwd. Blijkt de pilot succesvol, dan kan dit staand beleid worden.

Paragraaf 1.2. Achtergronden knelpunten voor startende innovatieve ondernemingen bij huidige toegangs- en verblijfsregelingen

Voor startende innovatieve ondernemingen is het van belang binnen een korte periode marktaandeel te verwerven. Snelle groei is wezenlijk voor startende, innovatieve bedrijven om zich te kunnen positioneren in de markt en concurrerend te blijven. Dit is de fase die meestal vooraf gaat aan de eerste investeringsronde en waarin het aantrekken van werknemers met specifieke expertise essentieel is. Daarna begint de onderneming vaak met de uitbouw van operationele capaciteit om verder op te schalen. De regeling is gericht op het essentieel personeel ten behoeve van inzet in deze eerste groeifase.6

Uit een enquête onder startende innovatieve ondernemingen die door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) en Techleap.nl (voorheen StartupDelta) in april 2019 is uitgevoerd blijkt het gemiddelde salaris dat door deze ondernemingen wordt betaald aan essentieel personeel neer te komen op € 2.123 per maand.7 Dit ligt onder het salariscriterium dat geldt voor de huidige kennismigrantenregeling, maar ligt dichtbij het verlaagd salariscriterium voor het «zoekjaar hoger opgeleiden». Startende innovatieve ondernemingen, die over het algemeen als doel hebben om te innoveren en snel te groeien, hebben vaak relatief veel kapitaal nodig om in de beginfase deze doelen te realiseren. Investeerders stellen bovendien vaak voorwaarden aan de hoogte van de lonen van oprichters/grootaandeelhouders. Vanwege wetgeving is het voor salarissen van Directeur-Grootaandeelhouders bovendien ingewikkeld om werknemers meer te betalen dan henzelf. Loonkosten worden derhalve veelal zo laag mogelijk gehouden door startende innovatieve ondernemingen. Tegelijkertijd moeten startende innovatieve ondernemingen prikkels kunnen bieden om hoogwaardig essentieel personeel aan zich te kunnen binden. Het is daarom gebruikelijk om het personeel in deze eerste fase van een startend bedrijf vormen van medewerkersparticipatie aan te bieden. Het merendeel van de startende, innovatieve bedrijven zet bij oprichting in het totaal tussen de 5% en 20% van de aandelen opzij voor toekomstig personeel.8 De binding van de medewerker die wordt aangemerkt als «essentieel personeel» voor de startende innovatieve onderneming in deze fase wordt daarmee bevorderd: de medewerker krijgt een persoonlijk belang in het slagen van het bedrijf. Het niet meenemen van een vorm van werknemersparticipatie als marktconforme beloning blijkt voor startende innovatieve ondernemingen een struikelblok te zijn bij het aannemen van internationaal essentieel personeel.

Paragraaf 1.3. Voorwaarden en eisen verblijfsregeling

De regeling is gericht op startende, innovatieve bedrijven met schaalbare bedrijfsactiviteiten voor wie de criteria voor de kennismigrantensalarissen niet overeen komen met de gangbare salaris- en beloningsstructuren in deze sector.

Uit analyse door TechLeap.nl (voorheen: StartupDelta) komt naar voren dat de totale doelgroep van deze regeling circa 6.000 ondernemingen bedraagt. Dit betreffen startende innovatieve ondernemingen die maximaal vier jaar actief zijn. Daarvan mag redelijkerwijs worden aangenomen dat ze zich nog in de fase voorafgaand aan een eerste investeringsronde bevinden en op grond hiervan behoefte hebben aan personeel dat essentieel is voor de onderneming om door te kunnen groeien.9 Gemiddeld werken er zes werknemers in deze eerste fase van een startup.

Startende innovatieve onderneming met schaalbare bedrijfsactiviteiten

Om gebruik te kunnen maken van deze regeling dient er sprake te zijn van een startende innovatieve onderneming met schaalbare bedrijfsactiviteiten. Hier is in ieder geval geen sprake van als de onderneming meer dan vijftien werknemers arbeid laat verrichten. Uit de hiervoor aangehaalde analyse door TeachLeap.nl komt naar voren dat startende innovatieve ondernemingen gemiddeld tussen de tien en vijftien medewerkers hebben op het moment dat het aantrekken van een voor het bedrijf essentieel personeelslid minder cruciaal wordt.10 Om die reden is ervoor gekozen om ter bepaling of er sprake is van een startende innovatieve onderneming uit te gaan van niet meer dan vijftien werknemers.

Om te beoordelen of de werkgever is aan te merken als startend innovatief bedrijf met schaalbare bedrijfsactiviteiten, neemt de Minister van Justitie en Veiligheid (feitelijk de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)) de aanvraag in behandeling en legt deze aan RVO ter advisering voor. Op basis van het in het Voorschrift Vreemdelingen 2000 opgenomen toetsingskader beoordeelt de RVO de onderneming op het innovatief vermogen en de schaalbaarheid van bedrijfsactiviteiten, de financiële positie, draagkracht en structuur van de onderneming.

Zo wordt bij de beoordeling gekeken naar het criterium innovatief vermogen van de onderneming. Hierbij wordt gekeken of er sprake is van een nieuw product, dienst of technologie, dan wel een innovatieve organisatorische opzet en werkwijze van de onderneming. Te denken valt aan activiteiten die aansluiten bij het Topsectorenbeleid, inzet op energietransitie, de Sustainable Development Goals (SDGs), innovatiebeleid of de Nederlandse Digitaliseringstrategie.

Voorts wordt beoordeeld of er sprake is van schaalbare bedrijfsactiviteiten, dit is het geval als de onderneming het product of de dienst duurzaam kan blijven leveren terwijl het bedrijf een snelle groei realiseert. Bij de beoordeling van duurzaam wordt beoordeeld of een onderneming tijdens deze snelle groei financieel aan al haar verplichtingen kan blijven voldoen. Daarnaast wordt beoordeeld of sprake is van snelle groei, waarmee een versnelde (niet lineaire) waardeontwikkeling wordt bedoeld. Dit blijkt uit de bedrijfsdocumentatie, zoals een ondernemingsplan, prognoses en financiële analyses.

Het toetsingskader wordt bij ministeriële regeling door de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en Klimaat vastgesteld. De criteria en methodes zijn vergelijkbaar met die reeds door RVO worden gehanteerd bij bijvoorbeeld het afgeven van een advies aan de IND in het kader van verblijfsvergunning voor startende ondernemers, verblijfsregeling voor zelfstandig ondernemers en de erkenning als referent. Het sluit verder aan bij de expertise en gangbare systematiek van RVO op het gebied van innovatie, subsidies, kredieten en bedrijven.

De beoordeling van RVO heeft een geldigheidsduur van drie jaar, gerekend vanaf het moment van ingang van de eerste verblijfsvergunning onder deze regeling.

Medewerkersparticipatie

Behalve de beoordeling of sprake is van een startende innovatieve onderneming met schaalbare bedrijfsactiviteiten, is een voorwaarde dat de vreemdeling medewerkersparticipatie ontvangt. De hoogte van deze medewerkersparticipatie wordt tevens bij ministeriële regeling vastgesteld, meer specifiek in het Voorschrift Vreemdelingen 2000. Hierbij toetst de RVO of het personeelslid (uiteindelijk) de beschikking krijgt over een medewerkersparticipatie in de onderneming ter grootte van minimaal 1% van de onderneming. Deze medewerkersparticipatie dient aantoonbaar contractueel te zijn vastgelegd en is een voorwaarde voor de toepassing van de vrijstelling. Er mogen geen individuele prestatievoorwaarden verbonden zijn aan het verkrijgen van de medewerkersparticipatie en de eventueel overeengekomen periode waarin de medewerkersparticipatie onvoorwaardelijk wordt, moet binnen drie jaar na inwerkingtreding van de arbeidsovereenkomst vallen.

Het advies van de RVO is een voorwaarde voor verdere behandeling van de aanvraag om de verblijfsvergunning voor het essentiële personeelslid van de startende, innovatieve onderneming met schaalbare bedrijfsactiviteiten. Bij een negatief advies van de RVO, volgt in beginsel een afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning door de IND.

Verlaagd salariscriterium

Voorafgaand aan de adviesaanvraag bij RVO toetst de IND de hoogte van het salaris. Gelet op het feit dat het gangbaar is dat een relatief lager basissalaris wordt aangeboden in combinatie met een aandeel in een startende innovatieve onderneming, geldt voor deze groep een verlaagd salariscriterium in combinatie met de vereiste van medewerkersparticipatie. Voor de hoogte van het verlaagd salariscriterium is aangesloten bij het salariscriterium voor «zoekjaar hoogopgeleiden». Waar de toegevoegde waarde van de reguliere kennismigrant voor de Nederlandse economie wordt aangetoond door de hoogte van het salaris, wordt de toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie van de beoogde groep medewerkers voor deze regeling aangetoond door het aandeel dat zij krijgen in de startende innovatieve onderneming in combinatie met het verlaagde salariscriterium. Het verlaagde salariscriterium bedraagt ten tijde van de publicatie van dit besluit € 2.497 bruto per maand (exclusief 8% vakantietoeslag).

Het loon wordt door de werkgever over een periode van ten hoogste een maand, bijgeschreven op een bankrekening, bestemd voor girale betaling, op naam van de vreemdeling. Deze bepaling voorkomt dat de werkgever bij een bezoek van de Inspectie SZW kan stellen dat de uitbetaling van het loon later dat jaar zal plaatsvinden. Net als in de kennismigrantenregeling zal er geen opleidingsvereiste aan de medewerker worden gesteld en wordt het bedrag jaarlijks geïndexeerd.

Vrijstelling voor maximaal vijf vreemdelingen per onderneming

De vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningplicht is op ten hoogste vijf vreemdelingen die werkzaamheden verrichten voor de onderneming, van toepassing. De IND wijst een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor een zesde persoon in de onderneming af.

De pilot kent een looptijd van vier jaar en zal tussentijds worden geëvalueerd. Na het vervallen van deze regeling kan er niet langer gebruik worden gemaakt van de vrijstelling.

Paragraaf 1.4. Familie- en gezinsleden essentieel personeel

Uit onderzoek blijkt dat beperkte studie- en werkmogelijkheden voor familie- en gezinsleden kennismigranten kunnen doen besluiten om Nederland te verlaten.11 Daarom krijgen familie- en gezinsleden van essentieel personeel van startup (artikel 1o van het BuWav), met de wijziging van artikel 2 van het BuWav, de arbeidsmarktaantekening «arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning niet vereist». Uit die aantekening blijkt dat familie- of gezinsleden van het essentieel personeel van startende innovatieve ondernemingen kunnen werken zonder in het bezit te hoeven zijn van een tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid. Deze arbeidsmarktaantekening geldt zolang het essentieel personeel van de startup op grond van artikel 1o van het BuWav is vrijgesteld van de tewerkstellings-vergunningplicht.

Met deze wijziging wordt aangesloten bij de arbeidsmarktaantekening van gezinsleden van vergelijkbare groepen, zoals kennismigranten, onderzoekers en zelfstandigen. Als de regeling vervalt, vervalt ook de mogelijkheid van vrijstelling voor het essentieel personeel en daarmee ook de arbeidsmarktaantekening voor familie- en gezinsleden.

Paragraaf 1.5. (Tussentijdse) evaluatie van de pilot

Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft, in samenwerking met de RVO en de IND een inschatting gemaakt van het aantal te verwachten aanvragen.12 Er wordt verwacht dat het aantal geleidelijk zal oplopen tot ongeveer 100–150 aanvragen per jaar. De pilot zal meer inzicht moeten gaan bieden in hoeverre deze schatting overeenkomt met de realiteit en in hoeverre de regeling effectief de hiervoor genoemde knelpunten adresseert.

De verblijfsregeling voor essentieel personeel voor startende innovatieve ondernemingen wordt daarom tussentijds – aan het eind van het tweede pilotjaar – intern geëvalueerd door de IND met nauwe betrokkenheid van de RVO. In de tussenevaluatie ligt de focus op de uitvoering van de regeling en handhavingsrisico’s. Hierin worden in ieder geval de volgende elementen meegenomen: de gemiddelde adviestermijn van de RVO en gemiddelde beslistermijn van de IND; de aantallen aanmeldingen, inwilligingen (incl. wijzigingen beperkingen) en afwijzingen (inclusief de redenen voor afwijzingen); de ervaringen van RVO en IND voor wat betreft de duidelijkheid en effectiviteit van het toetsingskader, de communicatie en voorlichting richting startende innovatieve ondernemingen en essentieel personeel, de gemiddelde duur van het verblijf in Nederland van het essentieel personeel, de voorwaarden die worden gesteld aan de (arbeids-)overeenkomst in relatie tot de gestelde minimumcriteria en eventuele signalen van fraude en misbruik. In kaart zal worden gebracht hoeveel en welk type startende en innovatieve ondernemingen gebruik maken van de regeling. Daarbij wordt gekeken naar de sectoren waarbinnen de startende en innovatieve ondernemingen werkzaam zijn, de personele samenstelling en hun appreciatie van de regeling. Aan de hand van deze evaluatie zullen indien nodig bepaalde werkwijzen en beleidsregels worden aangepast.

Daarnaast zal aan het begin van het vierde en laatste pilotjaar de regeling door een derde partij worden geëvalueerd met als doel te onderzoeken in hoeverre de verblijfsregeling effectief is in het bereiken van haar beleidsdoelen. Vragen die hierbij centraal staan zijn:

  • 1) In hoeverre is de regeling effectief in het bereiken van haar doel: het aantrekken en binden van noodzakelijk buitenlands talent ten behoeve van de doorontwikkeling van startende, innovatieve ondernemingen en daarmee ook het innovatieve vermogen van Nederland? Om deze vraag te beantwoorden zal o.a. worden nagegaan of de regeling het verwachte aantal aanvragen oplopend tot 100–150 per jaar heeft waargemaakt, wat de positie en achtergrond/ervaring is van deelnemers van de regeling en in welke sectoren en groeifase de deelnemende ondernemingen zich bevinden. Ook zal deze vraag inzicht moeten geven in welke mate deze regeling essentieel is gebleken voor de overeenkomst tussen de werkgever en werknemer.

  • 2) In hoeverre draagt de regeling succesvol bij aan de positionering en aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat en meer specifiek het ecosysteem voor startende innovatieve ondernemingen? Wordt door de regeling de toegang van internationaal toptalent tot startende innovatieve ondernemingen vergroot en leidt de regeling tot toenemende zichtbaarheid van Nederland als innovatief en aantrekkelijk vestigingsland, bijvoorbeeld in internationale ranglijsten en media?

  • 3) In hoeverre sluiten de gestelde voorwaarden en criteria aan bij de behoefte en situatie van startende innovatieve ondernemingen, en de verwachte verlichting van de regeldruk? Speciale aandacht zal uitgaan naar het vastgestelde salariscriterium, het maximale aantal werknemers van de ondernemingen en de minimale waarde van de werknemersparticipatie. Niet alleen worden de ervaringen van de gebruikers uitgelicht, maar ook worden de behoeftes en ervaringen van de beoogde doelgroep in kaart gebracht.

De punten die zijn aangedragen door de Inspectie SZW (zie paragraaf 3.1), worden in beide onderzoeken meegenomen. Deze twee evaluatiemomenten samengenomen zullen de basis vormen voor het besluit de regeling dan wel te beëindigen, dan wel hier staand beleid van te maken.

Naast de twee formele evaluatiemomenten wordt het principe «learning by doing» toegepast en wordt de regeling voortdurend gemonitord om zo nodig tussentijdse aanpassingen door te voeren. Deze werkwijze is gelijk aan de introductie van de verblijfsvergunning voor startende ondernemers.

Hoofdstuk 2. Financiering en regeldruk

Paragraaf 2.1. Financiering

De uitvoering van de verblijfsregeling brengt implementatiekosten (circa € 110.000) en kosten voor de uitvoering (circa € 500.000) door de IND met zich mee. Deze kosten worden opgevangen binnen de bestaande financieringskaders van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

De kosten voor het opzetten van de RVO-opdracht «Verblijfsregeling essentieel personeel voor startende innovatieve ondernemingen» bedragen ruim € 67.000. De uitvoeringskosten bedragen rond de € 280.000 per jaar. Deze kosten worden gedragen door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

De pilot wordt tussentijds geëvalueerd. De kosten hiervoor worden gedekt binnen bestaande kaders en budgetten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Voor het Ministerie van SZW en UWV zijn geen kosten voorzien. De Inspectie SZW heeft een rol in de handhaving, maar dit valt binnen de bestaande taken van de Inspectie SZW.

Paragraaf 2.2. Regeldruk

De administratieve lasten (het voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid) en de inhoudelijke nalevingskosten (de kosten voor het kunnen voldoen aan de inhoudelijke verplichtingen zoals vastgelegd in wet- en regelgeving) vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. De regering streeft er naar de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te dringen. Bij de voorbereiding van dit voorstel is nagegaan of sprake is van regeldrukeffecten.

Met de wijziging wordt een vrijstelling op de tewerkstellingsvergunningsplicht geïntroduceerd voor buitenlandse werknemers van startende, innovatieve ondernemingen met schaalbare bedrijfsactiviteiten. Dit betekent dat de werkgever geen tewerkstellingsvergunning hoeft aan te vragen. De wijziging zorgt voor het wegnemen van barrières die startende, innovatieve bedrijven ervaren bij het aantrekken van benodigd schaars talent.13 De pilot stelt dergelijke ondernemingen beter in staat om essentieel personeel aan te trekken en aan hen te binden in de fase waarin snelle groei moet worden gerealiseerd en levert een verlichting van de regeldruk op voor de werkgever.

De pilot wordt tussentijds geëvalueerd waardoor kan worden bijgehouden om hoeveel aanvragen het gaat. Als de pilot na afloop leidt tot staand beleid, kan aan de hand van de evaluatie een betere inschatting van de regeldruk worden gegeven.

Hoofdstuk 3. Ontvangen commentaren en adviezen

Paragraaf 3.1. Inspectie SZW

De Inspectie SZW heeft een handhavingstoets uitgevoerd en beoordeelt het ontwerpbesluit als handhaafbaar. Er wordt geen extra beslag op de capaciteit van de Inspectie SZW voorzien. De Inspectie SZW heeft enkele aandachtspunten over de laagdrempeligheid van de regeling gedeeld met betrokken departementen en vraagt hiervoor aandacht in de tussentijdse evaluatie en aan het einde van de pilot. Deze aandachtspunten hebben geen gevolgen voor het oordeel over de handhaafbaarheid.

Paragraaf 3.2. IND en RVO

De ex ante uitvoeringstoets (hierna: EAUT) van de IND heeft plaatsgevonden van oktober 2019 tot en met 1 februari 2020. Bij het opstellen van de uitvoeringstoets zijn meerdere randvoorwaarden gesteld om de voorgestelde regeling te kunnen implementeren en zorgvuldig te kunnen uitvoeren. Aan deze randvoorwaarden wordt inmiddels voldaan.

Zo hebben de aanpassingen in de systemen op basis van het ontwerpbesluit reeds plaatsgevonden. Hierin zijn tevens de aanpassingen meegenomen die registratie van fraude en misbruik mogelijk zullen maken. De handhavingsafdelingen binnen de IND zullen betrokken zijn bij de nadere opvolging van signalen van fraude en misbruik. Ook aan de overige randvoorwaarden voor uitvoerbaarheid zoals het informeren en opleiden van personeel, het opstellen van de procesbeschrijvingen, werkinstructies, aanvraagformulieren en correspondentie wordt tijdig door de IND voldaan.

De RVO is intensief betrokken geweest bij de totstandkoming van de uitvoeringstoets door de IND en de (adviserende) rol van de RVO en de samenwerking tussen IND en RVO is in de toets meegenomen. Hierbij is de uitvoerbaarheid van een aantal aspecten meegenomen, zoals de volgorde van toetsing op de verschillende voorwaarden, de benodigde documenten en compleetheid van een aanvraagdossier.

Paragraaf 3.3. Internetconsultatie

Het conceptbesluit heeft gedurende vier weken opengestaan voor internetconsultatie. De consultatie heeft vijf reacties opgeleverd, waarvan twee niet-openbaar. De reacties zijn overwegend positief. Zowel de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) als de Dutch start association (Dsa) hebben zich positief uitgesproken over de wijziging van de BuWav en het Vreemdelingenbesluit 2000. Wel zijn enkele vragen gesteld en opmerkingen gemaakt. Hierna gaat de regering in op de commentaren over het onderhavige besluit.

Ten tijde van de internetconsultatie was het RVO-toetsingskader nog niet definitief, waardoor een aantal aspecten zoals invulling van de termen startend en innovatief, en medewerkersparticipatie voor de NOvA nog onduidelijk bleven. De NOvA vraagt ten aanzien van het toetsingskader daarom of wordt aangesloten bij het toetsingskader voor buitenlandse zelfstandigen. Gezien de doelgroep is in onderhavig besluit meer aansluiting gezocht bij de verblijfsvergunning voor startende ondernemers dan de verblijfsregeling voor zelfstandige ondernemers. Ook geeft de NOvA aan een nadere uitwerking en invulling van richtlijnen te missen wat betreft de medewerkersparticipatie. Dit is opgenomen in het Voorschrift Vreemdelingen 2000 en in het toetsingskader. Bij de totstandkoming van het nu voorliggende toetsingskader is intensief contact geweest met betrokken belanghebbenden.

Voor de NOvA is verder niet duidelijk of het om maximaal vijf aanvragen in totaliteit gaat dan wel dat het telkens maximaal vijf medewerkers tegelijkertijd betreft die werkzaam mogen zijn bij de onderneming. Het besluit ziet op de mogelijkheid dat een bedrijf in totaliteit voor vijf vreemdelingen gebruik kan maken van de vrijstelling. De toelichting is hierop onder «Artikel I. Wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen» aangepast.

Ten slotte adviseert de NOvA om de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zoals bedoeld in onderhavig besluit te bepalen op ten hoogste drie jaar in plaats van ten hoogste één jaar, zoals beoogd. De door de IND af te geven verblijfsvergunning onder de beperking «arbeid in loondienst» bedraagt maximaal één jaar. Dit is vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000, en hier zijn in deze situatie geen uitzonderingen op mogelijk. Wel is een wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) in voorbereiding (Kamerstukken II 2020–2021, 35 680, nr. 2). Daarin wordt voorzien om de duur van de tewerkstellingsvergunning aan te passen van één naar drie jaar. Hiermee hangt ook een wijziging van de duur van dit type verblijfsvergunning naar drie jaar samen. Wanneer de Wijziging van de Wav in werking zal treden, wordt aan het advies van de NOvA tegemoet gekomen. Tot de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zullen verblijfsvergunningen met een geldigheidsduur van een jaar worden verstrekt, met de mogelijkheid tot verlenging.

De Dutch startup association verzoekt verduidelijking van de keuze voor een pilot. Dit is in de toelichting aangevuld. Verder vraagt de Dsa zich af hoe de regering de uitwerking van de medewerkersparticipatie ziet en welke vormen van medewerkersparticipaties onder het besluit vallen, rekening houdend met haalbaarheid en betaalbaarheid voor ondernemingen. Bij de totstandkoming van de voorwaarden die gebonden zijn aan de medewerkersparticipatie is intensief contact geweest met belanghebbenden om zoveel als mogelijk eventuele bezwaren op voorhand te ondervangen. De pilot is bovendien bedoeld om gedurende vier jaar de regeling te monitoren op eventuele knelpunten die in de praktijk naar voren komen om waar nodig en gewenst verbeteringen te kunnen aanbrengen na evaluatie van de pilot. Er wordt gestreefd naar een inwerkingtredingsdatum op 1 juni 2021.

Er is een vraag gesteld door Cadchain waarom niet gekozen is voor een nog lagere inkomensgrens. In reactie hierop wil de regering aangeven dat het verlaagd salariscriterium als bedoeld in deze regeling al zeer laag is gesteld voor de beoogde doelgroep. De regeling is bedoeld voor bedrijven die niet in staat zijn het reguliere salaris voor kennismigranten te betalen maar wel getalenteerd, hoog opgeleid personeel nodig hebben in een vroege fase van de ontwikkeling van het bedrijf. De huidige grens, in combinatie met medewerkersparticipatie komt tegemoet aan de vereisten van de functie. Een nog lagere grens zou niet meer marktconform zijn.

In reactie op de vraag waarom onderscheid wordt gemaakt tussen kenniseconomie en andere sectoren, stelt de regering dat het begrip «kenniseconomie» breed dient te worden geïnterpreteerd. Het begrip kenniseconomie is geen onderscheidend criterium in de regeling. Ondernemingen uit elke sector van de economie die voldoen aan de voorwaarden van de regeling komen in aanmerking voor toepassing van deze regeling.

De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (hierna: ACVZ) heeft een aantal opmerkingen gemaakt bij het ontwerpbesluit. Allereerst heeft de ACVZ aanbevolen te bezien of door een wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen aan het specifieke probleem van een zware arbeidsmarkttoets voor startende innovatieve ondernemingen tegemoet kan worden gekomen. De regering heeft het wetsvoorstel Wijziging van de Wav in voorbereiding waarmee de arbeidsmarkttoets uit artikel 8 van de Wav op onderdelen versoepeld wordt, en tewerkstellingsvergunningen worden afgegeven voor de duur van maximaal drie jaar. De verwachting is dat de hoofdregel van de Wav als gevolg van deze voorgenomen wijziging als minder beperkend wordt ervaren. Echter, de regering acht een verdergaande versoepeling van de arbeidsmarkttoets uit artikel 8 van de Wav, waaronder wijziging van de toets aan aanwezig arbeidsmarktaanbod (artikel 8, eerste lid, onderdeel a), niet opportuun, ook omdat zo’n versoepeling een bredere werking zou hebben dan enkel voor startende innovatieve ondernemingen, waarvoor in de onderhavige regeling een toegesneden regeling wordt getroffen – naast de reeds bestaande kennismigrantenregeling en verblijfsvergunning voor startende ondernemers.

Naar aanleiding van het advies van de ACVZ zijn de begrippen «innovatief vermogen» en «schaalbaarheid» nader omschreven in de toelichting bij dit besluit. Daarnaast is de toelichting waarin wordt ingegaan op het advies van de RVO aangepast.

Anders dan de ACVZ lijkt te veronderstellen, is er met de pilot geen sprake van een quotumregeling als bedoeld in artikel 5a van de Wav. Er wordt geen limiet gesteld aan het aantal af te geven tewerkstellingsvergunningen of gecombineerde vergunningen voor verblijf en arbeid. Het vierde lid van artikel 1o stelt dat er per onderneming ten hoogste vijf vreemdelingen gebruik kunnen maken van de vrijstelling. Deze eis vloeit voort uit de eis dat er sprake dient te zijn van een startende onderneming, en is gebaseerd op de algemene grondslag voor uitzonderingen in het BuWav, namelijk artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Wav. Het staat ondernemingen die onder de pilot vallen vrij om een tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning aan te vragen in de situatie dat er meer dan vijf vreemdelingen werkzaamheden verrichten voor de onderneming (mits daarbij het totaal van vijftien werknemers niet wordt overschreden, gelet op de eis uit het tweede lid).

De verwijzing naar de overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek is naar aanleiding van de opmerking van de ACVZ aangepast. Verwezen wordt naar de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek.

De ACVZ stelt ten slotte de vraag waarom de eis van erkend referentschap, of soortgelijke waarborgen, niet worden verbonden aan de regeling. In reactie hierop stelt de regering zich op het standpunt dat de regeling voldoende waarborgen bevat, die specifiek op de situatie van startende innovatieve ondernemingen zijn toegesneden, zodat de eis van erkend referentschap niet noodzakelijk is. In tegenstelling tot de kennismigranten-regeling, waar het erkend referentschap een belangrijke waarborg is naast de salariseis, kent de regeling verschillende eisen en waarborgen, waaronder de toets door de RVO en het maximale aantal werknemers dat gebruik kan maken van de regeling.

Paragraaf 3.4. Adviescollege toetsing regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft ambtelijk aangegeven de analyse en de conclusie ten aanzien van de regeldruk te delen.

Deel II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I. Wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen

Onderdeel A (artikel 1o)

Met dit artikel wordt een nieuw artikel 1o in het BuWav ingevoegd, waarmee een vrijstelling op de tewerkstellingsvergunningsplicht wordt geïntroduceerd voor de werknemers van startende, innovatieve ondernemingen met schaalbare bedrijfsactiviteiten.

In de aanhef van het eerste lid is bepaald, dat het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav niet van toepassing is met betrekking tot een vreemdeling die werkzaamheden verricht voor een startende en innovatieve onderneming, onder een aantal voorwaarden. De eerste voorwaarde is dat er sprake moet zijn van een startende en innovatieve onderneming met schaalbare bedrijfsactiviteiten. Vooraf wordt door de Minister van Justitie en Veiligheid beoordeeld of er sprake is van een startende onderneming. Hier is in ieder geval geen sprake van indien er op het moment van toetsing meer dan vijftien werknemers werkzaam zijn bij de onderneming.

De beoordeling of er sprake is van een startende, innovatieve onderneming met schaalbare bedrijfsactiviteiten gebeurt in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en Klimaat aan de hand van een op grond van het tweede lid bij ministeriële regeling opgesteld toetsingskader. De RVO adviseert de minister hierin (verwezen zij naar artikel 3.30, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000, waarin een vergelijkbare regeling is getroffen die ziet op de invulling van het begrip «wezenlijk Nederlands belang» met betrekking tot de verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige). Voorts is in het tweede lid bepaald dat de beoordeling een geldigheidsduur heeft van drie jaar. Dit betekent dat als de onderneming als startend en innovatief met schaalbare bedrijfsactiviteiten is aangemerkt dit gedurende drie jaar vanaf het moment van ingang van de eerste verblijfsvergunning niet opnieuw getoetst wordt. Deze toets wordt vooraf, oftewel bij de behandeling van de aanvraag, gedaan door de Minister van Justitie en Veiligheid, met advies van de RVO. Op deze voorwaarde kan de Inspectie SZW achteraf niet handhaven, de toets of voldaan is aan de voorwaarde heeft immers al plaatsgevonden.

De tweede voorwaarde is de salariseis voor de vreemdelingen die onder de vrijstelling vallen, neergelegd in het eerste lid, onderdeel a. Het gaat hier om een bedrag van € 2.497 bruto per maand waarmee is aangesloten bij het salariscriterium voor het zoekjaar hoger opgeleiden, uit artikel 1d, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2. Evenals bij het salariscriterium uit artikel 1d betreft deze salariseis een doorlopende eis. De werkgever is derhalve verantwoordelijk voor de maandelijkse uitbetaling. Op grond van het vijfde lid wordt dit bedrag jaarlijks geïndexeerd. Het bedrag dient op grond van het zesde lid over de periode van ten hoogste een maand op de bankrekening op naam van de vreemdeling te worden gestort. Hierbij is eveneens aangesloten bij de kennismigrantenregeling, artikel 1d, vijfde lid. De IND toetst bij de aanvraag of aan de salariseis wordt voldaan. Het niet voldoen aan de salariseis kan achteraf, oftewel na de beslissing op de aanvraag, getoetst worden door de Inspectie SZW. Indien niet (langer) wordt voldaan aan deze voorwaarde kan de Inspectie SZW handhavend optreden.

De derde voorwaarde is neergelegd in het eerste lid, onderdeel b. Dit is de eis dat de vreemdeling een medewerkersparticipatie ontvangt van een percentage in de startende innovatieve onderneming. Evenals de salariseis en dat er sprake dient te zijn van een startende en innovatieve onderneming met schaalbare bedrijfsactiviteiten, gaat het hier om een voorwaarde voor de toepassing van de vrijstelling; indien de vreemdeling geen medewerkersparticipatie ontvangt, is de vrijstelling niet van toepassing. De RVO toetst of aan deze voorwaarde wordt voldaan. Deze voorwaarden kunnen tevens achteraf, oftewel na de beslissing op de aanvraag, getoetst worden door de Inspectie SZW. Indien niet (langer) wordt voldaan aan deze voorwaarden kan de Inspectie SZW handhavend optreden.

In het vierde lid, ten slotte, is bepaald dat er in totaal maximaal vijf vreemdelingen per startende innovatieve onderneming gebruik kunnen maken de vrijstelling. Dit wordt getoetst door de IND, voorafgaand aan de toetsing door RVO. Deze voorwaarde is gesteld op een maximaal aantal vreemdelingen. Het gaat hierbij dus niet om een aantal aanvragen, waardoor een geweigerde aanvraag niet meetelt. Ook zal bij een verlenging van de verblijfsvergunning van de vreemdeling waarvoor bij de eerste verlening gebruik is gemaakt van de vrijstelling op grond van artikel 1o van het BuWav de vrijstelling niet nogmaals meetellen. Het gaat immers opeenvolgend om dezelfde vreemdeling.

Onderdeel B (artikel 2)

Met de toevoeging van een nieuw onderdeel 5° aan onderdeel a van artikel 2 van het BuWav wordt geregeld dat het familie- of gezinslid van het essentiële personeel van de startende innovatieve onderneming, op grond van artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van de Wav, vrij is op de arbeidsmarkt. Artikel 2, onderdeel d, van het BuWav is van toepassing. Hierdoor kan een persoon die de status van familie- of gezinslid verliest, geen gebruik maken van artikel 2, onderdeel d, BuWav.

Artikel II. Wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000

Aanvulling van artikel 3.31 van het Vreemdelingenbesluit 2000 is nodig om een grondslag te regelen voor de verlening van een verblijfsvergunning aan vreemdelingen die voldoen aan de onderhavige verblijfsregeling inzake essentieel personeel van startende, innovatieve ondernemingen. Zij krijgen de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking «arbeid in loondienst».

Artikelen III en IV

Artikel IV van dit besluit voorziet in de inwerkingtreding en de vervaldatum van de desbetreffende artikelen en artikelonderdelen, van het BuWav en het Vreemdelingenbesluit 2000. Omdat het een pilot betreft gelden de wijzigingen tijdelijk. De artikelen vervallen vier jaar na hun inwerkingtreding, dus met ingang van 1 juni 2025. In artikel III van dit besluit is het overgangsrecht bepaald. De vrijstelling blijft een jaar na het vervallen van de desbetreffende artikelen en artikelonderdelen van toepassing met betrekking tot de vreemdelingen die op grond van de bepalingen voor het moment van vervallen werkzaamheden verrichten. Hetzelfde geldt met betrekking tot de aantekening ten aanzien van het familie- of gezinslid van de vreemdeling. De pilot werkt daarmee in feite door tot 1 juni 2026.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Kamerstukken II 2013/14, 313111, nr. 104, Kamerstukken II 2015/16, 32 637, nr. 241 en Kamerstukken II 2018/19, 32 637, nr. 343.

X Noot
2

OECD, «No Country for Young Firms?», Policy Note, Directorate for Science, Technology and Innovation Policy Note, juni 2016.

X Noot
3

Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2024, Maastricht: 2019, ROA-R-2019/7.

X Noot
4

Sociaal Economische Raad, Arbeidsmigratie, december 2014.

X Noot
5

Kamerstukken II 2018/19, 30 573, nr. 174.

X Noot
6

In 2015 is het publiek-private samenwerkingsverband StartupDelta gelanceerd (thans onder de naam Techleap.nl, Kamerstuk 32 637 nr. 374, 2019). StartupDelta stimuleert de start en (door)groei van nieuw innovatief en ambitieus ondernemerschap in Nederland. StartupDelta is daarnaast een belangrijke schakel tussen het ambitieus ondernemersklimaat en de Rijksoverheid. Op verzoek van de betrokken departementen, heeft Techleap.nl een aantal kenmerken van startende innovatieve ondernemingen in kaart gebracht. De organisatie maakt hiervoor gebruik van haar netwerk, expertise en beschikbare data, onder anderen uit haar «Startup Finder». De analyse bracht de gemiddelde tijd die een startup nodig heeft om te groeien, de gemiddelde grootte, het aantal werknemers, gebruikelijke vormen van beloningsstructuren en duur van arbeidsovereenkomsten van sleutelpersoneel in beeld.

X Noot
7

RVO en StartupDelta hebben begin 2019 een enquête uitgezet bij startende innovatieve ondernemingen om na te gaan wat een onderneming gemiddeld betaalt aan personeel dat essentieel is voor het doorgroeien van de onderneming. De enquête is uitgezet bij ondernemingen die niet ouder zijn dan 5 jaar en geen investering hebben gehad en zich dus bevinden in de periode voorafgaand aan de snelle groei waarin essentieel personeel cruciaal is. De uitkomsten zijn gebaseerd op de inbreng van 13 startende innovatieve ondernemingen.

X Noot
9

Analyse StartupDelta, cijfers begin 2019.

X Noot
10

idem

X Noot
11

Regioplan beleidsonderzoek, Aantrekkelijkheid van Nederland voor kennismigranten, Amsterdam, november 2018.

X Noot
12

EAUT Essentieel Startup Personeel, januari 2020

X Noot
13

Bronnen: City deal warm welcome, WODC rapport Aantrekkelijkheid van Nederland voor kennismigranten.

Naar boven