Besluit van 21 juni 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 augustus 1995 ter uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen (Stb. 406) in verband met vrijwilligerswerk door asielzoekers en houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 1997, Directie Arbeidsmarkt, Nr. AM/AAB/97/794;

Gelet op het artikel 3, eerste lid, onder c, van de Wet arbeid vreemdelingen;

De Raad van State gehoord (advies van 22 mei 1997, No. W12.97.0222);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 juni 1997, Directie Arbeidsmarkt, Nr. AM/AAB/97/1136;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Na artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 augustus 1995 ter uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen (Stb. 406) wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die:

a. de toegang tot Nederland niet is geweigerd en door wie of ten behoeve van wie een asielaanvraag is ingediend en die ten bewijze daarvan door de Minister van Justitie in het bezit is gesteld van een document, dan wel houder is van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf en niet beschikt over een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen; en

b. naar het oordeel van de Algemene Directie van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie als vrijwilliger deelneemt aan arbeid die gebruikelijk onbetaald wordt verricht, geen winstoogmerk heeft en een algemeen maatschappelijk doel dient.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 21 juni 1997

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Uitgegeven de dertigste september 1997

De Minister van Justitie a.i.,

H. F. Dijkstal

NOTA VAN TOELICHTING

Op grond van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. De wet maakt hierbij geen onderscheid tussen betaalde en onbetaalde arbeid. Voormelde vergunningplicht in combinatie met het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onder d, van de Wav, waaruit volgt dat de tewerkstellingsvergunning moet worden geweigerd indien met de desbetreffende arbeid over een periode van een maand niet tenminste een bedrag wordt verdiend dat gelijk is aan het minimumloon, bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, leidt er in de praktijk toe dat vreemdelingen die niet vrij tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten, geen vrijwilligerswerk kunnen verrichten. Karakteristiek voor vrijwilligerswerk is immers dat dit, behoudens een in het kader van de fiscale wetgeving vastgestelde maximale onkostenvergoeding, onbetaald wordt verricht.

Zoals door de Staatssecretaris van Justitie diverse malen is aangegeven, is het voor niet onrechtmatig in Nederland verblijvende asielzoekers van belang, dat deze in de gelegenheid worden gesteld om vrijwilligerswerk te verrichten. Het gaat dan om vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland niet is geweigerd, door wie of ten behoeve van wie een asielaanvraag is ingediend en die ten bewijze daarvan door de Minister van Justitie in het bezit zijn gesteld van een zogenoemd W-document.

Het verrichten van vrijwilligerswerk biedt asielzoekers een mogelijkheid om de gedwongen inactiviteit te doorbreken en biedt aldus een uitlaatklep tegen verveling en spanning. Voor de asielzoekers die in de centrale opvang verblijven kan het bovendien hospitalisering voorkomen en in het verlengde daarvan de kwaliteit van het verblijf in het opvangcentrum verhogen. Voorts stelt het verrichten van vrijwilligerswerk de asielzoekers niet alleen in de gelegenheid om verantwoordelijkheid te dragen voor aangelegenheden die niet direct de eigen persoon en woonomgeving betreffen, maar ook in de gelegenheid om iets te doen voor de samenleving. Gebleken is dat veel asielzoekers met name de mogelijkheid om iets terug te doen voor de Nederlandse samenleving zeer op prijs zouden stellen.

Het verrichten van vrijwilligerswerk draagt bij tot een verdere zelfontplooiing van de asielzoekers en kan worden beschouwd als een vorm van maatschappij-oriëntatie. Het feit dat een asielzoeker reeds ervaring heeft met werkzaamheden buiten het centrum of de decentrale opvang zal een eventuele latere inburgering vereenvoudigen. Overigens is het verrichten van vrijwilligerswerk niet alleen vanuit het perspectief van de asielzoekers van belang, het heeft ook een maatschappelijk belang. Verwacht mag worden dat het verrichten van vrijwilligerswerk door asielzoekers een positieve bijdrage zal leveren aan het maatschappelijk draagvlak voor de opvang van asielzoekers.

Een belangrijk deel van vorenstaande overwegingen geldt ook voor de in Nederland verblijvende vreemdelingen die beschikken over een voorwaardelijke vergunning tot verblijf als bedoeld in artikel 9a van de Vreemdelingenwet. Gedurende de eerste twee jaren van hun verblijf in Nederland is het hen slechts toegestaan om maximaal twaalf weken in een periode van twaalf maanden arbeid te verrichten, zodat ook zij geconfronteerd worden met een periode van gedwongen ledigheid.

De onderhavige wijziging strekt ertoe om aan niet onrechtmatig in Nederland verblijvende asielzoekers (vreemdelingen in het bezit van een W-document), alsmede vreemdelingen die in het bezit zijn van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vreemdelingen in het bezit van een zogenoemd F1- of een F2-document) de mogelijkheid te bieden om als vrijwilliger deel te nemen aan onbeloonde arbeid die geen winstoogmerk heeft en een algemeen maatschappelijk doel dient.

De wijziging sluit aan op de praktijk zoals die op basis van artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 augustus 1995 ter uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen (Stb. 406), en voorheen artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1979, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c, van de Wet arbeid buitenlandse werknemers (Stb. 574), sedert jaar en dag bestaat. In dit kader is het gebruikelijk dat een werkgever over de vraag of het verbod van artikel 2 van de Wav al dan niet van toepassing is aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie uitsluitsel vraagt. Gelet op deze praktijk, daarbij in aanmerking genomen dat de grens tussen vrijwilligerswerk en onbetaald, c.q. zeer laag betaald werk diffuus kan zijn, is in het voorgestelde artikel uitdrukkelijk opgenomen dat de onbeloonde arbeid die een asielzoeker of een houder van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf zal gaat verrichten «naar het oordeel» van de Algemene Directie van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie daadwerkelijk geen winstoogmerk heeft en een algemeen maatschappelijk doel dient. Aldus wordt mede voorkomen dat van de vrijwillige inzet van deze vreemdelingen misbruik wordt gemaakt door deze vreemdelingen, zonder tewerk-stellingsvergunning, feitelijk als goedkope arbeidskrachten in te zetten. Tevens wordt voorkomen, dat werkzoekenden c.q. werkenden van reguliere dan wel gesubsidieerde arbeidsplaatsen worden afgehouden respectievelijk verdrongen. De Arbeidsvoorzieningsorganisatie maakt haar oordeel kenbaar in een schriftelijke verklaring aan de werkgever.

Uiteraard behoeft een werkgever die vreemdelingen die houder zijn van een W-, een F1- of een F2-document wil inzetten voor bepaalde vrijwilligersactiviteiten, over de vraag of het verbod van artikel 2 van de wet van toepassing is geen uitsluitsel aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie te vragen, indien hij in een eerder stadium met betrekking tot diezelfde vrijwilligersactiviteiten/hetzelfde vrijwilligersproject van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie reeds vernomen heeft dat artikel 1a van het onderhavige besluit daarop van toepassing is.

Mocht de Algemene Directie van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie overigens van mening zijn dat de arbeid, waarvoor de vrijwillige inzet van asielzoekers en houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf wordt beoogd, het karakter van vrijwilligerswerk ontbeert, dan is uiteraard een tewerkstellingsvergunning vereist. Tegen een eventuele weigering van die vergunning kan de werkgever bezwaar en beroep aantekenen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven