Besluit van 13 oktober 2012, houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Besluit aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 juli 2012, nr. NAL/FA/2012/11220, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 14a, tiende lid, van de Toeslagenwet, 27a, tiende lid, van de Werkloosheidswet, 48, tiende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 21, tiende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 29a, tiende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 2:69, tiende lid, en 3:40, tiende lid, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, 91, tiende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 45a, tiende lid, van de Ziektewet, 17a, negende lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, 39, negende lid, van de Algemene nabestaandenwet, 17c, tiende lid, van de Algemene Ouderdomswet, 20a, negende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, 20a, negende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, 18a, negende lid, en 47g, negende lid, van de Wet werk en bijstand, 6, derde lid, 28a, eerste en zevende lid, en 34, vijfde, zesde, zevende en negende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, 8:3a, eerste en zevende lid, en 10:7, tweede, derde, vierde en vijfde lid, van de Arbeidstijdenwet, 17b, eerste en zevende lid, en 19d, tweede, derde, vierde lid, en vijfde lid van de Wet arbeid vreemdelingen, 18f, derde en vijfde lid, en 18i, zevende lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, 19, tweede, derde, vierde en vijfde lid en 22, eerste en zevende lid, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 september 2012, nr. W12.12.0274/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 oktober 2012, nr. UBN/12/15294, uitgebracht mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I WERKNEMERSVERZEKERINGEN, VOLKSVERZEKERINGEN EN SOCIALE VOORZIENINGEN

ARTIKEL I

In artikel 45, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 wordt «niet nakomen» vervangen door: niet of niet behoorlijk nakomen.

ARTIKEL II

Het Besluit WWB 2007 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 10a, eerste lid, wordt onder verlettering van onderdeel g tot onderdeel h, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • g. het college een verbeterplan heeft opgesteld waarin is beschreven op welke wijze de effecten van het gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid en de uitvoering daarvan verbeterd worden en welke resultaten daarbij worden nagestreefd, indien uit het analyserapport, bedoeld in onderdeel f, blijkt dat de overstijging mede het gevolg is van gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan, tenzij het college kan aantonen dat verbetering van het handhavings- en sanctiebeleid en de uitvoering daarvan niet tot de mogelijkheden behoort.

B

In artikel 10b wordt onder vernummering van het derde tot vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien naar het oordeel van de toetsingscommissie het meerjarig tekort op grond waarvan het college om een aanvullende uitkering verzoekt, mede het gevolg is van het gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid en de uitvoering daarvan, adviseert de toetsingscommissie Onze Minister de gevraagde meerjarige aanvullende uitkering niet toe te kennen indien de maatregelen van het college ter verbetering van de effecten van het gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid en de uitvoering daarvan, naar het oordeel van de toetsingscommissie niet toereikend zijn.

ARTIKEL III

Het Boetebesluit socialezekerheidswetten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1 Begrippen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. ANW:

Algemene nabestaandenwet;

b. AOW:

Algemene Ouderdomswet;

c. AKW:

Algemene Kinderbijslagwet;

d. IOAW:

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

e. IOAZ:

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

f. IOW:

Wet inkomensvoorziening oudere werklozen;

g. TW:

Toeslagenwet;

h. WAO:

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

i. WAZ:

Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

j. WW:

Werkloosheidswet;

k. WWB:

Wet werk en bijstand;

l. ZW:

Ziektewet;

m. Wet Wajong:

Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;

n. Wet WIA:

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

o. Wet SUWI:

Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

p. benadelingsbedrag:

hetgeen hieronder wordt verstaan in de artikelen, genoemd in onderdeel q;

q. bestuurlijke boete:

de bestuurlijke boete, bedoeld in de artikelen 27a van de WW, 21, van de IOW, 45a van de ZW, 29a van de WAO, 48 van de WAZ, 2:69 en 3:40 van de Wet Wajong, 14a van de TW, 17c van de AOW, 39 van de ANW, 17a van de AKW, 3:16 eerste lid, onderdeel o, en 3:27, eerste lid, onderdeel m, van de Wet arbeid en zorg, 91van de Wet WIA, 20a van de IOAW, 20a van de IOAZ, en 18a en 47g van de WWB;

r. inlichtingenverplichting:

de verplichting, bedoeld in de artikelen 25 van de WW, 12, eerste lid, van de IOW, 31, eerste lid, en 49 van de ZW, 80 van de WAO, 70 van de WAZ, 2:7, eerste en zevende lid, en 3:74 van de Wet Wajong, 12 van de TW, 49 van de AOW, 35 van de ANW, 15 van de AKW, 3:16, eerste lid, onderdeel g, en 3:27, eerste lid, onderdeel f, van de Wet arbeid en zorg, 27 van de Wet WIA, 13, eerste lid, van de IOAW, 13, eerste lid, van de IOAZ, 17, eerste lid, van de WWB en 30c, tweede en derde lid, van de Wet SUWI;

s. werkgever:

de werkgever in de zin van de ZW;

t. werkgeversboete ZW/WAO:

de bestuurlijke boete, bedoeld in de artikelen 38, derde lid, 38a, achtste lid, en 63c van de ZW en artikel 71a, derde en vierde lid, van de WAO zoals dit artikel luidde voor 1 april 2002.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De bestuurlijke boete wordt vastgesteld op de hoogte van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij op ten minste €150 wordt vastgesteld. Bij verminderde verwijtbaarheid wordt de bestuurlijke boete verlaagd.

  • 2. In het derde lid wordt «vastgesteld op €52» vervangen door: vastgesteld op €150. Bij verminderde verwijtbaarheid wordt de bestuurlijke boete verlaagd.

C

Onder vernummering van de artikelen 2a, 2b en 2c tot 2b, 2c en 2d, wordt na artikel 2 een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 2a Criteria verminderde verwijtbaarheid
  • 1. Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete wordt de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.

  • 2. Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, leiden in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:

    • a. de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;

    • b. de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen, of

    • c. de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.

D

Artikel 2b (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «en 38a, vijfde lid» vervangen door: , 38a, tweede, derde, vijfde en zesde lid, en 38b, tweede en derde lid.

2. In het tweede lid wordt «een bedrijfsarts» vervangen door: een persoon als bedoeld in dat artikel.

3. In het derde lid wordt «38a, zesde lid» vervangen door: 38a, zevende lid.

E

Artikel 2c (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «38a, zevende lid» vervangen door: 38a, achtste lid.

2. In het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, wordt «een bedrijfsarts» vervangen door: een persoon als bedoeld in artikel 63c van de ZW» en wordt «38a, zesde lid» vervangen door: 38a, zevende lid.

F

Na artikel 6 worden twee artikelen met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 6a Overgangsbepaling met betrekking tot wijziging van de Ziektewet

De artikelen 2a en 2b, zoals die luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel VIII, onderdelen L en M, van de Wet harmonisatie en vereenvoudiging sociale zekerheidswetgeving, blijven van toepassing indien artikel 86d van de ZW van toepassing is.

Artikel 6b Grondslag

Dit besluit is mede gebaseerd op de artikelen 20a, negende lid, van de IOAW, 20a, negende lid, van de IOAZ en 18a, negende lid en 47g, negende lid, van de WWB.

HOOFDSTUK II ARBEIDSBESLUITEN

ARTIKEL IV

Het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 9.9a, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Als een strafbaar feit wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de artikelen 1.46, eerste lid, 2.5a, eerste en tweede lid, 2.5b, eerste tot en met vierde lid, 2.5c, eerste, derde en vierde lid, 2.5d, 2.5e, eerste lid, 2.5f, 2.5g, eerste en tweede lid, 2.5h, en de artikelen van de op grond van de wet en dit besluit vastgestelde ministeriële regeling, voor zover en op de wijze als bij die regeling is bepaald.

B

Artikel 9.9b komt te luiden:

Artikel 9.9b
  • 1. Als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:

    • a. van hoofdstuk 1: de artikelen 1.36, 1.37, eerste en tweede lid, 1.38, 1.41, 1.42, 1.42a, 1.46, tweede tot en met elfde lid, 1.48, 1.49, tweede tot en met zesde lid, 1.51 tot en met 1.53;

    • b. van hoofdstuk 2: de artikelen 2.1, 2.13, 2.14a, eerste en tweede lid, 2.15, 2.26 tot en met 2.29, 2.32 tot en met 2.35, 2.41, 2.42, tweede tot en met vierde en zesde lid, 2.42a tot en met 2.42c, 2.42e, eerste lid, 2.42f, eerste tot en met derde lid, 2.42g, 2.42h en 2.43, tweede lid;

    • c. van hoofdstuk 3: de artikelen 3.1b, 3.2, 3.3, 3.4, eerste tot en met derde lid, 3.5, eerste tot en met vierde en zevende lid, 3.5b, tweede lid, 3.5c tot en met 3.5g, eerste, tweede en vierde lid, 3.5h, tweede tot en met vijfde lid, 3.6 tot en met 3.15, 3.16, eerste en vijfde lid, 3.17 tot en met 3.25, 3.27 tot en met 3.31, 3.33 tot en met 3.35, 3.37 tot en met 3.37t, 3.37u, 3.37v, eerste tot en met derde lid, 3.37w, 3.37y, 3.46 en 3.48;

    • d. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.1b, 4.1c, 4.1d, 4.2, eerste tot en met achtste lid, 4.2a, 4.3, tweede tot en met vierde lid, 4.4, 4.5, eerste tot en met derde lid, 4.6, eerste en tweede lid, 4.7, 4.8, eerste tot en met vierde lid, 4.9, eerste tot en met derde lid, 4.10, tweede en derde lid, 4.10a, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 4.10b, eerste en tweede lid, 4.10c, vierde en vijfde, 4.10d, 4.13, 4.15, 4.16, tweede tot en met vierde lid, 4.17, 4.18, 4.19, 4.20, 4.23, tweede lid, 4.45, eerste lid, 4.45a, 4.45b, 4.46, 4.47, eerste, tweede en vijfde tot en met achtste lid, 4.47a, eerste, derde tot en met zesde en achtste lid, 4.47b, 4.47c, eerste en tweede lid, 4.48a, eerste, tweede en vierde lid, 4.50, 4.51, 4.51a, eerste tot en met vierde lid, 4.52, eerste, derde en vierde lid, 4.53, eerste tot en met derde lid, 4.54. 4.54a, 4.54d, eerste en derde tot en met negende lid, 4.58, 4.59, eerste en tweede lid, 4.60, eerste en derde lid, 4.61, tweede tot en met vijfde lid, 4.61a, eerste en derde lid, 4.61b, eerste lid, 4.62b, 4.85, 4.86, derde lid, 4.87, 4.87a, eerste tot en met derde lid, 4.87b, 4.88 tot en met 4.90, 4.91, eerste tot en met derde, vijfde, zesde en tiende lid, 4.94, eerste, derde en vijfde lid, 4.95 tot en met 4.100, eerste lid, 4.101, 4.102, 4.105, 4.106, 4.108 en 4.109;

    • e. van hoofdstuk 5: de artikelen 5.2 tot en met 5.5, 5.9 tot en met 5.11, 5.13a;

    • f. van hoofdstuk 6: de artikelen 6.1, 6.2, eerste tot en met vier en zesde lid, 6.3, 6.4, 6.7, eerste tot en met vierde lid, zesde en achtste lid, 6.8, eerste, derde, vierde tot en met zevende, en negende tot en met elfde lid, 6.9 tot en met, 6.11, 6.11b, eerste tot en met vierde en zesde lid, 6.11c, eerste tot en met derde lid, 6.11d, 6.11e, eerste, tweede en vierde lid, 6.12, eerste tot en met vijfde lid, 6.12d, eerste tot en met zesde, negende en tiende lid, 6.12e, eerste tot en met vijfde lid, 6.12f, 6.12g, 6.14, 6.14a, eerste tot en met derde en vijfde lid, 6.15, 6.15a, 6.16, eerste tot en met derde en vijfde tot en met achtste lid, 6.17, eerste, tweede en derde lid, 6.18 tot en met 6.20, 6.20b, 6.20e, 6.27, 6.29 tot en met 6.29c;

    • g. van hoofdstuk 7: de artikelen 7.2, eerste lid, 7.3 tot en met 7.4a, eerste tot en met zesde lid, 7.5 tot en met 7.11a, 7.13, 7.14, eerste lid, 7.15 tot en met 7.17a, eerste, tweede en vierde tot en met zevende lid, 7.17b, tweede tot en met zesde lid, 7.17c tot en met 7.18a, tweede tot en met dertiende lid, 7.18b, 7.20, 7.21, 7.23 tot en met 7.23c, 7.24 tot en met 7.29, tweede tot en met achtste lid, en tiende lid, 7.30, eerste lid, 7.32, eerste en tweede lid, 7.34, 7.35, 7.36b en 7.39;

    • h. van hoofdstuk 8: de artikelen 8.1 tot en met 8.4, eerste lid;

    • i. van hoofdstuk 9: artikel 9.36, eerste lid;

    • j. de artikelen van de op grond van de wet en dit besluit vastgestelde ministeriële regeling, voor zover en op de wijze als bij die regeling is bepaald.

  • 2. Voor zover van de artikelen, bedoeld in het eerste lid, ontheffing onder voorschriften is verleend, wordt het handelen of nalaten in strijd met die voorschriften aangemerkt als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

C

Artikel 9.9c vervalt.

D

In afdeling 3 van hoofdstuk 9 komt het opschrift van paragraaf 1 te luiden: Bestuursdwang en preventieve stillegging van werk.

E

In paragraaf 1 van afdeling 3 van hoofdstuk 9 komt artikel 9.10 te luiden:

Artikel 9.10 Last onder bestuursdwang

Ter zake van de naleving van de in artikel 9.9b, eerste lid, genoemde bepalingen, en de in het tweede lid van dat artikel bedoelde voorschriften kan een last onder bestuursdwang worden opgelegd.

F

In paragraaf 1 van afdeling 3 van hoofdstuk 9 worden na artikel 9.10 drie artikelen met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 9.10a Stillegging van werk in verband met recidive
  • 1. Na een herhaling van een overtreding of soortgelijke overtreding wordt een waarschuwing gegeven als bedoeld in artikel 28a, eerste lid, van de wet en indien een herhaling van die of een soortgelijke overtreding is geconstateerd als bedoeld in dat artikel van de wet, wordt een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.

  • 2. Indien een ernstige overtreding is geconstateerd, wordt in afwijking van het eerste lid, een waarschuwing als bedoeld in artikel 28a, eerste lid, van de wet gegeven bij de eerste overtreding en wordt, indien opnieuw dezelfde of een soortgelijke overtreding is geconstateerd die eveneens ernstig is, een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.

  • 3. Als een ernstige overtreding als bedoeld in het tweede lid wordt aangemerkt:

    • a. een overtreding waarbij de werkgever willens en wetens handelingen verricht of nalaat in strijd met de wet of de daarop berustende bepalingen waardoor een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden dat de dood tot vrijwel onmiddellijk gevolg heeft gehad;

    • b. een handelen of nalaten in strijd met de volgende artikelen:

      • 1°. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.54d, eerste lid, 4.58, 4.59, eerste en tweede lid, 4.60, eerste en tweede lid, en 4.61, tweede lid, 4.61a, eerst en derde lid, 4.61b, 4.105, 4.108 en 4.109;

      • 2°. van hoofdstuk 6: de artikelen 6:27, 6.29 en 6.29a.

  • 4. Indien de aard van de overtreding of de met de overtreding samenhangende omstandigheden dan wel de gevolgen van een stillegging van de werkzaamheden daartoe aanleiding geven, kan worden afgezien van een waarschuwing als bedoeld in het eerste en tweede lid en kan worden afgezien van een bevel als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 5. Een waarschuwing als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt niet gegeven en een bevel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt niet opgelegd indien het boetenormbedrag voor de bestuurlijke boete voor de overtreding, bedoeld in het eerste en tweede lid, op grond van de beleidsregels, bedoeld in artikel 34, tiende lid, van de wet lager is dan een bij ministeriële regeling vast te stellen hoogte van het boetenormbedrag.

Artikel 9.10b Aanduiding ernstige overtredingen

Ernstige overtredingen in de zin van artikel 34, zesde en negende lid, van de wet zijn de overtredingen, genoemd in artikel 9.10a, derde lid.

Artikel 9.10c Aanduiding soortgelijke overtreding

De soortgelijke verplichtingen en verboden, bedoeld in artikel 34, vijfde en zevende lid, van de wet en de soortgelijke overtredingen, bedoeld in artikel 9.10a, eerste en tweede lid, worden bij ministeriële regeling aangewezen.

ARTIKEL V

Het Arbeidstijdenbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

In hoofdstuk 7 worden na artikel 7:1 drie artikelen met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 7:2 Staken van de arbeid in verband met recidive
  • 1. Na een herhaling van een overtreding of soortgelijke overtreding wordt een waarschuwing gegeven als bedoeld in artikel 8:3a, eerste lid, van de wet en indien een herhaling van die of een soortgelijke overtreding is geconstateerd als bedoeld in dat artikel van de wet, wordt een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden gestaakt dan wel niet mogen aanvangen.

  • 2. Indien een ernstige overtreding is geconstateerd, wordt in afwijking van het eerste lid, een waarschuwing als bedoeld in artikel 8:3a, eerste lid, van de wet gegeven bij de eerste overtreding en wordt, indien opnieuw dezelfde of een soortgelijke overtreding is geconstateerd die eveneens ernstig is, een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden gestaakt dan wel niet mogen aanvangen.

  • 3. Als een ernstige overtreding als bedoeld in het tweede lid wordt aangemerkt:

    • a. een handelen of nalaten van de werkgever in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 3:2, eerste lid, juncto artikel 3:3 van de wet indien arbeid wordt verricht door een kind jonger dan 12 jaar;

    • b. een handelen of nalaten van de werkgever in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 3:2, eerste en vierde lid, en artikel 3:3, tweede lid, van de wet indien het kind bij het verrichten van arbeid een ongeval overkomt dat ernstig lichamelijk of geestelijk letsel of de dood ten gevolge heeft of indien redelijkerwijs te verwachten is dat de hiervoor genoemde gevolgen redelijkerwijs aan het verrichten van arbeid zijn verbonden;

    • c. een handelen of nalaten van de werkgever waardoor een werknemer ten minste het dubbele van het in de wet en de daarop berustende bepalingen toegestane aantal uren dat hij per dienst arbeid mag verrichten, arbeid verricht dan wel de onafgebroken rusttijd in elke aaneengesloten periode van 24 uren de helft of minder is van de in de wet en de daarop berustende bepalingen gegeven onafgebroken rusttijd.

  • 4. Indien de aard van de overtreding of de met de overtreding samenhangende omstandigheden dan wel de gevolgen van het staken van het werk daartoe aanleiding geven, kan worden afgezien van een waarschuwing als bedoeld in het eerste en tweede lid en kan worden afgezien van een bevel als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 5. Een waarschuwing als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt niet gegeven en een bevel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt niet opgelegd indien de bestuurlijke boete voor de overtreding, bedoeld in het eerste en tweede lid, op grond van de beleidsregels, bedoeld in artikel 10:7, zevende lid, van de wet lager is dan een bij ministeriële regeling vast te stellen hoogte van het boetebedrag.

Artikel 7:3 Aanduiding ernstige overtredingen

Ernstige overtredingen in de zin van artikel 10:7, derde en vijfde lid, van de wet zijn de overtredingen, genoemd in artikel 7:2, derde lid.

Artikel 7:4 Aanduiding soortgelijke overtreding

De soortgelijke verplichtingen en verboden, bedoeld in artikel 10:7, tweede en vierde lid, van de wet, en de soortgelijke overtredingen, bedoeld in artikel 7:2, eerste en tweede lid, worden bij ministeriële regeling aangewezen.

ARTIKEL VI

Het Besluit aanwijzing van 2 september 1996, houdende aanwijzing van een aantal arbeidsverhoudingen die als dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag worden beschouwd wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 vervalt en artikel 1 wordt vernummerd tot artikel 2.

B

Er wordt voor artikel 2 (nieuw) een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder wet: Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

C

In artikel 2, eerste lid, (nieuw) wordt «de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag» vervangen door: de wet.

D

Na artikel 2 (nieuw) worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3
  • 1. Na een herhaling van een overtreding of soortgelijke overtreding wordt een waarschuwing gegeven als bedoeld in artikel 18i, eerste lid, van de wet en indien een herhaling van die of een soortgelijke overtreding is geconstateerd als bedoeld in dat artikel van de wet, wordt een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.

  • 2. Indien een ernstige overtreding is geconstateerd, wordt in afwijking van het eerste lid, een waarschuwing als bedoeld in artikel 18i, eerste lid, van de wet gegeven bij de eerste overtreding en wordt, indien opnieuw dezelfde of een soortgelijke overtreding is geconstateerd die eveneens ernstig is, een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.

  • 3. Als een ernstige overtreding als bedoeld in het tweede lid wordt aangemerkt de overtreding waarbij:

    • a. ten minste 20 werknemers zijn betrokken en de onderbetaling ten minste 25 procent bedraagt;

    • b. de onderbetaling ten minste 50 procent bedraagt; of

    • c. artikel 18b, tweede lid, van de wet niet is nageleefd.

  • 4. Indien de aard van de overtreding of de met de overtreding samenhangende omstandigheden dan wel de gevolgen van een stillegging van de werkzaamheden daartoe aanleiding geven, kan worden afgezien van een waarschuwing als bedoeld in het eerste en tweede lid en kan worden afgezien van een bevel als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 4

Ernstige overtredingen in de zin van artikel 18f, derde en vijfde lid, van de wet zijn de overtredingen, bedoeld in artikel 3, derde lid.

Artikel 5

Bij ministeriële regeling kan het aantal werknemers, bedoeld in artikel 3, derde lid, worden aangepast.

Artikel 6
  • 1. Als soortgelijke verplichtingen als bedoeld in artikel 18f, tweede en vierde lid, van de wet worden aangewezen de verplichtingen op grond van de artikelen 7, 15 en 18b, tweede lid, van de wet.

  • 2. Als een soortgelijke overtreding als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, wordt beschouwd het door de werkgever niet of onvoldoende nakomen van de op hem op grond van de artikelen 7, 15 en 18b, tweede lid, van de wet rustende verplichtingen.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag.

ARTIKEL VII

Het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 23 vervallen de aanduiding «1.» voor het eerste lid en het tweede lid.

B

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na «9,» ingevoegd »10, eerste lid,», wordt «11» vervangen door »11, eerste lid» en vervalt de zinsnede «als bedoeld in artikel 1, onder 3°, van de Wet op de economische delicten.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften die zijn opgenomen:

    • a. in de artikelen, bedoeld in het tweede lid, met uitzondering van de artikelen 23 en 29;

    • b. in de artikelen van de op grond van artikel 29 vastgestelde ministeriële regeling, voor zover en op de wijze als bij die regeling is bepaald.

  • 4. Ter zake van de naleving van de bepalingen, bedoeld in het derde lid, en van artikel 23 kan een last onder bestuursdwang worden opgelegd.

C

Na artikel 25 worden drie artikelen met opschrift ingevoegd, luidende:

Stillegging van werk in verband met recidive
Artikel 25a
  • 1. Na een herhaling van een overtreding of soortgelijke overtreding wordt een waarschuwing gegeven als bedoeld in artikel 28a, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet en indien een herhaling van die of een soortgelijke overtreding is geconstateerd als bedoeld in dat artikel, wordt een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.

  • 2. Indien een ernstige overtreding is geconstateerd, wordt in afwijking van het eerste lid, een waarschuwing als bedoeld in artikel 28a, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet gegeven bij de eerste overtreding en wordt, indien opnieuw dezelfde of een soortgelijke overtreding is geconstateerd die eveneens ernstig is, een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.

  • 3. Als ernstige overtreding als bedoeld in het tweede lid wordt aangemerkt de overtreding waardoor, naar de werkgever weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.

  • 4. Indien de aard van de overtreding of de met de overtreding samenhangende omstandigheden dan wel de gevolgen van een stillegging van de werkzaamheden daartoe aanleiding geven, kan worden afgezien van een waarschuwing als bedoeld in het eerste en tweede lid en kan worden afgezien van een bevel als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Aanduiding ernstige overtredingen
Artikel 25b

Als ernstige overtreding in de zin van artikel 34, zesde en negende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet wordt aangemerkt de overtreding, bedoeld in artikel 25a, derde lid.

Aanduiding soortgelijke overtreding
Artikel 25c
  • 1. Als soortgelijke verplichtingen en verboden als bedoeld in artikel 34, vijfde en zevende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet worden aangewezen de verplichtingen en verboden die voortvloeien uit een ander lid of onderdeel van hetzelfde voorschrift, bedoeld in artikel 25, derde lid, mits het boetenormbedrag voor de bestuurlijke boete op overtreding van deze verplichting of dat verbod op grond van de beleidsregels, bedoeld in artikel 34, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet is ingedeeld in dezelfde boetecategorie als het boetenormbedrag voor de bestuurlijke boete op de overtreding, bedoeld in artikel 34, vijfde en zevende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt een overtreding van zowel het eerste als het derde lid van artikel 5 aangemerkt als een soortgelijke overtreding indien de boete op deze overtreding op grond van de beleidsregels, bedoeld in artikel 34, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet is ingedeeld in dezelfde boetecategorie als de boete op de latere overtreding.

  • 3. Van een soortgelijke overtreding als bedoeld in artikel 25a, eerste en tweede lid, is sprake als het een overtreding betreft van een ander lid of onderdeel van hetzelfde voorschrift, bedoeld in artikel 25, derde lid, mits het boetenormbedrag voor de bestuurlijke boete op deze overtreding op grond van de beleidsregels, bedoeld in artikel 34, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet is ingedeeld in dezelfde boetecategorie als het boetenormbedrag voor de bestuurlijke boete op de eerdere overtreding.

  • 4. In afwijking van het derde lid wordt een overtreding van zowel het eerste als het derde lid van artikel 5 aangemerkt als een soortgelijke overtreding indien de boete op deze overtreding op grond van de beleidsregels, bedoeld in artikel 34, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet is ingedeeld in dezelfde boetecategorie als de boete op de eerdere overtreding.

ARTIKEL VIII

Het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen wordt gewijzigd als volgt:

A

Onder vernummering van artikel 4b tot artikel 4f worden na artikel 4a vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4b
  • 1. Na een herhaling van een overtreding of soortgelijke overtreding wordt een waarschuwing gegeven als bedoeld in artikel 17b, eerste lid, van de wet en indien een herhaling van die of een soortgelijke overtreding is geconstateerd als bedoeld in dat artikel van de wet, wordt een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.

  • 2. Indien een ernstige overtreding is geconstateerd, wordt in afwijking van het eerste lid, een waarschuwing als bedoeld in artikel 17b, eerste lid, van de wet gegeven bij de eerste overtreding en wordt, indien opnieuw dezelfde of een soortgelijke overtreding is geconstateerd die eveneens ernstig is, een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.

  • 3. Als een ernstige overtreding als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt aangemerkt de overtreding waarbij ten minste 20 werkenden zijn betrokken.

  • 4. Indien de aard van de overtreding of de met de overtreding samenhangende omstandigheden dan wel de gevolgen van een stillegging van de werkzaamheden daartoe aanleiding geven, kan worden afgezien van een waarschuwing als bedoeld in het eerste en tweede lid en kan worden afgezien van een bevel als bedoeld in het eerste en tweede lid. Een dergelijke waarschuwing wordt niet gegeven of een dergelijk bevel wordt niet opgelegd, indien de overtreding een handelen of nalaten betreft in strijd met de artikelen 2a, eerste lid, en 15 van de wet.

Artikel 4c

Als ernstige overtreding in de zin van artikel 19d, derde en vijfde lid, van de wet wordt aangemerkt de overtreding, genoemd in artikel 4b, derde lid.

Artikel 4d

Bij ministeriële regeling kan het aantal werkenden, bedoeld in artikel 4b, derde lid, worden aangepast.

Artikel 4e
  • 1. Als soortgelijke verplichtingen en verboden als bedoeld in artikel 19d, tweede en vierde lid, van de wet worden aangewezen de verplichtingen en verboden op grond van de artikelen 2, eerste lid, en 18, tweede lid, van de wet.

  • 2. Als een soortgelijke overtreding als bedoeld in artikel 4b, eerste en tweede lid, wordt beschouwd een overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en 18, tweede lid, van de wet.

ARTIKEL IX

Het Besluit arbeidsbemiddeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Er wordt een hoofdstuk 1 ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 1 Begrippen
Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder wet: Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs.

B

Hoofdstuk 3 en artikel 5 worden vernummerd tot hoofdstuk 2 onderscheidenlijk artikel 2.

C

Er wordt een nieuw hoofdstuk 3 ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 3 Stillegging van werk in verband met recidive
Artikel 3
  • 1. Na een herhaling van een overtreding wordt een waarschuwing gegeven als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet en indien een herhaling van die overtreding is geconstateerd als bedoeld in dat artikel van de wet, wordt een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.

  • 2. Indien een ernstige overtreding is geconstateerd, wordt in afwijking van het eerste lid, een waarschuwing als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet gegeven bij de eerste overtreding en wordt, indien opnieuw een ernstige overtreding is geconstateerd, een bevel opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode worden stilgelegd dan wel niet mogen aanvangen.

  • 3. Als ernstige overtreding als bedoeld in het tweede lid wordt aangemerkt de overtreding waarbij ten minste 20 ter beschikking gestelde arbeidskrachten zijn betrokken.

  • 4. Indien de aard van de overtreding of de met de overtreding samenhangende omstandigheden dan wel de gevolgen van een stillegging van de werkzaamheden daartoe aanleiding geven, kan worden afgezien van een waarschuwing als bedoeld in het eerste en tweede lid en kan worden afgezien van een bevel als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 4

Bij ministeriële regeling kan het aantal werknemers, bedoeld in artikel 3, derde lid, worden aangepast.

Artikel 5

Ernstige overtredingen in de zin van artikel 19, derde en vijfde lid, van de wet zijn de overtredingen, genoemd in artikel 3, derde lid.

HOOFDSTUK III SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL X INWERKINGTREDING

  • 1. De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel III, onderdelen D, E en F met betrekking tot artikel 6a, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en werkt het terug tot en met 1 januari 2011.

ARTIKEL XI CITEERTITEL

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 13 oktober 2012

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom

Uitgegeven de negentiende oktober 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Inhoudsopgave

  • 1. Inleiding

  • 2. Inhoud van het wijzigingsbesluit

    • 2.1 Sociale zekerheid

    • 2.2 Besluit WWB 2007

    • 2.3 Arbeidsbesluiten

  • 3. Ontvangen commentaren en adviezen

  • 4. Financiële aspecten

  • 5. Administratieve lasten

1. Inleiding

Aanleiding voor dit Besluit is de Wet Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (hierna te noemen wet). Deze wet beoogt uitvoering te geven aan het strengere frauderegime voor de sociale zekerheid, de arbeidswetgeving en de kinderopvangtoeslag.

De komende jaren investeert het kabinet in betere informatie-uitwisseling. Dit verhoogt de pakkans. Ook investeert het kabinet in goede voorlichting. Burgers en bedrijven moeten de regels kennen en weten wat de gevolgen zijn als ze die overtreden. Versteviging van het handhavingsbeleid is echter niet compleet zonder aanscherping van het sanctieregime. Hogere straffen moeten mensen en bedrijven bevestigen dat eerlijkheid het langst duurt en hen ervan weerhouden om in de verleiding te komen de regels te overtreden.

Het kabinet verwacht dat door de afschrikkende werking van het strengere sanctieregime het aantal gevallen van uitkeringsfraude alsmede van overtredingen van de arbeidswetten zal afnemen. De wet bevat de hoofdlijnen van dit nieuwe stelsel. Dit Besluit geeft daar nadere invulling aan.

2. Inhoud van het wijzigingsbesluit

2.1 Sociale zekerheid

In de wet is bij de volgende onderdelen op het terrein van de sociale zekerheid aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld of kunnen worden gesteld:

  • de hoogte van en het minimum van de bestuurlijke boete bij fraude met uitkeringen;

  • welke factoren in ieder geval leiden tot een verminderde verwijtbaarheid (op grond waarvan de uitvoerende instantie de bestuurlijke boete kan verlagen).

Hoogte en minimum bestuurlijke boete

Er is sprake van uitkeringsfraude als een verwijtbare overtreding van de inlichtingenverplichting resulteert in onverschuldigde betaling van uitkering (benadelingsbedrag). De bestuurlijke boete bij uitkeringsfraude is in beginsel gelijk aan het ten onrechte genoten voordeel. In geval van verminderde verwijtbaarheid volgt verlaging van de boete (zie volgende paragraaf).

De bestuurlijke boete bedraagt ten minste € 150, ook als de overtreding van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag. Wel kan het uitkeringsorgaan bij een overtreding zonder benadelingsbedrag afzien van een bestuurlijke boete en volstaan met een waarschuwing. De nadere uitwerking van de regelingen over bestuurlijke boetes in de desbetreffende uitkeringswetten vindt plaats in het Boetebesluit socialezekerheidswetten.

Criteria verminderde verwijtbaarheid

In de wet is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur criteria worden gegeven die in ieder geval leiden tot verminderde verwijtbaarheid. Hiermee wordt ruimte gelaten voor de uitvoering om in concrete situaties rekening te houden met overige omstandigheden van het individuele geval die behoren te leiden tot een lagere bestuurlijke boete als gevolg van verminderde verwijtbaarheid. Dit sluit aan bij de gangbare praktijk bij de uitvoering.

Thans worden op grond van de Beleidsregel boete werknemer 2010 door UWV en op grond van het Besluit Beleidsregels SVB 2011 door SVB omstandigheden in aanmerking genomen die leiden tot verminderde verwijtbaarheid. Deze criteria worden omgezet naar het Boetebesluit socialezekerheidswetten. Met het bepalen van deze criteria voor (verminderde) verwijtbaarheid in het Boetebesluit socialezekerheidswetten wordt een meer uniforme toepassing van de bestuurlijke boete door zowel het UWV als de SVB nagestreefd.

Deze criteria gelden ook bij de toepassing van de bestuurlijke boete door gemeentes op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Als gevolg van de hiermee beoogde uniformiteit is tevens de verwachting dat hiermee de rechtsgelijkheid en de kenbaarheid wordt bevorderd en daarmee ook de handhaafbaarheid en de naleefbaarheid van de uitkeringswetten.

De opsomming van criteria in het Boetebesluit socialezekerheidswetten waarbij in ieder geval sprake is van verminderde verwijtbaarheid is niet uitputtend.

2.2 Besluit WWB 2007

Met de wet krijgen gemeenten de opdracht om fraude met uitkeringen harder aan te pakken en strenger op te treden bij gesignaleerde fraude. Een goede uitvoering van die opdracht is in het belang van de solidariteit die aan ons sociaal zekerheidsstelsel ten grondslag ligt en draagt bij aan een kostenbeheersing bij de lokale- en rijksoverheid. Ook de verstrekking van aanvullende uitkeringen op het in artikel 69 van de WWB bedoelde budget is gebaseerd op solidariteit, en wel die tussen gemeenten onderling. De bekostiging van de meerjarige aanvullende uitkering (MAU) geschiedt vanuit het landelijk beschikbare budget. Vanuit deze solidariteit is het gerechtvaardigd om, binnen de uitgangspunten van de MAU, een verbinding te maken tussen de uitvoering van voornoemde opdracht en het aanspraak kunnen maken op een MAU-uitkering.

In de kern biedt de MAU financiële compensatie aan een gemeente die meerjarig tekort komt aan het toegekende WWB-budget als gevolg van een verdeelstoornis, dat wil zeggen dat sprake is van bijzondere lokale omstandigheden buiten de invloedssfeer van de gemeente die wel leiden tot hogere bijstandsuitgaven maar die niet volledig tot uitdrukking komen in de objectieve verdeelsleutel. Indien het meerjarig tekort van een gemeente niet alleen is te verklaren vanuit een verdeelstoornis, maar mede verband houdt met het beleid en de uitvoering van de gemeente, is artikel 10b van het besluit van belang. Hierin is geregeld, als een van de voorwaarden om voor een MAU-uitkering in aanmerking te kunnen komen, dat de maatregelen die het college neemt om in de toekomst een overstijging van de geldende toelatingsdrempel voor de MAU te voorkomen, naar het oordeel van de Toetsingscommissie WWB toereikend zijn. Dit betekent dat de gemeente verplicht is effecten van haar beleid en uitvoering zodanig te verbeteren, dat het deel van het meerjarig tekort dat niet verklaarbaar is vanuit een aantoonbare verdeelstoornis, binnen een periode van drie jaar geheel weggewerkt moet zijn.

De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) (met ingang van 1 januari 2012 Inspectie SZW) beoordeelt, namens de Toetsingscommissie WWB, of het verbeterplan van de gemeente een gerechtvaardigd vertrouwen biedt dat het deel van tekort dat niet verklaarbaar is vanuit een verdeelstoornis binnen drie jaar zal zijn weggewerkt. Hierbij speelt een rol of de verbeteringen in voldoende mate verband houden met aspecten die van belang zijn voor de bestedingen en baten op titel van het in artikel 69 WWB bedoelde budget. Indien het gemeentelijk verbeterplan niet voldoende vertrouwen biedt dat de effecten van beleid en uitvoering adequaat worden verbeterd, en de gemeente niet bereid is haar beleid en uitvoeringsresultaten naar het vereiste niveau te verbeteren, kan de gemeente geen aanspraak maken op een MAU-uitkering.

Met de wijziging van de artikelen 10a en 10b van het Besluit WWB 2007 wordt geregeld dat:

  • a. een gemeentelijk verbeterplan in ieder geval dient te beschrijven op welke wijze de effecten van het gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid verbeterd worden en welke resultaten daarbij worden nagestreefd. Indien een verbeterplan niet aan deze eisen voldoet, wordt het verzoek om MAU-uitkering niet inhoudelijk in behandeling genomen;

  • b. het MAU-verzoek wordt afgewezen, indien een gemeente niet bereid is haar handhavings- en sanctiebeleid naar het door de Toetsingscommissie WWB gewenste niveau te brengen.

Bij het in artikel 10b van het besluit bedoelde onderzoek naar de mogelijke oorzaken van het meerjarig tekort, beoordeelt de Inspectie SZW of de maatregelen van het college ter verbetering van de effecten van het gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid en de uitvoering daarvan toereikend zijn. Het analyserapport en het verbeterplan van het college vormen het vertrekpunt voor die beoordeling, maar indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, kan de inspectie er ook andere relevante aspecten bij betrekken. Of de verbetering van de effecten van het gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid en de uitvoering daarvan toereikend is, zal op hoofdlijnen worden beoordeeld aan de hand van de volgende aspecten:

  • a. een doortastende en strenge invulling van de poortwachtersfunctie;

  • b. een integrale aanpak van het handhavingsbeleid in de gemeentelijke uitvoering;

  • c. een adequate reactie op geconstateerde overtredingen van de inlichtingenverplichtingen waardoor ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is verstrekt, zoals de terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald en het opleggen van bestuurlijke boetes en de verrekening hiervan met de bijstand;

  • d. een actief invorderingsbeleid;

  • e. een gemeentelijk beleid dat gebaseerd is op een verplichting tot fraudeaanpak, waarbij geen ruimte is voor een kosten-baten-afwegingen.

Gemeenten wier meerjarig tekort volledig het gevolg is van verdeelstoornissen, zijn niet verplicht de effecten van hun beleid en uitvoering te verbeteren, aangezien de oorzaak van het tekort daarin niet schuilt. De wijziging van de artikelen 10a en 10b van het Besluit WWB 2007 heeft zodoende geen betrekking op deze categorie gemeenten.

2.3 Arbeidsbesluiten

Het strengere sanctiebeleid voor bedrijven op grond van de wet kent de volgende elementen:

  • hogere boetes en strafverzwaring bij recidive;

  • verruiming van het recidivebegrip;

  • verlenging van de recidivetermijn;

  • de mogelijkheid om bij de tweede of derde overtreding werkzaamheden stil te leggen;

  • het bevorderen van bestuursrechtelijke afdoening.

Daarbij is aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels zullen worden gesteld voor de volgende onderwerpen:

  • in welke gevallen sprake is van soortgelijke verplichtingen en verboden;

  • uitwerking van een norm voor «ernstige» overtredingen;

  • nadere invulling van de toepassing van de preventieve stillegging.

Soortgelijke overtredingen

Op grond van de wet wordt bij het vaststellen van recidive niet alleen gekeken naar dezelfde overtreding, maar ook naar een soortgelijke overtreding. Deze verbreding geldt niet alleen voor de bestuurlijke beboeting, maar ook voor de preventieve stillegging en de verlenging van de recidivetermijn naar 5 jaar of bij ernstige overtredingen naar 10 jaar. In dit Besluit is per arbeidswet nader uitgewerkt wanneer sprake is van een soortgelijke overtreding. Daarbij kennen de Wav (Wet arbeid vreemdelingen) en de Wml (Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag) slechts een beperkt aantal overtredingen en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) slechts één beboetbare overtreding. De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (Atw) en de hierop gebaseerde lagere regelgeving kennen een grote diversiteit aan verplichtingen en verboden die bij overtreding tot het opleggen van een boete kunnen leiden en die qua ernst en aard verschillend kunnen zijn. In het Arbeidsomstandighedenbesluit en het Arbeidstijdenbesluit wordt daarom een delegatiebepaling opgenomen op grond waarvan bij ministeriële regeling de soortgelijke overtredingen worden aangewezen.

Norm voor ernstige overtredingen

De wet introduceert in de arbeidswetgeving de bevoegdheid om, nadat voor een eerste overtreding een bestuurlijke boete is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt, stillegging van werkzaamheden in het vooruitzicht te stellen. Zoals in de memorie van toelichting op de wet is aangegeven kiest de regering ervoor om alleen als de eerste overtreding als ernstig kan worden aangemerkt de preventieve maatregel al toe te passen. Is de eerste overtreding niet als ernstig aangemerkt, dan zal waarschuwing voor de preventieve stillegging in de regel bij de tweede overtreding plaatsvinden. De stillegging wordt dan na de derde overtreding doorgevoerd. Per arbeidswet is een norm geformuleerd wanneer een overtreding als ernstig wordt gekwalificeerd. Deze kwalificatie leidt er tevens toe dat bij het opleggen van bestuurlijke boetes wordt uitgegaan van een recidivetermijn van tien in plaats van vijf jaar. Daarnaast wordt de bestuurlijke boete bij recidive extra verhoogd, als zowel de eerste als latere overtreding als ernstig zijn gekwalificeerd.

Nadere invulling van de preventieve stillegging

De stillegging van werkzaamheden duurt ten hoogste drie maanden. Daarbij zal voor de periode waarvoor de stillegging geldt worden aangesloten bij de ernst van de overtreding en de mate waarin sprake is van recidive. Dit wordt nader uitgewerkt in beleidsregels. Effectuering van de preventieve stillegging is mogelijk vanaf het moment dat een boeterapport is opgesteld.

Van een preventieve stillegging kan worden afgezien als de aard van de overtreding of de met de overtreding samenhangende omstandigheden dan wel de gevolgen van de stillegging van werkzaamheden daartoe aanleiding geven. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een geringe of kortstondige onderbetaling van het minimumloon of in het kader van de Arbowet om een overtreding van een administratieve verplichting of de omstandigheden waarin de overtreding heeft plaatsgevonden. De gevolgen van de stillegging kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de veiligheid van de werksituatie en op het feit dat een eventuele stillegging onevenredig grote maatschappelijke gevolgen heeft. Dit wordt per arbeidswet nader uitgewerkt in beleidsregels. Wanneer geen preventieve stillegging wordt toegepast, is dit geen reden om een bestuurlijke boete achterwege te laten.

De preventieve stillegging heeft betrekking op het staken of niet aanvangen van werkzaamheden. Daarbij kan het zowel gaan om alle werkzaamheden verricht door een bedrijf – waarin het bedrijf feitelijk geheel wordt stilgelegd – als om specifieke werkzaamheden of werkzaamheden in onderdelen van een bedrijf, waarbij andere onderdelen nog kunnen doorfunctioneren. Bij de keuze hiertussen wordt onder meer gekeken naar de mate waarin de overtredingen verspreid zijn binnen het bedrijf en de mogelijkheden om bedrijfsonderdelen daadwerkelijk stil te leggen. Voor dit laatste is van belang, zoals hiervoor en in de memorie van toelichting van de wet aangegeven, dat het niet in alle situaties mogelijk of wenselijk is om (onderdelen van) bedrijven stil te leggen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om situaties waarin stillegging van werkzaamheden onevenredig grote maatschappelijke gevolgen heeft of om bedrijven waarbij risico’s voor de veiligheid verbonden zijn aan het stilleggen of weer opstarten van werkzaamheden.

Verhouding bestuursrecht/strafrecht

Voor het mede op de Arbowet gebaseerde Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (BRZO 1999) wordt bestuursrechtelijke handhaving mogelijk, naast toepassing van het strafrecht. Over de afbakening tussen straf- en bestuursrechtelijke handhaving zullen afspraken worden gemaakt met het Openbaar Ministerie. Bij de introductie van de bestuursrechtelijke handhaving gaat het om de invoering van een bestuurlijke boete en uitbreiding van de last onder bestuursdwang. Dit laatste maakt het mogelijk dat bij elke overtreding van het BRZO 1999 een last onder dwangsom kan worden opgelegd met het oog op de naleving van de desbetreffende voorschriften. Het BRZO 1999 is gebaseerd op drie wetten, namelijk de Wet Milieubeheer, de Arbowet en de Wet Veiligheidsregio’s. Over de inzet van de handhavinginstrumenten uit de Arbowet zullen met de betrokken ministeries en toezichthouders afspraken worden gemaakt. Deze afspraken zullen deel uitmaken van de uniforme gezamenlijke handhavingstrategie BRZO 1999, die in ontwikkeling is in het programma Landelijke Aanpak Toezicht Risicovolle Bedrijven.

In dit Besluit is uitvoering gegeven aan de uitbreiding van de mogelijkheid tot bestuurlijke beboeting van overtreding van een aantal artikelen van het BRZO 1999 die (mede) gebaseerd zijn op de Arbowet. De nadere voorschriften inzake zware ongevallen en de aanvullende Risico inventarisatie en -evaluatie (RI&E) zijn echter van deze uitbreiding uitgezonderd en blijven strafrechtelijk gehandhaafd. Verder is, zoals opgemerkt, de mogelijkheid tot toepassing van de last onder bestuursdwang en dwangsom uitgebreid tot alle artikelen van het BRZO 1999 die (mede) gebaseerd zijn op de Arbowet. In het wetsvoorstel is al geregeld dat herhaalde recidive door middel van een bestuurlijke boete kan worden afgedaan.

Het BRZO 1999 strekt tot implementatie van een substantieel gedeelte van richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PbEG 1997, L 10) (hierna: Seveso II-richtlijn). De invoering van de bestuurlijke boete en de uitbreiding van de mogelijkheid om een last onder bestuursdwang en dwangsom op te kunnen leggen, zoals voorzien in dit besluit, is verenigbaar met die richtlijn. Lidstaten zijn verplicht om de implementatieregelgeving van Seveso-II richtlijn te handhaven. De richtlijn laat de keuze voor strafrechtelijke of bestuursrechtelijke handhaving aan de lidstaten over. Hetzelfde geldt overeenkomstig voor de nieuwe Seveso-III richtlijn.

3. Ontvangen commentaren en adviezen

De concepttekst van dit besluit met betrekking tot de wijzigingen van de besluiten, genoemd in hoofdstuk I, is voorgelegd aan het UWV, de SVB, het uitvoeringspanel gemeenten de VNG en Divosa voor toetsing of advisering. In de verschillende toetsen worden opmerkingen gemaakt over de voorgestelde nadere regels omtrent de uitsluiting. Omdat het voorstel van wet is aangepast en er niet langer sprake is van een uitsluiting van het recht op uitkering bij recidive, zijn deze opmerkingen niet langer actueel.

De SVB geeft in haar uitvoeringstoets aan dat de amvb uitvoerbaar geacht wordt en dat de nadere regels omtrent de criteria voor verminderde verwijtbaarheid aansluiten bij de huidige uitvoeringspraktijk. De redactionele suggesties van de SVB zijn overgenomen.

UWV geef in haar uitvoeringstoets aan dat de amvb uitvoerbaar en handhaafbaar is. Daarnaast zijn enkele wetstechnische vragen gesteld die tot een nadere duiding in de artikelsgewijze toelichting geleid over het vereiste van subjectieve verwijtbaarheid.

Het uitvoeringspanel gemeenten heeft in haar advies aangegeven dat de voorgesteld criteria over verminderde verwijtbaarheid moeten aansluiten bij de jurisprudentie over verwijtbaarheid in de WWB. Naar aanleiding van het advies van het Uitvoeringspanel gemeenten is de artikelsgewijze toelichting aangepast en is duidelijk gemaakt dat de voorgestelde criteria los staan van reeds bestaande mogelijkheden om op grond van artikel 18 WWB bij verwijtbaar handelen tot een verlaging van de uitkering over te gaan. Ook zijn redactionele suggesties overgenomen.

De VNG en Divosa hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid tot advisering.

De Inspectie SZW heeft een toets en een aanvullende toets op de concepttekst van dit besluit met betrekking tot de wijzigingen van de besluiten, genoemd in hoofdstuk II, uitgevoerd, samen met de Inspectie Leefomgeving en Transport en het Staattoezicht op de Mijnen. Deze toets geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen.

In de toets zijn diverse opmerkingen gemaakt over het vijfde lid van artikel 9.10a van het Arbobesluit en de vergelijkbare bepalingen in de andere arbeidswetten, zowel voor wat betreft de redactie als voor de verwijzing naar de «mate van verwijtbaarheid». De Inspectie gaf daarom in overweging dit artikel en met name lid 5 te herformuleren. Mede naar aanleiding hiervan zijn de betreffende bepalingen ingrijpend aangepast en is de verwijzing naar verwijtbaarheid vervallen. Ook de reactie op het punt van de BRZO 1999 heeft geleid tot aanpassingen, conform de lijn aangegeven door de Inspectie. De inspectie signaleert verder terecht dat de aanpassing van de Waadi nog ontbrak in de vorige versie van het besluit. Deze omissie is nu hersteld. Verder wordt nu duidelijker aangegeven dat voor de toepassing van de preventieve stillegging bij herhaling van een overtreding in het geval van ernstige overtredingen zowel de actuele overtreding als de daaraan voorafgaande overtreding ernstig dient te zijn. De opmerkingen van de inspectie over de preventieve last onder dwangsom zijn niet meer actueel. In de aanvullende toets stelt de Inspectie voor om bij de Arbowet en de Atw voor het begrip soortgelijke overtreding meer aansluiting te zoeken bij de aard en ernst van de overtreding dan thans is voorgesteld en dit bijvoorbeeld uit te werken in lagere regelgeving. Deze suggestie is overgenomen.

4. Financiële aspecten

In 2012 is sprake van incidentele meerkosten van € 247.500 bij het UWV, ten behoeve van onvoorziene noodzakelijke opleidingen.

5. Administratieve lasten

Onder administratieve lasten voor bedrijven wordt verstaan de kosten voor het bedrijfsleven om te voldoen aan informatieverplichtingen die voortvloeien uit wet en regelgeving. Administratieve lasten voor burgers zijn de kosten die de burger maakt om te voldoen aan informatieverplichtingen die voortvloeien uit regelgeving van de overheid. Het gaat hier zowel om kosten gemoeid met het nakomen van verplichtingen als met het uitoefenen van rechten.

Met dit wetsvoorstel worden geen nieuwe administratieve verplichtingen opgelegd aan bedrijven of burgers. Wellicht leidt het tot enige toename van het aantal beschikkingen. In termen van administratieve lasten is dit echter verwaarloosbaar. Het Adviescollege vermindering administratieve lasten heeft aangegeven dat geen adviesaanvraag nodig was.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk I Werknemersverzekeringen, volksverzekeringen en sociale voorzieningen

Artikel 1 (Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004)

In de verwijzing in artikel 45 van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 naar artikel 17 van de Wet werk en bijstand is een technische verbetering aangebracht; het gaat niet alleen om het niet nakomen van de bedoelde verplichtingen maar ook om het niet behoorlijk nakomen hiervan.

Artikel II (Besluit WWB 2007)
Onderdeel A (Artikel 10a, eerste lid, onderdeel g)

In de situatie dat een gemeente de effecten van haar beleid en uitvoering dient te verbeteren, is het aan de gemeente te bepalen met welke prioriteiten zij het tekort wegwerkt dat niet het gevolg is van een aantoonbare verdeelstoornis. Met de wijziging van het eerste lid wordt de vrijheid van de gemeente om haar eigen prioriteiten te bepalen in die zin beperkt, dat zij in haar verbeterplan in ieder geval dient te beschrijven op welke wijze de effecten (minder uitkeringskosten, meer ontvangsten) van haar handhavings- en sanctiebeleid verbeterd worden en welke resultaten zij daarbij nastreeft. Indien de gemeente meent dat de te realiseren verbeteringen van het effect van haar beleid en uitvoering geen betrekking kunnen hebben op haar handhavings- en sanctiebeleid, dient zij dit ten behoeve van de Toetsingscommissie WWB grondig en overtuigend te motiveren.

Onderdeel B (Artikel 10b, derde lid)

In het nieuwe derde lid is bepaald dat wanneer de maatregelen van het college ter verbetering van de effecten van het gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid en de uitvoering daarvan, naar het oordeel van de toetsingscommissie niet toereikend zijn de toetsingscommissie adviseert geen meerjarige aanvullende uitkering toe te kennen. In lijn met de wijziging van artikel 10a, eerste lid, wordt met het nieuwe derde lid een beperking aangebracht in de vrijheid van de gemeente om haar eigen prioriteiten te bepalen. Het gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid dienen per definitie op orde te zijn. In de situatie waarin de gemeente er wel in slaagt het deel van haar tekort dat niet verklaarbaar is vanuit een verdeelstoornis weg te werken maar daarbij haar handhavings- en sanctiebeleid niet optimaliseert, bestaat geen recht op een meerjarige aanvullende uitkering.

In de situatie dat de overstijging niet mede het gevolg is van het handhavings- en sanctiebeleid, maar wel volledig te wijten is aan het overige gemeentelijke beleid of de uitvoering daarvan, dan is het vierde lid van toepassing en adviseert de toetsingscommissie eveneens negatief over het verzoek om een meerjarige aanvullende uitkering.

Artikel III (Besluit socialezekerheidswetten)
Onderdeel A (artikel 1)

In verband met het aantal wijzigingen in dit artikel, is dit artikel opnieuw vastgesteld. Het Boetebesluit sociale zekerheidswetgeving wordt mede gebaseerd op de WWB, IOAW en IOAZ aangezien in deze wetten, die door de gemeentes worden uitgevoerd, bij de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving is voorzien in een regeling voor bestuurlijke boetes. In de onderdelen a tot en met c wordt gerefereerd aan deze wetten. Met betrekking tot de definitie van het begrip «benadelingsbedrag» in onderdeel s wordt verwezen naar hetgeen hieronder wordt verstaan in de desbetreffende wetten.

Onderdeel B (artikel 2)

In het eerste lid is bepaald dat de bestuurlijke boete in beginsel wordt vastgesteld op de hoogte van het benadelingsbedrag. De ernst van de overtreding is hierbij gerelateerd aan de hoogte van het benadelingsbedrag. Aangezien bij dit artikel de hoogte van de bestuurlijke boete is vastgelegd, is artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing. In de regeling van de bestuurlijke boete in de desbetreffende uitkeringswet is het benadelingsbedrag gedefinieerd als het brutobedrag dat in verband met de overtreding van de inlichtingenverplichtingen ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering, inkomensvoorziening, ziekengeld, toeslag, kinderbijslag of pensioen is ontvangen. In de definitie van benadelingsbedrag voor de toepassing van de regeling van de bestuurlijke boete in de WWB wordt uitgegaan van een nettobedrag. Aangezien de bijstandsuitkering als een nettobedrag wordt vastgesteld, wordt er bij het bepalen van het benadelingsbedrag ook uitgegaan van het nettobedrag (artikelen 18a, tweede lid, en 47g, tweede lid, van de WWB).

De bestuurlijke boete wordt verlaagd indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid. In artikel 2a zijn hiervoor criteria gegeven. Op grond van artikel 5:41 van de Awb legt het bestuurorgaan geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

De bestuurlijke boete bedraagt ten minste € 150,–, wanneer de overtreding van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot een benadelingsbedrag en voor zover er sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer de overtreding van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag bedraagt de bestuurlijke boete € 150,–. In de situatie dat de overtreding niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag maar er wel sprake is van verwijtbaarheid kan in bepaalde omstandigheden overeenkomstig de regeling van de bestuurlijke boete in de uitkeringswetten worden volstaan met een waarschuwing. In dat geval wordt geen bestuurlijke boete opgelegd.

In de regeling van de bestuurlijke boete in de desbetreffende uitkeringswet is voorts geregeld dat de uitvoeringsinstantie kan afzien van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Onderdeel C (artikel 2a)
Algemeen

Om in aanmerking te komen voor een uitkering of bijstand of om een uitkering of bijstand te behouden gelden voor alle uitkeringswetten inlichtingenverplichtingen. De betrokkene is verplicht om de uitvoeringsinstantie op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht, de hoogte of de duur van de uitkering.

In artikel 2a zijn criteria gegeven die in ieder geval leiden tot verminderde verwijtbaarheid bij overtreding van de inlichtingenverplichting. Hiermee wordt ruimte gelaten voor de uitvoeringsinstantie om in concrete situaties rekening te houden met overige omstandigheden in het individuele geval die behoren te leiden tot een lagere bestuurlijke boete als gevolg van verminderde verwijtbaarheid. Dit sluit aan bij de gangbare praktijk bij de uitvoering. Thans worden ook op grond van de Beleidsregel boete werknemer 2010 door het UWV en op grond van het Besluit Beleidsregels SVB 2011 door de SVB omstandigheden in aanmerking genomen die leiden tot verminderde verwijtbaarheid. De belangrijkste omstandigheden zijn nu in het onderhavige besluit vastgelegd. Met het bepalen van deze criteria voor verminderde verwijtbaarheid in het Boetebesluit socialezekerheidswetten wordt een meer uniforme toepassing van de bestuurlijke boete door zowel het UWV als de SVB nagestreefd.

Deze criteria gelden ook bij de toepassing van de regelingen van de bestuurlijke boete in de WWB, IOAW en IOAZ door gemeentes. In dit verband wordt opgemerkt dat deze criteria bij de toepassing van regeling van de bestuurlijke boete wegens overtreding van de inlichtingenverplichting in deze wetten los staat van de bestaande mogelijkheden om ten aanzien van andere verplichtingen dan de inlichtingenverplichting in deze wetten een maatregel in de zin van verlaging van de uitkering of bijstand op te leggen en het bestaande beleid van verminderde verwijtbaarheid met betrekking tot deze maatregelen.

Als gevolg van de hiermee beoogde uniformiteit is tevens de verwachting dat hiermee de rechtsgelijkheid en de kenbaarheid wordt bevorderd en daarmee ook de handhaafbaarheid en de naleefbaarheid van de uitkeringswetten.

Op grond van de omschrijving van de inlichtingenverplichting is betrokkene verplicht om de uitvoeringsinstantie op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht, de hoogte of de duur van de uitkering of bijstand. In verband met het element «redelijkerwijs» wordt bij het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid rekening gehouden met het feit dat het uitkeringsorgaan in verband met de toekenning van een uitkering aan de betrokkene meedeelt welke feiten en omstandigheden hij spontaan moet melden. De uitvoering kan er dan ook, tenzij bijzondere omstandigheden op het tegendeel wijzen, van uitgaan dat het de betrokkene redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze feiten en omstandigheden van invloed kunnen zijn op de uitkering of de bijstand. Voorts wordt van de betrokkene een redelijke inspanning gevergd om op de hoogte te geraken van feiten en omstandigheden bij anderen die van invloed kunnen zijn op zijn uitkering (bijvoorbeeld omstandigheden van een uitwonend kind in het kader van de Kinderbijslagwet). Het enkele feit dat die ander de betrokkene niet spontaan van een relevante omstandigheid op de hoogte heeft gesteld, impliceert niet dat het niet melden daarvan niet of slechts in verminderde mate aan de betrokkene kan worden verweten.

Ook is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid indien een betrokkene de inhoud van de correspondentie van de uitvoeringsinstantie niet begrijpt, bijvoorbeeld omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Van de betrokkene mag worden verwacht dat hij zich laat informeren over de betekenis hiervan. Evenmin is sprake van verminderde verwijtbaarheid indien een betrokkene langere tijd niet in staat is zijn belangen te behartigen. Van de betrokkene mag worden gevergd dat hij ervoor zorgt dat een ander zijn zaken regelt. Laat hij dit na, dan is er geen sprake van verminderde verwijtbaarheid.

Naast de omstandigheden die leiden tot verminderde verwijtbaarheid zijn er omstandigheden die niet leiden tot verwijtbaarheid. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de situatie dat op het moment van niet nakomen van een inlichtingenverplichting de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het de betrokkene feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen te voldoen, zoals een plotselinge ziekenhuisopname. Daarnaast kunnen in de praktijk ook andere omstandigheden bestaan die geen verwijtbaarheid opleveren. In dit verband wordt gewezen op artikel 5:41 van de Awb op grond waarvan het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

Eerste lid

De mate van de verwijtbaarheid aan de overtreding wordt bepaald naar de omstandigheden waarin de betrokkene verkeerde op het moment dat hij zijn verplichting had moeten nakomen. Hierbij gaat het in beginsel om het moment dat het te melden feit of omstandigheid zich voordoet of bekend is geworden of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn aan de betrokkene. Van belang is dat ook de betrokkene of zijn wettelijke vertegenwoordiger in zijn verweer aanvoert dat er sprake is van een omstandigheid die leidt tot verminderde verwijtbaarheid.

Tweede lid

In het tweede lid is een aantal criteria opgenomen die in ieder geval leiden tot verminderde verwijtbaarheid. Dit neemt niet weg dat de uitvoeringsinstantie de bevoegdheid heeft om in voorkomende gevallen ook rekening te houden met andere niet genoemde omstandigheden die opkomen in de uitvoeringspraktijk en rechtspraak.

Onderdeel a

Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan problemen in de situatie thuis waardoor de betrokkene onder ernstige psychische druk staat, zoals een ernstige ziekte of het overlijden van de partner of kinderen.

Onderdeel b

Hierbij gaat het om de situatie dat de geestelijke toestand van de betrokkene zelf zodanig is dat de gedraging niet volledig kan worden toegerekend. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de persoon die in verband met zijn geestelijke vermogens administratief onbekwaam is. Indien de betrokkene, gelet op zijn geestelijke toestand, structureel niet in staat is de inlichtingenverplichting na te komen, is er reden dat een wettelijke vertegenwoordiger deze verplichting, namens de betrokkene, nakomt.

Onderdeel c

Door alsnog op eigen initiatief de juiste informatie te leveren, vormt dit een grondslag voor verminderde verwijtbaarheid. Indien de juiste informatie alsnog wordt gegeven in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting dan levert dit evenwel geen omstandigheid op die leidt tot verminderde verwijtbaarheid.

Onderdelen D, E en F (artikelen 2b, 2c en 6a)

Bij artikel VIII, onderdelen L en M van de Wet harmonisatie en vereenvoudiging sociale zekerheidswetten (Stb. 2010, 867) zijn de artikelen 38a en 38b van de Ziektewet gewijzigd. Deze wijzigingen zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Met deze wijzigingen is het mogelijk gemaakt dat werkgevers niet meer van elke afzonderlijke ziektemelding aangifte hoeven doen bij het UWV. De nieuwe aangiftetermijn van zes weken stelt werkgevers in staat om zieke werknemers collectief ziek te melden via één maandelijkse aangifte.

In de artikelen 2b en 2c (vernummerd) was ten onrechte hiermee geen rekening gehouden. Deze omissie is hierbij hersteld.

In artikel 6a is geregeld dat de oorspronkelijke artikelen 2a (niet of niet behoorlijke melding door werkgever) en 2b (hoogte van de werkgeversboete bij niet of niet behoorlijke melding) zoals die luiden voor de dag van de inwerkingtreding van de gewijzigde artikelen 38a en 38b van de Ziektewet (1 januari 2011) van toepassing blijven indien artikel 86d van de Ziektewet van toepassing is. In dit laatste artikel is geregeld dat de artikelen 38a en 38b van de Ziektewet zoals die luiden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet harmonisatie en vereenvoudiging sociale zekerheidswetgeving (1 januari 2011) van toepassing blijven met betrekking tot een werknemer wiens eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte was gelegen voor of op die dag. Door te regelen dat de oorspronkelijke artikelen 2a en 2b van toepassing blijven op de overgangsgevallen bedoeld in artikel 86d van de Ziektewet wordt bereikt dat voor een werkgever die een ziekmelding doet de artikelen 38a en 38b van de Ziektewet van toepassing blijven, zoals die vóór 1 januari 2011 (datum invoering collectieve aangifte) luiden, en bij niet of niet behoorlijke nakoming van de verplichtingen het boeteregime geldt zoals dat destijds voor die gevallen gold. Dat betekent dat op een ziekmelding gedaan op of na 1 januari 2011 voor een werknemer die ziek is geworden vóór 1 januari 2011, ingevolge artikel 86d van de Ziektewet de artikelen 38a en 38b van de Ziektewet blijven gelden zoals die artikelen luiden voor 1 januari 2011 en, ingevolge artikel 6a, de artikelen 2a en 2b, zoals die artikelen luiden vóór 1 januari 2011.

Onderdeel F (artikel 6b)

Aangezien het Boetebesluit socialezekerheidswetten niet was gebaseerd op de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en Wet werk en bijstand, maar thans wel mede uitvoering geeft aan een aantel delegatiegrondslagen op grond van deze wetten, is omwille van de duidelijkheid aangeven dat het besluit mede is gebaseerd op deze wetten.

Hoofdstuk II Arbeidsbesluiten

Artikel IV, onderdelen A, B, C en E (artikelen 9.9a, 9.9b, 9.9c en 9.10 Arbobesluit)

In paragraaf 2.2.3. van de memorie van toelichting bij de wet is het beleid uiteengezet om de bestuursrechtelijke handhaving binnen de Arbeidsomstandighedenwetgeving in meer situaties toe te passen. Met de gewijzigde artikelen 9.9a (onderdeel A) en 9.9b (onderdeel B) is hieraan uitvoering gegeven. Op grond van artikel 16, tiende en elfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet is in artikel 9.9a een aantal voorschriften en verboden op grond van het Arbobesluit aangemerkt als een strafbaar feit. Een belangrijk deel van deze voorschriften en verboden is thans op grond van het gewijzigde artikel 9.9b aangemerkt als een bestuursrechtelijke overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. In verband hiermee zijn de onderdelen b tot en met e van het oude artikel 9.9a, eerste lid, van de strafrechtelijke sanctionering overgeheveld naar de bestuursrechtelijke sanctionering in artikel 9.9b. Met de wijziging van artikel 9.9a geldt de strafrechtelijke sanctionering alleen nog voor de nadere voorschriften inzake zware ongevallen en de aanvullende Risico inventarisatie en -evaluatie.

Bij de artikelen 9.9b en 9.9c was een onderscheid gemaakt naar de hoogte van de boete die kon worden opgelegd als er sprake is van een bestuursrechtelijke overtreding. In verband met de gewijzigde artikelen 33 en 34 van de Arbeidsomstandighedenwet is het onderscheid daarbij tussen de boetecategorieën van de eerste en de tweede categorie (met een maximaal boetehoogte van resp. € 9000 en € 25000) vervallen. Bij het gewijzigde artikel 9.9b zijn deze twee categorieën ineen geschoven. Artikel 9.9c (onderdeel C) is daarmee komen te vervallen.

In verband met de beoogde versterking van de bestuursrechtelijke handhaving is ook de mogelijkheid van het kunnen opleggen van een last onder bestuursdwang door de wijziging van artikel 9.10 van het Arbobesluit in onderdeel E uitgebreid tot alle bestuursrechtelijke overtredingen.

Artikelen IV, onderdeel F (artikelen 9.10a en 9.10b Arbobesluit), V, onderdeel A (artikelen 7:2 en 7:3 Arbeidstijdenbesluit), VI, onderdeel D (artikelen 3 en 4 Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag, VII, onderdeel A (artikelen 25a en 25b Besluit risico’s zware ongevallen 1999), VIII, onderdeel A (artikelen 4b en 4c Besluit uitvoering Wav) en IX, onderdeel C (artikelen 3 en 5 Besluit arbeidsbemiddeling)
Stilleggen van werk/staken van de arbeid in verband met recidive

In de desbetreffende besluiten is de wettelijke mogelijkheid tot stillegging van werk (of staken van de arbeid in de zin van de Arbeidstijdenwet) nader uitgewerkt. Het uitgangspunt is dat na herhaling van een overtreding of een soortgelijke overtreding een waarschuwing wordt gegeven dat het werk wordt stilgelegd. Indien wederom een overtreding of een soortgelijke overtreding heeft plaatsgevonden dan wordt een bevel tot stillegging van werk gegeven overeenkomstig de wetten waarop deze besluiten zijn gebaseerd, voor een maximale periode van 3 maanden. Wanneer het gaat om een ernstige overtreding dan wordt gelijk bij de eerste overtreding een waarschuwing gegeven en wanneer wederom dezelfde overtreding of een soortgelijke overtreding wordt begaan die eveneens ernstig is, wordt een bevel tot stillegging van werkzaamheden opgelegd. Bij een herhaling van een overtreding kan het dus ook gaan om een soortgelijke overtreding. Per besluit is aangegeven wat hieronder wordt verstaan of wordt geregeld dat deze soortgelijke overtredingen bij ministeriële regeling worden aangewezen. Verderop wordt dit nader toegelicht. Er kunnen zich ook omstandigheden voordoen waarin geen waarschuwing wordt gegeven of een bevel tot stillegging wordt gegeven. Ook dit punt is verderop toegelicht. Vervolgens is van belang of ten aanzien van een overtreding of een soortgelijke overtreding sprake is geweest van een ernstige overtreding.

Ernstige overtreding

De aanduiding van het zijn van een ernstige overtreding aan de hand waarvan het instrument van de preventieve stillegging kan worden ingezet verschilt per wet. De kwalificatie van ernstige overtreding is ook van belang voor de hoogte van de bestuurlijke boete bij recidive en het verlengen van de recidivetermijn.

Arbeidsomstandighedenwet/-besluit/Besluit risico’s zware ongevallen 1999

Voor de Arbeidsomstandighedenwetgeving wordt onder meer als ernstige overtreding beschouwd het door de werkgever willens en wetens overtreden van een wettelijke verplichting waardoor een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden dat de dood tot vrijwel onmiddellijk gevolg heeft gehad. Daarmee is een zwaardere norm geïntroduceerd dan in artikel 32 van de Arbowet wordt gebezigd. Dit artikel bevat de algemene strafbepaling die is gekoppeld aan het weten of redelijkerwijs moeten weten dat door de verboden gedraging levensgevaar of ernstige gezondheidsschade ontstaat of te verwachten is. Dat zwaardere toetsingscriterium is gerechtvaardigd gezien de aard van de preventieve maatregel, namelijk een stillegging met alle gevolgen van dien voor het bedrijf. Om die reden mag van werkgeverskant worden verwacht dat hij zich terdege bewust is wat zijn gedrag tot gevolg kan hebben, namelijk de dood van een of meer van zijn werknemers. Verder worden als ernstige overtredingen beschouwd overtredingen bij het werken met gevaarlijke stoffen zoals propaansulton en loodwit, bij het werken door zwangeren en jeugdigen en als bedrijven asbest verwijderen, zonder dat ze daarvoor gecertificeerd zijn.

De voorschriften in het BRZO 1999 zijn gericht op het voorkomen van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. Aangezien het hierbij kan gaan om ernstige situaties is er, anders dan hiervoor is gesteld ten aanzien van de overtredingen van het Arbobesluit, geen reden om de kwalificatie van ernstige overtredingen te beperken tot dodelijke arbeidongevallen. Voor de kwalificatie van ernstige overtreding wordt daarom aansluiting gezocht bij de norm van artikel 32 van de Arbowet. Als ernstige overtreding wordt aangemerkt de overtreding indien daardoor, naar de werkgever weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is. Hierbij gaat het niet alleen om plaatsgevonden dodelijke arbeidsongevallen maar ook om situaties waarin dergelijke ongevallen of andere ongevallen met bijvoorbeeld ernstig letsel redelijkerwijs zijn te verwachten.

Arbeidstijdenwet/-besluit

In artikel 3:2, eerste lid, van de Atw begint de leeftijdgrens voor de uitzonderingen op het verbod van kinderarbeid bij de leeftijd van 12 jaar. In de Beleidsregels boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit geldt die leeftijdsgrens ook voor de kwalificatie van een direct beboetbaar feit. Daaruit kan worden afgeleid dat het overtreden van het verbod op kinderarbeid als het gaat om kinderen jonger dan 12 twaalf jaar zonder meer als ernstige overtreding kan worden gekwalificeerd. Dat geldt uiteraard ook als een kind toegestane arbeid verricht maar door een ongeval ernstig lichamelijk of geestelijk letsel oploopt of het ongeval zelfs de dood tot gevolg heeft. In tegenstelling tot de kwalificatie bij de arbowetgeving van ernstige overtreding waarbij de dood een gevolg is van het werkgeversgedrag en waarbij opzet een rol speelt (het willens en wetens handelen of nalaten) is bij kinderarbeid de delictsomschrijving niet alleen ruimer (lichamelijk of geestelijk letsel) maar is schuld al voldoende voor de kwalificatie van ernstige overtreding, ook daar waar het arbeidsongeval leidt tot de dood van het kind.

Wet arbeid vreemdelingen/Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen

Voor de kwalificatie van ernstige overtreding in het kader van Wet arbeid vreemdelingen/Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen moet er sprake zijn van een overtreding van ten minste 20 vreemdelingen. Uitdrukkelijk is hier gekozen voor het algemeen begrip «vreemdelingen» en niet voor werknemers omdat de verplichting van de werkgever om een tewerkstellingsvergunning te moeten hebben is gekoppeld aan arbeid dat wordt verricht door een vreemdeling.

Bij de kwalificatie van ernstige overtreding gaat het om 20 werkenden. In feite gaat het om 20 overtredingen, maar dan wel gekoppeld aan 20 personen. Dat betekent dat het beginsel in artikel 19a, tweede lid, van de Wav, dat de bij de wet gestelde overtredingen gelden voor elk persoon, met of ten aanzien van wie de overtreding is begaan hier niet opgaat.

Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag/Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag

Bij de kwalificatie van ernstige overtreding in het kader van de WML wordt wel uitdrukkelijk gesproken van werknemers. Dat komt omdat de reikwijdte van de WML zich uitstrekt over de dienstbetrekking en bij de omschrijving van de dienstbetrekking verwezen wordt naar de arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding (artikelen 7 j° 2 WML).

Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs/Besluit arbeidsbemiddeling

Bij de kwalificatie van ernstige overtreding in het kader van de WAADI wordt uitdrukkelijk gesproken van ter beschikking gestelde arbeidskrachten. Dat komt omdat de reikwijdte van de WAADI zich hierover uitstrekt (artikel 8 WAADI).

Artikelen IV, onderdeel F (artikel 9.10a Arbobesluit), V, onderdeel A (artikel 7:2 Arbeidstijdenbesluit), VI, onderdeel D (artikel 3 Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag), VII, onderdeel C (artikel 25a Besluit risico’s zware ongevallen 1999), VIII, onderdeel A (artikel 4b Besluit uitvoering Wav) en IX, onderdeel C (artikel 3 Besluit arbeidsbemiddeling)
Geen waarschuwing en preventieve stillegging bij recidive

Ook is per besluit aangegeven wanneer kan worden afgezien van de waarschuwing en de preventieve stillegging. Voor alle besluiten geldt in ieder geval dat de aard van de overtreding of de met de overtreding samenhangende omstandigheden dan wel de gevolgen van een stillegging van het werk reden kunnen zijn om niet tot stillegging over te gaan. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een geringe of kortstondige onderbetaling van het minimumloon of om bepaalde administratieve overtredingen. Samenhangende omstandigheden kunnen betrekking hebben op onder meer de omstandigheden waarin de overtreding heeft plaatsgevonden, de gevolgen van het stilleggen voor de veiligheid en om het feit dat een eventuele stillegging onevenredig grote maatschappelijke gevolgen heeft. Dit wordt per arbeidswet nader uitgewerkt in beleidsregels.

Afhankelijk van de wet zijn daaraan specifieke situaties toegevoegd. Zo zijn in het Arbobesluit en het Arbeidstijdenbesluit daaraan toegevoegd dat geen waarschuwing of preventieve stillegging wordt toegepast als de hoogte van het boete(norm)bedrag voor de bestuurlijke boete voor de overtreding lager is dan een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag. De boete(norm)bedragen worden in beleidsregels vastgesteld en vormen het uitgangspunt voor de vaststelling van de op te leggen boete. Indien de boete(norm)bedragen worden aangepast, bijvoorbeeld in verband met indexering, kan het drempelbedrag in de ministeriële regeling hierop gemakkelijk worden aangepast. Voor het Besluit uitvoering WAV geldt dat geen preventieve stillegging wordt toegepast bij het overtreden van de verificatie- en bewaarplicht van de werkgevers als de tewerkstelling van een vreemdeling feitelijk bij een andere werkgever plaatsvindt (artikel 15 Wav) of als niet is voldaan aan de meldingsplicht uit artikel 2a eerste lid van de WAV.

Artikelen IV, onderdeel F (artikel 9.10c Arbeidsomstandighedenbesluit), V, onderdeel A (artikel 7:4 Arbeidstijdenbesluit), VI, onderdeel D (artikel 6 Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag),VII, onderdeel C (artikel 25c Besluit risico’s zware ongevallen 1999), VIII, onderdeel A (artikel 4e Besluit uitvoering Wav)
Soortgelijke overtreding

In de wet is geregeld dat voor het vaststellen van (herhaalde) recidive niet alleen wordt gekeken naar het overtreden van dezelfde norm, maar ook naar het overtreden van een soortgelijke norm. Deze verbreding van het begrip (herhaalde) recidive geldt niet alleen voor het opleggen van een bestuurlijke boete, maar ook voor het toepassen van de preventieve stillegging en het verlengen van de recidive termijn van 5 naar 10 jaar. In de onderscheiden artikelen is nader uitgewerkt wanneer sprake is van een soortgelijke overtreding.

De Arbowet en de Atw en de hierop gebaseerde lagere regelgeving kennen een grote diversiteit aan verplichtingen en verboden die bij overtreding tot het opleggen van een boete leiden en die qua aard en ernst verschillend of vergelijkbaar kunnen zijn. In het Arbeidsomstandighedenbesluit en het Arbeidstijdenbesluit wordt daarom een delegatiebepaling opgenomen op grond waarvan bij ministeriële regeling de soortgelijke overtredingen worden aangewezen.

Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (BRZO 1999)

Op grond van artikel 25c, eerste lid, van het BRZO 1999 geldt dat sprake is van een soortgelijke verplichting voor de toepassing van de recidiveregeling in het kader van de bestuurlijke boete op grond van de artikelen 34, vijfde en zevende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet als er sprake is van een verplichting die voortvloeit uit een ander lid of onderdeel van hetzelfde voorschrift, bedoeld in artikel 25, derde lid, van het BRZO 1999. Hierbij gaat het niet alleen om voorschriften van het BRZO 1999, maar ook om de voorschriften die op grond van artikel 29 van het BRZO 1999 bij ministeriële regeling zijn gesteld.

Een belangrijke voorwaarde voor de kwalificatie van soortgelijke verplichting is dat de boetenormbedragen voor de bestuurlijke boete op de eerdere overtreding en op de latere overtreding moeten zijn ingedeeld in dezelfde boetecategorie. Zowel de boetenormbedragen als de indeling in boetecategorieën worden in een beleidsregel opgenomen.

In het derde lid is een vergelijkbare regeling gegeven voor de kwalificatie van soortgelijke overtredingen in verband met de toepassing van de bevoegdheid tot stillegging van werk op grond van 28a, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. Ook hierbij geldt dat de boetenormbedragen voor de bestuurlijke boete op de eerdere overtreding en op de latere overtreding moeten zijn ingedeeld in dezelfde boetecategorie. Indien hiervan geen sprake is kan er geen bevel tot stillegging van werk worden gegeven.

Wanneer het gaat om overtredingen van zowel het eerste als het derde lid van artikel 5 van het BRZO 1999 waarvan in artikel 25, tweede en vierde lid, van het BRZO 1999 sprake is, worden deze als soortgelijk aangemerkt indien voor deze overtredingen boetenormbedragen gelden die zijn ingedeeld in dezelfde boetecategorie. Met betrekking tot artikel 5, eerste en derde lid, wordt erop gewezen dat het hierbij gaat om kapstokbepalingen waaronder diverse soorten verplichtingen kunnen worden begrepen. Hierbij kan het gaan om zowel bijvoorbeeld administratieve voorschriften als voorschriften die direct de veiligheid van het BRZO-bedrijf raken. Een gedraging in strijd met deze bepalingen wordt veelal geconcretiseerd door het stellen van een eis tot naleving als bedoeld in artikel 27 van de Arbowet. Indien een dergelijke eis (verplichting) niet wordt nageleefd dan is er sprake van een overtreding van genoemde kapstokbepalingen.

Wet arbeid vreemdelingen/Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen

De Wav kent een beperkt aantal overtredingen, namelijk het door een vreemdeling laten werken zonder tewerkstellingsvergunning (artikel 2 Wav), de plicht om de tewerkstelling van vreemdelingen voor wie geen tewerkstellingsvergunning is vereist te melden (artikel 2a, eerste lid, Wav) en de verificatie- en bewaarplicht van de werkgevers als de tewerkstelling van een vreemdeling feitelijk bij een andere werkgever plaatsvindt (artikel 15 Wav) en de medewerkingverplichting ter vaststelling van de identiteit van degene die voor de werkgever werkt of heeft gewerkt (artikel 18, tweede lid, Wav). In artikel 4e van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen zijn de soortgelijke overtredingen concreet aangegeven, namelijk uitsluitend het niet naleven van artikel 2, eerste lid, en 18, tweede lid, Wav.

Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag/Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag

Ook bij de WML is het aantal overtredingen beperkt, namelijk de verplichting tot het moeten betalen van het minimumloon (artikel 7, eerste lid, WML), de minimumvakantiebijslag (artikel 15, eerste lid, WML) en de informatieverplichting (artikel 18b, tweede lid, WML). Het op enig moment overtreden van een van deze wettelijke verplichtingen wordt aangemerkt als een soortgelijke overtreding.

Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs/Besluit arbeidsbemiddeling

In het Besluit arbeidsbemiddeling zijn geen soortgelijke overtredingen aangewezen. Op grond van artikel 7b van de WAADI, zoals is voorgesteld bij wijziging van de WAADI bij de Wet registratieplicht intermediaris die arbeidskrachten ter beschikking stellen1 kunnen bij amvb voorschriften worden gesteld. Zodra dat het geval is en er is sprake van soortgelijke overtredingen, dan zal artikel 3 van het Besluit arbeidsbemiddeling hiermee in overeenstemming worden gebracht.

Artikelen VI, onderdeel D (artikel 5 Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag), VIII, onderdeel A (artikel 4d Besluit uitvoering Wav) en IX, onderdeel C (artikel 4 Besluit arbeidsbemiddeling)

Bij de Wav, de WML en de WAADI wordt de ernst van de overtreding (ook) bepaald door het aantal betrokken arbeidskrachten die in het geding zijn. Bij ministeriële regeling kan dit aantal betrokkenen worden aangepast.

Artikel VII Besluit risico’s zware ongevallen 1999
Onderdeel A (artikel 23)

De mogelijkheid van bestuursdwang bij overtreding van artikel 23 is geschrapt. De mogelijkheid om een last onder bestuursdwang te kunnen opleggen volgt nu uit het nieuwe vierde lid van artikel 25.

Onderdeel B (artikel 25)

Aan de opsomming van de strafbare feiten in artikel 25, tweede lid, is artikel 10, eerste lid, toegevoegd. Hiermee wordt een omissie gecorrigeerd. Artikel 10, eerste lid, heeft betrekking op de inhoud van het veiligheidsrapport. Het is van belang dat niet alleen een overtreding van artikel 9 (het hebben van een veiligheidsrapport) kan worden gesanctioneerd, maar ook dat overtredingen van de voorschriften die betrekking hebben op de inhoud van het veiligheidsrapport kunnen worden gesanctioneerd.

In artikel 25, tweede lid, is de kwalificatie van overtreding van artikel 11 als strafbaar feit beperkt tot het eerste lid van artikel 11. Het tweede lid van artikel 11 bevat een overlegverplichting die bij overtreding eventueel civielrechtelijke kan worden gehandhaafd.

Door de toevoeging van een derde lid aan artikel 25 word het mogelijk gemaakt dat ten aanzien van de overtredingen van de voorschriften van het BRZO 1999, bedoeld in het tweede lid, in plaats van strafrechtelijke handhaving, gekozen kan worden voor bestuursrechtelijke handhaving. Dit geldt ook voor de voorschriften die op grond van artikel 29 van het BRZO 1999 zijn gegeven in de Regeling risico’s zware ongevallen 1999 voor zover dat in deze regeling is bepaald. Dit betekent dat overtredingen zowel strafbare feiten zijn als bestuursrechtelijke overtredingen. Een uitzondering geldt voor het overtreden van artikel 23 dat betrekking heeft op het in werking stellen en houden van een BRZO-bedrijf, dat uitsluitend als strafbaar feit is gekwalificeerd. Dit betekent dat bij overtreding van de desbetreffende voorschriften gekozen moet worden voor een strafrechtelijke afdoening of dat een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Met het Openbaar Ministerie zullen afspraken worden gemaakt in welke gevallen gekozen wordt voor strafrechtelijke afdoening. Voor een nadere toelichting op dit gemengde stelsel wordt verwezen naar de memorie van toelichting op de wet2.

Het oorspronkelijke tweede lid van artikel 23 van het BRZO 1999 maakte het al mogelijk om daar waar het de exploitatie betreft van een BRZO-inrichting een last onder bestuursdwang op te leggen. Die aanduiding is noodzakelijk op grond van artikel 28b van de Arbeidsomstandighedenwet. Door de toevoeging van een nieuw vierde lid aan artikel 25 van het BRZO 1999 kan de last onder bestuursdwang ook voor alle te handhaven normen, met inbegrip van artikel 23, worden gebruikt.

Hoofdstuk III Slotbepalingen

Artikel XIII (Inwerkingtreding)

In het eerste lid is geregeld dat het besluit bij koninklijk besluit in werking treedt. Hierbij kan worden aangesloten bij de (eventueel gefaseerde) inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving.

In het tweede lid is de inwerkingtreding geregeld van de wijzigingen in verband met de wijzigingen die in de Ziektewet zijn doorgevoerd bij de Wet harmonisatie en vereenvoudiging sociale zekerheidswetten (Stb. 2010, 867) die op 1 januari 2011 in werking zijn getreden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom


X Noot
1

Kamerstukken II 2010/11, 32 872, nr. 2.

X Noot
2

Kamerstukken II 2011/12, 33 207, nr. 3, blz. 49.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven