Besluit van 30 augustus 2019 tot wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen in verband met een wijziging van de voorwaarden voor werkzaamheden in het kader van een Working Holiday Scheme en een technische wijziging

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 juli 2019, nr. 2019-0000102796, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid;

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, onderdeel c, en 4, tweede lid, onderdeel c, van de Wet arbeid vreemdelingen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 24 juli 2019, nr. W12.19.0204/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 augustus 2019, nr. 2019-0000114021, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1j, onderdeel b, vervalt «voor de duur van maximaal 12 weken bij eenzelfde werkgever».

B

In artikel 2, aanhef en onderdeel d, wordt «een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen» vervangen door «de aantekening, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, die is afgegeven op grond van het tweede lid van dat artikel».

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2019.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 30 augustus 2019

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Uitgegeven de twintigste september 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

TOELICHTING

Algemeen

Met deze wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav) wordt de concretisering van het begrip «incidentele arbeid» in de zin van het Working Holiday Scheme (WHS) of het Working Holiday Programme (WHP) ongedaan gemaakt. Daarnaast wordt verduidelijkt dat een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet arbeid Vreemdelingen (Wav) op grond van artikel 2, aanhef en onder d, BuWav slechts wordt afgegeven aan een vreemdeling die in het verleden heeft beschikt over een verblijfsvergunning met een arbeidsmarktaantekening waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid, die is afgegeven op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wav.

Working Holiday Programme (WHP)

In artikel 1j, onderdeel b, van het BuWav is sinds 1 oktober 2018 verduidelijkt dat het bij werkzaamheden tijdens een verblijf in Nederland op grond van het WHP dient te gaan om arbeid van incidentele aard in de zin van maximaal 12 weken bij eenzelfde werkgever.1

Het WHP is een wederkerig cultureel uitwisselingsprogramma in het kader waarvan jongeren van 18 tot en met 30 jaar een verblijfsvergunning kunnen aanvragen om gedurende maximaal één jaar in één van de deelnemende landen te verblijven. Het valt onder het verblijfsdoel «uitwisseling» en het hoofddoel van dit programma is kennismaking met de Nederlandse cultuur en samenleving. Gedurende het verblijf in Nederland is het toegestaan een korte studie/cursus te volgen en incidenteel werk te verrichten om het verblijf in Nederland financieel te ondersteunen, waarvoor de werkgever niet in het bezit hoeft te zijn van een tewerkstellingsvergunning. Dit is een algemeen uitgangspunt van een WHP/WHS en wordt neergelegd in een Memorandum of Understanding (MoU) tussen Nederland en betreffende landen. Nederland heeft nu MoU’s over WHS/WHP gesloten met Australië, Nieuw-Zeeland, Canada, Zuid-Korea, Argentinië en Hong Kong. De afspraken in het MoU zijn wederkerig.

Recentelijk is gebleken dat de wijze waarop Nederland sinds 1 oktober 2018 uitlegt wat wordt verstaan onder incidentele arbeid niet wederkerig kan worden toegepast door landen waarmee een MoU is afgesloten. Aangezien de basis van het WHP wederkerigheid is, komt met deze wijziging van artikel 1j, onderdeel b, BuWav de concretisering van het begrip incidentele arbeid te vervallen.

Dit laat echter onverlet dat arbeid tijdens een verblijf op grond van het WHP slechts incidenteel van aard behoort te zijn. De arbeidsmarktaantekening van WHS/WHP zal daarom blijven luiden: TWV niet vereist voor incidentele arbeid in het kader van WHP/WHS, andere arbeid niet toegestaan. Er is in ieder geval geen sprake van incidentele arbeid als er sprake is van een fulltime jaarcontract. Het hoofddoel dient culturele uitwisseling te zijn en een verblijfsvergunning in het kader van het WHP wordt niet verleend indien het hoofddoel geen culturele uitwisseling is maar eigenlijk arbeid in loondienst, studie of gezinshereniging. Er zal, indien daarvoor aanleiding is, in individuele gevallen bij de aanvraag worden beoordeeld of er sprake is van strijdigheid met het MoU.

Artikel 2, aanhef en onder d, BuWav

Met deze wijziging wordt verduidelijkt wanneer een vreemdeling een geslaagd beroep kan doen op artikel 2, aanhef en onder d, BuWav. In het BuWav-artikel wordt verduidelijkt dat de in artikel 2, aanhef onder d, BuWav bedoelde arbeidsmarktaantekening is afgegeven op grond van artikel 4, tweede lid, Wav.

Op 20 maart 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan over de interpretatie van artikel 2, aanhef en onder d BuWav.2 De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris) heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 2, aanhef en onder d, BuWav zo geïnterpreteerd dient te worden, dat om onder de werkingssfeer van laatstgenoemd artikelonderdeel te vallen niet alleen een aantekening in het verleden voor vrije toegang tot de arbeidsmarkt is vereist, maar ook dat die aantekening is afgegeven aan een vreemdeling die behoort tot een specifieke categorie vreemdelingen die wordt genoemd in artikel 4, tweede lid, Wav. De Afdeling heeft geoordeeld dat deze uitleg onjuist is. Er is volgens de Afdeling geen plaats voor een beperkte uitleg zoals de staatssecretaris voorstaat. De verwijzing «als bedoeld in artikel 4, eerste lid, Wav» in artikel 2, aanhef en onder d, BuWav slaat volgens de Afdeling alleen op de arbeidsmarktaantekening, en niet op de in artikel 4, tweede lid, Wav geregelde categorie vreemdelingen.

Nu wel is beoogd dat artikel 2, aanhef en onder d, BuWav slechts van toepassing is op de specifieke categorieën, genoemd in artikel 4, tweede lid, Wav wordt het artikel hiermee in overeenstemming gebracht.

Handhavingstoets

Het conceptbesluit is aan de inspectie SZW voorgelegd met het verzoek het conceptbesluit te toetsen op handhaafbaarheid. De Inspectie SZW heeft aangegeven dat de voorgestelde wijzigingen de handhaafbaarheid van de Wet arbeid vreemdelingen niet beïnvloeden.

Regeldruk

De administratieve lasten (het voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid) en de inhoudelijke nalevingskosten (de kosten voor het kunnen voldoen aan de inhoudelijke verplichtingen zoals vastgelegd in wet- en regelgeving) vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Het kabinet streeft er naar de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te dringen. Bij de voorbereiding van dit voorstel is nagegaan of sprake is van regeldrukeffecten.

Werkgevers van jongeren die op grond van een WHP/WHS in Nederland verblijven en werken, hebben ook na de wijziging geen tewerkstellingsvergunning nodig om incidentele arbeid in het kader van WHP/WHS te verrichten, dus dat brengt geen wijziging in regeldruk met zich.

Met de wijziging van artikel 2, aanhef en onder d, BuWav wordt verduidelijkt dat om onder de werkingssfeer van laatstgenoemd artikelonderdeel te vallen niet alleen een aantekening in het verleden voor vrije toegang tot de arbeidsmarkt is vereist, maar ook dat die aantekening is afgegeven aan een vreemdeling die behoort tot een specifieke categorie vreemdelingen die wordt genoemd in artikel 4, tweede lid, Wav. Dit is in overeenstemming met wijze waarop dit werd uitgelegd voor de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2019. Dit brengt derhalve geen wijziging voor de regeldruk met zich mee.

Dit voorstel heeft dan ook, alles bijeen genomen, geen effecten op de totale regeldruk.

Het voorstel is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). ATR zich kan vinden in de analyse en conclusie ten aanzien van de gevolgen voor de regeldruk.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Stb. 2018, 310.

X Noot
2

ABRvS 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:904.

Naar boven