30 Verdrag Nederland-Peru gevonniste personen

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 12 mei 2011 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Peru (Trb. 2011, 109) ( 33486-(R1994) ).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Taverne (VVD):

Voorzitter. Eind vorig jaar kreeg deze Kamer het Verdrag inzake overbrenging van gevonniste personen tussen Nederland en Peru door de regering ter stilzwijgende goedkeuring voorgelegd. Hoewel de VVD-fractie het nut van dit zogenaamde WOTS-verdrag, de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen, onderschrijft, gaat het goedkeuren ervan zonder er met de regering van gedachten over te wisselen mijn fractie een tikkeltje te snel. Om te beginnen omdat de VVD-fractie zich al langer sterk maakt om de praktijk van het stilzwijgend goedkeuren van verdragen aan te pakken, maar ook omdat over dit specifieke verdrag bij mijn fractie nog een aantal vragen leeft. Gelet op zowel het aantal ondertekenaars van mijn brief met het verzoek tot uitdrukkelijke goedkeuring als de vragen in het verslag, leven die vragen niet alleen bij mijn fractie.

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt door de regering op veel vragen antwoord gegeven, maar naar het oordeel van mijn fractie niet steeds afdoende. Zo onderschrijft de regering, naar aanleiding van een vraag van de VVD-fractie, dat de indruk kan ontstaan dat WOTS-verdragen een aanzuigende werking hebben, in die zin dat de drempel om een misdrijf te begaan effectief wordt verlaagd wanneer potentiële wetsovertreders weten dat als ze in land X, waar de detentieomstandigheden doorgaans suboptimaal zijn, een misdrijf begaan, de mogelijkheid bestaat om de straf verder in Nederland uit te zitten. De weerlegging van de regering dat er geen aanleiding is om uit te gaan van die aanzuigende werking is ons inziens niet overtuigend. Kan de minister dit punt nader toelichten?

Het verdrag met Peru bevat een aantal voorwaarden voor overbrenging. Het verdrag bepaalt bovendien dat, na een verzoek van een gedetineerde voor overbrenging, instemming van beide landen nodig is. Is het ook mogelijk dat zonder zo'n verzoek van een gedetineerde beide landen onderling overeenkomen, een gedetineerde van het ene naar het andere land over te brengen? Ik ontvang daarop graag een antwoord van de minister.

Het verdrag bevat geen uitdrukkelijke weigeringsgronden voor overbrenging, net zomin als er voor partijen een verplichting bestaat om in te stemmen met een overbrenging. Kan de minister zeggen hoe in ons land zal worden omgegaan met verzoeken van Nederlandse gedetineerden op basis van dit verdrag? Welke criteria zullen door Nederland worden toegepast? Ik vraag dit met name omdat dit verdrag buiten de soortgelijke verdragen binnen het kader van de Raad voor Europa valt. De regering stelt tevens dat er onder omstandigheden geen garantie op overbrenging is. Zo is het denkbaar dat een land van veroordeling in een zaak die zijn rechtsorde ernstig heeft geschokt niet instemt met overbrenging, ook al is aan allerlei criteria voldaan. Geldt de mogelijke geschoktheid van de rechtsorde ook andersom? Daar bedoel ik mee: is het mogelijk dat Nederland, op grond van geschoktheid van de Nederlandse rechtsorde een verzoek van een Nederlandse gedetineerde in Peru voor overbrenging naar Nederland weigert?

Tot slot ga ik in op de kosten van een overbrenging. Ook hierover is in het verdrag een afspraak gemaakt, namelijk dat ieder land de kosten van overbrenging op het eigen grondgebied voor zijn rekening neemt. In de praktijk zal een Nederlandse gedetineerde die vanuit Peru naar Nederland komt, dus onder begeleiding van de marechaussee op het vliegtuig worden gezet. Dat betekent in de praktijk dat de Nederlandse belastingbetaler opdraait voor de kosten van het vervoer naar Nederland van iemand die kennelijk wel in staat was een ticket te kopen om naar Peru te gaan met snode bedoelingen. Is het juist dat het zo werkt? Als dat juist is, zou de minister dan kunnen onderzoeken of het mogelijk is om de kosten van het vervoer van Peru naar Nederland op de verdachte te verhalen, zonder dat dit in de weg staat aan het doen van een verzoek of het langer in een Peruaans cachot zitten, omdat er niet kan worden betaald? Als een gedetineerde eenmaal in Nederland is, zou het toch op zijn minst redelijk zijn om te bekijken of hij misschien nog een spaarpotje heeft waaruit het vliegticket kan worden betaald. Ik hoor hierop graag een antwoord van de minister.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Sjoerdsma, die net op tijd bij ons binnen kwam lopen.

De heer Sjoerdsma (D66):

Voorzitter. Over de hele wereld zitten Nederlanders gevangen. Zij hebben weinig contact met vrienden en familie en zij zitten soms vast in erbarmelijke omstandigheden. Zij kunnen vanuit het buitenland niet resocialiseren. D66 vindt het goed wanneer gedetineerden, onder voorwaarden, een deel van de straf in Nederland kunnen uitzitten. Zij kunnen zo meer contact hebben met vrienden en familie, onder betere omstandigheden en met meer mogelijkheden om weer hun weg te vinden in onze samenleving.

We hebben momenteel met 68 landen een verdrag gesloten en mogelijk komt daar spoedig het verdrag met Peru bij, maar wij zien problemen met de verzoeken van gedetineerden in het buitenland. De Nationale ombudsman trok hierover in juli aan de bel en kondigde een onderzoek aan naar de afwijzingen door de Nederlandse overheid. Volgens de Ombudsman lijkt het erop dat Nederland deze verzoeken afwijst, omdat bij terugkeer naar Nederland de resterende straf stelselmatig te kort is, namelijk zes maanden. Ook onderstreept de Ombudsman dat er in 2011 en 2012 geen enkel verzoek werd gehonoreerd uit bijvoorbeeld Panama, waar bijna 15 Nederlanders zitten. Hoe zit dit, vraag ik minister Opstelten.

Het beeld kan namelijk ontstaan dat de coalitie veroordeelde Nederlanders liever buiten de landsgrenzen houdt, want dat scheelt cellen, bewakers en vliegtickets, waarover mijn collega van de VVD daarnet al even sprak. Dat is de pragmatische insteek die we van de VVD kennen, maar is dat ook wat het kabinet wil? Kan de minister het beeld wegnemen dat we gedetineerden vooral maar in het buitenland in de gevangenis moeten laten zitten, ongeacht de omstandigheden?

Misschien kan het kabinet de Ombudsman werk besparen door hier inzichtelijk te maken wat de redenen zijn voor de afwijzing van verzoeken. Hoe maakt hij de afweging om wel of niet tot overname over te gaan? Hoeveel verzoeken worden jaarlijks afgewezen en wat betekent dit voor de resocialisatie? Deze veroordeelde Nederlanders komen ooit weer naar huis, maar missen de hulp om hun leven hier straks weer op te bouwen. Ik neem aan dat het kabinet dat ook onwenselijk vindt.

In Peru zaten jarenlang ruim honderd Nederlanders in de gevangenis en nu zijn het er 88. 75 ervan zitten vast vanwege een drugsgerelateerd feit. De straf in Peru voor drugssmokkel is ten minste acht en ten hoogste vijftien jaar cel. De meeste Nederlanders in Peru zijn veroordeeld als drugskoerier en kregen zes jaar en acht maanden celstraf. Deze Nederlanders konden tot nu toe niet worden overgeplaatst naar Nederland, maar sinds 20 mei 2011 is een verdrag goedgekeurd waarmee dat wel kan. Mijn fractie vindt dat een goed verdrag. Zij vindt het ook wenselijk dat een deel van deze Nederlanders naar Nederland wordt overgebracht.

Er is wel een belangrijk punt waarover wij vragen hebben, namelijk de zogenaamde semilibertadregeling. In Peru bestaat de mogelijkheid tot vervroegde invrijheidsstelling. Deze semilibertad is mogelijk wanneer een gedetineerde een derde van zijn straf heeft uitgezeten. Nederlanders die gebruikmaken van deze regeling, zouden niet onder het verdrag vallen.

De argumentatie van de minister gaat als volgt: als je in Peru in de gevangenis zit, kom je in aanmerking voor overplaatsing. Semilibertad gaat over resocialisatie in Peru. Nederlanders die daarvoor kiezen, komen dus niet in aanmerking voor overplaatsing. Mijn vraag is waarom het kabinet dit niet al in 2008 en 2009 vond. Toen was er nog wel sprake van overplaatsing van Nederlanders in vervroegde invrijheidsstelling, zoals het kabinet antwoordde op Kamervragen. Mijn fractie vindt dat ook niet vreemd.

Het is prima dat semilibertad bestaat, maar resocialisatie werkt het best in de eigen omgeving, en dat is dus niet Peru. Waarom wordt niet de mogelijkheid geboden om semilibertad te vervangen door resocialisatie in Nederland? Vindt het kabinet principieel dat Nederlanders in semilibertad niet kunnen worden overgeplaatst of was dit niet haalbaar tijdens de onderhandelingen met Peru?

Zijn er landen met vergelijkbare regelingen waarvan Nederland wel personen overneemt die vervroegd in vrijheid zijn gesteld? Het kabinet zegt dat Nederlanders nu twee opties hebben: of ze kiezen voor een vervroegde vrijlating, of zij hopen op overplaatsing naar Nederland. Is dat volgens de minister een eerlijke keuze?

Ik rond af. Dit is een belangrijk onderwerp. D66 vindt dat Nederland een speciale verantwoordelijkheid heeft voor Nederlanders in het buitenland, ook als zij veroordeeld zijn. Wij willen dat deze gedetineerden goed kunnen terugkeren in de maatschappij. Daar gaat het om. Wij vinden ook dat alle Nederlanders humaan moeten worden opgevangen. Daarom sluiten wij deze verdragen. Mijn fractie heeft dus algemene vragen over de 2.300 Nederlanders in het buitenland en over de specifieke kenmerken van dit verdrag met Peru.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten. Deze Nederlandse uitdrukking geldt natuurlijk ook voor mensen die in het buitenland delicten plegen. Het is bekend dat in Peru, in Venezuela of waar dan ook, vaak heel anders over drugsdelicten wordt gedacht dan in Nederland, en daar hoort ook een andere straf bij. Dat is geen bezwaar.

Vervolgens heeft de Nederlandse overheid natuurlijk wel een zorgplicht en zij maakt ook de verstandige keuze om ervoor te zorgen dat de mensen die een straf hebben gehad, niet als bommetjes in de Nederlandse samenleving terugkeren. Deze mensen komen immers uiteindelijk toch terug naar Nederland. Dat de Nederlandse overheid door middel van verdragen met andere landen afspreekt om Nederlandse gedetineerden aan het eind van hun detentie terug te nemen en de resocialisatie ter hand te nemen, vindt de Partij van de Arbeid een heel goede zaak. In dit geval gaat het om een verdrag met Peru, maar Nederland heeft natuurlijk met heel veel landen verdragen gesloten. Het is goed dat dit verdrag uiteindelijk bij de Tweede Kamer voorligt en wordt besproken.

Ik heb nog wel enkele vragen over dit verdrag en over vergelijkbare WOTS-verdragen in algemeen. Wij hebben gelezen dat het sluiten van het verdrag met Peru lang heeft geduurd omdat Peru niet wilde dat de opgelegde straffen zomaar verdampen op het moment dat Nederlandse gedetineerden naar Nederland teruggaan. Zij wilden zicht blijven houden op gratieverlening, een andere manier van verdampen, en wezen ook op hun rechtsorde. Zij zeiden dat de onafhankelijke rechter wil dat wat in Peru wordt gedaan, serieus wordt genomen. Dat is heel terecht. Daar biedt het verdrag een oplossing voor, maar ik wil de minister toch vragen of hij nadrukkelijk kan aangeven hoe dat in de praktijk gaat of zal gaan.

Ook wij wijzen op de vragen die de Nationale ombudsman heeft gesteld. De fractie van de Partij van de Arbeid heeft ook schriftelijke vragen over dit onderwerp gesteld. Hoe zit het met de overname uit Zuid-Amerika? Een collega van D66 zei het: veel Nederlanders zitten daar vast vanwege drugsgerelateerde delicten. Zij doen een verzoek, maar als hun strafrestant minder dan een halfjaar is, komen zij niet voor inwilliging van het verzoek in aanmerking. Dat betekent dat zij hun hele detentie daar verblijven en naar Nederland terugkeren zonder enige vorm van resocialisatie of wat dan ook. Dat vinden wij onwenselijk.

Ik begon met het uitgangspunt dat iemand in principe wel de straf krijgt die het land voor iets oplegt. Kan de minister reageren op het voorstel van de Partij van de Arbeid om in toekomstige verdragen veel meer rekening te houden met de afspraken die wij met andere EU-landen hebben gemaakt? Met die landen heeft Nederland de afspraak dat de straf die in een ander EU-land wordt opgelegd, volledig wordt uitgezeten in Nederland. Op enig moment komen deze mensen naar Nederland en dan wordt de straf hier volledig uitgezeten. Andersom geldt het ook. Dat is een redelijker uitgangspunt en het doet alle partijen meer recht.

Ik ga voor mijn collega van de VVD nog kort in op de aard van de gedetineerde. Ik ben zelf rechter op Aruba geweest. Ik heb ze veel gezien; mensen die drugsgerelateerde delicten plegen zijn veelal mensen aan de onderkant van de samenleving die voor geld bolletjes slikken. Dat zijn geen rijke criminele, dikke drugsbaronnen. Ik vind het heel terecht dat wordt gesteld dat de Nederlandse overheid voor hen niet hoeft op te draaien, maar ik vrees dat het in de praktijk veelal om — "arme sloebers" klinkt onaardig — mensen gaat die, omdat zij geen perspectief zien, in Nederland bolletjes gaan slikken.

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik heb een vraag over de Ombudsman en de gedetineerden die met een resterende straf van zes maanden zitten waardoor zij niet meer in aanmerking komen voor terugkeer. Is de heer Recourt er voorstander van om de grens van de resterende strafduur te verlagen en, zo ja, tot hoeveel maanden?

De heer Recourt (PvdA):

Ik neem aan dat de heer Sjoerdsma doelt op een verkorting tot meer dan een halfjaar. Daar ben ik geen voorstander van, want de halfjaarsgrens is er niet voor niets. Die grens is er omdat je in Nederland de resocialisatie ter hand moet kunnen nemen. Daar is een halfjaar al heel kort voor. Mijn vragen aan de minister zijn er veel meer op gericht om erachter te komen waar de bottleneck zit. Ligt dat knelpunt in de landen waar de mensen gedetineerd zijn of ligt dat aan Nederland? Wordt er hier lang over gedaan? Zit het in andere afstemmingsprocedures? Dat is mij nog niet helder. Het lijkt mij echter niet zinvol om te zeggen: u hebt nog een maand, kom dan maar deze kant op. In die maand kan immers niets meer gebeuren.

De heer Taverne (VVD):

Ik heb een vraag over het eventueel verhalen van de kosten van de overtocht van Nederlandse criminelen naar Nederland. Ik snap de opmerking van de heer Recourt over het karakter van veel verdachten in de praktijk, zeker gelet op zijn ervaring als rechter. Het verdrag reikt echter verder. Het gaat over personen en niet precies over de delicten die zij hebben begaan. Alles valt eronder. Is de heer Recourt het met mij eens dat het uitgangspunt zou moeten zijn om te bezien of wij de kosten van de overtocht kunnen verhalen, maar dat, als dat in de praktijk moeilijk blijkt te zijn, wij daar ook rekening mee houden? Kan ik dat uit zijn woorden opmaken? Het uitgangspunt is duidelijk: het is voordelig voor de gedetineerde om de rest van zijn straf in Nederland uit te zitten, dus het is niet gek om, als hij eigen middelen heeft, deze daarvoor aan te wenden.

De heer Recourt (PvdA):

Dat klopt. Binnen het kabinetsbeleid wordt nagegaan op welke manier de gedetineerde zelf kan bijdragen, als dat mogelijk is. Dat geldt niet alleen voor de overdracht uit andere landen, maar ook binnen Nederland. Ik zeg alleen dat je daar geen wonderen van moet verwachten. Desalniettemin heb ik er geen principieel bezwaar tegen om dat geld, als het er is, in te zetten voor de terugkeer.

De heer De Wit (SP):

De heer Recourt kiest voor voortzetting van de straf. Hij verwijst naar andere verdragen met Europese landen. In het verdrag met Peru is gekozen voor voortzetting van de straf, maar wel met de nuance dat de straf niet boven de Nederlandse maxima mag uitkomen. Is het de wens van de PvdA dat deze nuance ook geldt voor alle andere verdragen die nog moeten komen?

De heer Recourt (PvdA):

Jazeker. Dat is niet alleen een wens, maar ook een juridische grens. Het lijkt mij onmogelijk om straffen van drie keer levenslang of iets dergelijks over te nemen. Andere landen hebben andere systemen en hun systeem past op geen enkele manier in het Nederlandse systeem. Het strafmaximum dat op een bepaald delict is gesteld, blijft dus de bovengrens.

De voorzitter:

Ik heb de indruk dat u aan het einde van uw betoog bent. Klopt dat?

De heer Recourt (PvdA):

Ja, dat klopt.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. De SP-fractie is verheugd dat er nu eindelijk een verdrag met Peru tot stand is gekomen dat het mogelijk maakt om in Peru gedetineerde Nederlanders naar Nederland terug te brengen. Mijn voorganger op dit dossier, Krista van Velzen, heeft al jaren geleden aangedrongen op het tot stand komen van een verdrag met Peru. Er zitten tientallen Nederlanders gedetineerd in veelal erbarmelijke omstandigheden. Vroeg of laat keert een aantal van hen terug in de Nederlandse samenleving. De SP-fractie vindt het, niet alleen vanuit humanitair oogpunt, maar zeker ook vanwege het belang van een goede resocialisatie en een verantwoorde terugkeer in de samenleving, van belang dat zij hun straf in Nederland kunnen uitzitten.

Mijn fractie is niet enthousiast over alle onderdelen van het verdrag. Zo is mijn fractie in principe voorstander van het omzetten van straffen naar Nederlandse maatstaven, maar dat bleek voor Peru onbespreekbaar. Dan heeft het sluiten van een verdrag met de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging mijn voorkeur boven het alternatief, te weten: geen overeenstemming over een verdrag. Wat de SP-fractie betreft, moeten gedetineerde Nederlanders in het buitenland zo veel mogelijk hun straf kunnen uitzitten in Nederland en moeten de inspanningen van de Nederlandse overheid dus gericht zijn op twee dingen, namelijk verdragen te sluiten met landen waar nog geen verdragen mee zijn en er concreet voor te zorgen dat Nederlanders die gedetineerd zijn in verdragslanden ook daadwerkelijk naar Nederland worden overgebracht.

Het laatste klinkt logisch maar is niet de praktijk. De SP heeft meerdere malen in Kamervragen aandacht gevraagd voor het grote probleem dat WOTS-verzoeken uit diverse landen voortdurend stranden, meestal op de eis van het voldoende strafrestant. Er moet een strafrestant zijn van ofwel vier ofwel zes maanden. In dit verdrag met Peru is het met name zes maanden. De gedachte hierachter kan ik volgen. Als er in Nederland geen strafrestant is en iemand wordt direct in vrijheid gesteld, dan zijn er dus geen mogelijkheden om iemand te resocialiseren met het oog op een verantwoorde terugkeer in de samenleving. Dat is dan ook steevast het antwoord van de minister op Kamervragen.

Maar dit is niet in alle gevallen redelijk, omdat het soms aan de autoriteiten van het betreffende land ligt dat de behandeling van het verzoek zo lang duurt. Ik vraag de minister ook om zich eens kritisch af te vragen waartoe deze formalistische houding van Nederland nu leidt. Nederland weigert overbrenging met als gevolg dat een Nederlander veel langer vastzit in het buitenland. Immers, de straf moet daar volledig worden uitgezeten. Vervolgens keert hij geheel zonder resocialisatie terug in de samenleving. Ik vind dat veel erger. Daarom vraag ik de minister om soepeler om te gaan met die uitgangspunten van het strafrestant.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Recourt van de Partij van de Arbeid een interruptie wil plaatsen.

De heer De Wit (SP):

Ja, dat zag ik ook.

De heer Recourt (PvdA):

Met het laatste stukje van het betoog ben ik het erg eens. Ik had een vraag over een eerder onderdeel van het betoog. Dat betreft het omzetten van de straf naar Nederlandse maatstaven. Wat is volgens de SP de ratio dat die partij dat element wil handhaven, daar waar wij het binnen Europa hebben afgeschaft?

De heer De Wit (SP):

Ik heb gezegd dat wij er voorstander van zijn dat de straf wordt omgezet naar Nederlandse maatstaven, juist omdat de straffen in het buitenland, met name voor de delicten waarover wij hier spreken, drugsdelicten, anders worden beoordeeld en de straffen daar ook veel hoger zijn, zodat je bij omzetting in ieder geval onze visie op de straf die iemand zou moeten ondergaan tot uitdrukking kunt brengen. Dat is het uitgangspunt.

De heer Recourt (PvdA):

Heeft dat dan niet twee risico's? Het ene is het praktische risico dat vervolgens de staten daar, zoals wij ook zien in onderhandelingen met Peru, zeggen: ja, maar als jullie onze straffen niet serieus nemen, dan gaan wij niet meewerken. Het tweede is de wat principiëlere benadering dat landen — dit is ook telkens het standpunt van de SP— waar het gaat om de inrichting van het strafrecht autonomie hebben en zelf kunnen bepalen of zij euthanasie, softdrugs of drugshandel heel strafbaar vinden of niet. Daar fiets je als Nederland dwars doorheen. Waarom dan toch dat uitgangspunt?

De heer De Wit (SP):

In mijn bijdrage tot nu toe heb ik ook gezegd dat wij dan heel praktisch zijn. Op het moment dat je in onderhandelingen niet tot omzetting naar Nederlandse maatstaven kunt komen, kun je je beter neerleggen bij het uitgangspunt en de wens van het land waarmee je onderhandelt. In dit geval zegt Peru: geen denken aan, wij willen dat niet, wij zijn voor voortzetting van de straf. Dan zeg ik ook heel praktisch dat wij dat moeten doen, want dat is beter dan het niet tot stand komen van een overeenkomst over overbrenging.

De voorzitter:

Eén punt later, naar mijn indruk, wil de heer Sjoerdsma van D66 u iets vragen.

De heer Sjoerdsma (D66):

Ja, ik heb een verhelderende vraag. De SP wil soepeler omgaan met het strafrestant. Wat moet ik mij daarbij precies voorstellen?

De heer De Wit (SP):

Ik zou heel simpel kunnen zeggen dat ik daar zo dadelijk op terugkom. Dat doe ik ook. Maar ik kan het ook nu al samenvatten, als antwoord op uw vraag. Soepeler omgaan kan een aantal dingen betekenen. Ik schets drie mogelijkheden. Ten eerste kun je kiezen voor terugkomen naar Nederland en dan resocialisatie buiten de muren. Als iemand zijn straf heeft uitgezeten in het buitenland, kan hij dus toch naar Nederland terugkomen. Als hij hier dan onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld, kun je dat mogelijk toch verbinden aan een voorwaardelijke invrijheidstelling. Daarbij zou je dan reclasseringstoezicht mogelijk maken. Als er sprake is van een vervroegde invrijheidstelling of een voorwaardelijke invrijheidstelling, kun je als specifieke voorwaarde bij resocialisatie het toezicht van de reclassering mogelijk maken. Ik wijs in dat verband op artikel 3c van het verdrag. Daarmee wordt het mogelijk om in bijzondere gevallen van de termijn van zes maanden af te wijken.

Ten tweede kun je voor voortzetting van de straf kiezen als omzetting niet mogelijk is. Dat betekent dat iemand noodgedwongen in het buitenland moet verblijven. Maar dan is de kans groter dat je een strafrestant overhoudt.

Ten derde kun je kiezen voor een zodanige omzetting van de straf dat in Nederland altijd nog een relevant strafrestant van zes maanden overblijft. De straf die nog resteert, kun je dan ten uitvoer leggen zonder de maxima aan te tasten. Daarbinnen kun je echter bekijken of een straf mogelijk is plus nog een strafrestant.

Wat vindt de minister van deze drie mogelijkheden? Is het mogelijk dat de minister nader onderzoek laat doen, met name naar de laatste mogelijkheid van het omzetten naar een zodanige straf dat daar altijd de strafrestant in zit die wordt gewenst door het land waar de betrokkene zit?

Ik heb drie vragen over dit verdrag met Peru. In dit verdrag is specifiek opgenomen dat per geval wordt beslist of beide landen zich kunnen verenigen met de overbrenging van de betrokkene. In de stukken staat dat er geen verplichting is voor overbrenging. Ook al voldoe je aan de criteria, dan heb je nog niet het recht op overbrenging. Er kunnen specifieke bezwaren zijn ondanks het feit dat je valt binnen de criteria. De volgende vraag is vanmiddag al eerder gesteld. Welke criteria gelden daarbij en hoe voorkomen we dat er sprake is van willekeur? Dat is de eerste vraag.

De tweede vraag betreft semilibertad. De heer Sjoerdsma heeft daar al over gesproken. Wij hebben daar ook in het verleden al vragen over gesteld. De regel is dat iemand, nadat hij een derde van zijn straf heeft uitgezeten, in aanmerking kan komen voor semilibertad. Dat wil zeggen: een gecontroleerd verblijf buiten de gevangenis in het betrokken land. Omdat de omstandigheden in de gevangenis vaak zo erbarmelijk zijn, is het goed te begrijpen dat mensen een dergelijke kans met beide handen aangrijpen. De regel die voortvloeit uit het verdrag is dat mensen die hiervoor kiezen, niet tegelijkertijd kunnen kiezen voor het uitzitten van de straf in Nederland, dus voor het toepassen van het verdrag. Het is dus of/of, zo begrijp ik het standpunt van de minister. Hij redeneert: als je kiest voor semilibertad, kies je doelbewust voor een definitief verblijf in Peru. Dat is echter de vraag. Mensen kiezen onder invloed van de erbarmelijke omstandigheden waarin zij verkeren noodgedwongen voor deze oplossing, omdat ze dan tenminste buiten de gevangenis komen. Dan is het dus de vraag of je kunt zeggen dat iemand die voor semilibertad kiest, dus kiest voor een definitief verblijf in Peru. Ik denk dat dit niet zo is. Ik vraag de minister om zich hier nog een keer over uit te laten. Is er sprake van of/of? Of kan iemand toch kiezen voor beide mogelijkheden? Dus met andere woorden: kan de minister daarin een soepeler opstelling realiseren?

De heer Taverne (VVD):

Nu ik merk dat de fractie van de Socialistische Partij en die van D66 ongeveer dezelfde opvattingen erop nahouden over de semilibertad, kan ik een vraag daarover niet onderdrukken. Misschien levert dat ook een antwoord voor het probleem op. Wat ik niet begrijp, is het volgende. Als er wordt gekozen voor semilibertad, is dat allemaal tot je dienst. Dan zullen de omstandigheden zo zijn dat dit op dat moment het meest gunstig is. Als je dan in partiële vrijheid in Peru bent, is het toch een beetje merkwaardig dat je vervolgens vanuit die relatieve vrijheid naar Nederland kunt gaan, waardoor uiteindelijk de dreiging van straf en het effectueren ervan nog verder verwatert. Is het niet een kwestie van "double dipping", om het in het Engels te zeggen, als je in Peru voorwaardelijk in vrijheid wilt worden gesteld en vervolgens vanuit die semicomfortabele positie ook nog eens zegt: nu wil ik ook nog naar Nederland? Deze mate van strafoplegging is wel heel erg nivellerend.

De heer De Wit (SP):

Wij hebben een brief gekregen van Epafras, de bekende organisatie die zich met buitenlandse gedetineerden bezighoudt. Die organisatie vraagt zich af wat dat voor een keuze is die iemand maakt om in die omstandigheden buiten de gevangenismuren te willen komen. Epafras zegt echter ook dat het in feite mogelijk zou moeten zijn dat iemand gebruik zou moeten kunnen maken van het verdrag. Waarom? Welnu, iemand die kiest voor semilibertad is dus buiten en kan natuurlijk na verloop van tijd naar Nederland terugkomen. Dat is in principe mogelijk. Dan is hij ook niet geresocialiseerd. Welk bezwaar is ertegen dat iemand buiten de gevangenis verkeert, vervolgens denkt "ik kan toch beter terug naar Nederland" en dan een verzoek doet? Het gaat natuurlijk niet automatisch, zoals uw vraag suggereert. Je zult eerst een verzoek moeten doen. Dat wordt bekeken. Als er geen strafrestant is, hebben wij een probleem. Zo automatisch gaat het dus niet, maar als iemand kiest voor het verdrag, zit op de achtergrond de mogelijkheid van resocialisatie in Nederland. Dat moet vooral vooropstaan.

De heer Taverne (VVD):

Ik begrijp het antwoord van de heer De Wit, maar ik zou denken dat al die afwegingen die wij hier maken door betrokkene vooraf gemaakt zouden moeten worden, om te voorkomen dat men überhaupt in die situatie terechtkomt. Dat lijkt mij veel verstandiger. Is de heer De Wit het met mij eens dat, gesteld dat de mogelijkheid zou bestaan, de dreiging van straf zo relatief gering wordt dat het afschrikwekkende effect navenant is?

De heer De Wit (SP):

Ik verschil wat dat betreft van inzicht met de heer Taverne, ook als het gaat om wat hij aan het begin van zijn eigen betoog heeft gezegd over de aanzuigende werking. Ik denk niet dat iemand die kiest voor de smokkel en de illegale invoer van drugs zich van tevoren afvraagt wat zijn kansen zijn. Ik wijs ook even op het verhaal dat de heer Recourt heeft verteld. Ik denk dat de noodsituatie waar de heer Recourt het over had, waarin mensen tot dit soort handelingen komen, niet bij iemand een besef zal oproepen in de trant van: "mogelijk kan ik aan het eind van de tijd of op enig moment een beroep doen op de WOTS of op het verdrag dat hier speciaal geldt, dus ik ga kijken met welke landen er wel of geen verdrag is gesloten." Ik denk niet dat dit zo werkt. Ik geloof niet erg in het calculerende gedrag zoals de heer Taverne het schetst.

Ten slotte ga ik in op de vraag over de vier of zes maanden. Ik heb drie mogelijkheden geschetst en ik vraag de minister om op dat punt te willen reageren.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van de eerste termijn van de kant van de Kamer. Ik stel voor, de minister een soort semilibertad van vijf à tien minuten te gunnen om zijn antwoord voor te bereiden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden. Het is heel goed dat wij heden over de goedkeuring van het WOTS-verdrag met Peru spreken. Ik dank de leden voor hun vragen. Alvorens daarop in te gaan, belicht ik een paar algemene aspecten die terugkomen in het debat. Ik begrijp overigens dat de leden akkoord gaan met het voorstel en blij zijn dat wij dit nu kunnen vaststellen. Het heeft lang geduurd. Ik zal straks terugkomen op het procedurepunt van de heer Taverne. In de kern vindt hij overigens dat het nu moet zoals wordt voorgesteld. Zijn opmerkingen gelden voor andere verdragen. Zoals bekend, zijn de onderhandelingen over dit WOTS-verdrag, net als over de verdragen met Cuba en de Dominicaanse Republiek onder een vorig kabinet gestart.

Thans ligt het verdrag met Peru ter goedkeuring voor. De verdragen met Cuba en de Dominicaanse Republiek zullen volgen. Reden voor deze verdragen is dat er in deze landen Nederlanders zijn gedetineerd. Een groot deel van hen zal na ommekomst van hun straf terugkeren naar een van de landen van ons Koninkrijk. Peru vormt hierop geen uitzondering. Als deze mensen na hun straf in Nederland aankomen, zijn hun papieren meestal verlopen en hebben zij geen werk en/of huisvesting. Dat betekent geen goede nieuwe start in Nederland. De WOTS-verdragen zorgen ervoor dat veroordeelde Nederlanders die terug willen, nog in detentie worden overgebracht en in detentie worden voorbereid op hun terugkeer in de Nederlandse samenleving. Dat betekent een betere start voor henzelf en voor de samenleving.

De Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen is een penitentiaire maatregel. Dat zeg ik met nadruk. Het gaat over de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen. Het is geen humanitaire maatregel die ertoe strekt Nederlanders uit slechte gevangenissen te halen omdat ze er een vorm van zieligheid zouden hebben. De heer Recourt heeft dat vrij helder gezegd. Wij moeten blijven bedenken dat tot op de dag van vandaag Nederlanders welbewust drugs smokkelen en daardoor in buitenlandse gevangenissen terechtkomen. 70% van de gedetineerden zit vast voor drugsdelicten. In Peru gaat het zelfs om 72 van de 75 personen. De overheid waarschuwt daartegen. Er zijn tv-programma's aan gewijd, maar men slaat waarschuwingen kennelijk in de wind.

Een aantal leden heeft het thema van de semilibertad aangeroerd. De voorwaardelijke invrijheidstelling is zowel tijdens de onderhandelingen — je moet natuurlijk twee partijen hebben om daarover te spreken — als in de schriftelijke procedure uitvoerig aan de orde geweest. Ook tijdens dit debat krijgt het weer aandacht. Ik wijs erop dat WOTS-verdragen uitsluitend op de overname van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen in detentie zien en niet op de overname van toezicht op personen die voorwaardelijk in vrijheid zijn gesteld of die een voorwaardelijke of alternatieve straf hebben gekregen. Daarvoor bestaat een ander verdrag van de Raad van Europa, maar dat is nauwelijks geratificeerd. Daar moeten wij eerlijk in zijn. In de EU is pas zeer recent een regeling getroffen die in Nederland in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties is vastgelegd. Buiten de EU komt dit niet voor. De in Peru bestaande semilibertad is te vergelijken met de voorwaardelijke invrijheidsstelling en valt dus niet onder het WOTS-verdrag. Personen die om semilibertad hebben verzocht en aan wie dit is toegestaan, vallen dus niet onder het WOTS-verdrag. Semilibertad is geen automatisme. Het geldt niet voor alle delicten, alleen voor het basisdelict van drugsmokkel en niet voor ernstigere smokkeldelicten. Bovendien moet de veroordeelde zelf erom verzoeken. Dat betekent voor de Nederlanders, voor zover zij voor semilibertad in aanmerking kunnen komen, dat zij vanaf inwerkingtreding van het WOTS-verdrag kunnen kiezen. De heer De Wit zei dat ook. Ze kunnen vanaf het moment dat hun vonnis onherroepelijk is, verzoeken om overbrenging. Zij kunnen ook, nadat zij een deel van de straf hebben uitgezeten, om semilibertad verzoeken. Aan de voorlichting hierover wordt al aandacht besteed.

Er zijn nu 13 personen in Peru voorwaardelijk in vrijheid. Het kan heel goed zijn dat hun semilibertad al is afgelopen wanneer het WOTS-verdrag in werking treedt. Wanneer dat is, hangt natuurlijk af van de verdere behandeling van dit verdrag. De Peruanen zijn al sinds januari klaar. Via de ambassade zullen de gedetineerden op de hoogte worden gehouden van de voortgang van het verdrag, zodat zij zelf kunnen inschatten of zij nog willen kiezen voor semilibertad of dat zij de inwerkingtreding van het verdrag willen afwachten.

De heer Sjoerdsma heeft nog gevraagd of het voor sluiting van het verdrag het idee was om semilibertad onder het verdrag te laten vallen. Wij hebben toen geïnventariseerd of de semilibertadregeling onder het verdrag zou kunnen vallen. Dat is door de aard en het karakter van de semilibertadregeling niet het geval.

De heer Sjoerdsma (D66):

Een vraag ter verheldering. Betekent dit dat het kabinet dat wel had gewild, maar dat het niet mogelijk bleek?

Minister Opstelten:

Nee, we hebben het afgewogen en geconstateerd dat het, gelet op de aard en het karakter van de semilibertad, niet het geval was. We hebben dus in de onderhandelingen met Peru niet gezegd: wij willen semilibertad, wat vindt u daarvan? Zo is het niet gegaan.

De heer Sjoerdsma (D66):

Dat is dan duidelijk. Dan rest de vraag of daarmee ook de kabinetspositie veranderd is. Voor zover ik weet, was het onder Balkenende IV nog wel de intentie om het onder het verdrag te brengen. Is dat veranderd?

Minister Opstelten:

Nee, er is niets in die positie veranderd. U zegt het goed. Ik trek gewoon de lijn van Balkenende IV door naar Rutte II. Het is een eind gekomen. We hebben er een tijd over gedaan, dat kunt u dan ook zien. Peru is wel al klaar en wacht op ons. Nu is het parlement aan bod. Dat nemen we heel serieus. Procedureel gezien hecht ik eraan om te zeggen dat ik het prettig vind om nu een stap te kunnen zetten. De mensen om wie het gaat, wachten daarop.

Dan kom ik bij de heren De Wit en Recourt. Zij vroegen waarom Nederland altijd vasthoudt aan het strafrestant van zes maanden. Beide heren hebben daar wisselende dingen over gezegd. Ik denk dat het verhelderend is om dat nog een keer aan te geven. Het strafrestant van zes maanden komt voor in alle verdragen en met een goede reden. Het is dus niet een restant van vier maanden in het ene verdrag en van vijf maanden in een ander verdrag. Het is allemaal een restant van zes maanden, dat is de standaard. Ik vond dat de heer Recourt dat helder zei. Het doel van de overbrenging is resocialisatie in het land van herkomst. Dan moet er na de overbrenging nog een strafrestant over zijn. Nederland hanteert in de praktijk een minimum van vier maanden. Dat is de minimumtermijn om betrokkene voor te bereiden op terugkeer in de Nederlandse samenleving, dus huisvesting, werk et cetera.

Er is gesproken over de omzettingsprocedure of de voortgezette tenuitvoerlegging. Met Peru passen wij de voortgezette tenuitvoerlegging toe. Er is ook gevraagd naar andere landen, zoals Panama en Venezuela. Nederland past met andere landen waar mogelijk de omzettingsprocedure toe, opdat dan de buitenlandse straf wordt omgezet in een Nederlandse. Voor drugsdelicten betekent dit een behoorlijke bekorting van de buitenlandse straf. Een aantal woordvoerders heeft daarover gesproken. Dat is gunstig voor de capaciteit van ons gevangeniswezen. Je moet ook eerlijk zijn. Als de behandeling van een verzoek lang duurt en de omzettingsprocedure wordt toegepast, komt het vaker voor dat er geen strafrestant meer is of een strafrestant van minder dan vier maanden. In dat geval vindt er geen overbrenging plaats. De tijd die de behandeling van een WOTS-verzoek vergt, hangt af van Nederland en van het buitenland. De Nederlandse behandeltijd is vrij stabiel. Deze termijn varieert echter in het buitenland, afhankelijk van de vraag met welk land je een verdrag hebt. Deze termijn varieert van anderhalf tot vier jaar.

De heren De Wit, Sjoerdsma en Recourt hebben ervoor gepleit om altijd de voortgezette procedure toe te passen in die gevallen waarin er na omzetting geen strafrestant meer is. De buitenlandse straf wordt dan niet ingekort, maar ten uitvoer gelegd. Dan is er geen probleem met het strafrestant en kan overbrenging plaatsvinden. Dat leidt echter tot een benadering à la carte en dit is ook niet helder voor het gevangeniswezen.

De heer Recourt denkt aan een meer systematische toepassing van de voortgezette procedure in navolging van de WETS op EU-niveau. Op dit moment denkt ik niet dat dit verstandig is. Je moet op dat punt nu geen verwachtingen wekken. Ik wil eerst nagaan of de procedures in het buitenland kunnen worden bekort. Daar kunnen wij verder mee komen. Dat geldt ook voor Panama en Venezuela. In november komen in de Raad van Europa experts bijeen om heel concreet te praten over het verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen. Men ziet dat wij daar continu mee bezig zijn. Nederland zal daarbij het punt van de veel te lange duur opbrengen. Er zijn meer landen die de lange duur problematisch vinden. Er zijn ook oorzaken daarvan bekend. De integrale vertaling van buitenlandse vonnissen kost veel tijd, omdat die vonnissen vaak erg lang zijn.

De heer Recourt (PvdA):

De minister zegt dat de procedure anderhalf tot vier jaar duurt. Dat is lang. Hij zei ook dat wordt bekeken hoe de procedure in het buitenland bekort kan worden. Moet ik daaruit begrijpen dat er in Nederland op geen enkele manier een versnelling te behalen valt, dat het hier allemaal perfect gaat?

Waarom wordt niet bij nieuwe onderhandelingen veel meer ingezet op het principe dat wordt uitgegaan van de lengte van de straf zoals die is opgelegd? Die inzet is er ook binnen de EU.

De voorzitter:

U smokkelt. U stelt twee vragen in één interruptie.

Minister Opstelten:

In Nederland kan de procedure hier en daar wellicht korter, maar de termijn is stabiel. De procedure is ook duidelijk. Het varieert echt per buitenland. Je moet ook wat pragmatisch zijn. De EU-landen moeten binnen de Raad van Europa de krachten bundelen. Wij moeten kijken hoe wij met zijn allen met Peru en andere landen een aantal zaken kunnen oplossen, zoals de integrale vertaling van buitenlandse vonnissen waar ik net al over sprak.

De heer Recourt (PvdA):

Het is goed dat dit in Europees verband gebeurt. Dan kun je meer kracht zetten. Is de minister ook bereid om te bekijken hoe het in Nederland zelf kan, in navolging van de vragen van de Ombudsman?

Minister Opstelten:

Jazeker. Ik ben daar, zoals bekend, kritisch in, in de eerste plaats naar onszelf. Wat ik zei, klopt. Ik vind dat wij het stabiel doen. Het ligt niet aan ons. Als het wel aan ons zou liggen, zou ik allang hebben gezegd welke maatregelen genomen waren. Daar ligt dit niet aan. Wij moeten dus telkens inzetten op het buitenland. Daar zijn wij van afhankelijk. Het komt van beide kanten. Wij moeten in goed diplomatiek verkeer inzetten op verdere versnelling daarvan. Dat lijkt mij het meest praktisch. Daar hebben wij het meeste aan om duidelijkheid te creëren voor de mensen om wie het gaat en om de termijnen te verkorten. Het belangrijkste is nu om het verdrag vast te stellen.

De voorzitter:

Is dit een vraag ter vermijding van een tweede termijn, mijnheer Recourt?

De heer Recourt (PvdA):

Zeker, ter vermijding van een tweede termijn. Ik heb inderdaad gesmokkeld en twee vragen gesteld. Ik wacht nog op het antwoord op de tweede vraag, namelijk waarom bij nieuwe onderhandelingen niet wordt ingezet op de volledige straf.

Minister Opstelten:

Ik zal proberen om dat duidelijk te krijgen. Wij hebben nu op EU-niveau met elkaar vastgesteld om gewoon de strafopvolging, de tenuitvoerlegging, door te zetten. Dat doen wij op Europees niveau. Vanuit dat oogpunt krijg je dat nu niet voor elkaar met de landen waarover wij hier spreken. Laten wij nu eerst daar alles op inzetten. Ik vind het natuurlijk prima om daarnaar te kijken. Wij hebben echter afspraken gemaakt met enkele landen. Dat is een soort standaardprocedure, waaraan wij willen vasthouden. Die moeten wij effectueren, zodat wij resultaten kunnen laten zien.

De voorzitter:

Nu zijn wij in het stadium gekomen dat u echt alleen maar iets mag vragen als u daarmee uw tweede termijn vermijdt, mijnheer Recourt.

De heer Recourt (PvdA):

Dit is het kernpunt van mijn inbreng. Met een kleine slag om de arm voor het geval er gekke dingen gebeuren, zeg ik toe dat ik zal afzien van een tweede termijn.

Begrijp ik goed dat de minister zegt dat het niet meer kan worden ingebracht binnen de huidige onderhandeltrajecten, maar dat het de inzet van Nederlandse overheid zal zijn bij nieuwe onderhandeltrajecten of onderhandelingen over verlenging van verdragen?

Minister Opstelten:

Nee, wij gaan niet meer onderhandelen. Laten wij anders even kijken waar wij het over hebben.

De heer Recourt (PvdA):

Ik bedoel niet Peru. Dat moeten wij snel regelen. Dat moet gebeuren.

Minister Opstelten:

Dat geldt ook voor de andere landen waar wij nu mee bezig zijn. Dat is een gestandaardiseerd verhaal. Het is een pakket. Anders begrijpt men het daar ook niet en dan komt het niet tot stand. Dan gaat het nog heel lang duren. Dan zal het na Balkenende IV, Rutte I, Rutte II en Rutte III zijn. Dat gaat dan maar door.

De heer Recourt (PvdA):

Na Samsom I, vermoed ik. Maar dat geheel terzijde.

Minister Opstelten:

Dat laat ik aan u, mijnheer Recourt.

De voorzitter:

Dat laten wij aan de kiezer.

Minister Opstelten:

Dat is beter. Terecht.

De heer Recourt (PvdA):

Volgens mij begrijpen wij elkaar verkeerd. Ik wil huidige trajecten niet vertragen. Dat is in niemands belang. Ik wil alleen op termijn een andere inzet van Nederland hebben. Ik snap namelijk zelf de ratio en de achtergrond van het omzetten naar Nederlandse maatstaven niet meer. Daar doen wij volgens mij niemand een plezier mee. Ik zou heel graag horen dat dit kabinet bij nieuwe trajecten, waar wij nog helemaal niet mee bezig zijn, die maatstaf verlaat.

Minister Opstelten:

Zo ver zijn we niet. Ik denk ook niet dat dat realistisch is. In de EU moeten we accepteren dat die situatie nu is zoals die is. Dat gaan we nu uitvoeren. Het is belangrijk dat we nu alles afronden, want anders komt er onduidelijkheid. We moeten de lijnen vasthouden en geen lopende onderhandelingen verstoren. Dat wil de heer Recourt ook niet. Er zijn geen nieuwe onderhandelingen voorzien. Dat is iets wat me net te binnen schoot. Ik denk dat het goed is dat we dit — dat kan ik wel afspreken — nu afronden, onze ervaringen bekijken en dan kijken hoe het loopt. Dan ben je niet meer theoretisch bezig, maar dan ben je heel praktisch bezig. Zo kunnen we bekijken waar we nieuwe accenten moeten leggen en hoe we wat we in de EU doen, kunnen doortrekken in de onderhandelingen met andere landen. Dat geldt dan voor nieuwe situaties, niet voor de huidige. Daar wil ik ook geen verwachtingen over wekken, want dan zou ik onduidelijk zijn. Ik ben blij dat de heer Recourt vasthoudend is, want dan komen we tot een afronding van die positie.

De heer Taverne heeft gevraagd of de WOTS-verdragen niet een aanzuigende werking hebben. Ik heb al gezegd dat ik daarvoor geen aanwijzingen heb, maar dat vond de heer Taverne niet erg duidelijk. De cijfers fluctueren per land. Met andere woorden, er is geen bewijs voor. Er zitten over de hele wereld Nederlanders gedetineerd, ook in landen waarmee geen overbrenging mogelijk is. Een WOTS-verdrag geeft geen recht op overbrengen, zo zeg ik ook nadrukkelijk. Er is dus geen zekerheid dat je wordt overgebracht.

De heer Taverne sprak ook over overbrenging zonder verzoek. Dat gebeurt niet op basis van de bilaterale verdragen, maar alleen op basis van het protocol bij het verdrag van de Raad van Europa. Dat is de heer Taverne bekend. Slechts een paar andere landen zijn daarbij partij en alleen bij ongewenstverklaring. De EU valt hier buiten.

Verder vroeg de heer Taverne of het feit dat de rechtsorde in Nederland is geschokt, een rol speelt bij beslissing tot overname door Nederland. Alle aspecten moeten worden meegewogen. Specifiek bij een geschokte rechtsorde in Nederland lijkt mij dat overname ons de zekerheid biedt dat de veroordeelde zijn straf zal ondergaan. Dat kan dus in die zin pleiten voor overname van de straf. Belangrijk is echter om te benadrukken dat op grond van het verdrag de situatie telkens van geval tot geval zal worden beoordeeld. Dat is ook de Nederlandse procedure. Dat gebeurt door mij of door de rechter op advies van. U kent de procedure. Daarom kunnen we ook precies zien dat het heel stabiel is. Maar je kunt een beslissing nemen.

Kunnen de kosten van de overbrenging bij de veroordeelde worden verhaald? Het verdrag met Peru stelt niet als voorwaarde dat de veroordeelde de reiskosten betaalt. De heer Taverne spreekt dus over de toekomst. Geen enkel WOTS-verdrag bevat die voorwaarde. Ik vind het niet verstandig om lopende onderhandelingen op dit punt open te breken. Geen land berekent de reiskosten door. Ik geef even de feiten aan. De WOTS-verdragen stellen betaling van de reiskosten niet als voorwaarde. Je zou er van mening over kunnen verschillen als je naar de criteria kijkt. Je kunt bezien of je het wel doet als een veroordeelde in staat is om te betalen. Het heenreisticket is vaak betaald door anderen, dat is niet onbekend. Het gaat in dit geval om het retourticketverhaal na een voorschot. Dat is erg kostbaar. Wij moeten andere lopende onderhandelingen hiermee niet belasten. Dat zou immers zeer vertragend werken.

Binnenkort zal ik wetsvoorstellen in consultatie inbrengen. Het is de bedoeling dat gedetineerden verplicht een bijdrage leveren aan de kosten die detentie met zich meebrengt. Ik denk zelfs aan een vorm van griffierechten in het strafrecht. In het regeerakkoord is hiervoor een bedrag van 60 miljoen opgenomen. De staatssecretaris en ik komen binnenkort met een wetsvoorstel hierover. In de procedure zoals zo-even geschetst naar aanleiding van de vraag van de heer Recourt, kunnen wij dit altijd bekijken.

De heer Taverne (VVD):

Om misverstanden te voorkomen: het gaat mij niet om het openbreken van dit specifieke verdrag met Peru, om de kosten op Nederlandse gedetineerden te verhalen. Het gaat mij meer in het algemeen — daar heeft dit verdrag niet zo vreselijk veel mee van doen — om de vraag of de minister bereid is om serieus te onderzoeken of de Nederlandse gedetineerde die uiteindelijk naar Nederland komt, kan bijdragen aan zijn eigen terugkomst. Het is dus niet bedoeld als voorwaarde voor terugkomst. Dat zou de inhoud van het verdrag betreffen. Ik heb het over de situatie waarin de gedetineerde weer in Nederland is. Ik vind dat niet alleen de minister maar ook de fracties van D66 en de SP er iets te gemakkelijk van uitgaan dat het altijd om zielige, minvermogende gevallen gaat. Het zijn weloverwogen beslissingen die mensen nemen om dit pad op te gaan; ze hadden het ook niet kunnen doen. Om die reden dus de vraag of de minister bereid is om toe te zeggen dat hij zal onderzoeken — niet slechts kijken — of de kosten kunnen worden verhaald. Als hij dat kan toezeggen, zou dat mijn fractie een lief ding waard zijn.

Minister Opstelten:

Dat is ongeveer wat ik heb gezegd. U zegt het iets krachtiger en dat ligt mij wel. Ik zeg toe dat ik dit wil bekijken, maar wel met inachtneming van het feit dat het mijn taak is om de totstandkoming van de verdragen niet te frustreren door wat dan ook. Daar ben ik glashelder in. Ik vind het op zichzelf echter wel passen in het beleid dat het kabinet wil voeren. Ik wil graag toezeggen dat ik bezie wat er kan, wanneer en op welke wijze. Dit is echter geen ja of nee.

De heer Taverne (VVD):

Dat begrijp ik. Ik dank de minister voor dit antwoord. Ik vertrouw erop dat wij op afzienbare termijn, mogelijk in het kader van andere onderzoeken maar misschien ook eerder, een reactie krijgen van de minister. Nogmaals, het is niet mijn bedoeling om de voortgang van dit verdrag te doorkruisen.

Minister Opstelten:

En ook de andere lopende onderhandelingen niet. Ik wil daarover geen misverstand laten bestaan. Dat is de kern. Ik beschouw het ingebrachte punt, maar ik bekijk het niet op dezelfde manier als de wetsvoorstellen die eraan komen. De denkwereld van de heer Taverne vind ik echter wel passen binnen de denkwereld van het kabinet. Ik zal hierop apart antwoorden.

De voorzitter:

Weet u ook wanneer?

Minister Opstelten:

Op een passend moment, in de loop van dit jaar.

De voorzitter:

Voor 1 januari?

Minister Opstelten:

Van dit jaar. Precies wat u zegt.

De voorzitter:

Ik vraag altijd naar de termijnen, want dan weten wij precies waarover wij het hebben.

Minister Opstelten:

Dat vind ik goed.

De heer Recourt (PvdA):

Ter voorkoming van een motie stel ik de volgende vraag. De minister koppelde het punt van de heer Taverne aan mijn verzoek om niet in de loop van de onderhandelingen die nu gaande zijn te kijken naar het al dan niet omzetten naar maatstaven. Wordt mijn verzoek in de brief geadresseerd?

Minister Opstelten:

Laten we het zo doen. Ik ga er graag op in, maar het zijn twee inhoudelijk aparte verhalen. Ik kom niet met een gecombineerde brief. Ik wil dit loskoppelen van de brief over het WOTS-verdrag, want dat moet nu door. Het is mijn taak om dat te verdedigen en de Kamer daarachter te krijgen. We spreken over de toekomst. Ik wil ook zeker de beschouwing van de heer Recourt van een reactie voorzien. Hij ziet dan in welke richting die reactie zal gaan.

De voorzitter:

Welke termijn had u daarvoor in gedachten?

Minister Opstelten:

Dat zal iets langer duren, gelet op het verloop van de onderhandelingen over de verdragen. Ik zie het verhaal van de heer Taverne daar helemaal los van. Ik maak even een voorbehoud hoe lang dat zal duren. Gunt u mij even de tijd om daar zo dadelijk over te denken. Ik heb de indruk dat ik daar snel een antwoord op kan geven. Er ligt een wetsvoorstel over de voortgezette procedure in de Kamer. Daarbij zou ik het kunnen behandelen. Is dat een goede afspraak?

De heer Recourt (PvdA):

Dat is een prima afspraak, mits het kabinet voorafgaand aan die behandeling komt met een standpunt daarover.

Minister Opstelten:

Gun mij even de tijd om daar even rustig naar te kijken. U hebt er geen enkel belang bij, want het zal toch pas bij de andere onderhandelingen, als die er komen, aan de orde komen. Het is de vraag of dat heel snel gebeurt. Datzelfde geldt voor het punt van de heer Taverne. Het verdrag moet ook nog naar de Eerste Kamer. Het reizen komt pas daarna, net als het terugreizen en het afrekenen. We moeten wat dat betreft even praktisch zijn. Ik kijk er even naar, maar ik zal het serieus doen. We zullen proberen bij de voortgezette behandeling van het wetsvoorstel in de kern, als het daarbij past, met een antwoord komen.

Voorzitter. De heren Taverne en De Wit spraken over de criteria. Ik stel voorop dat het verdrag geen verplichting bevat tot de overname van de tenuitvoerlegging van een straf voor de partij. Er zijn dus geen weigeringsgronden, maar voorwaarden. Dat is belangrijk. Artikel 3, waarnaar de heer De Wit reeds verwees, bevat voorwaarden voor overbrenging: nationaliteit, onherroepelijk vonnis, strafrestant zes maanden, dubbele strafbaarheid, de schadevergoeding moet zijn betaald, instemming veroordeelden, instemming beide staten. Verdere Nederlandse voorwaarden zijn: binding met Nederland, voor detentie in Nederland ingeschreven, in Nederland ingeschreven familie et cetera. Bovendien moet iemand niet eerder overgebracht zijn. Dat laatste is natuurlijk essentieel. Ook als aan alle voorwaarden is voldaan, is er geen verplichting tot overname. Als betrokkene bijvoorbeeld door een ander land wordt gezocht voor uitlevering, heeft overbrenging geen zin, want dan ontvangt Nederland daarna een uitleveringsverzoek.

De heer Recourt vroeg om buitenlandse straffen te respecteren. Dat gebeurt bij Peru omdat de straf niet wordt ingekort. Als de straf boven ons maximum uitsteekt, wordt de straf aangepast. Dat wordt voor de overbrenging gemeld aan Peru. Dan wordt daar een besluit genomen. Dat geeft ook precies aan hoe het werkt.

De heer De Wit wil meer WOTS-verdragen, verdragen inzake de overbrenging van gevonniste personen. Zoals gezegd, komen er binnenkort vier verdragen bij. Dat was na een selectie van de landen. Op dit moment lopen er geen verdere onderhandelingen. Dat is de positie van Nederland.

Dit was mijn antwoord in eerste termijn.

Gun mij even de tijd om daar even rustig naar te kijken. U hebt er geen enkel belang bij, want het zal toch pas bij de andere onderhandelingen, als die er komen, aan de orde komen. Het is de vraag of dat heel snel gebeurt. Datzelfde geldt voor het punt van de heer Taverne. Het verdrag moet ook nog naar de Eerste Kamer. Het reizen komt pas daarna, net als het terugreizen en het afrekenen. We moeten wat dat betreft even praktisch zijn. Ik kijk er even naar, maar ik zal het serieus doen. We zullen proberen bij de voortgezette behandeling van het wetsvoorstel in de kern, als het daarbij past, met een antwoord komen.

Voorzitter. De heren Taverne en De Wit spraken over de criteria. Ik stel voorop dat het verdrag geen verplichting bevat tot de overname van de tenuitvoerlegging van een straf voor de partij. Er zijn dus geen weigeringsgronden, maar voorwaarden. Dat is belangrijk. Artikel 3, waarnaar de heer De Wit reeds verwees, bevat voorwaarden voor overbrenging: nationaliteit, onherroepelijk vonnis, strafrestant zes maanden, dubbele strafbaarheid, de schadevergoeding moet zijn betaald, instemming veroordeelden, instemming beide staten. Verdere Nederlandse voorwaarden zijn: binding met Nederland, voor detentie in Nederland ingeschreven, in Nederland ingeschreven familie et cetera. Bovendien moet iemand niet eerder overgebracht zijn. Dat laatste is natuurlijk essentieel. Ook als aan alle voorwaarden is voldaan, is er geen verplichting tot overname. Als betrokkene bijvoorbeeld door een ander land wordt gezocht voor uitlevering, heeft overbrenging geen zin, want dan ontvangt Nederland daarna een uitleveringsverzoek.

De heer Recourt vroeg om buitenlandse straffen te respecteren. Dat gebeurt bij Peru omdat de straf niet wordt ingekort. Als de straf boven ons maximum uitsteekt, wordt de straf aangepast. Dat wordt voor de overbrenging gemeld aan Peru. Dan wordt daar een besluit genomen. Dat geeft ook precies aan hoe het werkt.

De heer De Wit wil meer WOTS-verdragen, verdragen inzake de overbrenging van gevonniste personen. Zoals gezegd, komen er binnenkort vier verdragen bij. Dat was na een selectie van de landen. Op dit moment lopen er geen verdere onderhandelingen. Dat is de positie van Nederland.

Dit was mijn antwoord in eerste termijn. Gun mij even de tijd om daar even rustig naar te kijken. U hebt er geen enkel belang bij, want het zal toch pas bij de andere onderhandelingen, als die er komen, aan de orde komen. Het is de vraag of dat heel snel gebeurt. Datzelfde geldt voor het punt van de heer Taverne. Het verdrag moet ook nog naar de Eerste Kamer. Het reizen komt pas daarna, net als het terugreizen en het afrekenen. We moeten wat dat betreft even praktisch zijn. Ik kijk er even naar, maar ik zal het serieus doen. We zullen proberen bij de voortgezette behandeling van het wetsvoorstel in de kern, als het daarbij past, met een antwoord komen.

Voorzitter. De heren Taverne en De Wit spraken over de criteria. Ik stel voorop dat het verdrag geen verplichting bevat tot de overname van de tenuitvoerlegging van een straf voor de partij. Er zijn dus geen weigeringsgronden, maar voorwaarden. Dat is belangrijk. Artikel 3, waarnaar de heer De Wit reeds verwees, bevat voorwaarden voor overbrenging: nationaliteit, onherroepelijk vonnis, strafrestant zes maanden, dubbele strafbaarheid, de schadevergoeding moet zijn betaald, instemming veroordeelden, instemming beide staten. Verdere Nederlandse voorwaarden zijn: binding met Nederland, voor detentie in Nederland ingeschreven, in Nederland ingeschreven familie et cetera. Bovendien moet iemand niet eerder overgebracht zijn. Dat laatste is natuurlijk essentieel. Ook als aan alle voorwaarden is voldaan, is er geen verplichting tot overname. Als betrokkene bijvoorbeeld door een ander land wordt gezocht voor uitlevering, heeft overbrenging geen zin, want dan ontvangt Nederland daarna een uitleveringsverzoek.

De heer Recourt vroeg om buitenlandse straffen te respecteren. Dat gebeurt bij Peru omdat de straf niet wordt ingekort. Als de straf boven ons maximum uitsteekt, wordt de straf aangepast. Dat wordt voor de overbrenging gemeld aan Peru. Dan wordt daar een besluit genomen. Dat geeft ook precies aan hoe het werkt.

De heer De Wit wil meer WOTS-verdragen, verdragen inzake de overbrenging van gevonniste personen. Zoals gezegd, komen er binnenkort vier verdragen bij. Dat was na een selectie van de landen. Op dit moment lopen er geen verdere onderhandelingen. Dat is de positie van Nederland.

Dit was mijn antwoord in eerste termijn.

De heer De Wit (SP):

Kan de minister nog even ingaan op het punt dat ik aan de orde heb gesteld? Uitgangspunt van dit verdrag is de voortgezette behandeling, met de nuance dat de straf niet boven ons maximum mag uitkomen. Voortgezette tenuitvoerlegging betekent in de meeste gevallen langer dan normaal, langer dan ons gemiddelde "tarief"; laat ik het zo zeggen. Waarom zetten wij de straf niet om naar Nederlandse maatstaven, maar dan zodanig dat je daar altijd zes maanden bij optelt? Als het gemiddelde vijf jaar zou zijn, om maar wat te noemen, zou je kunnen zeggen: wij zetten de straf om naar vijf jaar plus zes maanden, zodat er in ieder geval altijd een resocialisatiemogelijkheid is. Zo creëer je de mogelijkheid van resocialisatie in Nederland, wat naar eigen zeggen van de minister beter is dan iemand een straf te laten uitzitten, hem naar Nederland te laten terugkeren en dan verder niets.

Minister Opstelten:

Dat is niet de keuze die wij hebben gemaakt in alle onderhandelingen en verdragen. Ik denk dat wij moeten vasthouden aan de lijn zoals die is. De heer De Wit spreekt over de toekomst. Ik denk dat dit voor de landen zelf het beste zal werken.

De heer De Wit (SP):

De minister zegt dat hij onder anderen de heer Recourt nog een antwoord zal geven op de vraag die de heer Recourt heeft gesteld over de voortgezette behandeling. Kan de minister dan een keer naar dat aspect kijken? Is het mogelijk een andere systematiek te volgen? Dan hebben wij de zekerheid van resocialisatie, waar de minister zelf zo veel belang aan hecht.

Minister Opstelten:

Nee. Het is een penitentiaire maatregel. Daarover moeten wij het eens zijn. Ik vind het belangrijk om de resocialisatie van de gedetineerde te bevorderen en daardoor recidive te voorkomen. Op het moment van de omzetting is de veroordeelde al in Nederland, dus dan is er geen weigering meer mogelijk. Dat wil ik nog een keer zeggen. Het wordt omgezet en dat wordt aan Peru gemeld voor de overbrenging. Dan beslist men.

De voorzitter:

Dit is de laatste keer dat u mag interrumperen, mijnheer De Wit.

De heer De Wit (SP):

Bij omzetting moet je een zodanige oplossing kiezen dat de omzetting resocialisatie mogelijk maakt. Dat is het punt.

Minister Opstelten:

Dat begrijp ik, maar op het moment van omzetting is de veroordeelde al in Nederland en kan er dus geen weigering meer plaatsvinden. Dat is de kern.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer De Wit nogmaals wil interrumperen, maar ik had gezegd dat het de laatste keer was. Hij kan proberen om een en ander in tweede termijn via een motie te regelen; ik hoor dat hij dat inderdaad van plan is.

Ik zie dat er behoefte is aan een korte tweede termijn. Het woord is aan de heer Taverne.

De heer Taverne (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitvoerige beantwoording. Ik dank hem ook namens de VVD-fractie voor zijn toezegging om voor 1 januari dit jaar een reactie te geven op de vraag in hoeverre en op welke manier de reiskosten door de gedetineerden zelf kunnen worden voldaan.

De voorzitter:

Excuses, u bedoelt 1 januari 2014 en niet 1 januari van dit jaar.

De heer Taverne (VVD):

U hebt gelijk. Dank u wel voor de correctie. Ik wil tot slot nog maar even benadrukken dat wat mijn fractie betreft het goed is dat we dit debat hebben gevoerd. Ik denk dat niet alleen het verslag en de nota naar aanleiding van het verslag maar ook dit debat hebben laten zien dat er nog voldoende vragen waren die een debat met de minister rechtvaardigen. Dat onderschrijft nog maar eens het punt dat mijn fractie al op eerdere momenten heeft gemaakt: dat er scherp moet worden gekeken naar verdragen die de Kamer ter stilzwijgende goedkeuring worden voorgelegd. Wat mij betreft, is het goed dat we dit debat hebben gevoerd.

De heer Sjoerdsma (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen. Ik heb toch nog een verhelderende vraag. De minister zegt eigenlijk dat de gedetineerden in Peru een keuze hebben. Of ze kiezen voor die semilibertad of ze kiezen voor de WOTS-procedure. De minister zegt ook dat het kabinet sinds Balkenende IV geen poging heeft willen ondernemen om die semilibertad onder het WOTS-verdrag te vouwen. Ik heb toch nog even onderzoek gepleegd. In 2008 zei minister Verhagen letterlijk: het is geen reële optie voor gedetineerden in Peru om een verzoek tot semilibertad niet in te dienen, gezien de omstandigheden in de gevangenissen. Daarmee bestaat de door minister Opstelten geschetste keuze tussen semilibertad en een WOTS-procedure feitelijk niet. Daarmee lijkt ook het kabinet van standpunt te zijn veranderd. Ik hoor derhalve graag alsnog een nadere verheldering op dit punt.

De voorzitter:

De heer Recourt ziet na onderhandelingen met mij over zijn interrupties af van deze tweede termijn.

Het woord is aan de heer De Wit.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik begrijp dat het standpunt van de minister met betrekking tot de keuze tussen semilibertad en het verdrag vooral te maken heeft met het feit dat semilibertad betekent dat iemand niet meer gedetineerd is. Semilibertad is te vergelijken met een voorwaardelijke invrijheidsstelling naar Nederlandse maatstaven. Omdat dit het geval is, is het verdrag niet van toepassing. Ik leg mij daarbij neer als de minister nogmaals bevestigt dat dit juist is.

Mijn tweede punt betreft de discussie die we zojuist hebben gevoerd. Voortzetting van de straf met uiteindelijk dat ingebouwde maximum betekent dat iemand naar Nederland komt zonder dat er sprake kan zijn van resocialisatie. Mijn vraag was of je niet zou kunnen kiezen voor een omzetting naar een zodanige straf, die in Nederland wordt uitgezeten, dat resocialisatie mogelijk wordt gemaakt. Ik dien op dit punt de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland streng blijft vasthouden aan de eis dat een gedetineerde Nederlander in het buitenland slechts voor overbrenging naar een Nederlandse gevangenis in aanmerking komt bij een strafrestant van vier tot zes maanden, vanwege het belang van resocialisatie;

constaterende dat het vasthouden aan deze eis van het strafrestant ertoe leidt dat Nederlanders vrijwel steeds in de buitenlandse cel blijven zitten, waarmee het belang van de resocialisatie in het geheel niet gediend is;

verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken om minder streng vast te houden aan de eis van het strafrestant, bijvoorbeeld door buitenlandse straffen zodanig om te zetten dat er steeds sprake is van een strafrestant van enkele maanden dat dan in Nederland gebruikt kan worden om de gedetineerde voor te bereiden op terugkeer in de samenleving, over dat onderzoek de Kamer te berichten en met voorstellen te komen waardoor meer gedetineerde Nederlanders in het buitenland gebruik kunnen maken van de verdragen inzake overbrenging van gevonniste personen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (33486 (R1994)).

Voor de goede orde wijs ik erop dat de motie niet voldoende ondersteund kon worden, omdat er te weinig leden aanwezig zijn. De heer De Wit had verzuimd om voldoende hulptroepen te mobiliseren. Ik heb dit bij wijze van uitzondering opgelost door als voorzitter ook mijn hand op te steken.

De heer Recourt (PvdA):

De motie van de heer De Wit ligt sterk in lijn met de verzoeken die ik aan de minister heb gedaan, omdat ik namelijk wil dat de volledige straf wordt uitgezeten om die overbrenging mogelijk te maken. Immers, het verdampt op het moment dat we Nederlandse drugs … Nu heeft de minister al toegezegd dat hij op mijn verzoek een brief zal sturen, al weet ik niet precies meer vóór welk debat. Er komt in ieder geval een standpunt van het kabinet. Wellicht kunnen wij dit combineren.

De heer De Wit (SP):

Dat was ook de teneur van mijn laatste interruptie van daarnet. Ik heb er al op gewezen dat de minister u al een toezegging heeft gedaan. Mijn verzoek ligt iets anders, maar wat mij betreft zou dat erbij kunnen worden betrokken. Dat ben ik met u eens.

De voorzitter:

Maar was de impliciete vraag van de heer Recourt niet of u uw motie nu al zou willen terugnemen?

De heer Recourt (PvdA):

Ik kan mij voorstellen dat de minister dat eerst zelf moet zeggen maar dan is inderdaad de impliciete vraag of wij een en ander niet zullen combineren.

De heer De Wit (SP):

Ik wacht het antwoord van de minister af. Dan zal ik vervolgens laten weten wat ik met de motie zal doen.

De voorzitter:

In dit debat nog?

De heer De Wit (SP):

Ja.

De voorzitter:

Uitstekend. Dank u zeer. U was de laatste spreker. Dan schors ik de vergadering voor enkele ogenblikken zodat de minister zich nog kort met zijn ambtelijke achterban kan verstaan.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Er zijn nog twee vragen overgebleven. Tegen de heer Sjoerdsma zeg ik voor alle duidelijkheid dat er nog geen verdrag was op het moment dat de heer Verhagen die uitspraak deed. Ik dacht dat hij die uitspraak deed in 2009. Wat dat betreft, hebben wij wel de lijn doorgetrokken. Natuurlijk gaat het hierbij om de vrije wil van de gedetineerde. Hij bepaalt of hij vraagt om semilibertad of dat hij een beroep doet op de WOTS. Dat is de kwestie. Er is nog geen verdrag, dus op dit moment is het logisch dat hij om semilibertad vraagt. Wat dat betreft is de lijn doorgetrokken. De heer Sjoerdsma heeft dat snel op tafel gelegd. Het was echter de achtergrond voor mijn antwoord.

In reactie op de vraag van de heer De Wit, zeg ik dat we alles willen bekijken. Ik heb de heer Recourt toegezegd dat die brief er komt. Waar ik echter niet onderuit kan, is het feit dat niet de overheid bepaalt hoe een straf die in Peru is opgelegd, wordt omgezet in een Nederlandse straf. De rechter bepaalt dat. We kunnen niet zomaar zes of vier maanden optellen bij een straf zodat we altijd zeker zitten. Dat kan niet. Daarom moet ik de motie-De Wit op stuk nr. 10 ontraden, anders zouden we echt onduidelijk zijn. Ik heb met de heer Recourt afgesproken om de verschillende zaken goed op een rijtje te zetten, zonder de lopende procedures te frustreren. We zullen de kern van wat de heer De Wit wil binnen de stelsels meenemen. Maar ik moet de motie ontraden, want die is daar toch mee in strijd.

De heer De Wit (SP):

Even voor de duidelijkheid: wat zegt de minister nu? Omzetting betekent in mijn optiek dat in ieder geval wordt bezien wat de straf is die in Nederland normaal gesproken wordt opgelegd. Dit betekent dus niets anders dan dat je de buitenlandse strafmaat voor het buitenlandse vonnis aanpast aan Nederland. Ook al betreft het een rechterlijke uitspraak, dan pas je die toch aan de Nederlandse maatstaven aan. Je pleegt dus inbreuk op dat vonnis. Dat is dan toch in strijd met wat u zegt? Met andere woorden, bij die omzetting kun je kiezen welke strafmaat naar Nederlandse maatstaven in het desbetreffende geval wenselijk is. Bent u bereid om te onderzoeken of dat een mogelijkheid is? Dat is explicieter dan een aantal dingen op een rij zetten.

Minister Opstelten:

Nee, dat kan ik niet, want uiteindelijk is het gewoon de rechter die dit bepaalt. Dat doe ik niet. Ik kan ook niet onderzoeken of de rechter dit zou willen bepalen. Dat systeem moeten wij vasthouden. Het gaat bij u om iets anders, namelijk dat je de zes maanden op een of andere manier in beeld houdt, opdat niet om die reden een omzetting of een voortzetting zou worden gefrustreerd. Dat is een punt dat in de kern, zo heb ik begrepen, ook de heer Recourt in gedachten heeft. Wij gaan daarnaar kijken. Als u zich bij die toezegging kunt aansluiten, dan kunt u de motie intrekken en hoef ik haar niet te ontraden.

De heer De Wit (SP):

De minister heeft de motie al ontraden, maar ik beraad mij nog even op zijn antwoord. Dit betekent dat ik uiterlijk voor de stemmingen laat weten wat ik met de motie doe.

De voorzitter:

Voor alle duidelijkheid, voor mij en voor de Handelingen: de minister heeft de aanneming van de motie ontraden. De heer De Wit heeft haar ingediend en handhaaft deze tot nader order.

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van dit debat. Ik dank de minister voor zijn aanwezigheid.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemmingen vinden volgende week dinsdag plaats.

De vergadering wordt van 17.55 uur tot 18.40 uur geschorst.

Naar boven