29 Implementatiewet richtlijn consumentenrechten

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Boeken 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet handhaving consumentenbescherming en enige andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 304/64) (33520).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Veiligheid en Justitie van harte welkom.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Wat de VVD betreft wordt de consumentenbescherming met de Implementatiewet richtlijn consumentenrechten op een voldoende en adequaat niveau gebracht. In het verleden hadden wij heel goede redenen om op te komen voor de belangen van de consument. Ik denk dan bijvoorbeeld aan uiterst agressieve marketing door sommige bedrijven. Nu past ons een volgende zorg. Laten wij ervoor waken dat de balans naar de andere kant doorslaat en de ondernemer onnodig zwaar wordt belast en gehinderd in het ondernemen en concurreren. Met andere woorden, laten wij voorkomen dat de consument uiteindelijk het deksel op de neus krijgt met een consumentenbescherming die alleen maar kostenverhogend werkt.

In dat kader stel ik mijn eerste vraag aan de minister. De VVD verneemt graag welke initiatieven op het gebied van consumentenbescherming, ook Europees, verder nog op ons afkomen. Wij dringen er bij de minister op aan om terughoudend te zijn in het uitspreken van enthousiasme voor allerlei opkomende initiatieven. Laat eerst deze wet tot zijn recht komen. Is de minister daartoe bereid en wil hij toezeggen om de Kamer hierover vroegtijdig te informeren?

Mijn excuses, maar ik vervolg mijn bijdrage met een paar technische vragen. Die ontleen ik voor een deel aan de uitvoerige schriftelijke beantwoording van de minister, waarvoor ik hem overigens dank. Ik kom allereerst op de schriftelijkheidseis van per telefoon gesloten overeenkomsten. Wij hebben daar in deze Kamer eerder over gesproken. De VVD heeft op zijn zachtst gezegd gemengde gevoelens over het nut en de noodzaak daarvan. De consument kan nu namelijk ook een overeenkomst ontbinden. Zo'n schriftelijke bevestiging is dan wat dubbelop. Maar goed, wij hebben het daarover gehad en ik leg mij erbij neer dat een Kamermeerderheid dit wenst.

Ik heb nog wel twee vragen. Zo vraag ik mij af of het gebruik van de optie niet leidt tot onwenselijke niveauverschillen tussen lidstaten in de uitwerking van de richtlijn. Hoe taxeert de minister het risico dat Nederland op dit punt in Europa uit de pas gaat lopen? En wil de minister dit aspect, met name vanwege de administratieve lasten voor het bedrijfsleven, nauwlettend monitoren? Ik vraag mij ook af waarom gekozen is voor de sanctie van nietigheid in plaats van vernietigbaarheid, als niet aan de schriftelijkheidsvereiste wordt voldaan. Welke meerwaarde heeft nietigheid in relatie tot de belangen van de consument, met name als het rechtszekerheid betreft? Op een nietige overeenkomst kan namelijk geen beroep worden gedaan, terwijl de consument mogelijk gewoon dacht een rechtsgeldige overeenkomst te zijn aangegaan en daar ook een beroep op zou willen doen.

Ik stipte al de lastenverzwaring voor het bedrijfsleven aan. Een andere kwestie in dat verband betreft de verplichting om de consument een modelformulier te sturen, aan de hand waarvan de consument een overeenkomst kan ontbinden. Het betreft bijvoorbeeld een schriftelijke, digitale bevestiging van het aangaan van een overeenkomst. In hoeverre is het mogelijk om in het aanmeldproces middels een digitale bevestiging een verwijzing op te nemen naar de website van de leverancier, waarop duidelijk en zichtbaar een link staat naar dat verplichte modelformulier? De consument heeft dan toegang tot dat formulier — de consument hoeft dat formulier overigens niet te gebruiken, want het kan ook telefonisch — en de lastenverzwaring wordt beperkt. Graag krijg ik hierop een inhoudelijke reactie.

Ten slotte heb ik nog een vraag over koop op afstand. Horen daar ook aankopen bij die voorafgegaan zijn door een uitvoerige uitleg over een aanstaande aankoop in een "fysieke" winkel, vaak op initiatief van de consument, maar waarbij de definitieve bevestiging op afstand via het internet plaatsvindt? Moet zo'n order beschouwd worden als een overeenkomst buiten verkoopruimte, dus koop op afstand met alle herroepings- en zichttermijnen, of juist niet? Dergelijke situaties doen zich met name voor in de meubelbranche en de modebranche, waar de consument zich laat voorlichten over bepaalde artikelen maar de definitieve keuze thuis maakt. Graag hoor ik hierop een reactie van de minister. Het zou jammer zijn als de conclusie is dat, als voor een nogal omslachtige oplossing wordt gekozen, de consument toch weer naar de winkel moet om daar definitief zijn keuze te bevestigen. Ziet de minister mogelijkheden om dat te voorkomen?

De heer Verhoeven (D66):

Voorzitter. Webwinkels zijn booming, ondanks de economische crisis. Deze markt groeit dit jaar alleen in ons land al met 8% en komt daarmee op een totaalomzet van 10,5 miljard euro. D66 vindt het belangrijk dat zo'n grote markt goed werkt en dat die dus open en transparant is, met eerlijke concurrentie, waarbij de klant koning is.

Om dit goed te regelen, bespreken wij vandaag de Implementatiewet richtlijn consumentenrechten. D66 is positief over het doel van deze wet, kan ik de minister van Veiligheid en Justitie nu al melden. De bescherming van consumentenrechten, het terugdringen van verschillen in regelgeving tussen landen en het vergroten van consumentenvertrouwen in grensoverschrijdende handel zijn stappen vooruit. Daarom kan mijn fractie deze wet op hoofdlijnen steunen, maar ik heb nog wel een paar vragen.

Allereerst heb ik een vraag over de bedenktijd bij deelleveringen. In de beantwoording schrijft de minister aan de Kamer dat hij zich hiervoor hard heeft gemaakt in Europa, maar zonder resultaat. De eerstvolgende mogelijkheid om het alsnog goed te regelen is pas bij de evaluatie van de Europese richtlijn, schrijft hij ook. Kan de minister toezeggen dat hij zich in Europa sterk maakt voor een zo spoedig mogelijke evaluatie van deze richtlijn, zodat hij op korte termijn een herkansing krijgt om dit punt alsnog in orde te maken?

Ten tweede maakt mijn fractie zich zorgen of wij met deze wet niet het gevaar lopen dat wij het paard achter de wagen spannen. Is deze wet voldoende bestand tegen de razendsnelle digitale ontwikkelingen die de actualiteit en daarbij de geldende wetgeving vanuit de Kamer en Europa vaak inhalen? Het schriftelijkheidsvereiste, waarover de meneer van de VVD het ook al had, is bijvoorbeeld een punt. Het mag nu ook digitaal, net als de SEPA-incasso vanaf 2015, maar de vraag is of de wet bestand is tegen het toenemende koopgedrag via tablet en smartphone. En hoe zit het met de informatieverplichting op het kleine scherm van de smartphone?

De voorzitter:

U bedoelde overigens collega Van Oosten, neem ik aan.

De heer Verhoeven (D66):

Ik bedoel inderdaad de heer Van Oosten van de VVD, ja. Excuus.

Meer algemeen vraag ik aan deze digitaal over het algemeen zeer moderne minister om een zo technologieneutraal mogelijke manier van wetgeving te hanteren en steeds op die manier naar dit soort wetten te kijken. Over het algemeen gaat de technologische ontwikkeling sneller dan de wetgeving.

Tot slot heb ik een aantal losse vragen. Hoe zit het precies met de bestelknop? Klopt het dat veel webwinkels deze moeten aanpassen vanwege de strenge nieuwe eisen? En gelden deze eisen voor alle dragers, dus ook voor tablets, smartphones en andere digitale dragers? Als dat het geval is, hoe gaat daar dan op worden gehandhaafd? Kan de minister ook uitleggen wat de status is van het modelformulier voor herroeping? Ook dat sneed de heer Van Oosten aan. Is dit modelformulier verplicht of niet? Als het dat wel is, is het dan zo breed dat het toepasbaar is in alle gevallen?

Zoals gezegd, kan D66 deze wet op hoofdlijnen steunen. Wij kijken natuurlijk altijd graag verder vooruit. Wij zijn bovendien enkele problemen met implementatie en handhaving. Ik hoor graag de reactie van de minister op die onderdelen van mijn inbreng.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA):

Voorzitter. Goede bescherming van consumenten is goed voor iedereen, natuurlijk voor de consument, maar ook voor de ondernemer. Als consumenten weer vertrouwen hebben dat wat zij kopen, ook op afstand, goed geregeld is, doet dat de verkoop van zaken zeer goed. Daar zal onze premier ook blij mee zijn. Ik ben heel dankbaar dat de minister zo uitgebreid is ingegaan op onze vragen. Dat was zeer verhelderend. De PvdA-fractie is erg blij met het wetsvoorstel. Het is duidelijk dat dit kabinet, mede op ons verzoek, echt zijn best heeft gedaan in Europa om een hoog niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen. Er vinden steeds meer verkopen over de grens plaats. Dan is het gewoon belangrijk dat de consumentenbescherming goed en overal gelijk is.

We zijn ook heel blij dat geregeld wordt dat een overeenkomst die gebaseerd is op onjuiste informatie in de meeste gevallen vernietigbaar is. Dat stond in de motie van mijn collega Jeroen Recourt (32320, nr. 3). We zijn heel blij dat die motie verwerkt is in deze wet. We zijn ook erg blij met dat schriftelijkheidsvereiste. Dat houdt in dat een koop schriftelijk moet worden bevestigd. Dat stond in de motie van mevrouw Aasted Madsen-Van Stiphout van het CDA (27879, nr. 29). Ik had die ook ondertekend, evenals mevrouw Gesthuizen. Ook die motie is verwerkt in de implementatie van de richtlijn. Wij zijn daar erg blij om.

Ik heb nog een paar vragen voor de minister, onder meer over dat schriftelijkheidsvereiste. Waarom is dat niet van toepassing op een eenmalige dienst? De regering geeft in de nota naar aanleiding van het verslag een argument dat niet helemaal sluitend is. De regering zegt namelijk dat de consument een minder groot financieel risico loopt. Dat hangt echter af van het bedrag dat daarmee gemoeid is. Een paar honderd euro voor een eenmalige dienst is voor heel veel mensen vreselijk veel geld. Wil de minister overwegen om de eenmalige dienst onder dat schriftelijkheidsvereiste te laten vallen, bijvoorbeeld boven een bepaald bedrag? Wij komen zo meteen te spreken over het bedrag van €50. Dat is best veel geld voor mensen. Dat zou een net bedrag zijn.

Een andere kwestie betreft de gemengde overeenkomst, van diensten en zaken. Die valt ook niet onder het schriftelijkheidsvereiste. Daarbij zijn ook vraagtekens te zetten. Wat gebeurt er als consumenten wel de zaak willen hebben, zoals de elektrische auto, maar niet de dienst die erbij verkocht wordt? Wat gebeurt er als de consument ongewild een overbodige dienst erbij krijgt? Ook op dit punt lijkt het schriftelijkheidsvereiste logisch. Het lijkt ons ook simpel om dat te laten gelden voor al dat soort aankopen.

Bij vernieuwing en verlenging van overeenkomsten, zelfs als nieuwe diensten aan het contract worden toegevoegd of er een hogere prijs wordt gevraagd, mag ervan uit worden gegaan dat het initiatiefwetsvoorstel van mijn collega Van Dam van toepassing is. Dat houdt in dat men elk jaar opnieuw een abonnement kan opzeggen, met een opzeggingstermijn van een maand. Dat klopt toch nog?

Ik stel graag nog een vraag over de taalvoorschriften. Met de richtlijn wordt Nederland de mogelijkheid geboden om taalvoorschriften op te leggen aan overeenkomsten. Daar wordt echter geen gebruik van gemaakt. Het zou geen kop zijn op de wet om die voorschriften op te leggen. Betekent een en ander dat het schriftelijkheidsvereiste of de informatie over de ontbindingsmogelijkheid in het Chinees kan worden aangeboden? Uiteraard zullen de meeste consumenten dat niet begrijpen en ik neem aan dat zij ook niet weten hoe zij in het Chinees een handtekening moeten zetten, maar toch. De regelgeving zal dan geen effect hebben. Kan de minister aangeven waarom hij geen taaleis heeft opgenomen terwijl andere landen dat wel doen?

Ik kom op mijn belangrijkste punt: de grens van €50 bij colportage. Waarom is er een drempel opgeworpen van €50? Het gaat om een kwart van alle transacties: 225.000. Die drempel hoeft niet van de richtlijn. Mijn fractie heeft gevraagd of andere landen gebruikmaken van die mogelijkheid. Of stellen andere landen juist dat elk bedrag, ongeacht of het om €10 of €100 gaat, valt onder de nieuwe colportageregels? Er zijn twee goede redenen om dat bedrag van €50 te schrappen. De eerste is gewoon simpelheid: waarom zou je een grens bepalen in al die regels? Laat duidelijk zijn voor elke ondernemer en consument dat op elk bedrag de eisen van de colportagewetgeving van toepassing zijn. De tweede reden betreft de zwakkere consument. We kennen allemaal de verhalen van de ondernemer die vaak oudere mensen verleidt om in een bus te gaan zitten. Hen wordt een gratis reisje voorgespiegeld maar zij worden vervolgens in de bus onder druk gezet om de meest vreselijke producten te kopen, boven en onder de €50. Met het schrappen van die grens zou dergelijk misbruik van consumenten nog meer aan banden worden gelegd. Het vervallen van die grens van €50 zou een goede stok achter de deur zijn voor alle pannensets en matrassen die onnodig worden aangesmeerd aan arme, zwakkere consumenten.

Ik wil nog even doorgaan over dat voorbeeld, want die ondernemers blijven komen met hun busreisjes. In artikel 230h of i — ik weet het niet meer uit mijn hoofd — staan de definities van de verkoopruimte. Ik wil even zeker stellen wat nu de definitie is. Wij willen namelijk niet het risico lopen dat een loods waar snode ondernemers die elke keer weer mazen in de wet vinden, de mensen van dat busreisje heen sturen, ook kan worden gedefinieerd als verkoopruimte door er bijvoorbeeld een plakker op te plakken. Kan de wet wel of niet worden omzeild?

Ik heb nog een laatste vraag over het handelsverkeer tussen ondernemers onderling. Het kabinet wil een beperkt aantal bepalingen uit deze consumentenwet van toepassing laten zijn op het handelsverkeer tussen ondernemers. Daar vragen wij allang naar, omdat wij zien dat grote ondernemers vaak kleine ondernemers met misleidende informatie onder druk zetten. Aan welke bepalingen denkt de minister daarbij? De PvdA-fractie denkt in eerste instantie aan misleidende acquisitiepraktijken. De minister wil aanhaken bij initiatiefwetgeving van de Europese Commissie, maar zoals bekend kan dat jaren duren. Overweegt de minister om dat misschien eerder in Nederland van toepassing te laten zijn?

De voorzitter:

Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. Ik schors de vergadering ruim vijf minuten om de minister in staat te stellen, zijn antwoord voor te bereiden. Er zijn nogal wat technische vragen gesteld.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Opstelten:

Mijnheer de voorzitter. Ik ben verheugd dat wij vandaag spreken over het wetsvoorstel waarmee de richtlijn consumentenrechten wordt geïmplementeerd. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun bijdrage. De richtlijn en het wetsvoorstel brengen voordelen mee voor zowel consument als handelaar. Het wordt voor Nederlandse handelaren makkelijker om producten en diensten te verkopen aan consumenten uit andere EU-landen. De Kamerleden hebben dat ook erkend. De Nederlandse consument kan erop vertrouwen dat hij in Nederland en de rest van de EU een gelijke bescherming geniet en wel een hoog niveau van consumentenbescherming.

Ik ga graag in op de vragen in de volgorde waarin ze zijn gesteld. De heer Van Oosten vroeg of ik bereid ben tot terughoudendheid in het enthousiasme bij initiatieven uit Brussel. Het is voor mij altijd moeilijk om überhaupt terughoudend te zijn in mijn enthousiasme, maar bij initiatieven uit Brussel zal ik het enthousiasme laten gelden indien daar aanleiding toe bestaat. Zeker ben ik bereid nieuwe initiatieven uit Brussel over consumentenrecht kritisch te bezien. Met deze richtlijn hebben wij een grote stap in de harmonisatie gezet.

Het laatste initiatief betreft een herziening van de bestaande richtlijn pakketreizen. Die moet reizigers beter beschermen. De Kamer is daarover geïnformeerd via een BNC-fiche. Daarin hebben wij een negatief oordeel over de proportionaliteit uitgesproken, omdat wij vinden dat het voorstel te ver gaat. Andere Commissievoorstellen over het consumentenrecht zijn bij mijn weten niet in aantocht. Uiteraard zal de Kamer op de gebruikelijke wijze, via een BNC-fiche, tijdig worden geïnformeerd over nieuwe voorstellen.

De volgende vraag van de heer Van Oosten was of het gebruik van het schriftelijkheidsvereiste niet leidt tot onwenselijke verschillen in de uitwerking van de richtlijn tussen lidstaten. Gaat Nederland op dit punt in Europa uit de pas lopen? Het gaat hier om de introductie van de schriftelijke bevestiging van een overeenkomst voor een beperkt aantal, waaronder gas en water, waarbij ook nog sprake is van nieuwe contracten. We maken daarbij gebruik van een optie die de richtlijn zelf biedt. We geven binnen het richtlijnkader consumenten wat meer bescherming. Ik zie daarin geen grote inbreuk op de goede werking van de interne markt. Het komt wel vaker voor dat het recht van de EU-landen op kleine onderdelen uiteen loopt. Over de uit de pas lopen wil ik niet spreken, nu de richtlijn zelf de ruimte laat.

Waarom is bij het schriftelijkheidsvereiste gekozen voor de sanctie van nietigheid in plaats van vernietigbaarheid? Het gaat om een vormvoorschrift, om een echt juridisch punt. Een overeenkomst die telefonisch wordt aangegaan, komt pas daadwerkelijk tot stand na een schriftelijke of digitale bevestiging. In ons vermogensrecht is voor dit soort voorschriften de sanctie van nietigheid gebruikelijk. Ik doel op artikel 39 van Boek 3 BW. Ik zie de heer Van Oosten direct knikken; dat heb ik dus goed uit mijn hoofd aangegeven. Voor de consument heeft dit als voordeel dat de rechter de nietigheid van de overeenkomst zelfstandig kan vaststellen. De consument hoeft er in een procedure dus niet zelf expliciet een beroep op te doen.

De heer Van Oosten ging in op het feit dat de handelaar de consument een modelformulier moet zenden, waarmee hij het contract binnen veertien dagen kan ontbinden. Voldoet de handelaar hieraan wanneer hij ter bevestiging van de aankoop verwijst naar een link op zijn website? Ook de heer Verhoeven sprak daarover. Wat het moment betreft waarop het formulier moet worden verstrekt noem ik twee punten. De handelaar moet dit doen voordat de overeenkomst gesloten wordt. Hij is dus te laat wanneer hij dit pas doet in de bevestiging van de aankoop.

Over de manier waarop de handelaar het formulier kan verstrekken twee punten. Bij overeenkomsten op afstand kan de handelaar dit doen door het formulier via een link op zijn site ter beschikking te stellen. Voorwaarden zijn wel dat de handelaar de consument uiteraard uitdrukkelijk naar de link verwijst en dat de link actief blijft. De consument moet er na de aankoop nog steeds bij kunnen. Bij overeenkomsten gesloten buiten de verkoopruimte moet de handelaar het formulier op papier verstrekken. Hij kan het ook mailen, maar alleen als de consument daarmee instemt.

De heer Van Oosten noemde het voorbeeld dat de consument over een aankoop eerst uitvoerig overleg heeft gepleegd met de handelaar in de winkel. Vervolgens gaat hij naar huis en verzendt de definitieve aankoopbevestiging via het internet. Is dan nog steeds sprake van een aankoop op afstand? Nee, dit is geen overeenkomst op afstand. Er is alleen sprake van een overeenkomst op afstand wanneer het hele aankoopproces heeft plaatsgevonden op afstand, dus bijvoorbeeld via het internet of de telefoon. Dat is hier niet zo. Vooraf heeft immers een bezoek aan de winkel plaatsgevonden, waarbij de handelaar en de consument uitgebreid over de aankoop hebben gesproken.

De heer Verhoeven zei dat handelaren zich zorgen maken over de ontbindingsmogelijkheid voor een bestelling van meerdere producten die niet tegelijkertijd geleverd worden, en vroeg wat ik daaraan ga doen. Ga ik daar in Brussel nog nader op aandringen? De richtlijn is op dit punt duidelijk en laat geen ruimte voor nadere uitleg. Ik begrijp zijn zorgen. Dit betekent niet dat ik geen oog heb voor de zorgen van de branche. Op Europees niveau is hiervoor aandacht gevraagd. Ik zal mij ervoor inzetten dat dit punt bij de evaluatie van de richtlijn wordt meegenomen. Ik zal altijd goed timen wanneer ik dat doe, want het heeft niet zo veel zin om dit zomaar te doen in de Brusselse arena. De vraag was of wij de evaluatie vervroegen. Dat heb ik goed begrepen, maar ik moet er wel eerst een timing voor vinden, anders weet ik nu het antwoord wel. Ik kan het wel roepen, omdat ik dan keurig de vraag van de heer Verhoeven heb beantwoord en dan keurig zeg dat ik het geroepen heb, maar dat heeft geen zin. Ik heb ook direct toen ik iets riep, antwoord gekregen. Het is soms hetzelfde als het stellen van Kamervragen. Je krijgt antwoord. Als je in Brussel een vraag stelt, krijg je ook antwoord. Het is een kwestie van timen. Het is duidelijk dat wij op dezelfde lijn zitten qua inhoud. Heb daar vertrouwen in. Wij zullen daar scherp naar kijken.

De voorzitter:

Als dat helpt voor het vermijden van een eventuele tweede termijn, dan kan de heer Verhoeven interrumperen. Ik zie dat het zo al helder voor hem is.

Minister Opstelten:

In de tweede termijn zal mijn antwoord precies hetzelfde zijn, voorzitter.

De voorzitter:

Die komt er dus ook niet.

Minister Opstelten:

Nee, daarom. Dat is ook verstandig.

Moeten ondernemers hun bestelknop aanpassen? Nee, zoals ik eerder al zei, wordt in de regeling rekening gehouden met de digitale realiteit.

De heer Verhoeven vroeg of het kabinet zo veel mogelijk technologieneutrale wetgeving wil maken. Ik zou haast zeggen: vanzelfsprekend. De heer Verhoeven kent mij op dit punt. Dat bevordert de duurzaamheid van onze wetgeving. Anders komen wij elkaar zeker tegen, de heer Verhoeven en zijn kennis op dit terrein kennende. Ik zie altijd uit naar dat debat.

De heer Verhoeven vroeg of de nieuwe regeling geschikt is voor de aankoop met de smartphone en dergelijke. Ja, in de regeling wordt rekening gehouden met de digitale realiteit en de moderne communicatiemiddelen. Zij is dus proof wat die punten betreft. Daar kijk ik inderdaad nadrukkelijk naar. Dit zie je onder meer bij de informatieregels. Die zijn hierop afgestemd. Ik dank de heer Verhoeven trouwens voor de vraag daarover, want die geeft ook duidelijkheid in de Handelingen.

De heer Verhoeven vroeg ook of de modelformulieren voor de informatie verplicht zijn. Nee, de handelaar mag het modelformulier gebruiken, maar is daartoe niet verplicht. Wel moet hij de consument uiteraard goed informeren. Dat is de crux.

De heer Verhoeven heeft tot slot gesproken over de handhaving. Die gaat binnen het consumentenrecht natuurlijk vanuit een duaal handhavingssysteem naar een bestuursrechtelijk systeem. De ACM, de Autoriteit Consument & Markt, is daarvoor de bevoegde autoriteit. Het gaat dus duidelijker worden.

Mevrouw Vos heeft een aantal vragen gesteld, in eerste plaats over de schriftelijkheidseis. Waarom geldt de schriftelijkheidseis maar voor zo'n beperkt aantal overeenkomsten? Die zou voor veel meer overeenkomsten moeten gelden, zoals de eenmalige dienst, de consumentenkoop en de gemengde koop. Ik heb de consument bescherming willen bieden. Ik heb echter ook nadrukkelijk oog voor de regeldruk in het bedrijfsleven. Vanwege de nalevingskosten hebben wij besloten de maatregel alleen te laten gelden voor overeenkomsten waarvan wij weten dat zich daar in de praktijk sinds jaar en dag problemen bij voordoen. Dat blijkt ook uit de meldingen bij de ConsuWijzer. De overeenkomsten waar het om gaat, zijn overeenkomsten voor het geregeld leveren van diensten en overeenkomsten voor het geregeld leveren van elektriciteit, water, gas en stadsverwarming. Dat blijkt duidelijk. Consumenten klagen erover dat zij na een telefoongesprek ongewild naar een andere aanbieder zijn overgezet. Zonder schriftelijke bevestiging is het voor de consument bij deze overeenkomsten niet zichtbaar dat hij een nieuw contract heeft gesloten. Ik zou deze bijzondere gevallen niet willen ondervangen door een bijna algehele eis tot schriftelijke bevestiging, waaraan vaak geen behoefte bestaat en waardoor het bedrijfsleven met onnodige lasten wordt opgezadeld.

Dan de vraag van mevrouw Vos over taalvoorschriften. De richtlijn geeft de mogelijkheid om taalvoorschriften op te leggen maar Nederland maakt hier geen gebruik van. Wij hebben hierover al in de nota naar aanleiding van het verslag — ik dacht op pagina 9 — gesproken. Wij stellen inderdaad geen taaleisen. Het is dus mogelijk dat een aanbieder zich van meerdere talen of bijvoorbeeld alleen van Duits of Engels bedient. Het is inherent aan de contractvrijheid dat de handelaar vrij is in zijn taalkeuze. Dat geldt omgekeerd natuurlijk ook voor de consument. Die zal niet gauw een contract aangaan als dat in een voor hem onbegrijpelijke taal is gesteld. Zo argeloos acht ik een consument niet. Kortom, er is keuzevrijheid voor handelaar en consument. In bepaalde grote stadswijken wil ik Chinees niet bij voorbaat uitsluiten. Ik ken een stad waar dat zou kunnen. Ik ben ervan overtuigd dat de praktijk ons hier het juiste midden zal wijzen.

Mevrouw Vos vraagt ook nog om schrapping van de €50-grens in artikel 6:230 van het Burgerlijk Wetboek. De richtlijn laat de lidstaten de mogelijkheid om aankopen voor minder dan €50 die buiten de verkoopruimte worden gesloten, uit te zonderen. Ik heb ervoor gekozen om gebruik te maken van deze optie, omdat het onevenredig zou zijn om dit te laten gelden voor de vele kleine aankopen van alle informatieplichtigen op basis van de richtlijn. Het gaat hierbij al gauw om naar schatting 225.000 contracten per jaar. Dat is grofweg 25% van het totale aantal en dat leidt uiteraard tot de nodige administratieve lasten. Het is ook een inzet van het kabinet om die lasten terug te brengen. Bovendien wordt hiermee aangesloten op de huidige Colportagewet, die al een drempelbedrag kent. Ik begrijp nu dat het amendement niet is ingediend. Dan heb ik daarover wat mij betreft niets gezegd. Ik heb daar wel iets over gezegd, maar daarna heb ik gezegd dat ik dat eigenlijk niet had moeten zeggen.

Mevrouw Vos vroeg of een overeenkomst die tot stand komt tijdens een verkoopexcursie, geldt als een buiten de verkoopruimte gesloten overeenkomst. Dit type overeenkomst valt inderdaad te kwalificeren als een buiten de verkoopruimte gesloten overeenkomst. De voorgestelde regeling is dan dus van toepassing.

Mevrouw Vos wees erop dat ook kleine ondernemers tegen soortgelijke problemen aanlopen als consumenten. Moeten zij niet een soortgelijke bescherming krijgen als consumenten? Uiteraard heb ik oog voor problemen van kleine ondernemers. Er is ons bekend dat zij in de praktijk vooral te maken hebben met acquisitiefraude en spookfacturen. Consumentenwetgeving biedt hiervoor echter geen soelaas; daar is deze wetgeving niet op toegesneden. Zo bevat consumentenwetgeving veel informatieverplichtingen die voor de onderlinge handel tussen ondernemingen niet relevant is. Een oplossing specifiek voor ondernemers heeft daarom mijn voorkeur, het liefst op Europees niveau. Bedrijven die spookfacturen of frauduleuze aanbiedingen versturen, werken vaak over de grenzen heen. De Europese Commissie heeft al aangekondigd dat de richtlijn tegen — mag ik het zo samenvatten? — misleidende marketingpraktijken wordt aangescherpt. Het voorstel wordt nog dit najaar verwacht. Het kabinet zal zich sterk maken voor een goede bescherming van ondernemers tegen misleidende acquisitiepraktijken. Overigens hebben de leden Gesthuizen en Van Oosten zeer onlangs een initiatiefvoorstel ter bestrijding van de acquisitiefraude ingediend. Het kabinet zal dat voorstel vanuit een positieve grondhouding bestuderen.

Tot slot … Nee, daarom. Dat is ook verstandig.

Moeten ondernemers hun bestelknop aanpassen? Nee, zoals ik eerder al zei, wordt in de regeling rekening gehouden met de digitale realiteit.

De heer Verhoeven vroeg of het kabinet zo veel mogelijk technologieneutrale wetgeving wil maken. Ik zou haast zeggen: vanzelfsprekend. De heer Verhoeven kent mij op dit punt. Dat bevordert de duurzaamheid van onze wetgeving. Anders komen wij elkaar zeker tegen, de heer Verhoeven en zijn kennis op dit terrein kennende. Ik zie altijd uit naar dat debat.

De heer Verhoeven vroeg of de nieuwe regeling geschikt is voor de aankoop met de smartphone en dergelijke. Ja, in de regeling wordt rekening gehouden met de digitale realiteit en de moderne communicatiemiddelen. Zij is dus proof wat die punten betreft. Daar kijk ik inderdaad nadrukkelijk naar. Dit zie je onder meer bij de informatieregels. Die zijn hierop afgestemd. Ik dank de heer Verhoeven trouwens voor de vraag daarover, want die geeft ook duidelijkheid in de Handelingen.

De heer Verhoeven vroeg ook of de modelformulieren voor de informatie verplicht zijn. Nee, de handelaar mag het modelformulier gebruiken, maar is daartoe niet verplicht. Wel moet hij de consument uiteraard goed informeren. Dat is de crux.

De heer Verhoeven heeft tot slot gesproken over de handhaving. Die gaat binnen het consumentenrecht natuurlijk vanuit een duaal handhavingssysteem naar een bestuursrechtelijk systeem. De ACM, de Autoriteit Consument & Markt, is daarvoor de bevoegde autoriteit. Het gaat dus duidelijker worden.

Mevrouw Vos heeft een aantal vragen gesteld, in eerste plaats over de schriftelijkheidseis. Waarom geldt de schriftelijkheidseis maar voor zo'n beperkt aantal overeenkomsten? Die zou voor veel meer overeenkomsten moeten gelden, zoals de eenmalige dienst, de consumentenkoop en de gemengde koop. Ik heb de consument bescherming willen bieden. Ik heb echter ook nadrukkelijk oog voor de regeldruk in het bedrijfsleven. Vanwege de nalevingskosten hebben wij besloten de maatregel alleen te laten gelden voor overeenkomsten waarvan wij weten dat zich daar in de praktijk sinds jaar en dag problemen bij voordoen. Dat blijkt ook uit de meldingen bij de ConsuWijzer. De overeenkomsten waar het om gaat, zijn overeenkomsten voor het geregeld leveren van diensten en overeenkomsten voor het geregeld leveren van elektriciteit, water, gas en stadsverwarming. Dat blijkt duidelijk. Consumenten klagen erover dat zij na een telefoongesprek ongewild naar een andere aanbieder zijn overgezet. Zonder schriftelijke bevestiging is het voor de consument bij deze overeenkomsten niet zichtbaar dat hij een nieuw contract heeft gesloten. Ik zou deze bijzondere gevallen niet willen ondervangen door een bijna algehele eis tot schriftelijke bevestiging, waaraan vaak geen behoefte bestaat en waardoor het bedrijfsleven met onnodige lasten wordt opgezadeld.

Dan de vraag van mevrouw Vos over taalvoorschriften. De richtlijn geeft de mogelijkheid om taalvoorschriften op te leggen maar Nederland maakt hier geen gebruik van. Wij hebben hierover al in de nota naar aanleiding van het verslag — ik dacht op pagina 9 — gesproken. Wij stellen inderdaad geen taaleisen. Het is dus mogelijk dat een aanbieder zich van meerdere talen of bijvoorbeeld alleen van Duits of Engels bedient. Het is inherent aan de contractvrijheid dat de handelaar vrij is in zijn taalkeuze. Dat geldt omgekeerd natuurlijk ook voor de consument. Die zal niet gauw een contract aangaan als dat in een voor hem onbegrijpelijke taal is gesteld. Zo argeloos acht ik een consument niet. Kortom, er is keuzevrijheid voor handelaar en consument. In bepaalde grote stadswijken wil ik Chinees niet bij voorbaat uitsluiten. Ik ken een stad waar dat zou kunnen. Ik ben ervan overtuigd dat de praktijk ons hier het juiste midden zal wijzen.

Mevrouw Vos vraagt ook nog om schrapping van de €50-grens in artikel 6:230 van het Burgerlijk Wetboek. De richtlijn laat de lidstaten de mogelijkheid om aankopen voor minder dan €50 die buiten de verkoopruimte worden gesloten, uit te zonderen. Ik heb ervoor gekozen om gebruik te maken van deze optie, omdat het onevenredig zou zijn om dit te laten gelden voor de vele kleine aankopen van alle informatieplichtigen op basis van de richtlijn. Het gaat hierbij al gauw om naar schatting 225.000 contracten per jaar. Dat is grofweg 25% van het totale aantal en dat leidt uiteraard tot de nodige administratieve lasten. Het is ook een inzet van het kabinet om die lasten terug te brengen. Bovendien wordt hiermee aangesloten op de huidige Colportagewet, die al een drempelbedrag kent. Ik begrijp nu dat het amendement niet is ingediend. Dan heb ik daarover wat mij betreft niets gezegd. Ik heb daar wel iets over gezegd, maar daarna heb ik gezegd dat ik dat eigenlijk niet had moeten zeggen.

Mevrouw Vos vroeg of een overeenkomst die tot stand komt tijdens een verkoopexcursie, geldt als een buiten de verkoopruimte gesloten overeenkomst. Dit type overeenkomst valt inderdaad te kwalificeren als een buiten de verkoopruimte gesloten overeenkomst. De voorgestelde regeling is dan dus van toepassing.

Mevrouw Vos wees erop dat ook kleine ondernemers tegen soortgelijke problemen aanlopen als consumenten. Moeten zij niet een soortgelijke bescherming krijgen als consumenten? Uiteraard heb ik oog voor problemen van kleine ondernemers. Er is ons bekend dat zij in de praktijk vooral te maken hebben met acquisitiefraude en spookfacturen. Consumentenwetgeving biedt hiervoor echter geen soelaas; daar is deze wetgeving niet op toegesneden. Zo bevat consumentenwetgeving veel informatieverplichtingen die voor de onderlinge handel tussen ondernemingen niet relevant is. Een oplossing specifiek voor ondernemers heeft daarom mijn voorkeur, het liefst op Europees niveau. Bedrijven die spookfacturen of frauduleuze aanbiedingen versturen, werken vaak over de grenzen heen. De Europese Commissie heeft al aangekondigd dat de richtlijn tegen — mag ik het zo samenvatten? — misleidende marketingpraktijken wordt aangescherpt. Het voorstel wordt nog dit najaar verwacht. Het kabinet zal zich sterk maken voor een goede bescherming van ondernemers tegen misleidende acquisitiepraktijken. Overigens hebben de leden Gesthuizen en Van Oosten zeer onlangs een initiatiefvoorstel ter bestrijding van de acquisitiefraude ingediend. Het kabinet zal dat voorstel vanuit een positieve grondhouding bestuderen.

Tot slot … Nee, daarom. Dat is ook verstandig.

Moeten ondernemers hun bestelknop aanpassen? Nee, zoals ik eerder al zei, wordt in de regeling rekening gehouden met de digitale realiteit.

De heer Verhoeven vroeg of het kabinet zo veel mogelijk technologieneutrale wetgeving wil maken. Ik zou haast zeggen: vanzelfsprekend. De heer Verhoeven kent mij op dit punt. Dat bevordert de duurzaamheid van onze wetgeving. Anders komen wij elkaar zeker tegen, de heer Verhoeven en zijn kennis op dit terrein kennende. Ik zie altijd uit naar dat debat.

De heer Verhoeven vroeg of de nieuwe regeling geschikt is voor de aankoop met de smartphone en dergelijke. Ja, in de regeling wordt rekening gehouden met de digitale realiteit en de moderne communicatiemiddelen. Zij is dus proof wat die punten betreft. Daar kijk ik inderdaad nadrukkelijk naar. Dit zie je onder meer bij de informatieregels. Die zijn hierop afgestemd. Ik dank de heer Verhoeven trouwens voor de vraag daarover, want die geeft ook duidelijkheid in de Handelingen.

De heer Verhoeven vroeg ook of de modelformulieren voor de informatie verplicht zijn. Nee, de handelaar mag het modelformulier gebruiken, maar is daartoe niet verplicht. Wel moet hij de consument uiteraard goed informeren. Dat is de crux.

De heer Verhoeven heeft tot slot gesproken over de handhaving. Die gaat binnen het consumentenrecht natuurlijk vanuit een duaal handhavingssysteem naar een bestuursrechtelijk systeem. De ACM, de Autoriteit Consument & Markt, is daarvoor de bevoegde autoriteit. Het gaat dus duidelijker worden.

Mevrouw Vos heeft een aantal vragen gesteld, in eerste plaats over de schriftelijkheidseis. Waarom geldt de schriftelijkheidseis maar voor zo'n beperkt aantal overeenkomsten? Die zou voor veel meer overeenkomsten moeten gelden, zoals de eenmalige dienst, de consumentenkoop en de gemengde koop. Ik heb de consument bescherming willen bieden. Ik heb echter ook nadrukkelijk oog voor de regeldruk in het bedrijfsleven. Vanwege de nalevingskosten hebben wij besloten de maatregel alleen te laten gelden voor overeenkomsten waarvan wij weten dat zich daar in de praktijk sinds jaar en dag problemen bij voordoen. Dat blijkt ook uit de meldingen bij de ConsuWijzer. De overeenkomsten waar het om gaat, zijn overeenkomsten voor het geregeld leveren van diensten en overeenkomsten voor het geregeld leveren van elektriciteit, water, gas en stadsverwarming. Dat blijkt duidelijk. Consumenten klagen erover dat zij na een telefoongesprek ongewild naar een andere aanbieder zijn overgezet. Zonder schriftelijke bevestiging is het voor de consument bij deze overeenkomsten niet zichtbaar dat hij een nieuw contract heeft gesloten. Ik zou deze bijzondere gevallen niet willen ondervangen door een bijna algehele eis tot schriftelijke bevestiging, waaraan vaak geen behoefte bestaat en waardoor het bedrijfsleven met onnodige lasten wordt opgezadeld.

Dan de vraag van mevrouw Vos over taalvoorschriften. De richtlijn geeft de mogelijkheid om taalvoorschriften op te leggen maar Nederland maakt hier geen gebruik van. Wij hebben hierover al in de nota naar aanleiding van het verslag — ik dacht op pagina 9 — gesproken. Wij stellen inderdaad geen taaleisen. Het is dus mogelijk dat een aanbieder zich van meerdere talen of bijvoorbeeld alleen van Duits of Engels bedient. Het is inherent aan de contractvrijheid dat de handelaar vrij is in zijn taalkeuze. Dat geldt omgekeerd natuurlijk ook voor de consument. Die zal niet gauw een contract aangaan als dat in een voor hem onbegrijpelijke taal is gesteld. Zo argeloos acht ik een consument niet. Kortom, er is keuzevrijheid voor handelaar en consument. In bepaalde grote stadswijken wil ik Chinees niet bij voorbaat uitsluiten. Ik ken een stad waar dat zou kunnen. Ik ben ervan overtuigd dat de praktijk ons hier het juiste midden zal wijzen.

Mevrouw Vos vraagt ook nog om schrapping van de €50-grens in artikel 6:230 van het Burgerlijk Wetboek. De richtlijn laat de lidstaten de mogelijkheid om aankopen voor minder dan €50 die buiten de verkoopruimte worden gesloten, uit te zonderen. Ik heb ervoor gekozen om gebruik te maken van deze optie, omdat het onevenredig zou zijn om dit te laten gelden voor de vele kleine aankopen van alle informatieplichtigen op basis van de richtlijn. Het gaat hierbij al gauw om naar schatting 225.000 contracten per jaar. Dat is grofweg 25% van het totale aantal en dat leidt uiteraard tot de nodige administratieve lasten. Het is ook een inzet van het kabinet om die lasten terug te brengen. Bovendien wordt hiermee aangesloten op de huidige Colportagewet, die al een drempelbedrag kent. Ik begrijp nu dat het amendement niet is ingediend. Dan heb ik daarover wat mij betreft niets gezegd. Ik heb daar wel iets over gezegd, maar daarna heb ik gezegd dat ik dat eigenlijk niet had moeten zeggen.

Mevrouw Vos vroeg of een overeenkomst die tot stand komt tijdens een verkoopexcursie, geldt als een buiten de verkoopruimte gesloten overeenkomst. Dit type overeenkomst valt inderdaad te kwalificeren als een buiten de verkoopruimte gesloten overeenkomst. De voorgestelde regeling is dan dus van toepassing.

Mevrouw Vos wees erop dat ook kleine ondernemers tegen soortgelijke problemen aanlopen als consumenten. Moeten zij niet een soortgelijke bescherming krijgen als consumenten? Uiteraard heb ik oog voor problemen van kleine ondernemers. Er is ons bekend dat zij in de praktijk vooral te maken hebben met acquisitiefraude en spookfacturen. Consumentenwetgeving biedt hiervoor echter geen soelaas; daar is deze wetgeving niet op toegesneden. Zo bevat consumentenwetgeving veel informatieverplichtingen die voor de onderlinge handel tussen ondernemingen niet relevant is. Een oplossing specifiek voor ondernemers heeft daarom mijn voorkeur, het liefst op Europees niveau. Bedrijven die spookfacturen of frauduleuze aanbiedingen versturen, werken vaak over de grenzen heen. De Europese Commissie heeft al aangekondigd dat de richtlijn tegen — mag ik het zo samenvatten? — misleidende marketingpraktijken wordt aangescherpt. Het voorstel wordt nog dit najaar verwacht. Het kabinet zal zich sterk maken voor een goede bescherming van ondernemers tegen misleidende acquisitiepraktijken. Overigens hebben de leden Gesthuizen en Van Oosten zeer onlangs een initiatiefvoorstel ter bestrijding van de acquisitiefraude ingediend. Het kabinet zal dat voorstel vanuit een positieve grondhouding bestuderen.

Tot slot …

De voorzitter:

Eerst een interruptie van mevrouw Vos op één puntje terug, denk ik.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA):

Twee punten terug zelfs. Het gaat over die €50-grens. Ik twijfelde over een amendement, maar ik begrijp het argument dat dit misschien tot extra last voor ondernemers zal leiden. Een ondernemer moet echter, ook als het een bedrag onder de €50 is, normaal informeren over wat een consument koopt. Het betreft een kwart van de consumentenaankopen. Dat is veel en dat is best veel geld. Is er enig zicht op hoeveel administratieve lasten dat zou betekenen? Wordt er nog onderzoek naar gedaan of gaat u bekijken hoe dat uitwerkt?

Minister Opstelten:

Nee. Dat zou mijn slotopmerking zijn geweest. Natuurlijk nemen we dit punt ook serieus, maar ik hoop ook op de afweging dat je op een gegeven moment een grens stelt. Ten aanzien van de extra administratieve lasten moet je de belangen van ondernemers ook in de gaten houden. De lasten moeten proportioneel zijn. We vinden dit een goede grens. Ik wil natuurlijk monitoren. Het punt van mevrouw Vos, de heer Van Oosten en de heer Verhoeven is — zo heb ik hen begrepen — dat zij verschillende knelpunten goed in de gaten willen houden en monitoren. Verschillende zorgen zijn uitgesproken, zoals de zorgen over de €50-grens, over de schriftelijkheidseis, over de effecten voor de consument en over het handhaven. Ik deel die zorgen. Het moet inderdaad een evenwichtig geheel blijven. Ik zal alle genoemde aspecten betrekken bij het reguliere overleg dat ik heb met de stakeholders. Dat gaat van VNO tot de Consumentenbond en daartussen het mkb, binnen en buiten de CCA van de SER. We houden de vinger goed aan de pols. Als er aanleiding is tot nadere actie, dan informeert het kabinet de Kamer daar uiteraard over. Zo scherp zit ik erin. Ik zal het punt ook goed en nauwgezet volgen in de Europese arena, zoals de heer Verhoeven aangaf.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA):

Ik had nog een andere vraag gesteld. We zijn nu een tweede termijn aan het vermijden. De vraag was hoeveel andere landen wel of niet gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om de €50-grens te hanteren, ook weer in het kader van volledige harmonisatie.

Minister Opstelten:

Ik kijk naar mijn mensen achterin. Tegelijk denk ik even na. Ik loop de opstelling van elk van mijn collega's na. Het zou kunnen dat er in de tussentijd volstrekte duidelijkheid over komt. Ik ben bij veertien, vijftien ... De bode komt nu met een briefje en dus kom ik op het punt dat zal blijken dat ik er wel inzicht in moet hebben gehad. Het is inderdaad precies wat ik dacht: bijna allemaal.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA):

Dus bijna alle landen hebben €50 als bodem erin gezet?

Minister Opstelten:

Dat wisselt.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA):

Wat bedoelt de minister met "dat wisselt"? Ik neem niet aan dat landen al naar gelang de maand die grens weghalen.

Minister Opstelten:

Nee. Bijna allemaal zitten ze op dezelfde lijn als wij.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA):

Kunnen wij daarvan nog een lijstje krijgen?

Minister Opstelten:

Ja, de Kamer krijgt van mij een lijstje. Ik krijg dat lijstje eerst nog.

De heer Verhoeven (D66):

Ik zou de minister nu graag mondeling even horen zeggen, uit zijn hoofd, wat het ook alweer was. Hij geeft immers aan dat hij zo goed in dit dossier zit. Als dat zou kunnen, dan zou dat het debat ten goede komen.

Minister Opstelten:

Dan moet ik weer helemaal terug in mijn gedachten. En dan komt het ook wat dat betreft goed. Ik kan zeggen dat het bijna alle landen zijn. Er zijn wel verschillen. Het zit tussen de €10 en €50. Als de Kamer van mij aanneemt dat wij de goede afweging hebben gemaakt, dan kunnen we op een gegeven moment in de monitor aangeven hoe het loopt. Dat is het punt. Ik weet het dus niet precies uit mijn hoofd. Mijn collega's langslopend weet ik het ongeveer, maar ik weet niet van elke collega of die op €10 of €50 zat, maar het zit daartussenin.

De voorzitter:

Ter afronding: kunt u daarmee leven, mevrouw Mei Li Vos?

Minister Opstelten:

Daarom was het antwoord "bijna allemaal" glashelder.

De voorzitter:

Als u er niet mee kunt leven, mevrouw Mei Li Vos, dan doen we wel een tweede termijn, maar dan houden we het heel kort.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA):

Ik ga er geen motie of wat ook voor opstellen. Ik wil wel graag dat lijstje met landen en bedragen hebben. Dat vind ik namelijk relevant in relatie tot mijn punt over die €50. Eventueel kan ik het schriftelijk krijgen op een volgend passend moment.

Minister Opstelten:

Het antwoord is: dat lijstje komt er bij een volgend passend moment. Dat kan nu zijn, met het briefje dat me wordt aangereikt. Ik herinner me er één: in Roemenië is het €10. Daarbij moet er wel rekening mee worden gehouden dat €10 daar een andere waarde heeft. De Kamer moet die €50 en die €10 niet als absolute situatie zien. Het is natuurlijk in balans. Op een passend moment krijgt de Kamer dus het lijstje met bedragen per land, voor zover we die weten.

De voorzitter:

Het lijstje wordt nageleverd. De minister is daarmee gekomen aan het einde van zijn beantwoording. Ik stel vast dat de Kamer geen behoefte heeft aan een tweede termijn.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Volgende week dinsdag zal worden gestemd over het wetsvoorstel. Er zal niet worden gestemd over amendementen of moties, want die zijn er niet.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven