Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels inzake de verwerking van politiegegevens (Wet politiegegevens) (30327).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorzitter. Om met de deur in huis te vallen: de CDA-fractie is zeer ingenomen met het voorliggende wetsvoorstel. Politie en justitie zullen beter in staat worden gesteld vaker en gemakkelijker gegevens over strafbare feiten te zoeken, op te slaan, uit te wisselen en te bewerken. Tegelijkertijd bevat het wetsvoorstel stevige waarborgen voor individuen van wie gegevens worden bewaard. Het is wellicht voor een buitenstaander maar ook voor een Kamerlid een ingewikkeld wetsvoorstel, maar voor de kenner is dit van grote waarde. Een gebruiker zei mij dat dit wetsvoorstel leest als een roman ten opzichte van de oude Wet politieregisters. Dat is een compliment waard aan degenen die dit wetsvoorstel hebben opgesteld.

Het wetsvoorstel is samen met het veld ontwikkeld en dat veld is enthousiast. De CDA-fractie deelt dit enthousiasme. Net als de opsporingsdiensten zien wij echter hier en daar nog wel ruimte voor verdere verbetering. Het College van procureurs-generaal heeft in zijn commentaar een aantal voorstellen voor verbetering gedaan die niet door de minister zijn overgenomen. Volgens de CDA-fractie had het wetsvoorstel daardoor wel aan effectiviteit kunnen winnen zonder de rechtspositie van burgers noemenswaardig aan te tasten. Ook vanuit de recherchepraktijk en vanuit het OM hebben wij vernomen dat er behoefte is aan verruiming op deze onderdelen.

Ik stel nog een aantal vragen om aan te scherpen waar dit wetsvoorstel, dat meer uitwisseling van politiegegevens mogelijk maakt, nu precies in de praktijk voor zal worden gebruikt. Het voorstel opent veel mogelijkheden, maar ik vind dat in de toelichting iets meer had mogen worden aangegeven wat het praktische gevolg van een en ander is. Zelf hoorde ik het voorbeeld noemen van een rechercheur die in Maastricht bezig is met een moordonderzoek en die nu niet meer alleen behoeft af te wachten welke strafgegevens van andere politieregio's hij krijgt, maar die nu ook in ruime zin mag vragen naar gegevens die voor hem van belang zijn. Het is niet ondenkbaar dat door deze ontwikkeling per regio veel meer zaken kunnen worden opgelost. Ik vraag de minister dan ook om aan te geven waar de wet praktisch voor zal worden gebruikt. Ik noem een paar voorbeelden. De winkelbranche heeft er ontzettend veel belang bij, gegevens met de politie uit te wisselen. Krijgt deze branche inderdaad meer gegevens over criminelen, vermeende criminelen of verdachten waartegen zij zich kan beschermen? Ik denk ook aan de transportbranche. Onlangs hoorde ik het verhaal dat het niet mogelijk was een lijst te krijgen met mogelijke targets die justitie bij een huiszoeking had gevonden, waardoor het ook niet mogelijk was zich er van tevoren tegen te weren. Ik vraag mij af of dit door dit wetsvoorstel kan worden opgelost. Gegevens als deze, die gevonden worden bij een opsporingsonderzoek, moeten toch door dit wetsvoorstel juist wel met derden kunnen worden gewisseld? Ik denk ook aan gegevens over hooligans, gegevens die misschien nog geen dadergegevens zijn, maar wel gegevens over verdachten of betrokkenen. Kunnen ook deze gegevens beter worden uitgewisseld tussen onderdelen van justitie, maar vooral ook tussen justitie, politie, de gemeenten en de hulpverlening? Kan de minister aangeven wat er op dit punt precies gaat veranderen? Kortom, kan hij nog eens toelichten wat er in de praktijk met deze wet zal worden gedaan? Zal hij actief bevorderen dat deze wet wordt gebruikt? Want hoe mooi de wet ook is, het gaat uiteindelijk om de praktijk.

Het is van groot belang dat ook de politie met deze wet gaat werken. Daarbij speelt het probleem van de computersystemen die nog niet op elkaar zijn aangesloten. Is dit ook een punt dat in het kader van deze wet wordt verbeterd? Ik weet dat het verband houdt met één politiebeheer dat ervoor zorgt dat al deze gegevens op elkaar zijn aangesloten, maar het lijkt mij dat daarmee ook nu al gewerkt moet worden.

Dit wetsvoorstel is een grote sprong voorwaarts in de opsporing. Om deze sprong nog groter te maken, heb ik drie amendementen ingediend waarop ik kort zal ingaan, in de hoop dat de minister erop zal reageren. Het eerste amendement gaat over de bewaartermijn van politiegegevens. Zowel vanuit de recherche als vanuit het OM – ik wijs daarvoor op het advies dat de Kamer heeft ontvangen – is gewezen op het probleem dat op dit moment na vijf jaar de eenvoudige informatie van de politie moet worden vernietigd, terwijl in het kader van een oud onderzoek het wellicht nodig is om deze informatie langer te bewaren of in ieder geval beschikbaar te hebben. Dat heb ik willen ondervangen door "vernietigen" te vervangen door "verwijderen", want daarmee bestaat die informatie nog en kan zij in bijzondere gevallen worden geraadpleegd.

Mijn tweede amendement gaat over het ingaan op verzoeken om informatie over opgeslagen gegevens. Ik doel nu op een burger die zich afvraagt of de politie gegevens over hem of haar heeft. Dat is een heel gerechtvaardigd verzoek, ware het niet dat het in de praktijk toch heel vaak de gehaaide advocaten zijn die een soort "fishing expedition" uitvoeren. Een rechercheur vertelde mij dat hij soms wekenlang in plaats van met opsporing bezig is met na te gaan welke vragen hij wel of niet moet beantwoorden. Ik vind dat er meer ruimte moet worden gegeven aan de recherche om die vraag te beantwoorden. Ik heb daarom aansluiting gezocht bij de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, waarin een termijn van drie maanden staat in plaats van de termijn nu van vier weken.

Tot slot heb ik een amendement ingediend dat is gebaseerd op het verzoek uit de praktijk om CIE-officieren rechtstreeks toegang te geven tot de politiebestanden. Dat verzoek is gedaan door het OM. Ik heb de indruk dat de politie daar geen bezwaar tegen heeft. Dit vind ik typisch een uitwisseling die mogelijk moet zijn. Geen enkel privacybelang is ermee gediend om die niet mogelijk te maken.

De CDA-fractie is van mening dat deze wet, zeker na het aannemen van de amendementen, een grote sprong voorwaarts is.

De heer Straub (PvdA):

Voorzitter. Toen ik dit onderwerp aan het voorbereiden was, kon ik merken dat het 2006 was. Ten tijde van de eerste Wet politiegegevens zouden wij een heel andere discussie hebben gehad, maar tijden veranderen. Bij het doornemen van het geheel kwam ik tot de ontdekking dat dit past bij hetgeen wij in 2006 doen. Een aantal privacyaspecten dat vijftien jaar geleden een rol speelde, speelt naar onze mening nu op een andere manier een rol, alhoewel deze wet de mensen in onze optiek een goede waarborg biedt. De fractie van de Partij van de Arbeid kan zich dan ook goed vinden in de voorstellen van deze Wet politiegegevens.

Zoals de Raad van State al heeft aangegeven, geeft het wetsvoorstel enerzijds meer armslag voor het gebruik van persoonsgegevens, voorziet het in de mogelijkheden om gegevens die voor een bepaald doel zijn verwerkt te gebruiken voor andere doelen en biedt het meer mogelijkheden voor verstrekking van politiegegevens aan personen en instanties buiten de politiesector. Minstens zo belangrijk is het dat het wetsvoorstel anderzijds voorziet in waarborgen voor de burger tegen ongerechtvaardigde inbreuken op diens persoonlijke levenssfeer. Het wetsvoorstel biedt de politie de mogelijkheden die de samenleving van nu vraagt. Buiten het belang van opsporing, handhaving en hulpverlening in het algemeen, biedt het de jeugd- en wijkagent de mogelijkheid tot het kunnen delen van informatie die tot op heden werd ontbeerd. Onder de huidige wet zitten zij altijd in een spagaat als het gaat om het delen van kennis met andere uitvoerenden. De mogelijkheden om onder de voorwaarden binnen de uitvoering van de politietaak gegevens te kunnen delen met derden, komen ons als een goede verbetering over.

Moeite heeft mijn fractie echter met de zienswijze van de minister op het onderscheid in politietaken tussen die op basis van de artikelen 2 en 6 van de Politiewet en die op basis van bijzondere wetten. In de nota naar aanleiding van het verslag omschrijft de minister dit op bladzijde 4 als volgt: "Om deze reden vallen de gegevens die verwerkt worden vanwege de uitoefening van taken die niet behoren tot de politietaak, niet onder de reikwijdte van het wetsvoorstel." Op bladzijde 18 staat: "Anders dan de handhaving van de openbare orde, de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, de hulpverlening en de taken ten dienste van de justitie maken de toezichthoudende taken op grond van bijzondere wetten geen integraal onderdeel uit van de politietaak." Mag ik hieruit concluderen dat bijvoorbeeld de politietaken op grond van de Opiumwet en de Wegenverkeerswet, als zijnde bijzondere wetgeving, niet behoren tot de integrale politietaak? Is dat geen heel enge interpretatie? De politie zelf noemt deze zienswijze van de minister een weeffout in de wet, omdat zij de interpretatie dat toezichthoudende politietaken voortvloeiend uit bijzondere wetten niet onder de politietaak als bedoeld in artikel 2 zouden vallen, een onjuiste uitleg van de politietaak vindt. Deze enge uitleg van de politietaak komt op mij nogal gekunsteld over. Ik vraag mij af hoe wij de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde moeten interpreteren. Welke betekenis heeft een enge interpretatie van politietaken in relatie tot toekomstige ontwikkelingen, geschetst in de visie Politie in ontwikkeling? Dan doel ik met name op zaken zoals de virtuele slotgrachten en cameratoezicht op knooppunten. Staat het voorliggende wetsvoorstel een dergelijke ontwikkeling in de weg?

Tijdens een recent congres heeft een docent privacy op de politieacademie, juridisch adviseur van de politie, erop gewezen dat het wetsvoorstel onvoldoende tegemoetkomt aan de mogelijkheden om gegevens te verwerken ten behoeve van de bestuurlijke fraudehandhaving. Wat zijn naar de mening van de minister de mogelijkheden om op dit terrein onder de nieuwe wet gegevens uit te wisselen? Er zal immers niets veranderen aan het wettelijk verstrekkingsregime voor bijzondere opsporingsambtenaren. Staat de voorgestane regeling van artikel 20 van de politieregisters wel borg voor een praktisch werkbare samenwerking tussen de politie en bijzondere-opsporingsambtenaren? Zo ja, waaruit blijkt dan naar de opvatting van de minister dat het een praktisch werkbare werkwijze kan zijn?

In de Telegraaf van 13 juni jongstleden heeft een artikel gestaan met de kop "Burgemeester mag ouders XTC-slikkers niet alarmeren". De kern van het artikel is dat de politie en gemeenten ouders van jongeren die XTC slikken, snuiven of blowen niet mogen waarschuwen voor het gevaarlijke gedrag. De privacy van de kinderen is namelijk belangrijker. Hoe is het mogelijk? Een dergelijke formele opstelling schiet naar mijn idee haar doel voorbij. Kan dit gebeuren omdat de huidige wet nog van kracht is? Hoe zit dat als het voorliggende wetsvoorstel wordt aangenomen? Zal de nieuwe wet wel mogelijkheden bieden om de ouders van die kinderen in de toekomst te informeren? Ik verwijs naar paragraaf 3.

Wij maken ons zorgen over de kwaliteit van het gegevensbeheer, ook in de huidige situatie. Onduidelijk is hoe de controlefunctie bij de invoer van gegevens wordt vormgegeven. Ik heb begrepen dat een spellingsfout in de naam er al voor kan zorgen dat er verschillende registraties komen. Om dat te voorkomen, zal er op het punt van het gegevensbeheer sprake moeten zijn van kwaliteitszorg. Dat vergt menskracht. Hoe staat de minister daar tegenover? Is hij van plan om die kwaliteitszorg vorm te geven? Als hij dat van plan is, is er dan inzicht in de capaciteit die daarmee samenhangt? Waar dient die capaciteit vandaan te komen?

In het wetsvoorstel wordt ook ingegaan op de positie van de privacyfunctionaris. Voor de nodige slagkracht en gezag moet deze functionaris goed worden ingebed in de politieorganisatie. Bij voorkeur ressorteert die direct onder de korpsleiding. Hij dient naar ons oordeel over relevante competenties te beschikken. Wat is de opvatting van de minister daarover? Overweegt hij de korpsen wat dat betreft te sturen?

Politiegegevens mogen alleen worden verwerkt door daartoe geautoriseerde personen. Voor bepaalde zaken waarvoor een bijzondere registratie wordt bijgehouden, zal deze autorisatie naar de mening van de PvdA-fractie gekoppeld moeten zijn aan bepaalde competenties die samenhangen met kwaliteitsborging. Hoe meent de minister daarin te kunnen voorzien? Vindt er al overleg plaats met de politieacademie om dat in te bedden in het postinitieel onderwijs?

Er is nog steeds onduidelijkheid over de implementatiekosten van 18 mln. De precieze bedragen zullen aan de orde komen tijdens de begrotingsbehandeling, maar ik verzoek de minister ons te verzekeren dat hiervoor additionele gelden beschikbaar komen en dat die niet uit de reguliere begrotingen van de huidige korpsen worden gehaald. In het laatste geval komen die immers ten laste van de personele bezetting.

Tot slot merk ik op dat ik mij goed kan vinden in twee amendementen die door de CDA-fractie zijn ingediend. Ik heb bedenkingen bij het amendement waarin staat dat er na vijf jaar niet moet worden vernietigd. Ik heb daar zo mijn bedenkingen bij. Ik ken die organisatie vrij redelijk. Die wil altijd heel veel bewaren. Het gaat daarbij niet om zaken die nog niet gesloten zijn. Die kan men blijven bewaren. Aan welke termijn wordt dan gedacht waarop iets niet beschikbaar hoeft te zijn en vernietigd wordt? Het niet vernietigen maar achter een bug zetten moet ook eens stoppen. Misschien dat daarop nog antwoord gegeven kan worden.

De voorzitter:

Die vraag had de heer Straub moeten stellen toen de heer Van Haersma Buma in zijn termijn het woord voerde.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Het staat in de toelichting dat het gaat om vijf jaar langer bewaren, tenzij het informatie is die zeer belangrijk is. Die kan voor een langere termijn bewaard worden. De grens die uit de weg volgt, is in principe vijf jaar.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Het wetsvoorstel met een terecht lijvige toelichting vervangt de Wet politieregisters en geeft meer armslag voor het gebruik van persoonsgegevens, voorziet in de mogelijkheid om gegevens die voor een bepaald doel zijn verwerkt te gebruiken voor andere doelen en biedt meer mogelijkheden voor verstrekking van politiegegevens aan personen en instanties buiten de politiesector. Onder andere de internationale aanpak van de bestrijding van het terrorisme, de schaalvergroting bij het politiewerk en de toegenomen uitwisseling van gegevens door politie met non-politiële instellingen nopen tot een dergelijke uitbreiding. Wat dat betreft kan het wetsvoorstel rekenen op de steun van de VVD, zeker ook omdat er voldoende waarborgen zijn ingebouwd voor de burger tegen ongerechtvaardigde inbreuken op diens persoonlijke levenssfeer.

De VVD-fractie vindt het van groot belang dat politie en justitie hun werk goed kunnen doen. Het inzetten van moderne middelen om persoonsgegevens ten behoeve van de bestrijding van nieuwe grensoverschrijdende vormen van criminaliteit en de vorming van een landelijk netwerk te gebruiken, is daarbij cruciaal.

De informatie-uitwisseling en de opslag van informatie moet wel ordentelijk gebeuren. Hoe vindt daarnaast de beveiliging van de opgeslagen informatie plaats? De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid heeft een aantal weken geleden geconcludeerd dat de politie-informatie in Nederland slecht beveiligd is. Acht van de vijfentwintig regiokorpsen hebben geen eigen beleidsdocument informatiebeveiliging. Ik vraag de minister naar zijn reactie. Kan hij toezeggen dat dit zal verbeteren? Wanneer zal dit verbeterd zijn? Ik kan mij overigens voorstellen dat dit meegenomen wordt in het implementatietraject.

De meeste vragen van mijn fractie zijn in de uitvoerige schriftelijke voorbereiding beantwoord. Ik dank de minister daarvoor.

Collega Van Haersma Buma heeft erop gewezen dat de beperking tot publieke taak wordt geschrapt, zodat ook de verstrekking van politiegegevens mogelijk is aan personen en instanties met een particuliere taak, bijvoorbeeld een beveiligingsdienst. Mij lijkt dat een heel goede ontwikkeling. Zojuist zijn al de voorbeelden van de detailhandel en het transportwezen genoemd. Ik voeg daar de jeugdzorg aan toe. Er zijn nog tal van organisaties en instanties waarbij een actieve gegevensuitwisseling dienstig zou zijn. Van belang bij het uitwisselen van bepaalde gegevens is dat er op prudente wijze mee omgesprongen wordt. De vraag is of de minister kan vertellen op welke basis particuliere organisaties zullen worden geselecteerd. Komen er landelijke of regionale beleidskaders? Wat zijn de waarborgen voor een prudente behandeling van de gegevens?

Zojuist verwees de heer Straub naar een artikel in de Telegraaf van 13 juni over een drugsonderzoek in Heerde. De ouders van kinderen die met drugs in aanraking kwamen, werden niet geïnformeerd over het gedrag van hun kinderen met een beroep op privacyregels. Nu wordt privacy overal te pas en te onpas bij gehaald. Je zou kunnen denken dat het belang van nader onderzoek zich verzet tegen het op een te vroeg moment inlichten van ouders over de gedragingen van hun kinderen. Afgelopen zaterdag stond er een ander artikel in De Telegraaf dat eigenlijk over hetzelfde aspect gaat. De politie zou ouders van kinderen die betrokken zijn in pedofielennetwerken daar niet aanstonds over informeren. Ik weet overigens niet of de berichtgeving juist is. De Utrechtse hoogleraar, prof. Vlaardingerbroek, tevens voorzitter van de Sectie Jeugd van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, stelt dat ouders veel meer moeten worden geïnformeerd over de gedragingen van hun kinderen en over de kringen waarin hun kinderen verkeren. Op dit moment wordt daar te terughoudend mee omgesprongen. Wil je ouders kunnen aanspreken op hun verantwoordelijkheid in de opvoeding, dan moet je ze ook op de hoogte stellen van bepaalde informatie. Kent de minister deze praktijk? Verandert dit wetsvoorstel daar wat aan? Is hij met mij van mening dat ouders geïnformeerd moeten worden?

De regering heeft aangegeven medio 2006 inzicht te kunnen verschaffen in de precieze kosten voor scholing van politieambtenaren en de automatisering als onderdeel van de implementatie. De regering wil daar bij de begroting op terugkomen, maar ik krijg toch graag een indicatie van de te verwachten kosten. Bij het wetsvoorstel zit wel een heel grove schatting. Ik heb begrepen dat het nattevingerwerk is. Ik zou daar graag wat nader over geïnformeerd worden.

De CDA-fractie heeft een drietal amendementen ingediend. Het eerste daarvan maakt de langere bewaring van politiegegevens mogelijk. Ik onderschrijf het doel dat de heer Van Haersma met dit amendement wil bereiken: het oplossen van cold cases. Is dit amendement daarvoor echter wel nodig? In de nota naar aanleiding van het verslag zegt de minister namelijk: er kan eigenlijk al heel veel. Wanneer er aanleiding bestaat om specifieke informatie langer te bewaren, dan is dat nu al mogelijk. Waarom zou je alles veel langer moeten willen bewaren? Indien aannemelijk wordt gemaakt dat het amendement leidt tot een hoger ophelderingspercentage van met name zaken die wij thans niet kunnen oplossen, ben ik van harte bereid om het te ondersteunen. Ik moet er echter wel van overtuigd zijn dat het ergens toe leidt, dus ik wacht met belangstelling het antwoord van de minister af.

Het tweede amendement van de CDA-fractie strekt ertoe dat CIE-officieren rechtstreeks toegang krijgen tot de politiegegevens. Dit punt was mij niet opgevallen. Ik kan mij voorstellen dat deze specifieke categorie van bijzondere politieambtenaren toegang zou moeten hebben tot deze gegevens om hun werk fatsoenlijk te kunnen doen. Waarom heeft de minister dat niet in het wetsvoorstel geregeld?

Het derde amendement heeft betrekking op de termijn. De CDA-fractie wil de politie meer tijd gunnen om verzoeken om inzage te beoordelen. Is dat wel nodig? Het geduld van burgers die om inzage verlangen, moet niet onnodig op de proef worden gesteld. Ik stel mij uiteraard open voor eventuele grote problemen in de praktijk. Indien die er inderdaad zijn, dan is de vraag: waarom is de minister niet zelf met dit voorstel gekomen? Dit wetsvoorstel heeft in mijn ogen een goede balans: enerzijds wordt de armslag van politie en Openbaar Ministerie uitgebreid, anderzijds worden de rechten van de burger verstevigd. Wij moeten ervoor zorgen dat dit evenwicht in stand blijft. Dat zou kunnen worden ondermijnd met dit amendement. "Ondermijnd" is wellicht een wat te zwaar woord, maar de rechten van de burger kunnen er door worden uitgehold. Daarmee wil ik niet al te lichtvaardig omgaan.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Donner:

Voorzitter. Ik dank voor de waarderende woorden die verschillende leden hebben gesproken met betrekking tot dit wetsvoorstel. Er is zelfs gezegd dat de wet leest als een roman. Ik ben bang dat er dan toch wetgevingstechnisch iets mis mee is, maar goed. Ik acht het compliment aan degenen die dit soort wetsontwerpen tot stand brengen – dat zijn niet ministers – op zijn plaats. Ik denk ook dat het goed is dat het karakter van de discussie veranderd is. De heer Straub gaf dat ook aan. Ik heb zelf als ambtenaar de discussie over de eerste wet politieregisters meegemaakt en dat was een aanzienlijk moeilijkere geboorte dan die van dit wetsontwerp, al was wellicht de draagtijd van dit wetsvoorstel weer wat langer. Dat bevordert soms geboortes, maar soms is het ook niet bevorderlijk.

Wij hebben al ervaring opgedaan met de oude Wet politieregisters. Daardoor berust de discussie nu op ervaring. Het is inderdaad zo dat met dit wetsvoorstel de ervaring van de afgelopen jaren wordt vertaald in onder meer een verruiming van de mogelijkheden van het gebruik van gegevens.

Er is een aantal vragen gesteld over hoe dat nu zit. Het systeem is in abstracto dat in de eerste plaats bij AMvB instanties aangewezen worden waarmee de uitwisseling kan plaatsvinden. In de tweede plaats kan in incidentele gevallen bij zwaarwegend algemeen belang en voor een doel dat verenigbaar is met de politietaak, door de burgemeester besloten worden om gegevens te verstrekken. In de derde plaats kan verstrekking plaatsvinden in het kader van samenwerkingsverbanden van de politie – ook dit in het verlengde van de politietaak – als het gaat om een zwaarwegend algemeen belang, als het doel verenigbaar is met de politietaak, als het bevoegd gezag instemt en als het doel van de verstrekking schriftelijk is vastgelegd. Dan gaat het dus om regelmatige uitwisseling. Ik kan u wat voorbeelden noemen waar nu in de AMvB aan gewerkt wordt: de Raad voor de Kinderbescherming, de Reclassering, de Rijksdienst voor het Wegverkeer, maar ook toezichthouders, onder andere in het kader van de fraudebestrijding.

Bij de incidentele verstrekking van gegevens moet gedacht worden aan het informeren van leerkrachten of schoolbestuur over bijvoorbeeld mishandeling van een kind. Dat kan vereisen dat er extra gelet wordt op dat kind. Het kan er ook om gaan, ouders over ontucht met een kind te informeren. Het kan gaan om het informeren van woningbouwverenigingen naar aanleiding van overlast door een huurder of van ouders over XTC-gebruik door hun kind. Als het gaat om een meer systematische verstrekking, dan moet er op een gegeven moment worden nagegaan in hoeverre deze strookt met de politietaak. Er is echter in het wetsvoorstel juist voor gekozen om dat niet allemaal weer rigide en uniform voor het hele land in te vullen, maar ook naar plaatselijke omstandigheden te laten kijken.

Ik ben mij ervan bewust dat dit soms ertoe leidt dat het privacybelang gebruikt wordt als excuus, als men gegevens niet wil verstrekken. Dat is ook de reden waarom op het departement van Justitie een informatieloket is ingericht waar men kan vragen wat wel kan uit het oogpunt van privacybescherming en wat niet, juist om een groot deel van de mythologie rond de privacybescherming uit de wereld te helpen. Met dit wetsvoorstel worden twee wezenlijke belangen van burgers en van de samenleving met elkaar verenigd, namelijk het belang van veiligheid en het belang dat burgers hebben bij bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Ik denk dat wij een behoorlijk evenwicht hebben gevonden in dit wetsontwerp.

De heer Van Haersma Buma vroeg of als gevolg van deze wet computerbestanden tussen regio's beter kunnen worden uitgewisseld. Ik heb alle respect voor de wijze waarop de politie de implementatie van dit wetsontwerp ter hand heeft genomen. Er is een zeer breed invoeringstraject. Onderdeel daarvan is dat wordt gewerkt aan systemen om computerbestanden tussen regio's beter te kunnen uitwisselen, zoals het project Blue View. Dit alles zal uiteraard nog veel beter gaan als het nieuwe politiebestel is ingevoerd, maar daar spreken wij later over. Daarnaast wordt in goed overleg met de minster van BZK, voor wie ik hier nu ook sta, gewerkt aan het implementatietraject van dit wetsontwerp. Het is de bedoeling dat de nieuwe mogelijkheden die de wet biedt, ten volle worden benut. Dat stelt ook eisen aan het informatiemanagement, de informatiebeveiliging, de kwaliteitszorgsystematiek en de verenigbaarheid daarvan met de privacywetgeving.

Wij moeten ons hoeden voor het beeld dat er op dit moment een aantal zaken niet mogelijk is. Ik heb onlangs op Schiphol het nieuwe systeem van gemeenschappelijk gebruik van camera's door de Koninklijke Marechaussee, andere overheidsdiensten en particuliere bedrijven en ondernemingen op de luchthaven geopend. Het gebruik van alle camera's wordt daar op een geheel nieuwe wijze gecombineerd en de beelden worden beschikbaar gesteld aan alle participanten van het traject, ieder binnen het raam van de specifieke informatiebehoefte. Het gaat dus niet alleen om geschreven informatie, maar ook om visuele informatie. Die zal ook onder deze wet vallen.

De heer Straub kwam terug op de discussie die onder andere werd genoemd in de brief van de hoofdcommissarissen. Ik ben bang dat er een misverstand is ontstaan op dit punt. De politietaak zoals die wordt omschreven onder de artikelen 2 en 6 van de Politiewet wordt beperkt door bijzondere wetten. In de Wegenverkeerswet is handhaving en strafrechterlijke handhaving opgenomen, dus de uitvoering van die wet behoort tot de politietaken. Het feit dat daar in een andere wet naar wordt verwezen, betekent niet de taken die op grond van deze wet moeten worden uitgevoerd niet tot de politietaken behoren. Er zijn wetten, bijvoorbeeld in de sfeer van inspectie, die bijzondere taken aan de politie geven. Er is in zo'n geval vaak een specifieke inspectiedienst, maar daarnaast wordt de politie de bevoegdheid gegeven om de taken uit te voeren die in dat kader zijn gegeven. In die situatie is het van belang dat de regels die gelden voor het gebruik van informatie, gelijk zijn aan die van de andere inspectiedienst. Daar heb ik het over. In bijvoorbeeld milieuwetgeving zitten bepalingen die de politie niet binnen het normale kader van strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde hanteert, maar die bepaalde specifieke toezichttaken betreffen. Daarvoor geldt dat deze buiten de politietaken van de artikelen 2 en 6 vallen. Dat is ook nu al het geval. Via een speciale wet krijgt de politie deze extra bovenop de politietaak. Het is logisch dat voor deze taken dan hetzelfde regime geldt. Het is allerminst juist dat ik een enge interpretatie van de politietaak heb. Wat dat betreft, gelden de artikelen 2 en 6 van de Politiewet. De politietaken worden zo ruim, althans zo redelijk, mogelijk uitgevoerd.

Met betrekking tot de vraag in hoeverre deze wet ook van toepassing zal zijn op het functioneren van de politie bij nieuwe mogelijkheden zoals virtuele slotgrachten en camerabewaking, heb ik zonet het project op Schiphol beschreven. Dat is uitwisseling in het kader van een samenwerkingsverband. Daarop zal deze wet van toepassing zijn omdat voorzover de Koninklijke Marechaussee erbij is betrokken, dit handelt om de uitvoering van politietaken. De Kamer kan de antwoorden dus niet beschouwen als een beperking van de politietaak. Het gaat er slechts om dat de politie incidenteel een aantal taken verricht die niet onder de politietaken vallen maar waarmee de politie uit hoofde van andere wetten is belast.

De heer Straub (PvdA):

De minister begint mij aardig te overtuigen. Nu schiet mij echter bijvoorbeeld de Rijksdienst voor het Wegverkeer te binnen. In een dergelijke virtuele omgeving zou de kentekenregistratie onmiddellijk moeten zijn gekoppeld. Is dat een van de bijzondere wetten op grond waarvan de politie geen bevoegdheden heeft en een administratieve afhandeling plaatsvindt?

Minister Donner:

De Rijksdienst voor het Wegverkeer is een aparte dienst met een eigen functie met betrekking tot de opslag van gegevens. Ik weet op dit moment niet wat de positie van deze dienst precies is. De verkeerspolitie treedt in het kader van de gewone politietaken op de weg op. Daarbij vindt onmiddellijke uitwisseling van gegevens plaats met de Rijksdienst voor het Wegverkeer voor het verkrijgen van informatie over kentekens en auto's. Dat is nu al het geval. In de toekomst zal het ofwel gewoon worden aangewezen onder de AMvB ofwel worden beschouwd als een specifiek samenwerkingsverband. Ik moet eerlijk zeggen dat mij niet helemaal duidelijk voor ogen staat wat de status is van de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Ik weet niet of het een politiedienst is. De verkeerspolitie is dat natuurlijk wel.

De heer Straub (PvdA):

Het gaat mij om het rechtstreeks kunnen bevragen. Het moet gewaarborgd zijn dat een virtueel systeem eronder kan vallen.

Minister Donner:

Dat punt is juist gewaarborgd. Wij zijn in het recente Beneluxverdrag zelfs een stap verder gegaan door ook de Belgische en Luxemburgse politiediensten rechtstreeks toegang tot onze kentekenregisters te verlenen.

De heer Straub heeft gevraagd in hoeverre ouders worden ingelicht. Ik heb toegelicht wat het systeem is. Ik heb op dit moment geen kennis van specifieke omstandigheden waarin de burgemeester heeft geweigerd. Deze wet geeft een duidelijke regeling om in dat soort gevallen informatie te verstrekken wanneer dit valt onder het zwaarwegend algemeen belang.

De heer Straub heeft erop gewezen dat hoe meer wij met digitale informatiesystemen gaan werken, des te belangrijker de kwaliteitszorg ervoor is. Dat is juist. Er wordt op dit moment door de politie heel serieus aan gewerkt in het kader van het implementatietraject. Er wordt in kaart gebracht wat de kosten zijn van onderhoud en van opleidingen voor de verschillende functionarissen die erbij betrokken zullen zijn. Dat betekent niet dat het daar helemaal gaat om nieuwe functies. De politiekorpsen kennen nu bijvoorbeeld ook al een privacyfunctionaris, maar het zal aan de politie zijn om de deskundigheidsbevordering te verzekeren. Dat ik op dit moment nog steeds terugval op het bedrag van 18 mln. dat is aangegeven, komt doordat de precisering van wat nodig is pas mogelijk is als de algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de wet klaar is. Die is bijna klaar. Daardoor wordt het mogelijk om exactere gegevens te geven. Daarom is verwezen naar het begrotingstraject. Voor zover ik weet is in ieder geval duidelijk dat het zeker niet meer wordt. Ik kan ook niet blanco aangeven dat alles wat wordt gevraagd kan worden verstrekt. Het bedrag is gereserveerd voor de kosten van de implementatie van dit wetsontwerp, die met name de functionarissen betreffen. Enerzijds zal de privacyfunctionaris belast zijn met de wijze waarop de gegevensverwerking plaatsvindt, onder andere ook de methode waarmee de vervuiling van de politiebestanden moet worden tegengegaan. Anderzijds verplicht het wetsvoorstel tot het periodiek laten uitvoeren van een privacy-audit, die wordt verricht door onafhankelijke deskundigen en is gericht op de organisatie van de gegevensverwerking en de maatregelen en procedures die daarop van toepassing zijn. Op die wijze, net als bij de procedures voor de jaarrekening voor de financiële verwerking van gegevens, zal moeten worden toegezien of de structurele waarborgen er zijn om te voorkomen dat er vervuiling van bestanden plaatsvindt en dat de gegevens, wanneer zij moeten worden verwijderd, daadwerkelijk worden verwijderd.

De heer Straub (PvdA):

Ik heb gevraagd of de minister de privacyfunctionaris voldoende hoog in de organisatie zal positioneren. Een van de ervaringen van nu is dat die persoon bij sommige korpsen te veel in de marge zit en binnen het korps onvoldoende steun krijgt. Neemt de minister stappen om het korps op te dragen de functionaris een fatsoenlijke positie in de organisatie te geven?

Minister Donner:

In het wetsontwerp wordt daarop niet ingegaan, maar op grond van artikel 4 zal de verantwoordelijke – ik weet niet of dat in dit verband de korpsbeheerder of de korpschef is – moeten regelen dat de privacyfunctionaris adequaat toegang heeft tot alle bestanden. Dat impliceert zonder meer dat deze ook een bepaalde status binnen de organisatie moet hebben. Ik laat hier in het midden wat die status moet zijn, maar er moet inderdaad gewaarborgd zijn dat de privacyfunctionaris zijn taak kan vervullen. Als mocht blijken dat dat nadere precisering vergt, zal die worden gegeven, omdat dit een van de pijlers is waarop het systeem zal moeten draaien. De privacyfunctionaris opereert daarbij ook namens degene die verantwoordelijk is, dus de laatste heeft er zelf belang bij om dat adequaat te regelen.

Ik ben ingegaan op de vraag van de heer Weekers over de systematiek van de toegang tot en verstrekking van politiegegevens en ook op de vraag hoe andere dan publieke diensten toegang hebben. Ik ben eveneens ingegaan op de kosten van de scholing en training en van de verwerking.

Ik kom op de amendementen die de heer Van Haersma Buma heeft ingediend. Ik behandel deze in omgekeerde volgorde, want ik denk dat dat eenvoudiger is voor de discussie. Het amendement op stuk nr. 11 betreft de rechtstreekse toegang tot politiegegevens voor leden van het Openbaar Ministerie. Ik moet eerlijk zeggen dat ik denk dat het amendement een nuttige aanvulling op het wetsvoorstel vormt, zij het niet om de reden die de heer Van Haersma Buma heeft aangegeven. Er is al voorzien in het bijzondere geval dat in het amendement onder a is begrepen, maar ik denk dat het een zinvolle toevoeging is om toegang tot de gegevens in onvoorziene gevallen via een algemene maatregel van bestuur mogelijk te maken. Er zijn inderdaad gevallen waarin het Openbaar Ministerie snel moet kunnen handelen en daarvoor toegang tot bepaalde gegevens nodig heeft. Het zal echter vermoedelijk niet gaan om de situaties die de heer Van Haersma Buma aangeeft, want daarbij gaat het om CIE-informatie, die vanwege de benodigde beveiliging ervan doorgaans überhaupt niet van buitenaf toegankelijk is, en al helemaal niet vanaf een willekeurig punt bij het Openbaar Ministerie. Natuurlijk moeten CIE-officieren over bepaalde informatie kunnen beschikken en het is mogelijk dat wij zodanig beveiligde systemen zullen kunnen ontwikkelen dat die gegevens op die manier toegankelijk kunnen worden gemaakt, maar hierbij gaat het nu juist om een van de best beveiligde soorten van informatie.

Dit herinnert mij aan de vraag over de beveiliging en de bevindingen van de Inspectie OOV. Van deze bevindingen heeft mijn collega van BZK kennisgenomen en ik moet zeggen dat er gebleken is dat er niet voldaan wordt aan nu al geldende regels, namelijk dat er beveiliging moet zijn. Voor een discussie over de aanpak van deze kwestie zou ik willen verwijzen naar de minister van BZK. Ik ben het helemaal met de heer Van Haersma Buma eens: als wij een regeling maken voor de toegang tot bepaalde gegevens, dan impliceert dit dat degenen die niet onder de regeling vallen, daar geen toegang toe hebben, zodat er een adequaat digitaal en fysiek systeem moet zijn om de beveiliging ervan te waarborgen. Al met al denk ik dus dat het amendement op stuk nr. 11 een zinvolle aanvulling op het wetsvoorstel vormt.

Bij het amendement op stuk nr. 10 gaat het om een voorstel, niet te bepalen dat de gegevens die verwerkt worden ten behoeve van de uitvoering van de dagelijkse politietaken, na vijf jaar worden vernietigd, maar een bepaling in de wet op te nemen dat ze daarna nog vijf jaar kunnen worden bewaard. Er is al op gewezen dat de bewaringstermijn hiermee verdubbeld zou worden. Tegelijkertijd ben ik mij ervan bewust dat dit niet betekent dat de gegevens gedurende die tweede periode van vijf jaar voor iedereen toegankelijk zijn, maar dat er dan een apart toegangsregime geldt. Er is inderdaad in de stukken aangegeven dat de wet verschillende mogelijkheden bevat om gegevens langer te bewaren als men voorziet dat men deze nog zou kunnen gebruiken. Dan gaat het meer om het geval waarin men op het moment waarop de tweede periode van vijf jaar ingaat, eigenlijk nog niet voorziet dat het wel goed zou zijn om de gegevens nog te bewaren, maar later constateert dat het zinvol zou zijn om die gegevens nog eens te bekijken. Dit is dan alleen toelaatbaar als het gaat om ernstige criminaliteit. Ook het openbaar ministerie heeft op dit punt gewezen. Ik meen dat politiegegevens na de tweede periode alleen nog op basis van de Archiefwet langer kunnen worden bewaard, tenzij er al heel specifieke redenen zijn om ze langer te bewaren. De bewaring onder de Archiefwet vindt plaats omdat het cultuurhistorisch van belang is. Dat is althans een voortdurende discussie die ik voer met de collega van OCW, omdat ik vind dat hier de cultuur ook grenzen heeft. Het is altijd wel interessant om dit soort dagelijkse rapporten te kennen, zeker als je ze na honderd jaar nog gaat lezen, maar dat kan geen reden zijn om ze systematisch te bewaren. Nogmaals, over het amendement op stuk nr. 10 wil ik het oordeel aan de Kamer laten. Voor de voorzienbare gevallen zijn er de mogelijkheden en het dekt inderdaad de mogelijkheid dat je anders achteraf spijt zou hebben dat je iets vernietigd hebt, maar ik erken dat het niet vrijelijk toegankelijk is.

Ik kom vervolgens bij het amendement op stuk nr. 9. De heer Van Haersma Buma heeft het ook gemotiveerd. Aan de hand van de ervaring constateert hij dat de politiefunctionarissen nijver antwoorden schrijven op vragen die er zijn. In alle eerlijkheid: dit wetsvoorstel verandert dat niet. De antwoorden zullen nog steeds geschreven moeten worden. De termijn verandert dat niet. Bij alle termijnen is er altijd een discussie waar je bij aansluit. Nu de Kamer in samenwerking met de regering is gekomen tot een drastische aanscherping van de termijnenwetgeving in de zin dat dwangsommen automatisch gebeurd worden als termijnen overschreden worden, moet ik wel erkennen dat ook ik een groter belang heb gekregen om termijnen naar de maximale periode op te schuiven en niet naar de gemiddelde periode waarin geantwoord kan worden. In zijn advies heeft de Raad van State erop gewezen dat met de voorgestelde termijn van zes weken al wordt afgeweken van de gangbare termijn van vier weken. Daarnaast is er nog een verlengingsmogelijkheid van vier weken, waardoor het totaal op tien weken komt. Als ik die zes weken vervang door drie maanden, waarbij de eerste periode twaalf weken wordt, ontstaan heel lange termijnen, waarvan op een gegeven moment gevraagd kan worden of het nog redelijk is.

Tegelijkertijd erken ik het punt van de heer Van Haersma Buma. Hij sluit ook aan bij sommige geluiden uit het Openbaar Ministerie en de politie. Het is mogelijk dat een verzoek betrekking heeft op gegevens die verwerkt worden bij verschillende politieregio's. Dan zal per definitie de termijn langer zijn. Als de Kamer van mening is dat toch tegemoet moet worden gekomen aan de wens van iets langere termijnen, is het dan geen oplossing om in plaats van het voorstel van drie maanden te komen tot een systeem van zes weken plus een verlenging van vier weken en misschien van zes weken als blijkt dat het verzoek betrekking heeft op gegevens die in meer regio's worden gebruikt? In dat geval kom je op het totaal van twaalf weken, wat nu wordt voorgesteld, maar dan meer op maat gesneden. In de gevallen waarin het logisch is om het te doen, kun je het dan doen. Naar mijn gevoel sluiten wij dan meer aan bij termijnen die elders gebruikelijk zijn en komen wij tegemoet aan de wensen bij de politie voor meer ruimte. Als de indieners op dit punt het amendement aanpassen, zou ik het gaarne overlaten aan de Kamer om te bezien of het zinvol is.

Voorzitter. Hiermee heb ik alle vragen beantwoord. Mij rest slechts, tenzij er nog een tweede termijn is, om dit wetsvoorstel in de warme aandacht van de Kamer aan te bevelen. Het is inderdaad een belangrijke stap in de ontwikkeling van de politiedienstverlening.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik wil nog kort reageren op de opmerkingen van de minister over de amendementen. Ik ben zeer gelukkig met de uitleg van de minister over de mogelijkheden die de wet biedt voor meer uitwisseling, bijvoorbeeld met ouders die kinderen hebben die XTC gebruiken. Dit is belangrijk voor de politie. De wet biedt ook de mogelijkheid van meer uitwisseling met de ouders die kinderen hebben die betrokken zijn geweest bij zedendelicten of iets dergelijks. Dat vind ik zinvol. Ook de overige wijzigingen van de wet vind ik grote winst.

De minister heeft gereageerd op het amendement op stuk nr. 11. Ik zie het punt van de CIE-officieren die niet zomaar on line informatie kunnen krijgen, omdat die om veiligheidsredenen niet verstrekt kan worden. Betekent het antwoord van de minister dat de toelichting hetzelfde kan blijven? Als dat het geval is, verander ik het amendement niet, maar ga ik ervan uit dat het in de praktijk zo zal worden gelezen dat, als het veiligheidstechnisch verantwoord is om informatie uit te wisselen, het kan. Zolang die uitwisseling niet veilig is, hoeft dat van mij natuurlijk niet. Het is dan allang mooi dat de algemene maatregel van bestuur de mogelijkheid openlaat.

De minister heeft ook iets gezegd over het amendement op stuk nr. 9. Ik heb hierover kort gesproken met de collega's en ik heb de indruk dat er een draagvlak voor is als ik het wijzig in de zin die de minister aangaf. Ik vind dat heel erg belangrijk. Dus ik zal dat amendement zodanig wijzigen dat het gaat over de verdaging van zes weken indien de informatie bij verschillende regio's moet worden opgevraagd.

De heer Straub (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de uitvoerige beantwoording. Hij heeft mij met een reactie op een aantal van mijn vragen zeker gerustgesteld. In ieder geval heeft hij dat gedaan door te zeggen dat ouders gewezen kunnen worden op het onverantwoordelijke gedrag van hun kinderen. Het lijkt mij heel zinvol dat dat mogelijk is.

Misschien heb ik niet goed geluisterd, maar ik meen dat ik op enkele vragen niet een volledig antwoord heb gekregen. Daarom wil ik daarop terugkomen. Allereerst denk ik dan aan de kwaliteit van het gegevensbeheer. De minister zegt ook dat die belangrijk is. Het zou echter kunnen dat daarvoor capaciteit nodig is anders dan in de zin van het aanstellen van de privacy officer. Hij beheert de gegevens niet. Daarom is mijn vraag: waar komt de capaciteit voor het gegevensbeheer vandaan? Wij zijn er goed in om zaken te verzinnen die meer werk voor de politie met zich brengen en die ze vaak niet in "blauw" kunnen stoppen. Ik wil niet dat de regels die wij hier treffen ten koste van "blauw" gaan. Daarom vraag ik hoe die capaciteit gevonden moet worden. Wat is de mening van de minister op dit punt?

Mijn andere vraag waarop ik het antwoord heb gemist, betreft de autorisatie van de meer ingewikkelde zaken. Daarbij denk ik aan RBT-achtige zaken. Er wordt gesteld dat die autorisatie door bevoegde personen moet worden verricht. Wij vinden dat die personen moeten worden opgeleid. Is er al contact met de postinitiële opleidingen om ervoor te zorgen dat die opleidingen worden aangepast aan de nieuwe behoeften?

Ten slotte: ik heb niet klip en klaar gehoord dat de kosten die met de implementatie samenhangen, niet ten laste komen van de huidige budgetten van de korpsen en dat daarvoor aanvullende gelden beschikbaar worden gesteld. In onze optiek mag de implementatie niet ten koste gaan van de korpsen. Ook hierop krijg ik nog graag een antwoord.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik wil nog op een paar punten terugkomen. Allereerst wil ik iets zeggen over de informatie-uitwisseling met andere instanties, bijvoorbeeld met beveiligingsdiensten en het transportwezen. De minister zegt dat op dit punt een algemene maatregel van bestuur zal worden opgesteld. Daarnaast heeft hij gezegd dat niet meer het argument van privacy wordt gebruikt om informatie over kinderen naar ouders of scholen te sturen, met andere woorden dat het in de toekomst staande praktijk wordt dat deze informatie op de plaats wordt neergelegd waar zij behoort. De minister geeft aan dat dit straks allemaal kan, maar hoe komen wij erachter hoe deze wet uitpakt naar andere instanties en belanghebbenden? Wordt de mythe van privacy straks ook inderdaad in de praktijk doorgeprikt? Ik vraag niet om een officiële evaluatie van de wet, maar zoek naar een mogelijkheid om de Kamer meer zicht te geven op de effecten van deze wet. Wellicht kan er in het kader van de periodieke veiligheidsrapportages op worden ingegaan, zodat de Kamer er wat gemakkelijker op kan terugkomen.

Zeker na de uitleg van de minister deel ik de opvatting dat het amendement op stuk nr. 11 een nuttige aanvulling is op het wetsvoorstel; dit amendement kan dus rekenen op de steun van mijn fractie.

De heer Van Haersma Buma heeft zojuist aangegeven dat hij zijn amendement op stuk nr. 9 nader zal verfijnen. Het gaat daarbij om de termijn waarbinnen een beslissing moet worden genomen over het afgeven van informatie aan een belanghebbend burger die is opgenomen in een van de registers. Ik meen dat deze nadere verfijning recht doet aan mijn bezwaar; het geduld van burgers moet niet onnodig op de proef worden gesteld. Ik kan mij voorstellen dat, als er informatie in meerdere politieregio's is opgeslagen of moet worden vergaard, er ook wat meer aan de hand is en de uitvoerende organisaties wat meer tijd gegund moet worden. Dit is daarom mijns inziens een wezenlijke verbetering van het amendement; ik steun het dan ook en zou het zelfs graag willen meeondertekenen.

Ik vraag mij af welk effect de langere bewaartermijn van vijf tot tien jaar zal hebben, ondanks het feit dat er een extra slot wordt geplaatst na vijf jaar. Ik laat mij graag overtuigen en ik ben gaarne bereid het amendement te steunen als het ertoe kan leiden dat bepaalde cold cases in de toekomst opgelost worden en oplossingspercentages stijgen. Maar als het een slag in de lucht is en de motivering is dat het nu eenmaal fijn is om gegevens veel langer te bewaren onder het moto "wie wat bewaart, heeft wat" en "baat het niet, dan schaadt het niet", dan vraag ik mij af of je die stap wel moet zetten. Ik wil op dit punt graag nog een wat meer voorspellend antwoord van de minister horen voordat ik mijn standpunt bepaal.

Minister Donner:

Voorzitter. De heer Van Haersma Buma heeft nog een vraag gesteld in relatie tot het amendement op stuk nr. 11. In eerste termijn heb ik reeds gewezen op de problematiek van de beveiliging. Ik lees het amendement zo dat in gevallen die nu nog niet kunnen worden voorzien maar waarin het OM snel moet kunnen reageren doch de politie niet snel kan reageren op een verzoek, gebruikgemaakt wordt van de in het amendement voorgestelde mogelijkheid. Op dit moment kan ik niet overzien of bij operaties van de CIE een dergelijke situatie zich voordoet. Als dat laatste wel het geval is, zou het erin ondergebracht moeten worden. In het algemeen acht ik het amendement een nuttige toevoeging. Ik denk dat er inderdaad gevallen kunnen zijn die wij nu niet hebben voorzien, maar waarbij dat wel zinvol is.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

De uitleg van de minister begrijp ik, maar ik zal even nakijken of de toelichting voldoende overeenkomt met de uitleg van de minister.

Minister Donner:

De heer Straub heeft inzake het kwaliteitsbeheer gevraagd of de kosten van de invoering niet ten koste gaan van de huidige bestanden. Ik zal niet iedere claim blindelings op voorhand accepteren onder het motto "anders komen zij ten koste van de huidige capaciteit", maar ook voor mijn collega van BZK is nu juist voor de implementatie het uitgangspunt dat, voorzover het gaat om kosten binnen de redelijke grenzen die je daarvan mag verwachten, tegemoet zal worden gekomen aan de extra claim die dat oplevert. Dat gaat dus niet ten koste van blauw op straat. Daarbij sluit ik ook het niet blauwe deel van de politie in dat zich met de recherche bezighoudt.

Op dit moment wordt inderdaad besproken welke opleidingen, ook op de politieacademie, nodig zijn.

De heer Weekers heeft gevraagd hoe de Kamer weet hoe de regeling werkt. Hij zei "gelukkig dat ouders nu allemaal ingelicht zullen worden", maar dat heb ik niet gezegd. Om dat te doen, moet er sprake zijn van een zwaarwegend algemeen belang. Dat is namelijk de algemene grens die er is, ook uit een oogpunt van handhaving, om te voorkomen dat kinderen nog verdergaan met XTC en zo. Het is niet zo dat er een eenvoudige klikfunctie komt in de zin van "wij hebben je kind gezien toen het laatst bij deze dubieuze gelegenheid was".

De heer Weekers zei dat hij er niet op staat dat een evaluatiebepaling in de wet is opgenomen, maar wees gerust, die bepaling staat er al in, namelijk in artikel 47. Het is de bedoeling dat de wet in alle gevallen na vijf jaar wordt geëvalueerd. Daarnaast weten hij en ik dat, zodra een wet te knellend is voor de praktijk, wij doorgaans de eersten zijn die daarover worden ingelicht doordat men klaagt of vraagt hoe iets geregeld moet worden. Blijft dat ik vanuit Justitie zal blijven voorzien in informatie over hoe de wet moet werken. Ik hoop in ieder geval dat ik of mijn opvolgers mee kunnen delen hoe de praktische ervaring met deze wet is voordat die vijf jaar om zijn.

Daarmee kom ik wederom aan het eind van de beantwoording van de vragen van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 22.30 uur

Naar boven