Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 92, pagina 5633-5657 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 92, pagina 5633-5657 |
Aan de orde is het debat over de Europese Top.
De voorzitter:
Ik deel de Kamer mee dat de minister van Buitenlandse Zaken afwezig is wegens een staatsbezoek aan België.
De heer Van Bommel (SP):
Voorzitter. Ter voorbereiding van de Europese Top mochten wij met de regering van gedachten wisselen. Uit handen van de staatssecretaris kregen wij toen het prachtige boekje met de titel "Nederland in Europa, van droom naar daad" dat ik iedereen kan aanbevelen. In dat boekje toont de staatssecretaris zich een hartstochtelijk voorstander van een open, strijdvaardig en daadkrachtig Europa. Hij ziet een uitgebreide Europese Unie voor zich die geldt als wereldspeler. Voor de discussie van vandaag heb ik een aantal thema's uit dat boekje als leidraad genomen.
Ik begin bij hoofdstuk 3 over openheid. Op bladzijde 23 schrijft de staatssecretaris "Openheid is geen techniek, maar een houding. Wat Nederland betreft mogen veel vergaderingen van Europese ministers per direct in het openbaar worden gehouden. Dan kan iedereen gemakkelijk ter verantwoording worden geroepen als er thuis iets anders wordt gezegd dan in Brussel." De SP-fractie is het met de staatssecretaris eens. Zij is dan ook verheugd met de eerste stap die door de Europese Raad is gezet naar een transparantere besluitvorming in de EU. Hopelijk blijkt uit de evaluatie die na zes maanden zal worden gedaan dat dit initiatief een positieve bijdrage heeft geleverd. Wij hopen dat er op grond daarvan verdere stappen zullen worden gezet om de besluitvorming in de EU transparanter te maken. Tot zover zijn wij het dus hartstochtelijk met de staatssecretaris eens.
Hoofdstuk 4 van dat mooie boekje draagt de titel Strijd. Zoals bekend, is de staatssecretaris wat dat betreft bij de SP-fractie aan het juiste adres. Wij weten allemaal dat er strijd nodig is om conflicten te beslechten. De staatssecretaris schrijft daarover de volgende behartigenswaardige woorden "De drang binnen de EU om conflicten uit de weg te gaan, is soms te groot. De wil om zo veel mogelijk Europese eenheid uit te stralen, mag het voeren van een belangrijke discussie niet in de weg staan. Daarmee is op termijn het publieke belang niet gediend." Mijn fractie is het met die woorden eens.
Dat brengt mij op het thema Straatsburg/Brussel. Dat is een onderwerp waarover al lange tijd strijd wordt gevoerd. De Tweede Kamer heeft zich daarover duidelijk uitgesproken. Zij heeft de regering met een duidelijke boodschap naar Brussel gestuurd. De SP-fractie is dan ook zeer teleurgesteld dat het onderwerp Straatsburg/Brussel niet op de agenda van de Europese Raad is beland en dat het kabinet een belangrijke discussie daarover uit de weg is gegaan. In het Parool heeft de minister-president daarover gezegd "Het is een thema dat veel Nederlanders bezighoudt, maar je moet daarmee op een verstandige manier omgaan". Die verstandige manier blijkt dus te zijn dat de Nederlandse regering daarover niet heeft gesproken. Dat melden de media ons althans. En via de media vernemen wij dat van president Chirac. Laatstgenoemde zegt dat zijn goede vriend Jan Peter Balkenende daarover niet met hem heeft gesproken. De voorzitter van het Europese Parlement zegt dat geen enkel lid van de Europese Raad de huidige situatie wil veranderen. Dat zijn duidelijke woorden, maar die staan wel in schril contrast met datgene wat de Nederlandse regering voorafgaand aan deze Europese Top aan de Tweede Kamer heeft beloofd, namelijk dit op een tactvolle wijze inzetten. Het komt ook niet overeen met de woorden op bladzijde 3 van het verslag van de EU. Daar staat dat de minister-president de zetelkwestie wel aan de orde heeft gesteld in onder andere het Beneluxoverleg op het niveau van de premiers, in een gesprek met de voorzitter van het Europees Parlement en in contacten met diverse andere leden van de Europese Raad waaronder de voorzitter en de Franse president. Niet alles kan op waarheid berusten. Het kan niet zo zijn dat de Nederlandse minister-president de kwestie wel formeel of informeel aan de orde heeft gesteld en dat de Franse minister-president van premier Balkenende niets heeft gehoord. Ik hoop dat wij vandaag te weten komen welke uitspraken op waarheid berusten.
Meer zeggenschap van de nationale parlementen over de Europese wetgeving is een belangrijk thema in de Kamer en in het eerdergenoemde boekje. Hoofdstuk 2 heet dan ook Zeggenschap. De staatssecretaris schrijft op bladzijde 16 "De discussie moet juist gaan over de politieke keuzes waarvoor wij staan in Europa. Die verdienen een volwassen debat, niet alleen binnen de genoemde instellingen maar vooral in Nederland zelf. Europa moet onderdeel worden van de Nederlandse politiek en het nationale debat." Mijn fractie is het daarmee zeer eens. Het zijn mooie woorden. Wij zijn dan ook verheugd met de toezegging van de Europese Commissie om alle nieuwe voorstellen en consultatiedocumenten direct beschikbaar te stellen aan de nationale parlementen. Dit sluit goed aan bij de voorstellen die zijn gedaan om de Kamer nauwer te betrekken bij de EU-besluitvorming. Wij zijn dan ook zeer benieuwd naar de reactie van de Europese Commissie op het verzoek van de Europese Raad om opmerkingen van nationale parlementen in het bijzonder met betrekking tot subsidiariteit en proportionaliteit te overwegen. De vraag aan de regering moet dan ook luiden wat haar verwachting is op dit punt. Hoe denkt de regering dat de Europese Commissie met de opmerkingen van de nationale parlementen zal omgaan? Gaat de regering de Europese Commissie om een formeel standpunt vragen naar aanleiding van dit verzoek van de Europese Raad?
Het boekje van de staatssecretaris zegt ook wat over Turkije. Belangrijker is wat er vorige week door de Nederlandse regering in debat met de Tweede Kamer is gezegd over de onderhandeling met Turkije. De vraag is of het wel tot voortgaande onderhandelingen zal komen. Door de Nederlandse regering en de Europese Unie is duidelijk gezegd dat er niet over relevante hoofdstukken verder onderhandeld zal worden als Turkije niet komt tot een impliciete erkenning van Cyprus door uitvoering van het Ankaraprotocol. Het lijkt ook tot problemen te leiden. De Turkse premier Erdogan heeft gisteren in Trouw gezegd "Als de onderhandelingen stoppen, laat ze dan maar stoppen. Zolang de Turks-Cyprioten geïsoleerd blijven, zullen wij onze havens en luchthavens niet openen." Het lijkt erop dat Turkije zich op een ramkoers bevindt. Eerder was de Nederlandse regering in de persoon van staatssecretaris Nicolaï volstrekt helder over het punt van de havens en de luchthaven. Als de havens gesloten blijven, heeft Turkije immers volgens hem nog dezelfde dag een groot probleem. De vraag is wat er eind dit jaar gaat gebeuren en of de regering de opvatting van de SP-fractie deelt dat Turkije met de uitspraken van de afgelopen dagen feitelijk kiest voor een ramkoers en willens en wetens kiest voor het stoppen van de onderhandelingen in de tweede helft van het jaar.
Ik had nog iets willen zeggen over de veto's. Ik zie mijn lampje echter al branden. Wij praten hierover morgen verder met de staatssecretaris en met de minister van Justitie bij de behandeling van het hoofdstuk over justitie en andere kwesties.
De heer Timmermans (PvdA):
Voorzitter. De voorspelling van vorige week is uitgekomen. Het was niet veel bijzonders. De top was geen flop. Er is geen ramp gebeurd. Het was echter ook geen succes. Het was alles bij elkaar een slappe hap. Dat is jammer omdat de huidige situatie in Europa bepaald niet rooskleurig is. Je mag dan ook van de regeringsleiders verwachten dat zij proberen om een impuls te geven aan de discussie. Dat is nauwelijks gebeurd. Er is voortgeborduurd op de besluiten die eerder door de ministers van Buitenlandse Zaken waren genomen of zijn aangekondigd.
De fractie van de PvdA is teleurgesteld over de wijze waarop de minister-president kennelijk is omgegaan met de opdracht van de Kamer om de zetelkwestie van Straatsburg aan de orde te stellen. Ik moet hierbij afgaan op de pers. Daaruit bleek dat de minister-president het niet aan de orde heeft gesteld. Hij achtte het niet opportuun of heeft het gewoon niet gedaan. Ik heb de Franse president op televisie horen zeggen dat zijn gewaardeerde collega en vriend Balkenende het niet bij hem aan de orde heeft gesteld. Dat staat op gespannen voet met het verslag van de regering. Ik ga er zonder meer van uit dat de heer Balkenende de waarheid spreekt en het dus aan de orde heeft gesteld. Dan neemt de Franse president een loopje met de waarheid. Dat is waarschijnlijk niet de eerste keer, al moet ik oppassen met wat ik zeg. Er is natuurlijk ook nog een derde mogelijkheid, namelijk dat de heren elkaar niet goed hebben begrepen. Ik hoor graag van de minister-president wat hij precies heeft gedaan om deze kwestie aan de orde te stellen.
Waar ik in scherpe bewoordingen afstand van wil nemen, is het relativeren van dit onderwerp. Ik beschuldig de Nederlandse regering daar zeker niet van. In de sfeer van die top proefde ik echter toch wel, tot mijn schrik zelfs bij voorzitter Borrell van het Europees Parlement, een enorme relativering: ach, waar hebben wij het eigenlijk over. Dit brengt mij bij mijn hoofdpunt.
De voorzitter:
Voordat u daaraan begint, wil de heer Van Baalen u een vraag stellen.
De heer Van Baalen (VVD):
Ik ben het tot nu toe met het betoog van de heer Timmermans eens. De heer Borrell heeft gezegd dat hij na consultatie van de fractievoorzitters van het EP heeft besloten van dit onderwerp geen punt te maken. De liberale fractievoorzitter, de heer Watson, kan zich van een consultatie met een dergelijke uitkomst niets herinneren. Hoe zit dat met de sociaal-democratische fractievoorzitter in het EP?
De heer Timmermans (PvdA):
Ook Martin Schulz kon zich niet herinneren dat de zaak op deze wijze was gelopen. Er is kennelijk veel miscommunicatie geweest rond deze kwestie. Anders dan de minister-president vorige week zei, is op dit punt de positie van het Europees Parlement voor mij niet doorslaggevend. Het Europees Parlement gaat er namelijk niet over, hoe triest dat ook is. Het is een verdragskwestie, dus een zaak van de regeringsleiders om te besluiten dat op dit punt het verdrag moet worden gewijzigd. Ook ik zie dat zich spelletjes afspelen in het Europees Parlement, onder andere over het mogelijke eigendom van de gebouwen. Dat is allemaal niet fraai of verheffend, maar als nationale parlementariërs hebben wij de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat onze vertegenwoordigers in de Europese Raad dit onderwerp aan de orde blijven stellen, zodat wij uiteindelijk bij een volgende verdragswijziging de bepaling kunnen schrappen die het Europese Parlement verplicht om één keer in de maand een week in Straatsburg te vergaderen. Daar heeft niemand iets aan.
De heer Van Baalen (VVD):
Ook met deze opmerkingen ben ik het eens. Toch helpt dit de positie van Borrell niet. Ik ben blij dat ook de voorzitter van de sociaal-democratische fractie, net als die van de liberalen, zich niets herinnert van deze consultatie. Wellicht kan de heer Van Dijk ook over "zijn" fractievoorzitter uitsluitsel geven; dan weten wij hoe de hazen lopen.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik zeg volmondig dat ik het optreden van de heer Borrell in deze kwestie weinig verheffend vind. Dat is jammer omdat de zaak belangrijk genoeg is. Niet zozeer vanwege het ongemak voor de europarlementariërs, maar om een aantal andere redenen. Ook dit is voor veel mensen, in Nederland en andere lidstaten, een symbool van wat er is mis is met de Europese bureaucratie. Daarom hebben wij als volksvertegenwoordigers de taak om die misstand te corrigeren, ook als dat een kwestie is van een heel lange adem. In dat licht mogen wij van onze minister-president verwachten dat hij doet wat hij heeft beloofd. Bij zo'n Europese Raad moet hij alle beschikbare mogelijkheden, formeel en informeel, inzetten om de kwestie bespreekbaar te maken en tot een oplossing te brengen. Op basis van de verhalen in de pers na de Europese Raad, kregen wij heel sterk de indruk dat de minister-president dit niet heeft gedaan. Ik wacht echter graag zijn antwoord af.
De Europese Unie kiest nadrukkelijk voor een tweesporenbeleid voor de komende tijd. Het ene spoor is bezinnen over hoe het nu verder moet met verdragswijzigingen: welke kant gaan wij op? Het andere spoor is "hand aan de ploeg": dingen doen om te laten zien dat Europa functioneert. Die sporen dreigen echter erg uit elkaar te gaan lopen. Uit de verslagen in de internationale pers van de Europese Raad kan iedereen zijn eigen gelijk halen. De Duitsers, Spanjaarden en anderen zeggen: op de Europese top hebben wij afgesproken dat wij gewoon doorgaan met het ratificeren van de Europese grondwet, dus die zal er uiteindelijk wel komen; victorie voor ons! In onder andere de Franse en Britse pers lees ik: er is nog veel onduidelijk over de grondwet, dus er zal wel een nieuw verdrag komen. Dit is symptomatisch voor hoe het vaak gaat in Europa. Dat iedereen aan wat er heeft plaatsgevonden, zijn eigen interpretatie kan geven, ondergraaft het draagvlak. Wat is er gebeurd? Welke opdracht heeft de Nederlandse regering, en daarmee de Tweede Kamer, van de top meegekregen over toekomstige verdragswijzigingen? In 2008 moeten wij er staan, dus nu moeten wij ons huiswerk gaan maken. Hoe gaat het kabinet dat aanpakken? Wat zijn de stappen die ons te wachten staan? Wat zijn de thema's die wij gaan bespreken? Natuurlijk zullen politieke partijen hun verantwoordelijkheid nemen, ook bij het opstellen van hun verkiezingsprogramma's. Daar hebben wij het al over gehad. Wij moeten voorkomen dat Nederland alleen maar aan tafel zit, mes en vork in de hand, servet om de nek gebonden, en afwacht wat anderen gaan serveren aan oplossingen. Nee, Nederland moet een actieve speler zijn en meebepalen in welke richting wij gaan. Zijn die mogelijkheden er in deze bezinningsperiode? Ik heb daar mijn aarzelingen over, omdat iedereen het helemaal naar zichzelf toe redeneert en zegt: wij hoeven niets te doen, de landen met een probleem – Frankrijk en Nederland – lossen het maar op; zij zorgen er maar voor dat zij ratificeren. Anderen zeggen dat er opnieuw onderhandeld moet worden, terwijl men in landen zoals Duitsland en Spanje absoluut niet van plan is om te heronderhandelen. Wat is nu van het tweede spoor het spoorboekje? Wat zijn de etappes? Wat gaan wij doen?
Het punt van de subsidiariteit werd ook al door collega Van Bommel genoemd. De subsidiariteit vergroot de rol van de nationale parlementen. Dat klopt, maar ik wil toch ook enige teleurstelling laten doorklinken, omdat het de Europese Commissie wel heel makkelijk wordt gemaakt om niet te reageren op wat nationale parlementen doen. Dat vind ik teleurstellend. Ik ben benieuwd naar de visie van de regering hierop. Waarom zijn niet gewoon de afspraken gehandhaafd die in het subsidiariteitsprotocol stonden? Waarom is niet gezegd: als eenderde of meer van de nationale parlementen een positie inneemt, is de commissie gehouden, daarop te reageren en haar voorstel opnieuw te motiveren? Welke landen hebben zich ertegen verzet dat dit erin bleef staan? Wat kan daar in hemelsnaam de reden voor zijn?
Ook op het punt van de openbaarheid is het glas weer half vol of half leeg. Het is prima dat er nu bij co-decisie vaker in openbaarheid wordt vergaderd, maar waarom doet de EU-Landbouwraad dat eigenlijk niet? Daar begrijp ik helemaal niets van. Dat is een van de raden waarin soms de meest afschuwelijke besluiten worden genomen, met enorme financiële consequenties, met consequenties voor natuur en milieu, met consequenties voor het platteland in de Europese Unie. Waarom zou dat dan niet in openbaarheid mogen? Ik begrijp er niets van, om nog maar te zwijgen van de positie van de Britse regering hierin, die liever achter gesloten deuren zou blijven vergaderen. Daar begrijp ik al helemaal niets van.
Ik bespeur een positieve ontwikkeling in de discussie over de uitbreiding. Ik acht het belangrijk dat in de discussie over de uitbreiding het punt van de zogenaamde absorptiecapaciteit – wat kan Europa zelf aan? – nadrukkelijker op de agenda is gezet door de Europese Raad. Ook dat is weer een heel klein stapje, maar het is wel een stapje voorwaarts. Toen wij onlangs in deze Kamer de uitbreidingsstrategie bespraken, bleek weer dat het van groot belang is dat wij tegen de mensen kunnen zeggen: met die uitbreiding moeten wij ook voorzichtiger omgaan dan wij in het verleden hebben gedaan. Het mag dan wel iedere keer goed zijn afgelopen, maar de aarzelingen bij de bevolking in de meeste landen van de EU nemen toe. Dat moet ons een zorg zijn. Wij moeten dat proces nog zorgvuldiger dan in het verleden aangaan, met nog meer aandacht voor de capaciteit van Europa om die uitbreiding aan te kunnen.
Tot slot sluit ik mij aan bij de zorgen die de heer Van Bommel heeft geuit over het onderhandelingsproces met Turkije. Je hoeft geen visionair te zijn om een behoorlijk harde aanvaring te voorzien tussen de EU en Turkije in het najaar. Ik roep de Nederlandse regering op om daarbij een rechte rug te houden en niet te zwichten voor chantage, noch van Turkse kant, noch van de kant van andere grote lidstaten van de EU, maar daar zullen wij ongetwijfeld nog vaak over spreken.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. Dit type debat – ik noem het een nakaartdebat na een Europese top – is toch al vaak niet al te enerverend of inspirerend, maar dat is natuurlijk helemaal het geval als er weinig tot niets uit komt. Dan zit je echt te kijken waar wij het nu eens over zullen hebben vanmiddag. Een paar dingen zijn toch wel naar voren gekomen die de revue moeten passeren vandaag. Echt een verrassing kan het ook niet zijn na de aanloop ernaartoe. Wij wisten dat er sprake zou zijn van een heel magere uitkomst. Wat eraan zat te komen, is eruit gekomen: verlenging van de bezinningsperiode met een jaar; tweesporenbenadering; gedachtevorming over de toekomst van de Europese Unie en met behulp van concrete resultaten het vertrouwen van de burger herwinnen.
Ik blijf de benadering een beetje merkwaardig vinden. Ik heb soms de indruk dat voor de verwerping van de grondwet in Nederland en Frankrijk concrete resultaten niet meetelden. Nu moeten wij door middel van concrete resultaten het vertrouwen van de burger winnen. Dat houdt toch iets van: wij zullen de burger nog eens laten zien hoe geweldig belangrijk Europa toch is. Ik snap de inzet wel, maar er is geen nieuw element in het optreden van Europa gekomen.
In het overleg in de aanloop naar deze Europese Top is al besproken dat de overwegingen die in Nederland een rol hebben gespeeld bij de afwijzing van de Europese grondwet breed worden gedeeld door de Europese bevolking. Dat blijkt ook uit de Eurobarometer. Daarmee is de afwijzing van de grondwet niet alleen een Nederlands en Frans probleem. De afwijzing door Nederland en Frankrijk heeft alle lidstaten, ook degene die al hebben geratificeerd, met de neus op de feiten gedrukt.
Het kabinet heeft zijn oor het afgelopen jaar bij de burger te luisteren gelegd, maar het moet nu zelf ook met een visie komen. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die voorgaande sprekers hierover hebben gemaakt. Het innemen van een standpunt hierover kan niet aan een volgend kabinet worden overgelaten. Wij moeten vanaf nu echt in beweging komen. Er zal iets moeten gebeuren. Er is immers afgesproken dat het Duitse voorzitterschap in de eerste helft van 2007 zich opnieuw over het toekomstvraagstuk zal buigen en concrete voorstellen zal doen om de impasse te doorbreken. Het is nadrukkelijk gewenst dat Nederland hierover meedenkt.
Ik vind niet dat Nederland een speciale verantwoordelijkheid heeft om met een eigen alternatief te komen door het afwijzen van de grondwet. Ik vind echter wel dat wij actief moeten meepraten en moeten meedoen aan het ontwikkelen van ideeën over de manier waarop het nu verder moet met Europa. Ik kijk daarvoor in de eerste plaats naar de regering. Alle politieke partijen zijn bezig met hun verkiezingsprogramma's en hiervoor vinden aanzetten plaats in opinieartikelen. Ik heb de regering hier in een eerder overleg ook al naar gevraagd. Minister Bot zei toen dat hij de handschoen die ik daarmee naar hem toe wierp, wilde oppakken. Dat lijkt mij goed. Ik wil van de regering weten hoe het traject eruit ziet na de Europese Raad onder Duits voorzitterschap. Hoe gaan wij dat aanpakken? Welke voorstellen heeft de regering in gedachten en welk traject?
De heer Van der Ham (D66):
Vorige week is er een mooi rapport verschenen van de commissie-Schutte van de ChristenUnie. In dat rapport stond dat het referendum als instrument interessant is. Het wordt op een aantal punten zelfs omarmd. Behoort in het traject om te komen tot nieuwe verdragen, misschien wel een heel nieuwe grondwet, aan het einde een door de burger geïnitieerd referendum tot de mogelijkheden?
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Zover zijn wij nog helemaal niet. Ik beveel overigens het rapport van de commissie-Schutte van harte ter lezing aan. Alle geïnteresseerden kunnen een exemplaar krijgen. Er staan heel interessante dingen in, ook over lokaal bestuur en Europa. Er wordt nadrukkelijk ingegaan op het correctief referendum. Dat is een aanbeveling van de commissie-Schutte aan de partij. Die wordt betrokken bij de ontwikkeling van het verkiezingsprogramma. Ik sta daar positief tegenover. Het lijkt me een goed idee om daar in elk geval intern een discussie over te starten. Het is echter wel heel iets anders dan het referendum over de Europese grondwet. Dat was een raadgevend of raadplegend referendum waarvoor de Kamer het initiatief had genomen. Wij hebben daar bij de behandeling van het wetsvoorstel van mevrouw Karimi en de haren onze aarzelingen en twijfels al over uitgesproken en wij hebben er uiteindelijk tegen gestemd. Dit referendum staat los van een eventueel correctief referendum over door de Kamer al aangenomen wetgeving. Dat past hier niet in.
Ik wil uw vraag iets breder uitleggen, want hij is wel interessant. Het zal nog een heel spannende politieke vraag zijn of een eventuele verdragswijziging in de toekomst – die zal er eens moeten komen omdat wij niet eindeloos verder kunnen met het verdrag van Nice – aan een referendum moet worden onderworpen. Mijn antwoord op die vraag zal, zoals het er nu uitziet, niet juichend zijn. Bij de behandeling van het wetsvoorstel hebben wij al gezegd dat het raadplegend referendum een ongeschikt instrument is en dat vinden wij nog steeds. Daar verandert het rapport van de commissie-Schutte niet heel veel aan. Een probleem is dat het parlement, de politiek, het na het referendum over de Europese grondwet niet kan maken om een nieuwe verdragswijziging niet aan een referendum te onderwerpen. Dat lijkt mij echter niet primair mijn probleem, want wij hebben indertijd een duidelijk standpunt ingenomen over het referendum. Het parlement zal zich hier echter over moeten buigen.
Ik heb al het een en ander gezegd over fundamentele bezinning over de toekomst van Europa en de verantwoordelijkheid die Nederland daarbij heeft. Ik hoor graag welk traject het kabinet voor ogen heeft. Als ik het boekje Nederland Europa, Van droom naar daad van de staatssecretaris lees, krijg ik de kriebels omdat de indruk wordt gewekt dat het kabinet van mening is dat de problemen eenvoudig kunnen worden opgelost door het etiket "Europese grondwet" te vervangen door "verdrag". Daarop krijg ik graag nog een toelichting. Wij hebben gezegd dat niet alleen de aanduiding "grondwet" uit den boze is, maar dat ook de grondwet als zodanig met alle rimram eromheen iets anders is dan een zakelijk verdrag met wijzigingen in Europa. Dat zal er vroeg of laat zeker komen. Wellicht dat de staatssecretaris ook hierop een toelichting kan geven. In zijn boekje wekt hij voortdurend de indruk dat de naam "grondwet" het belangrijkste struikelblok is.
Een van de twee concrete resultaten van de Europese top is de openbaarheid van de raadsvergadering. Daarvan zijn wij altijd voorstander geweest. Mijn voorganger Middelkoop heeft er verschillende keren een motie over ingediend. Uiteraard staan wij er ook nu positief tegenover. Het andere concrete resultaat is de versterking van de rol van de nationale parlementen. Dat is een prima zaak, die mogelijk is op basis van de bestaande verdragen. Hierover dus geen kritiek van onze kant. Het zijn verbeteringen.
Er is al veel gezegd over de zetel van het Europees Parlement in Straatsburg. Ik zal daaraan dus niet veel meer toevoegen. Het irriteert ons al tijden. Wij hebben er op allerlei manieren in deze Kamer vaak over gesproken. Ook mij was de uitspraak van president Chirac opgevallen, die nogal laconiek zei dat "mon ami Néerlandais" er tegen hem niet over was begonnen. Mij is ook opgevallen dat de heer Borrell erover zijn mond heeft gehouden. Hij gaat er niet over, maar is wel de eerste belanghebbende. Je zou dus hebben mogen verwachten dat hij het op een gegeven moment aan de orde zou hebben gesteld.
Ik voeg hieraan toe dat er weliswaar in de aanloop naar de top met de minister-president over is gesproken en dat daarbij toezeggingen zijn gedaan, maar dat ik ervoor wil waken dat de Kamer aan een minister of de minister-president een dictaat meegeeft over hoe, waarom en in welke bewoordingen deze een zaak aan de orde moet stellen. Ik meen dat de minister-president er goed aan zou doen om zijn afwegingen ten aanzien van de manier waarop het uiteindelijk niet aan de orde is gekomen in dit debat uiteen te zetten. In dat verzoek steun ik mijn collega's.
Het is voor mijn fractie duidelijk dat er iets moet gebeuren aan de verhuiscarrousel. Het bedrag van 200 mln. dat ermee is gemoeid kunnen wij in Europa wel voor andere dingen gebruiken. De online publieksactie heeft een half miljoen handtekeningen opgeleverd. Als wij naar de burger willen luisteren, denk ik wel eens in een dwaze bui dat het Europees Parlement misschien zelf maar eens een daad moet stellen en moet weigeren om een vergaderweek in Straatsburg te houden. Misschien dat dit zou helpen.
De toetredingsonderhandelingen met Turkije zijn van start gegaan. De irritatie bij mijn fractie neemt toe. Wij hebben kennis genomen van de uitspraken van premier Erdogan "als de onderhandelingen stoppen, laat ze dan maar stoppen". Hij kreeg daarvoor een luid applaus. Ik behoud de indruk dat Turkije de leiding heeft en dat de Europese Unie zich, zoals ik keer op keer heb benadrukt, veel te veel door Turkije aan het lijntje laat houden. Dit soort in mijn ogen provocerende opmerkingen begint behoorlijk te irriteren, zeker tegen de achtergrond van het gebrek aan vorderingen in de relatie met Armenië die wij vaak aan de orde hebben gesteld. Ook hierover verneem ik graag de reactie van de regering.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. Anderen hebben al gezegd dat het geen bijster interessante top was. Dat had het wel kunnen worden. Er stonden prachtige onderwerpen op de agenda maar de landen van de Europese Unie hebben niet doorgepakt.
De Europese top stond in het kader van de herbezinning. Er kan door een aantal landen maar heel moeilijk afscheid worden genomen van het grondwettelijk verdrag. Het lijkt op het afscheid nemen van een liefdesrelatie. Er wordt eigenlijk niet voor gekozen. Er liggen ongelooflijke kansen waarop de energie voor Europese een nieuwe vorm kan worden gegeven. Hoewel het woord "grondwet" niet meer zoveel wordt gebruikt, blijkt uit de berichtgeving over de top dat de lidstaten nog heel erg verdeeld zijn over de manier waarop wij in de toekomst moeten omgaan met nieuwe verdragen. Dat is een slechte zaak. Ik wil graag weten hoe het kabinet denkt over het feit dat in Nederland en andere landen wordt gezegd dat de grondwet dood is terwijl er in andere landen anders naar wordt gekeken.
In afwachting van de noodzakelijke hervormingen heeft de Raad besloten om concrete maatregelen te nemen binnen de bestaande verdragen om het draagvlak voor Europa terug te winnen. Men noemt het de "twin track approach".
Een van de zaken waarop heel concreet samenwerking kan worden gezocht, energie, is echter maar heel beperkt aan de orde gekomen tijdens de afgelopen top. Er wordt wel wat samengewerkt hier en daar, maar de grote slag voor duurzame energie wordt eigenlijk niet gemaakt, zoals ik in diverse debatten al heb aangegeven. Afgelopen vrijdag was ik op een bijeenkomst in Wenen over duurzame energie, en ik heb daar aan de minister van Milieu en Energie gevraagd of die blij was met het resultaat van het afgelopen half jaar op dit punt. Toen ik de analyse maakte dat elke lidstaat in feite toch zeer autarkisch te werk gaat, knikte hij hevig. Hij was inderdaad enigszins teleurgesteld over de houding van de verschillende lidstaten. Vindt de regering het voorzitterschap van Oostenrijk ook op het gebied van duurzame energie mislukt?
Dan kom ik op de transparantie. Het is uitstekend dat is besloten een deel van de ministersvergaderingen openbaar te maken. Dat vergroot de transparantie en naar ik hoop ook de aandacht en interesse voor Europa. Het is echter de bedoeling dat na zes maanden een evaluatie plaatsvindt. Wat houdt die evaluatie precies in? Is er een kans dat na zes maanden wordt besloten om alles weer terug te draaien? Wat D66 betreft blijven de raden openbaar, ook na die zes maanden, en zouden nog veel meer raden openbaar moeten worden, zoals de Landbouwraad. Zoals mijn collega van de PvdA al meldde, is het erg vreemd dat Margaret Beckett, de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken van het Verenigd Koninkrijk, zelfs niet wilde dat er camera's in de vergaderzaal stonden. Het is tekenend voor de houding van deze minister, maar daar heeft de Nederlandse regering zich gelukkig verre van gehouden.
Het is goed dat de passage over subsidiariteit en de conclusies van de Raad is gehandhaafd. Jammer genoeg is wel sprake van een afzwakking van de passage in de ontwerpconclusies. Wij zien niet terug dat de Commissie een onderbouwd antwoord moet geven in een bepaald tijdspad. Graag een reactie van het kabinet.
Ik heb ook nog een vraag over de uitlatingen van de heer Frattini de afgelopen dagen over het softdrugsbeleid. Vandaag opende de Volkskrant daarmee. Zijn stelling was dat Europa Nederland de vrijheid ontneemt om op praktische doelen beleid te maken. Wat is de reactie van de minister op die uitspraken van de heer Frattini? Wij zijn erg teleurgesteld over diens opstelling.
Wij zijn erg blij met het Europese Grondrechtenbureau. Uiteraard hopen wij dat dit bureau goed gaat samenwerken met de Raad van Europa.
De minister-president heeft uiteindelijk besloten de kwestie-Straatsburg niet in te brengen tijdens de vergadering, omdat Nederland hier alleen in stond. Josep Borrell, de voorzitter van het Europese Parlement, zag ervan af de kwestie-Straatsburg aan de orde te stellen. Volgens de premier zou het een kamikazeactie zijn geweest om dat dan alsnog te doen. Wij wensen natuurlijk geen kamikazeactie, maar D66 wil niet dat de discussie op deze manier onder het stof verdwijnt. Is de minister-president bereid de kwestie van de parlementszetel in Straatsburg op de volgende Top wel aan de orde te stellen en daarvoor ook een lobby te organiseren? Als hij dat niet uit zichzelf zegt, dien ik in tweede termijn een motie in. Het is in de ogen van een aantal Europeanen misschien een futiel punt, maar Straatsburg werkt als een rode lap op heel veel kiezers en heel veel mensen die kritisch staan ten opzichte van Europa. Dit ontneemt het zicht op al het goede dat Europa wel kan brengen.
De heer Van Dijk (CDA):
Mevrouw Sophie in 't Veld heeft namens D66 zitting in het Europees Parlement. Afgelopen vrijdag stelde zij dat de discussie over die zetel wel lastig is, maar dat dit geen topprioriteit is op Europees niveau. Hoe moet ik die uitlating zien, gelet op wat de heer Van der Ham zojuist zei?
De heer Van der Ham (D66):
Ik heb een groot deel van mijn bijdrage gewijd aan zaken, waarbij Europa enorme kansen heeft, bijvoorbeeld energie. Op de Europese Top zijn de kansen op dat gebied niet gepakt. Ik vind het jammer dat er geen grotere slagen worden gemaakt wat dat betreft. Straatsburg is een ongelooflijke doorn in het vlees van heel veel Europeanen, ook Nederlanders. Dat ontneemt het zicht op de grotere uitdagingen van Europa. Dus ik ben het eens met onze Europarlementariër dat dit niet de kern moet zijn van de discussies in Europa. Daarom moeten wij dit gewoon oplossen en ervoor zorgen dat er niet meer in Straatsburg wordt vergaderd, zodat de tegenstanders van Europa of de Eurosceptici dat argument niet meer in handen hebben. Ik word daar zelf ook heel sceptisch van.
De heer Van Bommel (SP):
Voorzitter. Is de heer Van der Ham het ook eens met de Europarlementariër van D66 op het moment dat zij zegt dat het flauw en laf is – ik citeer – dat de heer Borrell zijn mond heeft gehouden over de kwestie? Betreffen die woorden niet meer de Nederlandse regering, die niets tegen Borrell heeft gezegd?
De heer Van der Ham (D66):
Wij gaan dat natuurlijk ook vragen. Ik heb de minister-president al gevraagd hoe het precies is gelopen. Wij hebben vooral dingen uit de media begrepen, dus ik kan daarover pas conclusies trekken in mijn tweede termijn. Ik vind het wel belangrijk dat de nek van de minister-president uitgestoken is bij dit soort toppen. Hij kan dat wel een kamikazeactie noemen, maar ik denk dat dat niet zo'n groot gevaar is. Zoals ik het op deze afstand kan bezien, had ik op dit punt wel wat meer assertiviteit van de minister-president verwacht. Ik weet niet of het laf is, maar ik vind het in ieder geval flauw.
De heer Van Bommel (SP):
Vindt de heer Van der Ham het ook flauw van de voorzitter van het Europees parlement? De woorden van mevrouw In 't Veld betreffen natuurlijk de heer Borrell.
De heer Van der Ham (D66):
Andere woordvoerders hebben ook al gesproken over het feit dat het heel betwistbaar is of hij inderdaad de fractievoorzitters van de diverse fracties heeft geraadpleegd. Ook de liberale fractie, waarin mijn partij zitting heeft, kan er niet van verhalen dat dat is gebeurd. Ik vraag dus de minister-president of het ook zijn inschatting is dat de voorzitter van het Europees parlement hier een beetje hoog spel heeft gespeeld, zonder dat hij zijn huiswerk echt heeft gedaan. Ik ben inderdaad zeer ontstemd over de houding van de voorzitter van het Europees parlement. Ik ben het helemaal eens met de heer Van Bommel.
Ten slotte kom ik op de uitbreiding van de Unie. In het hoofdstuk Looking for the Future werd in de aanvankelijke conclusies gesproken over de absorptiecapaciteit als criterium voor toekomstige uitbreiding. In de uiteindelijke versie staat een afgezwakte passage, namelijk dat bij het tempo van de uitbreiding rekening moet worden gehouden met de absorptiecapaciteit van de Europese Unie. De Europese Commissie is verzocht met een rapport te komen waarin alle relevante aspecten met betrekking tot de absorptiecapaciteit, inclusief de huidige en toekomstige opvattingen van de burgers over uitbreiding, worden meegenomen. Kan de minister-president wat meer uitleg geven over wat daar allemaal ter sprake komt? Komt bijvoorbeeld de rol van de regio's in Europa ter sprake? Dat is ook een actueel onderwerp. Catalonië heeft wat meer zelfstandigheid gekregen binnen Spanje. De rol van de regio's binnen de Europese Unie en hoe je dat moet zien in de toekomst van Europa is echt een onderwerp van de jaren negentig. Kan de minister-president erop reflecteren wat de discussie over het steeds zelfstandiger worden van regio's binnen natiestaten kan betekenen voor de uitbreiding van de Unie?
Ten slotte maken wij ons ook zorgen over de positie van Turkije. Wij houden dat nauwlettend in het oog. Turkije zal zich gewoon aan de regels moeten houden, wil het kunnen toetreden tot Europa.
De heer Van Dijk (CDA):
Hoe ziet de heer Van der Ham zelf de positie van de regio's? Hij stelt wel een vraag aan het kabinet, maar hoe ziet hij bijvoorbeeld zelf de verhouding van het comité met de regio's?
De heer Van der Ham (D66):
Het Comité van de regio's leidt een licht slapend bestaan. Dat is wat mij betreft ten onrechte. Ik denk dat de toekomst van Europa voor een deel in de regio's zit. Je ziet dat in het Verenigd Koninkrijk en je ziet het nu ook in Spanje en België gebeuren. Je ziet het voor een deel ook in Nederland gebeuren. De Randstad bijvoorbeeld wil een aparte positie hebben wat het lobbyen in Europa betreft en wil daar wat meer omkleed te wapen kunnen gaan voor bijvoorbeeld steun uit Europa of andere zaken. Wat dat betreft zijn de kleinere elementen binnen de natiestaten dus wel degelijk van belang bij de manier waarop je naar de grootte en omvang van Europa kijkt. Om een voorbeeld te noemen: Turkije is een enorm land en veel Nederlanders hebben er moeite mee dat zo'n land bij de Europese Unie zou komen, maar als je bijvoorbeeld inzoomt op de hele regio rondom Istanboel en plaatsen waar mensen zelfs op vakantie gaan, hebben heel veel Nederlanders wel affiniteit met Turkije, omdat zij daarvan wel iets weten of kennen. Binnen grote landen zijn er dus soms regio's waar het heel wel mogelijk is om enige affiniteit tussen landen te krijgen. Binnen Duitsland hebben wij goede contacten met een aantal deelstaten over bijvoorbeeld het softdrugsbeleid, terwijl wij veel moeite hebben met de nationale regering. Dit zijn dus wel degelijk elementen op basis waarvan de discussie over de uitbreiding en de toekomst van de Europese Unie zou moeten worden gevoerd.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Inderdaad, om de conclusies van het voorzitterschap precies te kunnen begrijpen heb je nog wel eens wat toelichting en verheldering nodig, anders lijkt het erop dat ieder er zijn eigen invulling aan kan geven. Als je wilt weten hoe het nu verder gaat met het grondwettelijk verdrag en wat er nu precies uit is voortgekomen, dan kun je in de conclusies lezen: "De bezinningsperiode is in het algemeen nuttig geweest en heeft de Unie de gelegenheid geboden, zich een oordeel te vormen over de vragen en bezwaren die tijdens het ratificatieproces naar voren zijn gebracht." Dan word je nieuwsgierig, je vraagt je af welk oordeel er precies gevormd is. Dat is te lezen in conclusie 3 onder het kopje "Europa luistert": "Hoewel er in verschillende openbare debatten bezorgdheid en bezwaren doorklonken, blijven de burgers achter het Europese project staan." Vervolgens lees je dan allerlei zinnen over meerwaarde, uitdagingen en mogelijkheden. Dan vraag je je af waar je nog enige noties tegenkomt over bijgestelde ambities, een pas op de plaats of een Unie die zijn grenzen kent. Hoe komt het dat deze tonen nog zo moeilijk doorklinken in de officiële conclusies?
Onze fractie staat positief tegenover het jaar uitstel van het einde van de bezinningsperiode. Iedereen kan dat jaar extra heel goed gebruiken om in deze ingewikkelde situatie zijn eigen ideeën te vormen over een nieuw verdrag, een aanpassing van het verdrag. Er is echter nog geen reden om gerust te zijn op de toekomst van het huidige grondwettelijke verdrag, in die zin dat het echt van de baan is. Het ratificatieproces gaat in tal van landen door en er is Duitsland veel aan gelegen om de door Nederland en Frankrijk verworpen tekst er alsnog door te krijgen. De regering zal dan ook op haar qui-vive moeten blijven om dit te voorkomen. Wij zien het voor de regering als een heel goede manier om hiermee verder te gaan door een helder vervolg te maken op de notitie Europa in de steigers, zodat de Kamer met de regering kan debatteren over een heldere, concrete visie hierop, waarna de regering met het resultaat daarvan in de EU de boer op kan gaan.
Terecht hebben andere woordvoerders weer de aandacht gevestigd op het teleurstellende resultaat dat de dubbellocatie Straatsburg-Brussel bestendigd wordt. Ik wijs er wel op dat Nederland een bijzondere verantwoordelijkheid heeft, juist omdat in het protocol bij het Verdrag van Amsterdam in 1997 stevig juridisch is vastgelegd dat ook Straatsburg een vergaderplaats van het Europees Parlement is. Helaas heeft ook een meerderheid van deze Kamer hiermee ingestemd, en dan is het niet eenvoudig om dit te laten terugdraaien. Juist gelet op de terechte ergernis over het bizarre dat het Europees Parlement op twee plaatsen vergadert, moet de regering er alles aan gelegen zijn om dit voortdurend op de agenda te houden. Wij vragen de minister-president, niet alleen op ieder moment met een megafoon blijk te geven van het onbehagen hierover, maar vooral te letten op het juiste tijdstip om dit op de meest effectieve manier met vasthoudendheid aan de orde te stellen. Ik heb eerlijk gezegd niet zo'n behoefte aan een lijstje van iedereen die hierover aan de tand is gevoeld, op welk moment en op welke manier.
Dan het thema uitbreiding. Wij betreuren het zeer dat Turkije wel de douaneovereenkomst heeft getekend, maar dat er vervolgens van de implementatie weinig terecht is gekomen.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik wil nog even terugkomen op uw vorige onderwerp. Als het beeld in de pers is dat de minister-president de kwestie van de dubbele locatie aan de orde zal stellen en als vervolgens het beeld ontstaat dat hij dit niet gedaan heeft, dat hij het heeft laten lopen, dan lijd je toch echt een beroerde nederlaag. En dan gaat het er niet om, precies te weten wanneer en met wie en op welk moment, maar wel om het overeind houden van het aanvankelijke beeld dat Nederland hier een punt van maakt. Anders kun je het effect toch niet bereiken dat u en ik willen?
De heer Van der Staaij (SGP):
Dat is waar, er is opheldering nodig; ik heb het zinnetje van Chirac ook gezien. Maar aan de andere kant volgen wij bij het indienen van moties af en toe ook de redenering dat het wel eens contraproductief zou kunnen werken om iets expliciet af te wijzen. Het zou in dit geval bijna averechts als een bekrachtiging van de bestaande situatie kunnen werken, zodat er een volgende keer wordt gezegd dat er niet meer op teruggekomen kan worden omdat het al eerder aan de orde is geweest. Ik heb er begrip voor dat het niet zo simpel is dat je kunt volstaan met het aan je mond zetten van een megafoon om te roepen dat het afgelopen moet zijn. Dat is niet altijd de verstandigste, meest effectieve weg. Dat is in ieder geval het signaal dat ik kwijt wilde. Dat neemt niet weg dat ik zeg: waar maak je je druk over als je om opheldering vraagt. Dat is uw goed recht en ik hoor graag de antwoorden.
De heer Timmermans (PvdA):
Zeker, maar niemand in deze Kamer heeft gepleit voor de megafoon die u zojuist noemde. Bent u niet bang dat nu juist is gebeurd wat in feite uw grootste vrees is, namelijk dat het onderwerp kennelijk zo onbespreekbaar is dat men het niet eens durft op te brengen in de Europese Raad?
De heer Van der Staaij (SGP):
Toen het verdrag van Amsterdam in 1997 werd getekend met de sierlijke handtekening van minister-president Kok eronder en met de krachtige steun van onder andere uw fractie in deze Kamer, is op een heel stevige manier vastgelegd dat Straatsburg naast Brussel de plaats van vergadering is. Met die juridische situatie hebben wij te maken. Er is dus unanimiteit nodig om dat terug te draaien. Dat het zo stevig gebeiteld zit in het Europese recht lijkt mij een belangrijker beletsel dan dat het nu niet uit de verf is gekomen zoals u kennelijk had gewild.
Voorzitter. Ik sprak over de uitbreiding. Ik heb mijn zorg geuit over het douaneverdrag. Het is indertijd wel getekend, maar het schort aan de implementatie. De signalen van Turkije zijn inderdaad bepaald niet hoopgevend dat het nu wel goed gaat. Intussen worden de onderhandelingen wel weer geopend. Het gaat weliswaar niet om relevante hoofdstukken, maar het wekt wel de indruk dat het feest telkens weer doorgaat en dat met de krachtige uitspraken die eerder zijn gedaan dat er absoluut aan voldaan moet zijn, als het erop aankomt, weer een loopje wordt genomen. Daarom hoop ik dat nu heel duidelijk zal worden dat niet telkens schoorvoetend wordt geaccepteerd dat aan de verplichtingen niet wordt voldaan als puntje bij paaltje komt.
In verband met de toekomstige uitbreidingen en de absorptiecapaciteit valt mij in de conclusies op, dat het lijkt alsof het paard van het publieke draagvlak achter de wagen van gedane toezeggingen en aangeboden lidmaatschap wordt gespannen. Voor het verleden kan het niet uitmaken; het draagvlak is voor de toekomst van belang. Laat dan eerst en vooral buitengewoon voorzichtig worden geopereerd op het moment dat een nieuwe lidstaat in het vizier komt. Laten wij niet nu dat moment scherp markeren, niet voor het parlement en niet voor het publiek, de burger, zodat je op het moment dat de discussie echt loskomt, niet verstrikt zit in toezeggingen waarvan al dan niet terecht wordt gemeend dat je er niet meer onderuit kunt.
Wat Israël en de Palestijnse gebieden betreft wil ik preciezer horen wat het tijdelijke financieringsmechanisme inhoudt. Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat de Palestijnse hulp heel erg "verpolitiekt" is en dat alle eisen van goed bestuur waaraan andere landen wel moeten voldoen, voor de Palestijnen worden gepasseerd. Daarom blijft er wat moeite met de manier waarop Europa hierin opereert.
De heer Van Baalen (VVD):
Mijnheer de voorzitter. Ik begin met het constitutioneel proces, waarover mevrouw Merkel in de pers een opmerking maakte na deze Europese Raad. Hoewel het woord "grondwet" blijkt te zijn geschrapt, betekent dit toch dat de aankomende voorzitter van de Europese Unie nog wel in die termen denkt. Is de boodschap nu duidelijk dat de grondwet van tafel is, dus ook een grondwet light of een verdrag dat heel dicht in de buurt komt van het grondwettelijk verdrag, en dat wij doorgaan op de bestaande bedragen en die, indien nodig, zullen amenderen? Ik krijg graag duidelijkheid hierover.
Mijn collega's hebben al gesproken over Turkije. Wij hebben over Turkije ook al een debat gehad met onder anderen de minister van Buitenlandse Zaken. De onderhandelingshoofdstukken zijn volgens de minister van Buitenlandse Zaken verdeeld in relevante en niet-relevante ten aanzien van het Ankaraprotocol. Niet-relevant blijkt onderzoek en wetenschap te zijn. De minister sprak ook over onderwijs en cultuur. Kan de minister-president nu heel duidelijk stellen dat naast deze twee zogenaamde niet-relevante hoofdstukken er geen ander hoofdstuk wordt geopend voordat Turkije en het Europees Parlement het Ankara Protocol hebben geratificeerd en toegepast? Anders krijgen wij de beroemde salamitactiek en wordt het woord relevant erg uitgekleed.
Met de slotverklaring van deze Europese Raad wordt overigens gezegd dat men hoopt dat op basis van de inspanningen van Turkije een onomkeerbaar proces ontstaat ten aanzien van het te verkrijgen lidmaatschap. Volgens mij is veel eerder besproken dat het proces een open einde zou hebben en dat niets definitief is voordat alle hoofdstukken zijn afgesloten en ook is gesproken over het vrije verkeer van personen. Kortom, het lijkt er nu op dat de Europese Raad van dat besluit wegkruipt. Ook mijn fractie is voor toetreding van Turkije tot de EU als dat land aan alle voorwaarden heeft voldaan. Wij moeten echter duidelijk zijn. De regering vraag ik daarom in deze zaal een helder standpunt in te nemen.
Door velen is over Straatsburg gesproken. Ook de VVD was verrast, zij het niet aangenaam, door de opmerking van president Chirac over de discussie die door de premier over Straatsburg is opgebracht. Met collega Timmermans zeg ik: de president wil zich die niet meer herinneren. Ik kan mij niet voorstellen dat er niets over dit punt gezegd zou zijn. Ik krijg van de minister-president graag een verduidelijking. De fractie van de VVD heeft liever dat de regering in het debat met de Kamer zegt "dit doen wij niet" of "wij zullen zelf bepalen of wij het punt opbrengen" dan dat zij verklaart "wij brengen het op" en het gebeurt niet. Op die manier kan de Kamer niet werken. Graag krijg ik hierover dus helderheid.
Verder sluit ik mij aan bij de opmerkingen van voorgaande sprekers over het punt van de subsidiariteit. Waarom geen heldere afspraken hierover gemaakt en waarom niet bepaald dat een derde van de nationale parlementen kan besluiten dat als het ware de Europese regel niet wordt gekocht? Waarom niet gezegd dat in die situatie de Commissie de regel in heroverweging moet nemen? Kortom, er lijkt op dit punt een halve afspraak te zijn gemaakt en dat is nooit goed.
Wat de opnamecapaciteit betreft: laat duidelijk zijn dat de VVD voor een Europese Unie is die nieuwe lidstaten kan opnemen. De opnamecapaciteit moet niet als oneigenlijk argument worden gebruikt om landen die uiteindelijk zouden kunnen toetreden, er buiten te houden. Wij hebben hier gediscussieerd over de regeringsnotitie over de uitbreiding. Voor mijn fractie staat in ieder geval vast: alle landen van het Europese continent minus Rusland kunnen, indien zij voldoen aan de Kopenhagencriteria, op termijn toetreden. Er is een adempauze nodig. Het is van groot belang dat er capaciteit is voor opname, maar uiteindelijk zal toetreding van al deze landen mogelijk moeten zijn.
Voorzitter. Ter afsluiting wil ik nog opmerkingen maken over enkele kleine punten. In Montenegro heeft met een referendum 55% van het electoraat zich uitgesproken voor onafhankelijkheid en op die manier de onafhankelijkheid verkregen. De Europese Unie is altijd zeer terughoudend geweest. De VVD heeft steeds verwezen naar Tsjechië en Slowakije. Samen konden zij niet opereren, maar los van elkaar zijn het uitstekende partners. Dat zou ook kunnen gelden voor Montenegro en Servië. Indien de onderhandelingen met Servië op het gebied van de samenwerking en de associatieovereenkomst verdergaan, zullen ook de onderhandelingen met Montenegro gestart moeten worden zodra het aan de voorwaarden daarvoor voldoet. Montenegro moet niet stiefmoederlijk behandeld worden, maar op termijn kunnen toetreden tot de Unie. Het moet dan wel voldoen aan de voorwaarden die daarvoor gelden.
Voorzitter. De Europese Raad heeft kennis genomen van het referendum in de Palestijnse Autoriteit. Ik mis een stevige steun voor dat referendum. Dat zou namelijk wel eens de patstelling kunnen doorbreken. Over Iran wordt alleen maar gezegd dat men hoopt dat dat land het voorstel dat Solana namens het Kwartet heeft gepresenteerd, zal accepteren. Is er ook gesproken over de vraag wat er gedaan wordt als dat niet gebeurt? Dan moeten namelijk woorden in daden worden omgezet.
De heer Van Dijk (CDA):
Mijnheer de voorzitter. Voorafgaand aan deze Top is door sommige personen gezegd dat die helemaal niets zou voorstellen. Er is zelfs tijdens het debat van vorige week in de Kamer gevraagd waarom wij deze Top überhaupt nog zouden moeten laten plaatsvinden. Achteraf bezien zijn er mijns inziens toch enkele stapjes gezet. Ik zal niet zeggen dat ze heel groot waren, maar er zijn enkele stappen gezet. Eén element dat nog niet gememoreerd is, is bijvoorbeeld het besluit dat Slovenië vanaf 1 januari 2007 mag toetreden tot de Eurozone. Voor het nemen van een besluit als dit, is het noodzakelijk dat de Europese Raad bijeenkomt. Zo zijn er meer voorbeelden van kleine stappen die betekenisvol zouden kunnen blijken als wij later nog eens op de resultaten van de Top terugkijken.
Een belangrijk onderwerp dat naar voren is gekomen, is het nieuwe verdrag en de vraag hoe wij om moeten gaan met het institutionele vraagstuk. Als ik de toon van de conclusies van deze top vergelijk met eerdere conclusies die bijvoorbeeld in juni en december 2005 en in maart 2006 zijn opgesteld, dan is de toon over het grondwettelijk verdrag nu anders. Het lijkt alsof de meerderheid van de lidstaten het er in ieder geval over eens is dat deze tekst niet meer de tekst zou moeten zijn. Uit de toon blijkt dat men vindt dat er toch beraadslagingen moeten gaan plaatsvinden over de vraag hoe ervoor gezorgd kan worden dat er alsnog een aanpassing in de bestaande verdragen komt, om uiteindelijk tot een effectieve en werkbare Europese Unie te komen. Dat is een stap vooruit in vergelijking met datgene wat lange tijd boven de markt heeft gehangen.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik weet niet of de heer Van Dijk en ik naar dezelfde Europese Raad hebben gekeken; ik begin daaraan te twijfelen. Ik heb de Finse minister-president horen zeggen: dit is het, dit verdrag en niets anders moet het worden. Ik heb mevrouw Merkel woorden van gelijke strekking horen gebruiken. Verder heb ik begrepen dat de heer Zapatero vindt dat het voorliggende verdrag aangenomen moet worden. Ik weet niet waar de heer Van Dijk zijn optimisme vandaan haalt, maar volgens mij zijn er meerdere landen die heel verschillend denken over de conclusies van deze Europese Raad; daarover moeten wij ons zorgen maken.
De heer Van Dijk (CDA):
Ik wil mij over heel veel zaken zorgen maken, maar u kunt niet ontkennen dat als wij de teksten van de conclusies van deze top vergelijken met die van vorig jaar, de teneur en de toon anders zijn. Het Duitse voorzitterschap heeft de opdracht meegekregen om beraadslagingen te gaan voeren met alle lidstaten, teneinde na te gaan op welke manier de Europese Unie effectief en slagvaardig kan worden. Er moet nagegaan worden op welke manier er verdragswijzigingen zouden kunnen plaatsvinden. Dat is toch iets anders, mijnheer Timmermans, dan als er in de conclusies staat: en toch moeten wij doorgaan met de ratificatie van het grondwettelijk verdrag, terwijl de twee leden die het verdrag niet geratificeerd hebben, dat alsnog maar moeten doen. Dat staat er niet.
De heer Timmermans (PvdA):
Er staat ook nergens dat er veranderingen moeten worden aangebracht in het voorliggende constitutioneel verdrag. Dat is zorgvuldig vermeden, omdat een aantal hoofdrolspelers toch nog steeds hoopt dat men met het voorliggende verdrag over anderhalf of twee jaar door kan gaan. Dit betekent dat wij zeer goed op onze zaak zullen moeten letten. Wat dat betreft ben ik sceptischer dan u.
De heer Van Dijk (CDA):
Ik ben het volledig met u eens dat wij op onze zaak moeten letten, in de zin dat wij ervoor moeten zorgen dat wij straks invloedrijk kunnen opereren in dat gehele proces. Ik ben echter niet degene die gesproken heeft over wijzigingen in het huidige constitutioneel verdrag. Ik heb gezegd dat er wijzigingen moeten komen in het huidige verdrag. Dat betekent ook dat er heel andere opties aan de orde kunnen zijn dan het constitutioneel verdrag. Ik heb ook gewezen op het verschil in toon zoals die in deze Europese top naar voren is gebracht in vergelijking met de top van een jaar en die van een half jaar geleden.
Vervolgens is onze vraag aan het kabinet hoe het hiermee wil omgaan. Hoe wil het ervoor zorgen dat wij straks op een goede manier voorbereid zijn op een inhoudelijke discussie over de wijze waarop het verdrag handen en voeten kan worden gegeven? Hoe zorgen wij er ook voor dat het draagvlak onder de Nederlandse bevolking en de Europese bevolking vergroot wordt voor toekomstige verdragswijzigingen? In dat kader herinner ik ook aan de discussie over het onderwerp subsidiariteit. Het is goed dat dit onderwerp op de agenda stond. Verleden week vroegen wij of het niet mogelijk zou kunnen zijn om een interinstitutioneel akkoord tot stand te brengen tussen Raad, Commissie en parlement over de wijze waarop moet worden omgegaan met uitspraken van nationale parlementen over de subsidiariteitstoets. In dat kader geef ik ook nog mee dat de verantwoordelijk commissaris en vooral commissaris Wallström hebben aangegeven dat zij, als een derde van de nationale parlementen bezwaar maakt tegen een voorstel tot richtlijn op basis van subsidiariteit, dat beschouwen als een politiek feit. Dat heeft met name laatstgenoemde enkele malen duidelijk gemaakt. Waarom leggen wij dat dan niet vast?
In de tussentijd moeten wij niet verlamd achterover blijven leunen in de veronderstelling dat wij niets kunnen doen. Wij moeten de ruimte nemen die het verdrag van Nice op dit moment al biedt. In dat kader meen ik ook dat wij gebruik moeten maken van bijvoorbeeld de passerellebepaling om het strafrecht of onderdelen daarvan over te brengen van de derde naar de eerste pijler. Ook moeten wij laten zien welke concrete resultaten wij kunnen boeken met het voorliggende verdrag.
Wij kunnen sceptisch en cynisch doen over de openbaarheid van de vergaderingen en zeggen dat het slechts om enkele raadsvergaderingen gaat, maar het zijn er in ieder geval meer dan waarvoor er in de afgelopen periode draagvlak was. De Nederlandse regering heeft het wel voor elkaar gekregen dat in ieder geval de Engelsen iets meer in een geïsoleerde positie terecht zijn gekomen. Zij wilden hun punt niet meer naar voren brengen.
Ik ga in op het vraagstuk Straatsburg. Tijdens het debat van vorige week is dat uitgebreid aan de orde geweest. De conclusie was dat de Nederlandse regering dat onderwerp in de Europese Raad krachtig naar voren zou brengen, mits dat opportuun was. Tegelijkertijd werd echter ook opgemerkt dat dit punt informeel naar voren zou worden gebracht. Het is nog sterker: het was op dat moment al naar voren gebracht in een overleg met de voorzitter van de Raad. Toen bleek al dat het lastig was om dat onderwerp aan de orde te stellen. Het is bijzonder merkwaardig dat de voorzitter van het Europees Parlement dit punt als een onbetekenend onderwerp naar voren heeft gebracht en dat hij zegt dat hij dit standpunt kenbaar maakt op basis van een discussie die hij ook met zijn fractievoorzitters heeft gevoerd. Ik sluit mij aan op datgene wat de liberalen en de socialisten naar voren hebben gebracht. Ook de fractievoorzitter van de EVP was hiervan niet op de hoogte. Het is wat ons betreft ook aan het Europees Parlement en aan de voorzitter daarvan om duidelijk te maken dat dit een urgente zaak is. Als zij het onderwerp niet op de agenda plaatsen, wordt het voor de regeringsleiders en de staatshoofden van lidstaten wel heel lastig om dat te doen.
Ik ga in op de uitbreiding. In de raadsconclusies viel ons de passage over Roemenië en Bulgarije op. Er staat dat die twee landen er alles aan zullen moeten doen om 1 januari 2007 nog te halen. Zij zullen krachtig, onverwijld en resoluut hun activiteiten moeten voortzetten. Dat zijn harde teksten.
De heer Van Baalen (VVD):
Is de heer Van Dijk gelukkig nu de Eerste Kamer, inclusief de CDA-fractie, heeft besloten om in te stemmen met ratificatie van het toetredingsverdrag met Bulgarije en Roemenië?
De heer Van Dijk (CDA):
De Tweede Kamer heeft er ook op aangedrongen om over dat onderwerp te discussiëren als zij kennis mocht nemen van de voortgangsrapportage. De Eerste Kamer kon daarvan gebruikmaken, maar de Tweede Kamer niet. Na het lezen van de voortgangsrapportage maak ik mij over die kwestie nog steeds ernstige zorgen. Dat doen niet alleen wij, maar ook de Europese Commissie. Zij heeft gezegd dat zij normaliter het besluit had willen nemen. Zij kan dat echter niet doen, omdat zij druk op de Bulgaarse en de Roemeense regering wil blijven uitoefenen. Ik weet niet of de heer Van Baalen kennis heeft genomen van de uitlatingen die de Roemeense president vandaag heeft gedaan in het Roemeense parlement. Hij maakt zich ernstig zorgen over de ontwikkelingen in zijn land, ook bij politici, die nodig zijn om op 1 januari 2007 of 1 januari 2008 gereed te zijn.
De heer Van Baalen (VVD):
Overeind blijft dat de CDA-fractie in de Eerste Kamer heeft geoordeeld dat het beter is om dat toetredingsverdrag met alle voorwaarden te hebben. Dat heeft zij gedaan op basis van de laatste voortgangsrapportage. Is de heer Van Dijk gelukkig met die conclusie en deelt hij die?
De heer Van Dijk (CDA):
Als de heer Van Baalen mij in februari had gevraagd of ik bereid was om in juni op basis van de voortgangsrapportage van destijds positief kritisch te kijken naar de voortgang in Bulgarije en Roemenië en mogelijke ratificatie, had ik volmondig "ja" gezegd. Dat heb ik in de discussie ook een- en andermaal aangegeven. De Eerste Kamer heeft besloten om ermee in te stemmen. Dat is de verantwoordelijkheid van de Eerste Kamer. Ik wacht met veel belangstelling de voortgangsrapportage in oktober af. Wij zullen wel zien hoe het er dan voorstaat.
In het overleg met de minister van Buitenlandse Zaken van vorige week over Turkije hebben wij geconcludeerd dat er twee niet-relevante hoofdstukken zijn wat betreft de implementatie van het Ankaraprotocol. Het gaat over onderzoek en wetenschap en onderwijs en cultuur. Wij gaan ervan uit dat dit nog steeds geldt. Dat betekent dat voordat wij verder gaan met de andere onderwerpen de implementatie van het Ankaraprotocol moet zijn verricht. Wij hebben daarbij vragen over de houding die Turkije op dit moment aan de dag legt. Gehoord de uitlatingen van premier Erdogan maken wij ons ernstige zorgen of wij überhaupt nog aan verdere hoofdstukken toekomen. Als zijn uitlatingen zijn dat er geen Cypriotisch schip en geen Cypriotisch vliegtuig binnen zal komen op Turkse grond, ligt daarmee een bom onder het overleg dat tussen de Europese Unie en Turkije gaat plaatsvinden. Hoe ziet de Nederlandse regering deze ontwikkelingen? Is zij van mening dat Turkije helder moet aangeven de zaak voor 1 januari 2007 te zullen implementeren? Dat is de belofte die is gedaan. Die afspraak is gemaakt op dit terrein.
Wij zijn van mening dat het voorstel van het Kwartet om de steun niet meer te geven aan de Palestijnse Autoriteit maar via de nutsvoorzieningen en de medische voorzieningen een goede manier is om de Palestijnse bevolking te steunen. Het maakt tegelijkertijd aan de Palestijnse Autoriteit duidelijk dat het niet verstandig is om op de huidige weg voort te gaan en niet te voldoen aan de drie heldere eisen van de Europese Unie en het Kwartet.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Voorzitter. De Europese Top is geruisloos aan ons voorbijgegaan en dat lag niet alleen aan het wereldkampioenschap voetbal. Het had ook alles te maken met het kleurloze en matte optreden van de regeringsleiders. Weinig impulsen en weinig inspiratie hebben ons bereikt. De impasse bij de Europese grondwet duurt voort. Dat ligt volgens mij aan ontbrekend leiderschap bij de Europese leiders zoals Blair, Chirac en Balkenende. Wij missen de passie en het leiderschap die nodig zijn om door te kunnen gaan. De hoop is natuurlijk gevestigd op mevrouw Merkel, die knopen moet doorhakken in juni 2007. Van het lezen van de conclusies en het verslag van de top word ik echter niet wijzer. Wat is de opdracht aan mevrouw Merkel? Aan de ene kant worden de verschillende landen opgeroepen om door te gaan met ratificatie van het grondwettelijke verdrag. Aan de andere kant weten wij dat de Europese grondwet in Nederland dood is. Ik wil dan ook van de premier weten wat de opdracht is aan mevrouw Merkel en hoe de dubbele boodschap begrepen moet worden.
In Europa is een tweedeling te zien. Aan de ene kant een groep landen die graag willen doorgaan met de grondwet. Aan de andere kant een groep landen, waaronder Nederland, die zegt aan andere oplossingen te denken. Bij de uitbreiding is precies dezelfde tweedeling te zien. Aan de ene kant zijn er landen zoals Nederland die graag de absorptiecapaciteit als een nieuw criterium willen toevoegen voor de toekomstige uitbreiding. Aan de andere kant zie je landen die graag door willen gaan. Kan de minister-president bevestigen dat zijn inzet ten aanzien van de uitbreiding niet gehaald is? Zijn inzet is immers waar wij met hem over in discussie gaan en hij kan misschien uitleggen waaraan het gelegen heeft.
Nu het besluit is genomen, de bezinningsperiode met een jaar te verlengen en in dat ene jaar ook nog hard te werken aan het oplossen van de problemen, heb ik daar een aantal vragen over. Hoe moet ik dat voornemen begrijpen? Tot nu toe werkte de EU toch ook al aan het oplossen van de concrete problemen? Wat is de boodschap van de minister-president, van de staatssecretaris of van deze top aan de bevolking, als er nu wordt gesproken over "werken aan werkgelegenheid, aan economische groei, aan het oplossen van de problemen van de burgers"? Op welke concrete resultaten kunnen wij Europa over een jaar afrekenen? Anders worden hier weer beloftes gedaan die niet geconcretiseerd worden. Wat is precies de betekenis hiervan?
Sommige collega's hebben al gesproken over de kwestie Straatsburg en over het optreden van de voorzitter van het Europese Parlement. Ik kan mij aansluiten bij de collega's die dat weinig verheffend vonden. Dat vonden wij ook. Wij konden het ook absoluut niet plaatsen. De verwachting was immers dat de kwestie Straatsburg door de voorzitter van het EP aan de orde zou worden gesteld. Wij hebben daar voorafgaand aan de top met de minister-president over gedebatteerd en in dat debat zei de minister-president tegen mij: maakt u zich nu maar geen zorgen over mijn opstelling in deze zaak. Er moet nu wel helderheid komen over die opstelling. Wij lezen natuurlijk het verslag van de minister-president, wij lezen zijn uitlatingen in de media, maar wij hebben ook de heer Chirac gehoord en het bleek feitelijk zo te zijn dat die kwestie gewoon niet geagendeerd is en dat niemand erover begonnen is. Heeft de minister-president de voorzitter van het EP gevraagd om het aan de orde te stellen? Heeft de voorzitter dan in ieder geval aan de minister-president duidelijk gemaakt om welke reden hij een terugtrekkende beweging maakte en het niet aan de orde stelde? Daar ben ik heel erg benieuwd naar.
De openbaarheid van de raad is er in ieder geval door. Dat is een positief besluit, maar het is heel erg beperkt. Het geldt alleen voor co-decisiebesluiten en slechts voor zes maanden. Bij de Landbouwraad is openbaarheid niet aan de orde. Dat begrijpen wij niet. Ik zou van de staatssecretaris graag willen weten of hij bereid is, na zes maanden verbreding van de openbaarheid aan de orde te stellen. Is hij bereid, er echt aan te trekken dat de openbaarheid ook voor alle andere raadsvergaderingen zal gelden? Ik plaats vraagtekens bij die zes maanden, omdat heel moeilijk te bepalen is wat de betekenis is van die openbaarheid. Wat moet er precies bereikt zijn na zes maanden om te kunnen zeggen: het was succesvol? Zijn daarvoor criteria geformuleerd? Op basis waarvan zal bepaald worden of het succesvol was of juist niet? Hoe de media hiermee zullen omgaan, is natuurlijk ook heel erg belangrijk.
Ten aanzien van het buitenlandse beleid heb ik drie korte punten. De verklaringsmachine is behoorlijk aan het werk geweest. Dat geldt zeker voor de verklaring ten aanzien van het Midden-Oosten. Het gaat om tweeënhalf pagina's, maar als je die leest, blijkt dat een teken van onmacht te zijn. Het zijn te veel woorden waar weinig actie aan gekoppeld is. De passage over de nederzettingsactiviteiten, de bouw van de muur, de Israëlische activiteiten in en om Oost-Jeruzalem en de Jordaanvallei is erg zwak geformuleerd. Er staat dat deze "bijzonder verontrustend" zijn. Denkt de minister-president werkelijk dat Israël zich daarvan iets aantrekt? Ik wil graag weten wat de betekenis is van de zin over het referendum, namelijk dat de Europese Unie er kennis van heeft genomen. Wat betekent dat? Zijn wij er blij mee? Gaan wij het steunen of niet? Met betrekking tot de humanitaire situatie wil ik weten hoe snel de voorstellen kunnen worden uitgevoerd en hoeveel geld hiervoor beschikbaar is.
In de verklaring over Iran staat geen woord over mensenrechten. Daar sta ik van te kijken. Er is ons immers beloofd, ook door de minister van Buitenlandse Zaken, dat dit aan de orde zou komen. Ik wil graag dat daar opheldering over wordt gegeven. Het was ook de bedoeling dat Somalië op de agenda zou staan, zeker in verband met de verontrustende berichten dat er wapens beschikbaar worden gesteld aan de krijgsheren. De VN hebben daar ook zorgen over uitgesproken. Wat is het standpunt van de EU hierover?
De heer Herben (LPF):
Voorzitter. Een Europese Top is altijd een kwestie van plussen en minnen en meestal houden die elkaar keurig in evenwicht. Laat ik beginnen met de plusjes. De LPF-fractie is verheugd over de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot twee zaken waarvoor zij de afgelopen vier jaar voor heeft gepleit, namelijk versterking van de subsidiariteit en het rekening houden met de absorptiecapaciteit. De slotverklaringen zijn niet zo krachtig als wij hadden gewenst, maar er is duidelijke vooruitgang geboekt en de onderwerpen staan weer op de agenda. De LPF-fractie is er zeer verheugd over dat de absorptiecapaciteit in de slotverklaring is terug te vinden. Ik heb de bewindslieden tot vervelens toe over dit onderwerp lastiggevallen.
Ik ben echter teleurgesteld over de vorderingen met betrekking tot Straatsburg. Wij verwachten niet dat er onmiddellijk met zevenmijlslaarzen grote vooruitgang wordt geboekt op dit terrein, maar er moet een opening worden gecreëerd en er moet zicht zijn op vooruitgang. Dat is bereikt op het gebied van subsidiariteit en op dat van absorptiecapaciteit, maar niet op dat van de zetel van het Europees Parlement in Straatsburg.
In aanvulling op de kritische opmerkingen van de heren Van Bommel en Timmermans heb ik een vraag. Is de regering bereid om te werken aan een zodanig pakket van compensatiemaatregelen dat Frankrijk akkoord kan gaan met het opgeven van Straatsburg als zetel? Het is nogal logisch dat dit nu onbespreekbaar is voor Frankrijk. De minister-president stond daar immers met lege handen. Hij had niets te bieden, Frankrijk moest alleen maar inleveren. Onder andere de heer Timmermans en het Europees Parlement hebben al voorgesteld om te kijken naar alternatieven, bijvoorbeeld het houden van de vergaderingen van de Europese Raad in Straatsburg of het vestigen van een Europese Universiteit in die plaats. Ik zal hier niet in detail op ingaan, maar ik wil wel van de minister-president horen in hoeverre hij bereid is om te kijken naar en in Europees verband te werken aan een zodanig pakket van compensatiemaatregelen dat de Fransen in elk geval aan het denken worden gezet. Daarmee wordt een opening gecreëerd en kunnen wij het doel misschien over vier of acht jaar bereiken. Er is nu sprake van een patstelling. Wij kunnen geen kant op.
De reflectieperiode wordt met een jaar verlengd. De LPF-fractie is van mening dat de regeringsleiders in die periode vooral moeten werken aan het komen tot een eenheid van opvatting over het uiteindelijke doel van de Europese integratie. Iedere keer weer – de heer Timmermans gaf daar een aantal voorbeelden van – zijn na een Europese Top nationale geluiden te horen die haaks staan op wat hier wordt verteld of die haaks staan op de slotverklaring. Het is echt belangrijk dat er een eenheid van woordvoering komt over de toekomst van de Europese integratie.
Er is in debatten over de Europese grondwet wel eens gezegd: als je tegen de grondwet bent, ben je tegen Europa. Mijn partij is soms afgeschilderd als een anti-Europese partij. Iedereen weet wel dat dit niet het geval is. Als het werkelijk het geval zou zijn, zou ik mijn mond houden. Als wij voortgaan op deze weg, zonder eenheid van opvatting en eenheid van woordvoering, moet Europa wel spaak gaan lopen. Mijn opmerkingen hierover zijn ingegeven vanuit een constructieve gedachte en vanuit een zekere welwillendheid.
Als het centrale thema van de soevereiniteit niet wordt besproken en als de notie niet in de discussie wordt gebracht, zal uiteindelijk het antwoord op de vraag of wij een grondwet en een verenigde staten van Europa willen, tot grote teleurstelling leiden. Wij zien daar al een voorproefje van in de discussies rond de Turkse toetreding. Turkije staat absoluut op handhaving van zijn soevereiniteit, tot in het extreme zelfs. Ik wil nog een punt aansnijden dat van belang is in deze reflectieperiode. Het is de grote wrevel van de Europese burger dat in de periode van reflectie ingrijpende besluiten worden genomen die de communicatie met de burger zullen verslechteren. Ik wijs nadrukkelijk op het opheffen van het vetorecht. Een van de grootste bezwaren van mijn fractie tegen de Europese grondwet was het erin voorkomen van de passerelle bepalingen die het mogelijk maken dat de Europese Raad op een achternamiddag iets besluit waarna de lidstaten bij gekwalificeerde meerderheid hierover beslissen en de bevolking teleurgesteld is omdat een jaar eerder niet goed werd opgelet. De procedure moet altijd transparant en duidelijk zijn. Het toepassen van passerelle bepalingen moet niet tot het minimum worden beperkt, maar zelfs worden uitgesloten. Alle discussies dienen in het openbaar plaats te vinden en transparant te zijn, niet alleen in de Europese Raad maar ook in de nationale parlementen. Dat is de enige weg die kan worden ingeslagen als wij werkelijk een geloofwaardig Europa willen handhaven.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun inbreng in eerste termijn. De beantwoording doe ik als volgt. Ik maak eerst een aantal algemene opmerkingen. Daarna ga ik in op de kwestie van de zetel van het Europese Parlement, de Straatsburg-discussie, op de vragen op gebied van het grondwettelijk verdrag en het verdere proces, en op enkele punten over concreet Europa, waaronder het thema "subsidiariteit". De staatssecretaris zal onder andere een aantal aanvullende opmerkingen maken over het oranje boekje, het buitenlands beleid en de uitbreiding met Turkije.
Er zijn kritische opmerkingen gemaakt over deze Europese Raad. Hetzelfde geldt voor het algemeen overleg van vorige week. De Raad is niet zoveel bijzonders, werd gezegd. Men vroeg zich af of de Raad wel nodig was. Het is allemaal niet spectaculair geweest, maar toch vind ik deze Raad wel nuttig en effectief geweest. Er is een aantal besluiten genomen waarover Nederland gewoon tevreden is. De Europese Raad heeft bovendien op een aantal terreinen de weg naar de toekomst gewezen, op een manier die goed spoort met de Nederlandse inzet. Ik zie dus eigenlijk geen reden om somber te zijn over de stand van zaken in de EU. Het is nu een jaar geleden dat het Grondwettelijk Verdrag door de kiezers in Nederland en Frankrijk werd afgewezen. Volgens mij hebben wij de eerste lessen getrokken uit de nee-stem, zowel op Europees als nationaal niveau.
In dat kader wil ik de voorzitters van de afgelopen voorzitterschappen mijn complimenten geven. Tijdens het Britse voorzitterschap hebben wij met Hampton Court een belangrijke impuls gegeven aan de inhoudelijke agenda van de EU. Er is een akkoord over de financiële perspectieven bereikt dat niet alleen inhoudelijk een hele stap vooruit was, maar ook een eind maakte aan de zeer scheve nettopositie van Nederland. Wij hebben 1 mld. binnengehaald, wat niemand had verwacht. Dat was een mooi resultaat.
Wolfgang Schüssel en zijn team hebben evenzeer een goede bijdrage geleverd. Er zijn lastige besluiten genomen op terreinen als de btw. Er is in goede samenspraak met het Europese Parlement voortgang geboekt bij de begroting en bij de Dienstenrichtlijn. De energiediscussie staat in de steigers en er is een nieuwe duurzaamheidsstrategie. Kortom, de focus is gericht op de zaken die er voor de burgers echt toe doen. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over subsidiariteit en transparantie. Ten slotte zijn wij goed op weg naar een meer zorgvuldige aanpak van de uitbreiding.
Als ik deze uitkomsten leg naast de inhoudelijke visie die de regering in september neerlegde in de Staat van de Unie, stel ik vast dat sprake is van veel overeenkomsten. Wij hebben ons na het referendum een aantal zaken voorgenomen en daarvoor in Europa gehoor gevonden.
Eerst enige opmerkingen over twee zaken die niet op de agenda van de Europese Raad stonden, maar die ter zijde aan de orde zijn geweest. De Raad, bijeen in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders, heeft het besluit genomen dat Slovenië kan toetreden tot de Eurozone per 1 januari 2007. Dat is een positieve ontwikkeling. De Kamer heeft in de brief ook kunnen lezen dat Litouwen ter sprake is gekomen. Het valt vanzelfsprekend toe te juichen dat nieuwe lidstaten zich inspannen om aan de criteria voor toetreding tot de EU te voldoen.
Het tweede punt betreft de zetelkwestie van het Europees Parlement. Dat is niet meer plenair aan de orde geweest. Het lijkt mij goed terug te gaan naar het algemeen overleg van vorige week, want dan kan ik de zaak in de juiste context plaatsen. Ik heb vorige week in het overleg, ter voorbereiding van de Europese Raad, al aangekondigd dat ik dit onderwerp zou bespreken met een aantal collega's, ook om te bezien of het nuttig was om de kwestie plenair in de Raad aan de orde te stellen. Ik heb in het debat gezegd dat ik over het thema zou spreken. Ik herinner mij nog zeer goed dat de heer Timmermans zei dat dit plenair kon, maar ook informeel. De heer Timmermans voelde heel goed aan dat je dit soort zaken met tact moet aanpakken. Ik heb ook de term "tactisch" gebruikt. Ik heb eveneens aangegeven dat ik zeer goed zou luisteren naar de bewoordingen van de heer Borrell, juist vanwege de gevoeligheden in het Europees Parlement. Daar kan geen misverstand over bestaan, want de volgende dag stond in de krant wat ik erover heb gezegd. In de krant is gesproken over de term "tactisch", over de vraag waar de kwestie aan de orde zou moeten worden gesteld en over datgene wat de heer Borrell zou doen. Er bestond geen enkel misverstand over wat ik zou gaan doen in Brussel. De heer Timmermans heeft gezegd dat ik moet afgaan op de pers en ik denk dat dat nu precies het probleem is.
In de eerste plaats heb ik tijdens het werkoverleg met de Benelux-partners gesproken over het thema Straatsburg. In de tweede plaats heb ik het thema aan de orde gesteld tijdens de top van de Europese Volkspartij en daar waren de nodige regeringsleiders, die behoren tot de EVP/ED-familie, aanwezig. Ook de heer Pöttering van de Europese Volkspartij, de voorzitter van de Europese Commissie, mevrouw Merkel en anderen waren aanwezig. In de derde plaats heb ik het thema aan de orde gesteld tijdens een gesprek met de voorzitter van de Europese Raad, de heer Schüssel. In de vierde plaats heb ik gesproken met de heer Borrell, de voorzitter van het Europees Parlement en in de vijfde plaats heb ik gesproken met president Chirac.
Er is gesproken over het item in het NOS-journaal en het is goed onder ogen te zien wat er zich feitelijk heeft afgespeeld. Voordat de Europese Raad begon, heb ik gesproken met president Chirac. In dat gesprek heb ik de gevoeligheid van het onderwerp aangegeven en gezegd dat ik het niet plenair aan de orde zou stellen. Ik heb toen ook nog gewezen naar de heer Borrell.
Het is belangrijk wat de heer Chirac vervolgens heeft gezegd. In de Franse taal heeft hij "à la table" gezegd. Hij kon met recht zeggen dat het thema niet in de plenaire vergadering aan de orde was gesteld. Bilateraal is het onderwerp wel ter sprake gekomen. De woorden "à la table" zijn weggevallen in de ondertiteling.
Ik kom terug op de opmerking van de heer Timmermans. Hij heeft terecht opgemerkt dat je moet afgaan op de persberichten. Ik heb donderdag laat, na het werkdiner, waar het thema migratie en integratie ter sprake kwam, deze vijf elementen genoemd. Eerlijk gezegd heb ik mij de volgende dag verbaasd toen ik allerlei stukken in de krant las waarin stond dat Balkenende zijn bezwaren tegen Straatsburg had ingeslikt. Dat heeft mij geïrriteerd en ik ben tijdens de persconferentie opnieuw het rijtje langsgelopen. Ook dat is weer niet in de pers terechtgekomen, behalve in een enkel zinnetje in een artikel van Het Financieele Dagblad. Dat was de beeldvorming van de Nederlandse pers.
Ik heb mij ook gestoord aan het item in het NOS-journaal. Ik zal precies vertellen wat er is gebeurd. Als je dat wat ik bilateraal met de Franse president bespreek, gaat vermengen met het feit dat de zaak plenair niet aan de orde is geweest, dan krijg je een zeer merkwaardige beeldvorming. Zo is deze zaak gelopen. Ik heb nadrukkelijk aandacht willen vragen voor het thema, maar ik heb ook geconstateerd dat er geen enkel draagvlak is om de zaak nu aan de orde te stellen. Dan is het de vraag wat je daar nu feitelijk mee moet doen. Er was geen draagvlak voor een discussie over een zetel in de Europese Raad en de heer Borrell heeft de zaak dan ook niet aan de orde gesteld in de Europese Raad. Ik heb van tevoren met hem gesproken en gevraagd wat er nu eigenlijk is gebeurd. De heer Borrell, maar ook de heer Schüssel, deelden mee dat de avond voordat de Europese Raad bijeen kwam, er overleg was gepleegd tussen de heer Borrell en de voorzitters van de politieke groepen in het Europees Parlement, waarin hij het mandaat had de zaak wel of niet te bespreken.
Op basis van een brief van de heer Schüssel, die vond dat er onvoldoende draagvlak bestond voor een bespreking van deze zaak, heeft de heer Borrell besloten er niet over te spreken. Dat was de eerste mededeling. Toen kwam de persconferentie van de heer Borrell, waarin hij heeft gezegd: "Als ik een overzicht moet maken van de problemen waarmee de Europese Unie kampt, staat dit vrij laag op de lijst. Er zijn echt belangrijkere dingen." U kunt zich voorstellen dat ik daarover enigszins verrast was.
Vandaag is er een overleg met het Europees Parlement geweest en als ik afga op de berichtgeving, wordt er gezegd dat enkelen, onder wie de liberalen, het uitblijven van een besluit over Straatsburg bekritiseren. Ik heb geconstateerd dat vooraf door de pers veel grote woorden zijn gebruikt. Het is niet aan de orde gesteld in de vergadering en naderhand werd tijdens de persconferentie het thema zelfs gerelativeerd. Het lijkt mij een debat dat in het parlement zelf moet worden gevoerd.
De vraag is of ik het thema aan de orde had moeten stellen. Ik heb die vraag gesteld, omdat uit de contacten die ik heb gehad met de Benelux, met de EVP-top en via bilaterale contacten, duidelijk bleek dat als je het thema nu aan de orde stelt, het wel eens zeer contraproductief zou kunnen werken. Ik heb, mede gelet op de discussie hier, het informeel aan de orde gesteld op vijf verschillende momenten. Ik heb geconstateerd dat je moet uitkijken dat het geen kamikazeactie wordt als je er nu over begint. Je kunt het thema wel benoemen, maar de vraag is of je er werkelijk veel mee opschiet.
De vraag is hoe wij nu verder moeten. De heer Van der Staaij heeft terecht opgemerkt dat je met wijsheid moet opereren. Je kunt wel grote woorden gebruiken, maar wat bereik je daar mee? De heer Herben heeft ook gelijk: je kunt praten over verandering, maar wel op het juiste moment. Hij heeft het woord "compensatie" gebruikt. Ook de heer Van der Staaij en de heer Rouvoet geven aan dat het zaak is om het juiste moment te kiezen en behoedzaam te opereren, omdat een drieste inzet wel eens een averechts effect zou kunnen hebben. Als iedereen zich gaat ingraven, kom je geen stap verder.
Er komt nog iets anders bij. Er is terecht aan herinnerd dat het in het verdrag staat. Dit betekent dat je erover in discussie moet gaan, je kunt niet stellen dat je er bij een Europese Raad even over moet praten en dat het dan geregeld is. Dat is onzin, daar is de kwestie veel te ingewikkeld voor. Dat is dan ook de reden waarom men in Frankrijk vrij gemakkelijk achterover kan leunen: er is een verdragswijziging nodig.
Al met al moet ik zeggen dat Nederland een duidelijke opstelling gekozen heeft. Na het algemeen overleg kregen wij boze telefoontjes uit Frankrijk, om maar een voorbeeld te noemen. Het signaal is gewoon duidelijk. Niet voor niets heb ik erover gesproken in Beneluxverband en bij de EVP-top. Men weet precies dat wij hiermee grote moeite hebben omdat dit "reizende circus" niet bijdraagt aan het vertrouwen in de Europese Unie. Daarom was ik ook geïrriteerd door de beeldvorming "Balkenende slikt bezwaren in". Dat is natuurlijk onzin, maar het is wel waar dat je het juiste moment moet kiezen om erover te praten. Ik heb goede nota genomen van de mening van de Kamer die in het algemeen overleg naar voren kwam. Ik heb toen aangekondigd wat ik zou doen en ik heb mij daar volledig aan gehouden. Ik heb deze thematiek aan de orde gesteld, maar ik heb wel moeten constateren dat er op dit moment absoluut geen draagvlak voor ons standpunt is. Dit betekent niet het einde van de discussie, maar die moet wel op het juiste moment voortgezet worden.
De heer Van der Ham (D66):
Natuurlijk, je moet een goed moment uitkiezen en je moet je niet beperken tot het laten blijken van je onvrede. Het gaat in de politiek niet alleen om gelijk hebben, maar ook om gelijk krijgen. Daar ben ik het helemaal mee eens, maar bij een onderwerp waarbij iedereen zich ingegraven heeft, is er toch eigenlijk nooit een goed moment? Je zult toch altijd wel op tenen gaan staan, zodat er wordt gescholden, getelefoneerd of wat dan ook. Ik ben het ermee eens dat het juiste moment gekozen moet worden, maar bij dit soort onderwerpen is zo'n moment er toch eigenlijk niet? Je moet op een gegeven moment toch het risico nemen dat er pijn wordt geleden? Ik zou dus graag willen weten wat u onder een goed moment verstaat. Wanneer verwacht u dat moment?
Minister Balkenende:
Een zeer terechte vraag. Het gaat erom of de strategie werkt, of de timing juist is. Wij hebben in de afgelopen tijd de mogelijkheid gehad om de gang van zaken te veranderen, namelijk bij de behandeling van het grondwettelijk verdrag. Het is toen ter sprake gekomen, maar dat heeft niet tot een verandering geleid. Als je hieraan iets wilt doen – en dat willen er zeker in Nederland velen – dan moet je bijvoorbeeld het moment kiezen waarop het verdrag gewijzigd wordt. Dat is een zinvol moment, maar als je erover begint op een moment waarop je helemaal geen steun van anderen kunt verwachten, dan is het een losse flodder, dan is het zeker niet effectief.
De heer Van der Ham (D66):
Dat is waar, maar u weet hoe het gaat bij een verdragswijziging. Daar moet je op tijd bij inzetten, de mensen moeten ook wennen aan het idee dat er op een bepaald punt wel eens iets zou kunnen worden veranderd. Je moet het inmasseren, je moet een keer een klap uitdelen, maar ook je nek uitsteken. U noemt het een kamikazeactie, maar ik zou zeggen: je steekt je nek uit en je krijgt misschien een paar klappen, maar ik denk dat heel veel Europeanen het met u eens zullen zijn, dat u de held zult zijn die de mensen een beter gevoel over Europa geeft, in ieder geval op dit punt. Ik zie het dan ook als een enorme kans om er in ieder geval bij de volgende Top iets aan te doen. Wilt u dit toezeggen?
Minister Balkenende:
Laat ik eens een vergelijking maken met een ander belangrijk onderwerp, het bedrag van 1 mld. Als ik zomaar in een Europese Raad was begonnen met de mededeling dat wij te veel betalen en dat wij minder willen bijdragen, dan zou dat een compleet zinloze actie zijn geweest. Wij hebben dan ook een strategie gevolgd die zich over een aantal jaren uitstrekte, en wij hebben op het juiste moment gepiekt. Wij hebben de hoofdrolspelers ervan weten te doordringen dat men dit in Nederland onrechtvaardig vond, en dat heeft goed gewerkt. Het was een weloverwogen strategie. En overigens is er hierbij maar één premier die zijn nek heeft uitgestoken: ik. Maar ik moet wel constateren dat dit niet goed ontvangen is; het heeft geleid tot irritatie, men vroeg zich af waarom ik erover begon. Hoe komt het dat de voorzitter van het Parlement met duidelijke steun voor ons standpunt en met een duidelijke aankondiging van dit agendapunt, er uiteindelijk toch niet over wil praten en de zaak vervolgens ook nog relativeert? Hoe komt dat toch? Dan zeg ik dat een goede timing nodig is, maar dat zul je moeten opbouwen naar het moment waarop het zinvol is. Dan moet je rekening houden met de vraag hoe je de landen meekrijgt. Dat is niet alleen Frankrijk, het is ook Duitsland. Het is meer dan alleen maar een compensatie bieden. Je moet wijs opereren, het goede moment kiezen. Dan ga je dus nu helemaal niet vastleggen dat dat bij de volgende Europese Raad is. De contacten gaan gewoon door. Ik heb alleen de weerbarstigheid van deze materie willen aangeven en ik heb mijn nek uitgestoken.
De heer Timmermans (PvdA):
Laat ik de vraag van de minister-president beantwoorden hoe dit nu komt. In mijn platte bewoordingen komt het doordat Borrell een dweil is. Laat ik het daarbij houden. Dat neem ik geheel voor mijn rekening.
Minister Balkenende:
Wat u zegt is wel heel onparlementair.
De heer Timmermans (PvdA):
Het is heel onparlementair. Ter voorkoming van een tweede termijn, die ik dan op dit punt zeker niet nodig zal hebben, hecht ik eraan om nu vast te stellen dat de minister-president heeft gedaan wat hij de Kamer had gezegd. Daarover was onduidelijkheid ontstaan door de pers, maar ik vind het mijn taak om ruiterlijk vast te stellen dat de minister-president heeft gedaan wat hij ons had beloofd. Daarover is er wat mij betreft geen enkel misverstand.
Dit moet nu in het mandje komen van onderwerpen die voor Nederland vanaf nu belangrijk zijn bij verdragswijzigingen. Uiteindelijk zijn er natuurlijk voor ons nationaal belang grotere onderwerpen, maar wij moeten dit nu in dat mandje houden. Als wij dat keer op keer herhalen bij iedere gelegenheid waarbij tijdens de reflectieperiode wordt gesproken over wat er anders moet in Europa, dan weet ik zeker dat er een soort zwaan-kleef-aaneffect ontstaat, waarbij ook andere lidstaten zeggen dat dit een steen des aanstoots is.
Minister Balkenende:
Ik kan op dit punt de mening van de heer Timmermans natuurlijk onderschrijven. Zo voel ik het zelf ook. Er is een tijd geweest na het "nee" in Nederland, toen wij zeiden: Nice, Nice en nog eens Nice. Nu zeggen wij dat er meer dingen nodig zijn. Wij moeten daarover nadenken en dit is een van die onderwerpen.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Voorzitter. Ik sluit mij Balkenendeaan bij de woorden van collega Timmermans over het op de agenda houden van dit onderwerp. Het allerbelangrijkste is dat het taboe hierover wordt doorbroken en dat het niet meer zo ongelofelijk moeilijk zal zijn om er überhaupt over te beginnen. Daarom heb ik de volgende vraag. Als ik de minister-president goed heb begrepen, zei hij dat hij in zijn gesprek met president Chirac heeft gezegd dat hij hier niet over zou beginnen. Was het een goede tactiek om toen al te laten weten dat hij het niet plenair op de agenda zou zetten?
Minister Balkenende:
Ik vind van wel. Ik had niet voor niets met de heer Borrell gesproken. Hij had gezegd dat hij niet over dit thema zou beginnen. Ik wist ook dat Frankrijk heel goed wist hoe Nederland hierin zat. Ik heb verteld over de telefoontjes. Toen heb ik gezegd dat dit een gevoelig onderwerp is en dat ik het nu niet aan de orde zou stellen. Daarmee had ik mijn positie gemarkeerd. Dat leek mij een kwestie van fair play. Zo gaan wij met elkaar om. De Franse president weet hoe er in Nederland over dit onderwerp wordt gedacht. Ik heb alleen gezegd dat ik het niet aan de orde zou stellen.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Dat begrijp ik. Heeft de minister-president president Chirac ook om een bepaalde actie gevraagd? Er zijn veel gesprekken over strategie en tactiek, maar de minister-president heeft er toch ook over nagedacht hoe de volgende stap moet worden gezet?
Minister Balkenende:
Ja, maar dat zou een kwestie van opbouwen zijn. Ik maak hier niet voor niets de vergelijking met het binnenhalen van 1 mld. Daarmee zijn wij ook jaren bezig geweest. Dat regel je niet in een maand. Neem bijvoorbeeld Straatsburg: de leden van de Kamer zeggen terecht dat dit in een verdrag staat. Ik geef hier aan dat wij het hadden kunnen veranderen bij het grondwettelijk verdrag. Dat is niet gebeurd. Dat geeft de weerbarstigheid aan. Laten wij daarin eerlijk zijn. Ook hier heeft de heer Timmermans gelijk als hij zegt dat wij dit moeten beschouwen als een onderdeel van een mandje van onderwerpen – een aardige formulering – waarover je in gesprekken spreekt. Dat moeten wij wel op een goede manier doen en ook effectief. Ik geloof dat wij het daarover met elkaar eens kunnen zijn.
Na deze discussie over de zetel kom ik toe aan de onderwerpen die terugkomen in de conclusies van de Europese Raad, in de eerste plaats het denkproces over de toekomst van Europa. Er bestond vrij snel overeenstemming over de wenselijkheid om de inspanningen op het gebied van subsidiariteit, openbaarheid en het concrete Europa ook na het komende jaar voort te zetten. Hoewel de bezinningsperiode nu formeel wordt verlengd, gaat het werk aan de toekomst van Europa door. Men was het eens over de manier waarop wij in het komende jaar het vertrouwen van de burger zoveel mogelijk moeten herstellen. Wij gaan door met onze samenwerkingsbasis en wij concentreren ons op wat Europa concreet moet zijn. In veel lidstaten is het publieke debat over Europa net goed op gang gekomen en bestaat er behoefte om dat verder te verdiepen. Daarnaast heeft de bezinning van het afgelopen jaar nieuwe ideeën en voorstellen opgeleverd op uiteenlopende gebieden. Ik noem energievoorzieningzekerheid. Ik noem ook verbetering van het vermogen van de Unie om te reageren op crisissituaties. Dit zijn zaken die verder moeten worden uitgewerkt. Over de invulling die het kabinet aan de verlengde bezinningsperiode wil geven, zowel op Europees niveau als in het nationale debat, is op 19 mei een brief uitgegaan. Omwille van de tijd volsta ik hiermee.
In het verlengde van dit alles speelt natuurlijk de discussie over het grondwettelijk verdrag. Voor een oplossing van de situatie rond het grondwettelijk verdrag kwam deze Europese Raad in feite te vroeg. Het ratificatieproces is in een aantal lidstaten nog gaande, maar is in andere lidstaten met een negatieve uitkomst beëindigd dan wel uitgesteld. De Europese Raad heeft daarom besloten dat het Duitse voorzitterschap in de eerste helft van 2007 een rapport over de stand van de discussie over het grondwettelijk verdrag en een verkenning van de toekomstige ontwikkeling zal presenteren. Dit rapport zal de basis zijn voor verdere bespreking van de wijze waarop het hervormingsproces van de EU kan worden voortgezet. Deze hervorming zal uiterlijk in het tweede semester van 2008 haar beslag moeten krijgen.
Over dit onderwerp zijn de nodige vragen gesteld. Allereerst ga ik in de inzet van Nederland. Sommigen hebben het punt van het constitutioneel proces genoemd. Mevrouw Merkel heeft het ook genoemd. Ik heb vooraf tegen de Duitse bondskanselier en juist ook tegen de voorzitter van de Europese Raad gezegd dat ik termen als "grondwettelijk hervormingsproces", "constitutional reform proces", niet in de conclusies wil hebben. Dat ligt in Nederland te gevoelig en het suggereert iets wat wij in feite niet willen. Ik ben dan ook blij dat die term niet in de conclusies terecht is gekomen.
Een ander punt betreft de rol van de verschillende voorzitterschappen en de vraag of het een soort van team moet worden. Ik heb gezegd dat wij dat niet moeten doen. Elk voorzitterschap heeft een eigen verantwoordelijkheid. Natuurlijk wordt er samengewerkt, maar kijk uit dat er geen bepaalde groep is die een "lead" neemt in dat proces. Ook met die formulering is het goed gekomen.
Uiteindelijk is de vraag hoe je verder gaat met het proces. Wat is het tijdpad en wat moet er gebeuren? Die vragen zijn door verschillende sprekers gesteld. Mijn verwachting is niet dat de discussie over de verdragswijziging al in de eerste helft van 2007 wordt gevoerd. Ik wijs op de paragrafen 47 en 48 van de conclusies. Daarin wordt gesteld dat op basis van een verslag van het Duitse voorzitterschap verdere beslissingen worden genomen over de wijze waarop het hervormingsproces moet worden voortgezet. Ik leid eruit af dat het zwaartepunt van de verdragsdiscussie na de zomer van 2007 zal vallen. Om meerdere redenen lijkt het mij voorbarig voor het kabinet om nu al gedetailleerd uitgewerkte standpunten in te nemen. Een aantal uitgangspunten zijn duidelijk: niet de grondwet in de huidige vorm, beleidsuitdagingen centraal stellen en daaruit afleiden welke verdragswijzigingen nodig zijn. Slagvaardigheid, democratisch gehalte en openbaarheid zijn kernbegrippen. U kunt erop vertrouwen dat het kabinet op het moment dat de discussie over concrete verdragswijzigingen begint, daarover met de Kamer zal spreken.
De heer Timmermans (PvdA):
Die lijn steun ik van harte. Wat vindt de minister-president echter van de uitlatingen van de Finse premier, die over een paar weken nog moet beginnen met zijn voorzitterschap en die nu al zegt dat één ding niet ter discussie staat, namelijk dat het deze grondwet moet worden. Dat is bepaald niet een mooie start voor een voorzitter.
Minister Balkenende:
Ik heb volgende week contact met mijn Finse collega, wanneer ik naar Finland ga. Het lijkt mij goed om daarover dan van gedachten te wisselen. Het is heel duidelijk wat de situatie in Europa nu is. Vijftien landen hebben geratificeerd en die hopen uiteraard dat wij gewoon doorgaan. Twee landen, Frankrijk en Nederland, hebben via een referendum nee gezegd. Acht landen moeten hun positie nog bepalen. Bij sommigen zal het makkelijker gaan. Finland staat nu aan de vooravond van ratificatie. Ik neem niet aan dat dit problemen zal opleveren. Wat gebeurt in landen als Polen en het Verenigd Koninkrijk, is lastiger. Ik merk het ook aan de vragen die ik krijg van de buitenlandse pers. Van bijvoorbeeld de Duitse televisie kreeg ik de vraag of ik mij onder druk gezet voel. Ik heb geantwoord dat ik mij helemaal niet onder druk gezet voel. Laten wij alsjeblieft voor de situatie waarvoor Europa nu staat, voor de kloof die bestaat tussen Brussel/Straatsburg en de Europese burger, gezamenlijk proberen antwoorden te vinden. Je moet niet alleen kijken naar Frankrijk en Nederland; je moet juist gezamenlijk werken aan oplossingen. Dat is ook de reden dat wij ons hebben ingezet om een term als "constitutional reform proces" tegen te gaan, om aan te geven dat wij volgend jaar juni samen de zaak onder ogen moeten zien en moeten nadenken over verdragswijzigingen. En men heeft gelijk. De bewoordingen zijn niet eenduidig. De heer Herben zei het ook. Sommigen zeggen dat het ratificatieproces moet doorgaan. Andere landen zeggen dat zij het verdrag niet opnieuw gaan voorleggen aan de bevolking. Dat weten wij ook. Wij moeten elkaar in deze fase ruimte geven voor dergelijke uitlatingen. Laten wij ons ook niet te krampachtig opstellen. Eén ding staat vast: wij moeten de situatie onder ogen zien. Dat geldt ook bij het debat in deze Kamer en ik ben er gelukkig mee dat dit gebeurt. Daarom zeg ik: laten wij de vraag onder ogen zien: wat kan Europa voor de burgers betekenen? Ik denk nu aan het Europa van de projecten. Vervolgens kunnen wij ons de vraag stellen: wat hebben wij nodig aan institutionele en andere veranderingen om Europa sterker, slagvaardiger, efficiënter en transparanter te maken? Wij zouden ons dus niet dogmatisch moeten opstellen, maar moeten letten op wat nodig is. Vorig jaar zijn wij het debat over deze aspecten gestart met de discussie over de Staat van de Unie. Daarmee moeten wij doorgaan. Tussen medio 2007 en eind 2008 zal een beslissing vallen. Dan moeten er spijkers met koppen worden geslagen. Zelf ben ik gecharmeerd van de benadering van Commissievoorzitter Barosso. Hij legt duidelijk een verband tussen de inhoud, de mid-term review, en de andere aspecten die verband houden met wat nu in het grondwettelijk verdrag staat. Hierop zouden wij met de wisselwerking tussen regering en parlement kunnen inspelen. Op die manier zouden wij een zeer constructieve bijdrage kunnen leveren. Daarbij moeten wij wel het goede moment en de goede volgorde kiezen.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik ben het helemaal met u eens dat er geen speciale verantwoordelijkheid voor Nederland of Frankrijk is voor het oplossen van het probleem. Tegelijkertijd stel ik vast dat uit de geschiedenis van de Europese integratie blijkt dat als Frankrijk en Nederland het eens worden, je de helft van de oplossing hebt. Daarom wil ik u in overweging geven om na te denken over de vraag of het niet mogelijk zou zijn om tussen nu en 2008 – dan zal er waarschijnlijk onder Frans voorzitterschap een oplossing worden gevonden – een Frans-Nederlandse denktank te vormen of een initiatief te lanceren voor het gezamenlijk zoeken naar oplossingen voor de problemen. Misschien is dit een interessante gedachte, want als je met Frankrijk tot overeenstemming komt, heb je al heel gauw een heleboel andere landen aan je kant.
Minister Balkenende:
Uw idee klinkt leuk en is interessant, maar heeft wel een bezwaar. Wat zeg je eigenlijk als je pleit voor een dergelijke samenwerkingsvorm? Dan zeg je: vijftien landen hebben het verdrag geratificeerd, maar Nederland en Frankrijk hebben dat niet gedaan en zij moeten samen maar nadenken over een oplossing. Dan zeg ik: nee, ik heb ook te maken met het Verenigd Koninkrijk, met Polen en met andere landen. Ik heb liever dat wij uit de sfeer komen waarin het gaat om de vraag: wie hebben ja en wie hebben nee gezegd? Ik probeer daarentegen bij te dragen aan het creëren van een gemeenschappelijk gevoel dat ertoe leidt dat wij de situatie samen onder ogen zien. Het is natuurlijk prima dat wij bilateraal contact hebben met Frankrijk en andere landen, maar laten wij oppassen voor het doen van suggesties die misschien net iets anders impliceren en uitstralen dan wij feitelijk willen.
De heer Timmermans (PvdA):
Tegelijkertijd wil ik de premier ervoor waarschuwen dat wij niet in de situatie moeten komen waarin Berlijn en Parijs samen iets bekokstoven. Daarmee hebben wij ook genoeg ervaring. Als dat gebeurt, hebben wij geen invloed meer op de beslissing.
Minister Balkenende:
In de jaren waarin ik premier ben, heb ik dat fenomeen heel goed waargenomen. Bij mijn eerste optreden in de Europese Raad hadden Berlijn en Parijs onderling de zaak geregeld. U weet dat ik toen een besluit heb kunnen voorkomen. Dat ging over de landbouwuitgaven. Tegelijk merk ik op dat de nieuwe Duitse bondskanselier heel veel hecht aan contacten met andere landen en dat vind ik een belangrijk punt. Verder hebt u gelijk. Wij moeten voorkomen dat deze kwestie met bilateraaltjes wordt opgelost. Juist de situatie waarin wij ons bevinden, brengt met zich mee dat wij gezamenlijk moeten optreden. Wat dat betreft neem ik afstand van uitspraken die ook door collega's zijn gedaan, namelijk dat alle landen met uitzondering van Nederland en Frankrijk ja hebben gezegd en dat Nederland en Frankrijk daarom maar moeten aangeven wat er moet gebeuren. Laten wij niet in die fuik terechtkomen.
Voorzitter. Dit waren mijn opmerkingen over het proces. Ik zie uit naar een goede gedachtewisseling met deze Kamer. Ik wijs er nog op dat op 25 maart 2007 door de Europese Raad een verklaring zal worden aangenomen naar aanleiding van het 50-jarig bestaan van de Verdragen van Rome. Ook daarover zullen wij nog met elkaar spreken. Overigens zal die verklaring meer te maken hebben met het Europese gevoel; de inhoud komt later aan de orde.
Terecht heeft deze Europese Raad een belangrijk deel van de conclusies gewijd aan de notie "Europa aan het werk". Er is gesproken over de maatregelen op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken. De Unie spant zich in voor de veiligheid van de burgers. Dat is een belangrijk signaal. Van belang is daarbij ook de oproep aan het Fins voorzitterschap om samen met de Commissie te bezien hoe de besluitvorming en onze actie op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht kan worden verbeterd op basis van bestaande verdragen.
Een ander belangrijk element dat tijdens het diner van de staatshoofden en regeringsleiders is besproken, betreft migratie en integratie. Wij hebben daarover ervaringen uitgewisseld en ik heb benadrukt dat dit typisch een terrein is waarop Europa concreet gestalte kan krijgen. De Nederlandse inzet hierbij is duidelijk. De grondwet zal niet opnieuw ter ratificatie worden aangeboden, maar een aanpassing van de besluitvormingsregels van de EU sluit het kabinet op termijn niet uit. Dat geldt overigens ook voor deze Kamer. Wij hebben daarover van gedachten gewisseld. Bij de verdere beslissing over die regels moeten de beleidsuitdagingen en het streven naar een meer democratisch en meer transparante Unie de vertrekpunten zijn. Verder acht ik het positief dat de Europese Raad met de aanvaarding van de Europese duurzaamheidsstrategie een concrete politieke impuls heeft gegeven aan het streven naar duurzame ontwikkelingen op meerdere terreinen. Ik noem als voorbeelden de klimaatsverandering, het transport en het verlies aan biodiversiteit. Onder de noemer "concreet Europa", noem ik als laatste het energiebeleid. De heer Van der Ham heeft op dit laatste punt herhaaldelijk gewezen. Op Nederlands aandringen concludeerde de Europese Raad dat de Unie alle beschikbare instrumenten moet inzetten voor het voeren van een effectief extern energiebeleid, inclusief het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en het Europees veiligheids- en defensiebeleid.
De heer Van der Ham heeft de intrigerende vraag gesteld hoe ik het Oostenrijks voorzitterschap beoordeel en of dit voorzitterschap geslaagd is wat betreft activiteiten op het gebied van energie en duurzame energie. Welnu, het Oostenrijks voorzitterschap heeft ruime aandacht voor duurzame energie gevraagd en gekregen. De heer Van der Ham weet ongetwijfeld nog goed dat er tijdens de voorjaarsraad is afgesproken dat nieuwe streefcijfers voor duurzame energie en biobrandstoffen moeten worden overwogen. Het gaat dan om percentages van respectievelijk 15 en 8 in 2015. Nederland zou overigens willen dat deze streefcijfers wat verder in de toekomst lagen en dan ook ambitieuzer waren. Alleen dan maak je echt werk van energietransitie.
Tijdens de afgelopen Europese Raad hebben wij een hernieuwde Europese duurzaamheidsstrategie aangenomen – ik verwijs naar paragraaf 17 – waarin wordt benadrukt dat energiebesparing en duurzame energie cruciaal zijn, zowel om klimaatverandering tegen te gaan als om onze energievoorziening zeker te stellen. Ook bij de bespreking van het externe energiebeleid is hiervoor aandacht gevraagd; ik verwijs hiervoor naar paragraaf 25. Dit najaar zal de Commissie nieuwe initiatieven lanceren in haar voorstel voor een strategische herziening van energiebeleid. Ik concludeer dat Oostenrijk veel werk gemaakt heeft van het onder de aandacht brengen van duurzame energie. Onder de Finse en Duitse voorzitterschappen zal daarop voortgebouwd worden tijdens de voortgaande herziening van het Europese energiebeleid. Ik ben dus helemaal niet zo negatief; verre van dat. Ik vind het goed dat er in Hampton Court een goede discussie over is geweest. In januari zijn er ontwikkelingen geweest waardoor iedereen aanvoelde dat wij elkaar in Europa wat betreft de energievoorziening nodig hebben. Er is een voorjaarstop geweest, de Europese Commissie is bezig en wij gaan hiermee door. Ik weet in de heer Van der Ham een partner om ons op dit punt scherp te houden, waarvoor ook alle aanleiding is. Ik heb hem daarvoor reeds complimenten gegeven tijdens het algemeen overleg.
Het kabinet heeft zich tijdens de bezinningsperiode van het afgelopen jaar sterk gemaakt voor een grotere rol van nationale parlementen bij de toetsing van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit op wetgevingsvoorstellen van de EU. De heer Herben komt de eer toe, dit thema in de Kamer zeer indringend aan de orde te hebben gesteld. Dit heeft geleid tot het organiseren van een conferentie. Ik ben blij dat wij op dit punt in Europa vooruitgang boeken. De discussie over dit onderwerp tijdens de Europese Raad was niet eenvoudig, want bij een aantal lidstaten bestond de vrees dat het grondwettelijk verdrag op dit punt selectief zou worden ingevoerd. In de interviews hierover komt vaak de term "cherry picking" naar voren. Wij hebben gezegd dat dit een belangrijk thema is waar wij juist nu aandacht aan willen besteden. Ik kan de Kamer dan ook verzekeren dat er van cherry picking geen sprake is. Na enige discussie hierover drong dit besef ook bij andere leden van de Europese Raad door. Wel is het Nederlands voorstel aanvaard dat de Europese Commissie nieuwe wetgevingsvoorstellen tijdig aan nationale parlementen beschikbaar stelt. Dat geldt ook voor een oproep aan de Europese Commissie om door de nationale parlementen gevelde oordelen over subsidiariteit en proportionaliteit zorgvuldig te overwegen. De conclusies en dat wat wij op dit punt hebben bereikt, passen nog binnen het subsidiariteitsprotocol van het Verdrag van Amsterdam.
De vraag of je niet meer zou moeten doen, begrijp ik heel goed. Het is goed om nog eens te zeggen dat het zonder nieuwe verdragsbasis niet mogelijk is de Commissie tot heroverweging te dwingen. Vandaar dat dit besluit van de Europese Raad ook niet kan worden opgevat als zijnde ontleend aan het grondwettelijk verdrag; ik kom daarop straks nog even terug als het gaat over eenderde van het parlement. In tegenstelling tot in het grondwettelijk verdrag wordt de Commissie nu namelijk niet verplicht een wetgevingsvoorstel in heroverweging te nemen bij een negatief oordeel over subsidiariteit van een nationaal parlement. Overigens is het wel zo dat de Commissie ook in het grondwettelijk verdrag de ruimte behoudt, zelf te bepalen in hoeverre zij aan de visie van nationale parlementen tegemoet wil komen.
De heer Timmermans heeft gevraagd waarom niet de gele kaart is gegeven. De heer Van der Ham heeft daaraan de vraag toegevoegd of de conclusie over de subsidiariteit niet een beetje is uitgekleed, terwijl de heer Van der Ham heeft gevraagd waarom niet is uitgegaan van eenderde van het nationaal parlement. Dit raakt allemaal de vraag hoe met dit thema dient te worden omgegaan en wat precies de bevoegdheid in dezen is van de Europese Commissie. De inzet was om de betrokkenheid van de nationale parlementen bij de subsidiariteitstoets te vergroten en te versterken op basis van de bestaande verdragen, in het bijzonder het subsidiariteitsprotocol bij het Verdrag van Amsterdam. Dat is goed gelukt. Het is daarbij niet gegaan over de procedure die het grondwettelijk verdrag voorziet, te weten de gelekaartprocedure. Als je dat zou willen, heb je te maken met een verdragswijziging. Wel wordt de Commissie gevraagd de mening van de nationale parlementen zorgvuldig te overwegen. Zij heeft ook aangegeven dat te zullen doen.
De heer Van Bommel heeft terecht gevraagd wat onze verwachtingen zijn ten aanzien van de subsidiariteit. Hij vraagt hoe de Commissie omgaat met een oproep van de Europese Raad. De conclusie is in overleg met de Commissie vastgesteld. Commissievoorzitter Barroso was bij de besprekingen aanwezig. Dat betekent dat de Commissie ermee heeft ingestemd dat zij de opmerkingen van nationale parlementen daadwerkelijk zorgvuldig zal overwegen. Het verplicht de Commissie niet om haar voorstel van wetgeving te wijzigen. De Commissie behoudt het recht van initiatief, maar als zij daar aanleiding toe ziet, kan zij haar voorstel aanpassen. Het heeft ook te maken met de onderlinge verhoudingen en het vertrouwen in de Commissie. Dat de conclusies getrokken zijn zoals zij getrokken zijn, vind ik winst. Dat doet recht aan onze opvattingen en het kan nog binnen het stelsel van de geldende regels.
De heer Timmermans (PvdA):
De heer Barroso was bij de Europese Raad omdat hij lid is van de Europese Raad. Dat is gewoon zijn plek. De heer Barroso had namens de Commissie in de Europese Raad kunnen zeggen dat hij het als een belangrijk politiek signaal ziet als eenderde van de nationale parlementen of meer de gele kaart trekt, zoals mevrouw Wallström dat heeft gedaan. Daar heb je geen verdragswijziging voor nodig. Dat kan ook een politieke vaststelling zijn.
Minister Balkenende:
Dit is echt een voorbeeld waarbij het gaat om het vertrouwen dat je in de Europese Commissie en de voorzitter van de Commissie hebt. De boodschap van Nederland is dat de rol van nationale parlementen bij het vraagstuk van de subsidiariteit dient te worden gerespecteerd en dat met nationale parlementen op een zorgvuldige manier moet worden omgegaan. Dat wordt door de Europese Commissie niet zomaar in de wind geslagen. Als wij willen dat de norm van eenderde geldt, moet je ook de moed hebben om het verdrag te wijzigen. Daar is nog geen sprake van. Hetgeen er nu is, is een uitstekend aanknopingspunt om recht te doen aan opvattingen van nationale parlementen. Voor het overige is het dan een kwestie van vertrouwen. Ik wil graag in een gesprek met de heer Barroso zeggen hoe daarover in het Nederlandse parlement wordt gedacht en hem vragen hoe hij met zijn verantwoordelijkheid om zal gaan. Dat lijkt mij het beste. Dan doe je het op basis van vertrouwen en dan kan ik ook de boodschap van de heer Timmermans overbrengen.
Het kabinet ziet dit besluit van de Europese Raad in ieder geval als een belangrijke stap in de goede richting. Ik onderstreep graag dat Nederland het initiatief daartoe heeft ondernomen. Ik denk dat wij op dat punt allen hetzelfde denken.
Op de Europese Raad is verder goede vooruitgang geboekt over de transparantie van het functioneren van de Europese Unie. Zoals bekend, hecht het kabinet er sterk aan de toegang van burgers tot documenten en bijeenkomsten van de Unie te vereenvoudigen. Dat is ook precies wat de Europese Raad heeft besloten. In het vervolg zullen de vergaderingen van de Raad, voorzover het wetgevingsvoorstellen betreft die onder de co-decisieprocedure vallen, openbaar zijn. Dat is een majeure stap vooruit. Daarnaast zijn ook andere debatten van de Raad openbaar gemaakt, zoals de beraadslagingen van de Raad algemene zaken en externe betrekkingen over het achttienmaandenprogramma.
De heer Van der Ham heeft naar de zesmaandentermijn bij de evaluatie gevraagd. De evaluatie is opgenomen omdat enkele lidstaten twijfels hebben over de praktische consequenties, dus niet over het principe. Iedereen zegt immers voor transparantie te zijn. Een van de punten van overweging is of de bespreking dan ook werkelijk in de Raad plaatsvindt dan wel of de reële besluitvorming zich feitelijk verplaatst naar buiten de vergadering. Dat is een van de punten die aan de orde zijn geweest. Om die reden komen wij daarop over zes maanden terug. Overigens verwacht dit kabinet dat dit besluit niet zal worden teruggedraaid. Wij moeten de evaluatie natuurlijk afwachten, maar nu weet de Kamer iets van de achtergronden. Als je eenmaal een bepaalde weg inslaat, ga je daar ook op door, maar je moet wel kijken hoe het in de praktijk uitwerkt. Dat is de achtergrond van de evaluatie.
Een ander onderwerp waaraan Nederland in de aanloop naar deze Europese Raad veel belang heeft gehecht, is het debat over de uitbreidingsstrategie. Ook de staatssecretaris zal daar straks nog even op ingaan. Waarom vinden wij dat zo van belang? Bij het referendum over het grondwettelijk verdrag op 1 juni 2005 was gebleken dat de burger het gevoel had dat besluitvorming om sommige punten te snel ging en dat de burger daar te weinig bij betrokken was. De regering heeft daarom in een bezinningsperiode over de toekomst van Europa het oor te luister gelegd, ook over het onderwerp uitbreiding. Nodig is een algemeen fundamenteel debat plus besluitvorming over de strategie bij de verdere uitbreiding. Dat is niet om een stok in de spaken van het wiel te steken, maar om helderheid te krijgen over besluitvorming, over criteria en over het onderhandelingsproces zelf. Nederland heeft daarom krachtig gepleit voor een besluit van de Europese Raad om deze fundamentele discussie te gaan voeren. Daarbij hebben wij onder andere aangedrongen op de noodzaak om de kwaliteit van het uitbreidingsproces te verbeteren en dat is ook gelukt. Het is bekend dat Nederland met de Beneluxpartners een stuk over die uitbreiding heeft geschreven. Daarmee willen wij een actieve bijdrage aan die discussie leveren.
Gevraagd is of de EU in staat is om nieuwe lidstaten op te nemen. Dat thema is direct gerelateerd aan de verdieping van de EU. Niet alleen uitbreiden is belangrijk, maar ook de vraag of de interne structuur voldoende hecht is. De kwestie van de opnamecapaciteit zal in de conclusies worden opgenomen.
Gevraagd is of het woord "criterium" correct is. Dat is een lastige vraag. Gezegd is dat iedereen de Kopenhagencriteria kent. Het is ook nooit als een criterium genoemd, maar als een factor die wij moeten meewegen. Daarover zullen veel discussies worden gevoerd, want er zijn verschillende opvattingen over wat onder een criterium moet worden verstaan. Een feit is dat de kwestie van de opnamecapaciteit nu aan de orde wordt gesteld. Wij kunnen een en ander beleidsmatig invullen en ons de vraag stellen wat wij daaronder verstaan, wat dat alles betekent enzovoort. Dat verheugt mij. Als wij dit markeren, is dat een belangrijk punt. Bij de verdere uitbreiding kunnen wij daaraan immers niet voorbij gaan. De winst van deze discussie is dat over die kwestie veel indringender is gesproken.
Ik ben behoorlijk lang aan het woord geweest. Naar mijn idee heb ik alle vragen beantwoord die op mijn portefeuille betrekking hebben. De staatssecretaris van Europese Zaken zal de overige vragen beantwoorden.
Staatssecretaris Nicolaï:
Voorzitter. Ik dank de woordvoerders van de Kamerfracties voor hun vragen en opmerkingen. Concreet zal ik antwoord geven op vragen over de uitbreiding. Dan doel ik in het bijzonder op de toetreding van Turkije. Ook zal ik ingaan op de externe betrekkingen, de toekomst van Europa en het boekje.
De minister-president heeft zojuist opmerkingen gemaakt over de uitbreidingsdiscussie. Terecht heeft de Kamer ingestemd met de conclusie. Daaruit blijkt immers dat Europa nog voorzichtiger en zorgvuldiger te werk zal gaan op het moment dat uitbreiding aan de orde is. De heer Van der Ham heeft gevraagd waarom de absorptiecapaciteit opeens geen criterium meer is. Hij heeft gevraagd of dat toch niet een afzwakking is van de stevige inzet van Nederland om daar juist wel scherp naar te kijken. Dat is het niet. Het is een woordenkwestie. Strikt genomen is de absorptiecapaciteit nooit een criterium geweest. De Kopenhagencriteria gelden voor nieuwe landen die willen toetreden. Of wij klaar zijn, kan voor een nieuw land natuurlijk niet een criterium zijn. Het woord "criterium" is dus niet correct. Eerder hebben wij dat ook niet gebruikt. Het is naar mijn idee goed dat de juiste formulering nu weer wordt gebruikt. Inhoudelijk voldoet het precies aan onze wensen en is alles overeind gebleven.
De heer Van der Staaij heeft terecht gevraagd of wij niet eerder scherper in beeld kunnen krijgen wat men op het punt van de uitbreiding van plan is. Het lijkt mij inderdaad goed om dat eerder in beeld te brengen. Wij hebben het tot mijn vreugde voor elkaar gekregen om duidelijk te maken dat het bij uitbreidingsdiscussies niet alleen gaat om de absorptiecapaciteit. Ook de methodiek van uitbreiden is belangrijk. Er moet inderdaad meer aandacht zijn aan het begin van het traject. Het is niet de bedoeling dat wij van een stabiliteitsassociatieovereenkomst onopvallend in een toetredingsproces terechtkomen. Dat is één van de eerste harde punten die wij ook zouden willen toevoegen aan de stappen op weg naar de methodiek van de toetredingsonderhandelingen.
Turkije is het belangrijkste land als de uitbreidingsdiscussie aan de orde is. Nagenoeg alle woordvoerders zijn ingegaan op de uitlatingen in de pers. Er werd gesproken over de ramkoers van Turkije. Dat land zou zonder tegenprestatie niet geneigd zijn om dat protocol te ondertekenen. De regering constateert uiteraard hetzelfde als de Kamer. De Turkse regering maakt weinig aanstalten om die stap te zetten. Ik kan niet ontkennen dat het ook ons zorgen baart. De vraag wat wij kunnen doen, beantwoord ik als volgt. Ook na het laatste overleg met de Kamer hierover is opnieuw aan het voorzitterschap overgebracht hoe groot onze zorgen zijn en die van het Nederlandse parlement. Als Turkije niet ratificeert, moeten daaraan serieuze consequenties worden verbonden. Deze boodschap is overgebracht. Wij weten ook dat het voorzitterschap de boodschap aan Turkije heeft overgebracht. De minister van Buitenlandse Zaken heeft daarnaast gebeld met zijn Turkse collega, de heer Gül, om een en ander te bevestigen. Voor Turkije zal dus niets onduidelijk zijn over de opstelling van Nederland en de Europese Unie.
Hierbij geldt overigens wat de heer Rouvoet heeft gezegd. Wij moeten ons niet laten provoceren. Wij weten immers dat de Turken hard onderhandelen. Dat heeft Nederland bij het voorzitterschap gemerkt. De beste houding daarbij is je niet te laten provoceren en de rug recht te houden. Wij doen dat ook. Vorig jaar ontstond in juli een probleem over de verklaring van Turkije over de ondertekening. Dat konden wij niet laten passeren. Onder vurige aansporing van Nederland heeft de EU dat ook gedaan met een tegenverklaring. Het lijkt mij echter niet goed om aan de escalatie mee te werken. Als het schip strandt, merken wij dat vanzelf. Wij zullen daar niet onnodig aan bijdragen.
De heer Van Baalen (VVD):
Turkije heeft die tegenverklaring niet aanvaard. Er is hooguit kennis van genomen. De kwestie ligt wat de Turken betreft dus nog geheel open.
Staatssecretaris Nicolaï:
De kern van toetredingsonderhandelingen is dat het geen onderhandelingen zijn. Het zijn geen twee partners die tot een akkoord moeten komen. Het is één partij die voorwaarden stelt die de andere partij dient te accepteren. Het klinkt een beetje bot. Dat is echter wat het is. Voor een land zoals Turkije is het overigens niet gemakkelijk om dat werkelijk tot zich door te laten dringen. Daar hebben wij uiteindelijk niets mee te maken. Wij geven aan wat wij nodig vinden. Als Turkije dat werkelijk niet accepteert, is het op een gegeven moment einde oefening. Dat is niet onze verantwoordelijkheid.
De heer Van Baalen (VVD):
Dan moeten wij ook niet gaan schuiven. Bij het algemeen overleg is geconstateerd dat er twee hoofdstukken zijn die niet-fundamenteel zijn. De andere hoofdstukken zijn dat dus wel. De regering mag dus ook niet instemmen met het openen van onderhandelingen over een van de andere hoofdstukken voordat het Ankaraprotocol is geratificeerd en wordt uitgevoerd.
Staatssecretaris Nicolaï:
De heer Van Baalen en de heer Van Dijk hebben het punt van de relevante hoofdstukken genoemd. De EU heeft eerder gezegd dat ondertekening en implementatie van het protocol in orde moeten zijn voordat met de onderhandeling over relevante hoofdstukken begonnen kan worden. Ik heb niets toe te voegen aan wat daar kort geleden heel precies over gezegd is door de minister van Buitenlandse Zaken ter voorbereiding van de discussie. Wij staan op die positie. Wij blijven aan die positie vasthouden.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik heb het woord provoceren gebruikt. De staatssecretaris zegt daaraan niet te willen bijdragen. Ik vind het een ongelukkig beeld. Terwijl wij staan aan het begin van de hoofdstuksgewijze onderhandelingen zegt premier Erdogan nooit Cypriotische schepen te zullen toelaten en dat de onderhandelingen maar moeten stoppen als die stoppen. De Europese Unie laat zich dit zeggen en gaat vervolgens gewoon door met de besprekingen. Wat vindt de staatssecretaris van het ontstane beeld dat Turkije zich niets van de voorwaarden van de Europese Unie aantrekt?
Staatssecretaris Nicolaï:
Misschien moeten wij nog duidelijker het beeld overbrengen dat wij ons niets aantrekken van provocaties van Turkije. Nederland en de Europese Unie staan pal. Ondertekening van het protocol is nodig voordat de onderhandelingen over de relevante hoofdstukken kunnen beginnen. Turkije weet dat. Dat moet genoeg zijn. Dat Turkije vervolgens andere uitlatingen doet, is voor rekening van Turkije.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Is de staatssecretaris van mening dat zulke uitlatingen inderdaad onweersproken moeten blijven omdat hij niet wil bijdragen aan provocatie? Het is toch raar als vijfentwintig landen de schouders ophalen en gewoon verder praten?
Staatsecretaris Nicolaï:
Wij werken niet mee aan escalatie om vervolgens via de pers te roepen hoe averechts wij dat vinden. Achter de schermen gaat het des te harder. Ik heb enige voorbeelden genoemd hoe Nederland en de Europese Unie de boodschap aan Turkije extra duidelijk overbrengen.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik stel vast dat ook vanuit deze Kamer de boodschap aan het kabinet helder is. Er zijn momenten geweest van buigen in de afgelopen tijd, maar het einde van wat je in de komende tijd nog kunt verwachten van de EU ten aanzien van Turkije is in zicht. Ik neem aan dat het ook voor het kabinet glashelder is dat er ergens in het najaar een moment dreigt waarop er echt een clash komt tussen de EU en Turkije. Waarbij ik overigens nog een aantekening wil maken, namelijk dat de hardheid die wij als EU tegenover Turkije zullen moeten hanteren – waar ik zeer voor ben – ook mag worden gehanteerd tegenover de republiek Cyprus, die ook niets nalaat om het proces te bemoeilijken.
Staatssecretaris Nicolaï:
De hardheid is in zoverre anders dat de een lid is van onze club, terwijl de ander daar graag bij wil horen. Dat geeft natuurlijk politiek wel een andere positie, maar over de politieke betekenis ben ik het eens met de woorden van de heer Timmermans. Dat is overigens ook een reden dat wij Cyprus, zoals de minister van Buitenlandse Zaken vaak gezegd heeft, niet rechts willen inhalen. Wij moeten niet roomser zijn dan de paus, om een ander beeld te gebruiken.
Ik wil nog een aanmerking maken naar aanleiding van wat de heer Timmermans zei. Wij moeten elkaar niet een soort defaitisme aanpraten. Dat doet de heer Timmermans niet, maar ik wil het toch zeggen. Ik weet dat hij en zijn fractie au fond voorstander zijn van perspectief voor Turkije. Wij moeten elkaar niet aanpraten dat die clash er zal komen. Wij weten immers niet wat Turkije gaat doen. Wij weten dat het harde onderhandelingen zijn die tot op het allerlaatste moment keihard blijven. Daar hebben wij tijdens ons voorzitterschap alles van kunnen meemaken. Misschien is het allerlaatste moment precies het moment dat Turkije omgaat. Laten wij daar niet nu al negatief tegenoverstaan.
De heer Timmermans (PvdA):
Zeker, maar wij moeten de Turken ook niet het gevoel geven dat wij wel omvallen, als zij maar hard genoeg duwen. Er moet ook een punt zijn waarvan Turkije weet dat er niet meer wordt toegegeven. Wij geven niet toe wanneer een kandidaat-lidstaat weigert, een van de lidstaten van de EU de facto te erkennen.
Staatssecretaris Nicolaï:
Ik ben het daarmee eens.
De heer Van der Staaij (SGP):
Hoe hard en hoe stevig is nu de inzet van de EU? Ik bedoel dit breed gesproken. Ik lees in de conclusie dat men zich verheugt over het begin van de toetredingsonderhandelingen, al wordt daar bij gezegd dat Turkije aan de eisen zal moeten voldoen. Als het echter telkens om de vraag gaat welke consequenties je daar op een zeker moment aan verbindt, is er dan niet weer sprake van vaagheid in Europa? Is de houding dan niet weer: wij moeten nog maar zien hoe dat verdergaat?
Staatssecretaris Nicolaï:
Wat de consequenties precies zullen zijn en wanneer, daar kan nog verschillend over gedacht worden, maar dat er consequenties zullen zijn en dat dit serieuze consequenties zullen zijn, daar wordt niet verschillend over gedacht.
De heer Van der Staaij (SGP):
Wat is dat waard als er, als puntje bij paaltje komt, toch weer gezocht zal worden naar een oplossing, juist in stevige onderhandelingen waar Turkije vol op inzet? De vraag is wat er dan overblijft van die harde en duidelijke boodschap.
Staatssecretaris Nicolaï:
Ik deel toch niet dat defaitisme. Ik wil niet naar ons eigen voorzitterschap verwijzen, maar toen hebben wij precies hetzelfde gehad. Toen hebben wij ook behoorlijk wat druk gehad van Turkije tot op het allerlaatste moment. Wij zijn als EU en als voorzitter geen millimeter geweken. Wij zijn precies blijven staan waar wij stonden en het is goed gegaan. Dus dat lijkt mij een goede les.
Ik moet nog een opmerking over Turkije beantwoorden van de heer Van Baalen. Als ik hem goed begreep, had hij gelezen dat wij nu opeens de principiële positie over toetredingsonderhandelingen met een open einde – de onderhandelingen zijn natuurlijk wel gericht op toetreding, daarom onderhandel je, maar je weet niet wat de uitkomst zal zijn – losgelaten zouden hebben in de conclusies van de Europese Raad. Ik begrijp dat niet, want dat is natuurlijk zeker niet de positie van de Europese Raad. Hij zal het woord "onomkeerbaar" bedoelen wat slaat op de hervormingen in Turkije. Dat is het antwoord. Wij hopen natuurlijk wel degelijk dat de hervormingen waar Turkije mee bezig is, onomkeerbaar zijn. Maar dat "onomkeerbaar" slaat dus niet op de uitkomsten van de onderhandelingen.
De heer Rouvoet wierp nog het punt van Armenië op en zijn zorgen daarover, zoals hij dat wel vaker terecht doet. Ik kan in ieder geval melden dat Turkije, voor wat het waard is, het voorstel aanvaardt van een gezamenlijke onderzoekscommissie met Armenië. Dat is een interessante stap, waarop Armenië tot nu toe nog niet gereageerd heeft. Ik hoop dat Armenië daar positief op reageert, dan kunnen wij in ieder geval weer een verdere stap zetten in de goede richting.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Dat was inderdaad bekend. Ik laat dat maar even rusten. Het ging mij natuurlijk ook om wat wij eerder hebben besproken, het normale grensverkeer tussen Turkije en Armenië. Dat is ook nog verbonden met de nodige perikelen en dat blijft maar doorzeuren. Ik wil dat nog eens onder de aandacht van het kabinet brengen.
Staatssecretaris Nicolaï:
Ik neem dat ter harte. Wij zijn ons er zeer van bewust. Een van de onderdelen is de omgang met buurlanden, inclusief het grensverkeer.
Er is door verschillende leden gevraagd wat er precies gebeurt met betrekking tot de steun aan de Palestijnen. De steun loopt niet via de Palestijnse Autoriteit, dat is hier vaak besproken. Het is op een goede manier verwoord door het Kwartet en in de conclusies van de Europese Raad. Wij richten ons op gebieden waar steun nodig is, om de Palestijnse Autoriteit heen. Het gaat om essentiële sociale voorzieningen op het terrein van onder andere gezondheidszorg, uitkeringen, brandstofvoorziening, nutsvoorzieningen en onderwijs. De heer Van der Staaij vroeg waarom criteria als goed bestuur in dit geval minder van toepassing zijn. Dat is om een vrij logische en ook een vrij formele reden, namelijk dat het noodhulp betreft en geen reguliere hulp. Het is humanitaire hulp. Wij vinden het allemaal belangrijk dat dit op deze wijze kan plaatsvinden. De Europese Commissie heeft hiervoor een bijdrage van 104,75 mln. in het vooruitzicht gesteld.
De heer Van Baalen en mevrouw Karimi hadden vragen over opstelling van de EU ten aanzien van het referendum, volgens mij allebei met het idee dat de unie daar positiever tegenover moet staan dan nu in de conclusie is verwoord. De minister van Buitenlandse Zaken heeft al eerder gezegd dat wij niet zonder gemengde gevoelens positief tegenover dat referendum staan. Het is natuurlijk positief dat de impliciete erkenning van Israël erin zit, maar zit ook ruimte in voor gewelddadig verzet. Wij hebben inderdaad enige reserve, dus de conclusie van de Europese Raad strookt voldoende met ons standpunt.
De heer Van Baalen vroeg wat er zal gebeuren als Iran het aanbod niet accepteert. Ik zou daar niet op willen vooruitlopen. Er wordt nu een heel serieuze poging gedaan om tot een politieke oplossing te komen en zoveel kansen zijn er niet meer. Iran weet ook dat het deze kans moet grijpen en dat het verwerpen van het voorstel serieuze consequenties zal hebben, vanuit de EU en andere betrokkenen. Verder dan dat wil ik niet gaan, want ik hoop echt dat wij langs deze lijnen tot een resultaat zullen komen. De minister van Buitenlandse Zaken heeft in het algemeen overleg over de RAZEB al gezegd dat geen gelegenheid om de mensenrechten ter sprake te brengen onbenut wordt gelaten. Dit onderwerp is, net als Somalië, in de laatste RAZEB besproken.
De heer Van Baalen stelde vragen over Montenegro en de mogelijkheden voor het sluiten een stabilisatie- en associatieovereenkomst met dat land. Wij hebben de onderhandelingen met Servië-Montenegro zoals bekend opgeschort omdat er onvoldoende samenwerking was met het Joegoslaviëtribunaal. De situatie is veranderd doordat het land feitelijk is gesplitst. Als ik de heer Van Baalen goed heb begrepen, vroeg hij of de onderhandelingen met Montenegro kunnen worden gestart als de onderhandelingen met Servië worden hervat. Wij gaan in de Europese discussie zelfs iets verder. Wij bezien of er een moment of een reden is om hierover al apart met Montenegro te spreken. Ik wil daar niet op vooruit lopen, maar er wordt wel naar gekeken.
Er waren nog enkele vragen over het functioneren van de EU zelf. Mevrouw Karimi vroeg hoe wij verder gaan met de openbaarheid en wat die zes maanden inhouden. Die zes maanden waren nodig om op een goede manier door te kunnen gaan. Ik heb geen behoefte om tot enige negatieve conclusie te komen. Als de ervaringen niet positief zijn, zou dat voor mij een reden zijn om te kijken hoe de zaak kan worden verbeterd en hoe wij verder kunnen gaan. Het zou voor mij geen aanleiding zijn om de zaak terug te schroeven. Wij zullen de ervaringen aangrijpen om te proberen om na het halfjaar weer een stapje verder te zetten. De heer Van Bommel citeerde dat openheid geen techniek is maar een houding. Het moet ook een stap zijn naar een andere manier van omgaan met mensen in de discussie. Als het nog niet goed werkt, moeten wij misschien eerder daarnaar kijken dan het terugschroeven.
De heer Van der Ham heeft gesproken over de meerderheidsbesluitvorming en de veto's. Op een andere manier hebben de heren Van Dijk en Herben dit onderwerp eveneens aangesneden. De heer Van der Ham heeft in concreto de link gelegd met de discussie over de wietteelt. Ik ben van mening dat dit niet het moment is om daarover te spreken omdat wij zeer binnenkort daarvoor goede gelegenheden hebben. Morgen spreekt de Kamer met de minister van Justitie en de staatssecretaris voor Europese Zaken over strafrecht en de mogelijkheden en onmogelijkheden van het verschuiven naar de eerste pijler, wat de facto neerkomt op het prijsgeven van het nationale vetorecht. De heer Van Dijk heeft daarop niet gewezen maar hij weet het ongetwijfeld wel. Over het specifieke punt van de strijdigheid van de wietteelt dat de heer Van der Ham heeft opgeworpen, kunnen wij in zekere zin morgen ook spreken, maar vooral overmorgen wanneer een specifiek overleg over drugsbeleid met alle bewindspersonen op de agenda staat. Ik meen er verstandig aan te doen om daarnaar door te verwijzen.
De premier heeft aangekondigd dat ik nog even zal ingaan op de opmerkingen die zijn gemaakt naar aanleiding van het oranje boekje. Die kleur is niet gepland vanwege de weken die wij op dit moment doormaken, maar het is ook niet erg. Ik wil nadrukkelijk zeggen dat ik blij ben met de brede steun, ook in dit parlement, zoals verwoord in de ruimhartige bijval van de SP-woordvoerder. Ook onder de burgers waarvoor het boekje is geschreven, vindt het gretig aftrek. Na de eerste oplage van tienduizend exemplaren hebben wij net moeten besluiten tot een tweede oplage van eveneens tienduizend omdat al bijna twintigduizend mensen om het boekje hebben verzocht. Dat is een goede zaak. Het is ook inhoudelijk goed om te zien dat het geen preek voor eigen parochie is maar dat het boekje blijkbaar aansluit bij veel zorgen en kritiek die onder mensen leven. Het is extra mooi omdat men, als men het boekje heeft gelezen, enthousiast wordt voor Europa. Het boekje is natuurlijk wel degelijk bedoeld om een nieuw elan voor Europa over te brengen, waarbij wij inderdaad buiten de landsgrenzen nog wel enig zendingswerk hebben te verrichten. De heer Van der Staaij wees erop dat de Kamer zich breed kan vinden in goede ideeën die de regering heeft over een andere, meer open politiek die hij nog niet helemaal terugziet in de conclusies van de Europese Raad. Ik wijs erop dat wij in Europa een heel stuk verder zijn dan een jaar geleden. In Nederland hadden wij het inzicht al wat eerder. Het is waar dat wij nog steeds verdere stappen kunnen maken op het gebied van het verbeteren en moderniseren van de Europapolitiek.
De heer Rouvoet heeft expliciet gesteld dat het boekje lijkt te suggereren dat alles ligt aan de naam "grondwet" alsof het een oplossing zou zijn om het niet meer zo te noemen. Dat is het laatste wat ik zou willen betogen. Ik heb juist proberen te beweren dat elke verdragsdiscussie eigenlijk secundair is. Als je iets wilt doen om mensen bij Europa te betrekken en je werk in Europa überhaupt goed wilt doen, moet je zo min mogelijk navelstaren en zo veel mogelijk bezig zijn met de resultaten. Ik doel op het concrete Europa, waarover wij gelukkig in Brussel met alle lidstaten nu ook afspraken hebben gemaakt. De heer Rouvoet heeft in zoverre gelijk dat ik niet heb betoogd dat het alleen om het woord "grondwet" gaat maar vooral om het idee dat erachter zit dat als je Europa maar zo mooi en pretentieus mogelijk aan de mensen presenteert, zij dan des te enthousiaster "ja" zouden zeggen. Ik probeer de vinger erop te leggen dat dit een misvatting is. Als ik het zo mag uitdrukken, is het een twintigste-eeuwse opvatting over Europa. Mensen zeggen dan des te harder "nee". Dat heb ik willen betogen.
De heer Van der Ham (D66):
In het deel van mijn bijdrage over de absorptiecapaciteit heb ik ook de regio's genoemd. Los van de situatie buiten Europa zie je ook in Europa steeds meer een proces van regionalisering. Ik noemde Catalonië, dat zichzelf een staat mag noemen. Het kan natuurlijk zo zijn dat over twintig jaar veel meer regio's in Europa meer autonomie vragen en ook binnen de Europese Unie een eigen rol willen gaan spelen buiten de nationale regering. Dat heeft ook te maken met de vraag hoe wij dat organiseren. Terecht zei de heer Van Dijk dat het Comité van de regio's op dit moment een slapend bestaan leidt, wat mij betreft ten onrechte. Wordt de positie van de regio's in het kader van de organisatie en de absorptiecapaciteit van Europa uitdrukkelijk door de Nederlandse regering op de agenda gezet als een mogelijk toekomstig probleem, maar ook als een mogelijkheid voor het verbeteren van de Europese Unie?
Staatssecretaris Nicolaï:
Ik ben het er in algemene zin mee eens dat de regio's steeds een wat belangrijkere rol willen spelen en dat zij dat hier en daar ook doen. Dat is in principe goed. Wij moeten wel voor ogen houden dat de regio's nogal verschillen. Kijk naar de Nederlandse provincies en naar deelstaten, die soms groter zijn dan heel Nederland. Dat is ook een beetje een antwoord op de vraag. Ik denk niet dat Nederland hierin voorop gaat lopen. Er zijn landen die hierbij veel meer belang hebben, omdat zij met deelstaatproblemen te maken hebben. Zij zullen daarin ongetwijfeld vooroplopen en dan kunnen wij daar positief tegenover staan.
De heer Herben (LPF):
Voorzitter. Dank aan de bewindslieden voor hun uitvoerige beantwoording van de vragen. Ik hoop dat zij mijn moties in eerste instantie willen zien als een aanmoediging om verder door te gaan op het ingeslagen pad. Met name aangaande de zetel in Straatsburg is het probleem nu dat de minister-president met lege handen staat. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat het beurtelings door Europarlementariërs vergaderen in Brussel en Straatsburg een verspilling van geld en moeite is, die ook een negatieve invloed uitoefent op het beeld dat de burger heeft van de Europese Unie;
van mening dat niet alleen historische, maar ook economische overwegingen Frankrijk ervan weerhouden om Straatsburg als medezetel voor het Europees Parlement op te geven;
verzoekt de regering om, samen met de overige lidstaten, te zoeken naar zodanige compensatiemaatregelen, bijvoorbeeld het verplaatsen van de vergaderingen van de Europese Raad naar Straatsburg, dat Frankrijk akkoord kan gaan met het opheffen van Straatsburg als medezetel voor het Europees Parlement,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Herben en Timmermans. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 319(21501-20).
De heer Van der Ham (D66):
Is dit niet een overbodige motie? Ik geloof dat de premier heeft gezegd dat hij alles in het werk ging stellen. Ik had ook een motie klaarliggen, maar ik was erg tevreden met het antwoord van de minister-president. Deze motie is toch niet nodig? Dit heeft hij toch al toegezegd?
De heer Herben (LPF):
Nee. Ik heb goed geluisterd. HerbenHij liet zich op een gegeven moment ontvallen dat compensatiemaatregelen niet de goede richting zijn. Als de minister-president met ons stelt dat het vooral gaat om de timing, ben ik het daarmee eens, maar je moet op het juiste moment ook niet met lege handen staan. De heer Timmermans signaleerde terecht dat het de vraag is hoe je dit voortdurend in het mandje voor de onderhan delingen houdt. Ik reik de minister-president een instrument aan waarmee het onderwerp op de agenda blijft, zodat er bijvoorbeeld discussies op gang komen. België verdient – tussen aanhalingstekens – 4 mld. aan Europa via instituties. Frankrijk heeft er een groot belang bij dat het Europees parlement in Straatsburg blijft vergaderen. Het kost sowieso 200 mln. Laten wij eens praten over wat wij als compensatie zouden kunnen doen voor bijvoorbeeld een armlastige regio als Elzas-Lotharingen. Laten wij nadenken op een constructieve manier. Dan breng je in Frankrijk en elders een discussie op gang en je houdt het onderwerp op de agenda. Als de minister-president zegt dat hij dit een goed idee vindt, in lijn met de verwachting van de heer Van der Ham, dan trek ik de motie in, maar laten wij eerst even afwachten hoe hij hierop reageert.
De heer Van der Ham (D66):
Als wij zeggen dat iets in een mandje ligt, dan is dat toch verhulde taal voor het feit dat het onderwerp van onderhandeling is?
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er tijdens de recente Europese Raad is besloten om de denkpauze over de institutionele hervorming van de Europese Unie met een jaar te verlengen tot juni 2007;
van mening dat het tijdens een periode van bezinning nemen van ingrijpende en onomkeerbare besluiten zoals het afschaffen van vetorechten niet gepast is en dat het ook een negatief effect kan hebben op de gewenste en noodzakelijke verbetering van de communicatie met de burger;
verzoekt de regering, gedurende de afgesproken periode van bezinning af te zien van het opgeven van enig vetorecht,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Herben en Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 320(21501-20).
De heer Van Dijk (CDA):
Hoe komt u erbij dat het vetorecht direct zou worden opgegeven? Het gaat om artikel 42 van het Verdrag van Nice. Daar staat niet in dat de eenparigheid van stemmen wordt opgegeven, er staat: "... waarbij hij de desbetreffende stemprocedures vaststelt". Men kan dus zelf besluiten of er een vetorecht zal gelden. Bovendien gaat het om onderwerpen die ook u aan het hart gaan, het gaat om de bestrijding van terrorisme en van grensoverschrijdende criminaliteit. U zegt in ieder debat dat het belangrijk is om zulke zaken te regelen, maar nu wilt u niet dat er stappen vooruit kunnen worden gezet.
De heer Herben (LPF):
Ik zou het bijna misbruik van sentimenten willen noemen, als je terrorismebestrijding gebruikt als argument om het vetorecht ongedaan te maken. Als je een goed doordacht plan voor de bestrijding van terrorisme aan de Raad voorlegt, dan kan de uitvoering daarvan, als het wordt aangenomen, inderdaad worden gedelegeerd aan de lidstaten en aan de Europese Commissie. Het is daarvoor niet nodig om het vetorecht op te heffen. Je moet een goed plan indienen en dan kan erover worden besloten.
De kern van mijn kritiek is – het gaat om artikel 42, en dat zit mij bijna even hoog als de Europese grondwet – dat het fenomeen van passerelle bepalingen überhaupt datgene is wat de burger niet wil: de minister-president is even naar het toilet en er wordt iets besloten, bij wijze van spreken. De ontwikkeling in de richting van afschaffing van het vetorecht staat natuurlijk haaks op de wens van versterking van de rol van de nationale parlementen.
De heer Van Dijk (CDA):
Maar als er nu één gelegenheid is waarbij de nationale parlementen meer in stelling zouden kunnen worden gebracht, dan is het wel bij deze overgang. Het valt onder de normale subsidiariteitsprocedure dat je het Europees Parlement en de Europese Commissie meer bevoegdheden geeft. Bovendien kan het aan de orde komen in het normale overleg in de JBZ-Raad. Het gaat juist om een versteviging van de positie van de nationale parlementen, dus ik zie uw probleem niet.
De heer Herben (LPF):
Je zou vervolgens kunnen besluiten om een bevoegdheid uit handen te geven voor iets wat je nog niet kunt overzien. Mijn gedachte is dat altijd de nationale parlementen dienen te besluiten, dienen goed te keuren wat er gedaan wordt. Als de minister-president naar de RAZEB of naar welke vergadering dan ook gaat – het geldt ook voor vakministers – dient er altijd ruggespraak te zijn met het nationale parlement, opdat hij er met een volledig mandaat heen gaat. Ik pas ervoor om hem de ruimte te geven om zelf een beslissing te nemen en daarmee iets weg te geven dat van belang is voor omstandigheden die wij nog niet kunnen overzien. Dat zou een blanco cheque zijn.
De heer Timmermans (PvdA):
Maar mijn probleem met uw motie is dat daarmee niet wordt bewerkstelligd wat u wilt. Er staat in de motie alleen maar dat het vetorecht gehandhaafd moet worden, wat niets zegt over de vraag of je een passerelle zou mogen gebruiken. Ook met uw motie blijft een passerelle gewoon mogelijk.
De heer Herben (LPF):
Dat is correct, maar ik heb alleen aangestipt dat passerelle bepalingen voor mij een steen des aanstoots zijn. Het gaat erom dat het onderwerp terrorisme iedereen ter harte gaat, en zeer zeker mijn fractie, maar dat het niet aangaat om te zeggen: het is allemaal voor het goede doel, dus laten wij maar afstand doen van het vetorecht. Dat is niet nodig. Mijn fractie verzet zich ook daartegen, want wij denken dat je de legitimiteit van Europa bij de burgers ondergraaft als je het vetorecht opheft. Als er iets gebeurt – dat geef ik de heer Van Dijk na – met volledige instemming, na discussie in de nationale parlementen, na een publieke discussie en op vrijwillige basis, dan kan de samenwerking in Europa opbloeien tot ongekende hoogte, maar niet met opgeven van het vetorecht.Herben
De heer Timmermans (PvdA):
Ik kan dus zonder enig probleem voor uw motie stemmen en een dag later instemmen met een passerelbepaling, want die is dan helemaal niet in strijd met uw motie. Die is echter wel in strijd met wat u wilt bereiken, namelijk dat er geen passerel wordt gebruikt.
De heer Herben (LPF):
Ik ben blij dat u voor mijn motie zult stemmen. Het gaat mij in eerste instantie om het tegengaan van het opheffen van het vetorecht.
Minister Balkenende:
Mijnheer de voorzitter. Ik zal de eerste motie van de heer Herben bespreken en de staatssecretaris de tweede.
Ik ben blij met dit debat, waarin ik heb kunnen aangeven wat ten aanzien van Straatsburg allemaal is gebeurd. De inzet is precies geweest conform hetgeen wij in het algemeen overleg hebben besproken. Ik heb mij ook wel eens verbaasd over uitlatingen in de pers, de beeldvorming daarin en soms een uitlating van een enkel lid van de Kamer. Ik ben blij dat ik de gelegenheid heb gehad om dat hier naar voren te brengen. Ik dank ook de heer Timmermans voor zijn commentaar op hetgeen ik heb gezegd.
Dit sluit misschien een beetje aan bij de motie van de heer Herben. Wat de heer Van der Ham zei, was mij wel een beetje uit het hart gegrepen. Als je merkt dat in deze Kamer zo breed het oordeel wordt gedeeld dat het anders zou moeten, is het dan nodig om dat nog eens in de vorm van een motie vast te leggen? Met de heer Van der Ham heb ik de vraag of wij zo'n motie moeten willen. Het is niet nodig, want wij handelen gewoon in deze geest. Ik heb al aangegeven wat ik allemaal heb gedaan. Tegen de heer Timmermans heb ik al gezegd dat wij het als een onderdeel van een mandje zouden moeten bekijken. Wij moeten er verstandig mee omgaan. Stel dat wij een motie aannemen waarin staat dat de vergaderingen van de Europese Raad naar Straatsburg moeten gaan. Het is een voorbeeld, maar dat is nu juist het soort debat dat wij niet moeten hebben. Ik begrijp de opmerking van de heer Herben zeer wel. Ik heb ook gezegd dat ik zijn redenering heel goed kan plaatsen. Wij hebben elkaar hierin ook nodig, maar om het nu in de vorm van deze motie te doen. Ik zou zeggen: liever niet. Ik vind een motie overbodig, juist omdat wij zo'n eenheid van opvatting hebben over dit alles. Als men vraagt of ik een steuntje in de rug nodig hebt, is het antwoord nee. Ik weet precies wat ons te doen staat. Wij zullen dat ook doen, maar wij doen het op de manier zoals ikzelf heb aangegeven. Eerlijk gezegd zou ik er niet aan hechten dat deze motie wordt aangenomen.
De heer Herben (LPF):
Het is geenszins mijn bedoeling om de minister-president te binden in de oplossingsrichting, als hij zegt dat de motie overbodig is of dat hij bereid is om na te denken over andere manieren om het gesprek op gang te krijgen en ook te denken aan compensatiemaatregelen. Wil hij dit aspect meenemen? Als hij met lege handen bij de Fransen staat, is iedere discussie vruchteloos. Als de minister-president bereid is die notie over te nemen, als hij wil nadenken en praten, ook informeel, over mogelijkheden om Frankrijk tegemoet te komen, kan ik de motie intrekken. Dat proef ik echter niet in zijn woorden.
Minister Balkenende:
Met alle respect, ik heb inmiddels enige ervaring met het voeren van onderhandelingen. Ik ben daarin ook redelijk succesvol geweest, omdat ik weet op welk moment je moet optreden, hoe je coalities moet vormen en hoe je mensen moet meenemen met een redenering. Als wij nu weten dat dit buitengewoon gevoelig ligt, veronderstelt dat tact. Laten wij elkaar scherp houden op het dossier. Ik weet hoe u erover denkt. Laten wij dat echter doen op de momenten dat het er echt toe doet. Neem de compensatie. Het is onderdeel van een heel subtiel spel. Allerlei overwegingen spelen daarbij een rol. Het zal heel ingewikkeld zijn. Laten wij het weloverwogen doen. Ik vind het veel mooier om te redeneren vanuit de kracht van eensgezindheid van gevoelen dan dat er een motie ligt waarin als voorbeeld opmerkingen worden gemaakt die niet echt nodig zijn. Ik heb de heer Herben heel goed verstaan. Dat is ook de reden dat ik zeg dat wij die lijn de komende tijd moeten doorzetten. Uw signaal is mij helder. De geest van de motie spreekt mij aan, maar het is niet nodig om het in een motie zelf te verwoorden. Misschien is dit voor u aanleiding om de motie in te trekken, juist omdat wij weten dat wij elkaar nodig hebben om tot veranderingen te komen, wetend dat het niet eenvoudig zijn.
De heer Herben (LPF):
Met de toezegging dat de minister-president dat hij in de geest van de motie zal handelen, trek ik de motie in.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Herben/Timmermans (21501-20, nr. 319) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Staatssecretaris Nicolaï:
Voorzitter. Misschien kan de heer Herben zijn andere motie ook intrekken. Aanneming ervan zal ik namelijk ontraden. Mijn overwegingen daarvoor zal ik kort aangeven. Allereerst wijs ik erop dat de heer Herben in zijn motie spreekt over een denkpauze. Ik herinner aan de opmerking die heer Van der Staaij ooit maakte. Hij zei: een denkpauze is niet een pauze in het denken, maar een pauze om te denken. Wat de heer Herben met zijn motie zegt, klinkt als een verzoek om een pauze in het denken en om een jaarlang niet na te denken over de vraag hoe wij Europa kunnen verbeteren.
De heer Herben zegt verder met zijn motie dat tijdens de periode van bezinning geen ingrijpende en onomkeerbare besluiten moeten worden genomen. Ik wijs erop dat er besluiten aan de orde kunnen zijn die breed door de Kamer en door ander Europese landen worden gesteund. Op het gebied van de subsidiariteit en het bevorderen van de transparantie proberen wij die met steun van de LPF te nemen.
Los van de formele discussie over de keus tussen veto en passerelle ben ik het met de heer Herben eens dat het eventueel afschaffen van het vetorecht een andere discussie is. Daarover kun je namelijk meer van mening verschillen. Wel is zeer interessant dat juist bij meerdere onderzoeken is gebleken en het laatst het duidelijkst bij die 100.000 mensen van het internetonderzoek, dat een grote meerderheid voor meer Europese samenwerking op het gebied van justitie is. Daarbij zijn veel mensen die nee tegen de grondwet hebben gezegd. Dat moet ons aan denken zetten voorzover dat nog niet het geval was.
De belangrijkste reden waarom ik aanneming van de motie ontraad, betreft een zeer simpel aspect: hiermee wordt vooruitgelopen op de discussies die wij nog moeten voeren. Morgen praten wij over het strafrecht, de derde en de eerste pijler. Op veel plekken zal die discussie ook gevoerd worden. Verder spreekt de heer Herben in zijn toelichting over onvoorziene omstandigheden. Met het oog daarop zouden wij moeten oppassen en niet zomaar rechten moeten weggeven. Ik vind dat juist het tegenovergestelde geldt. Als je je krachtig tegen verandering opstelt, sta je niet meer open voor nieuwe omstandigheden. Ik meen dus dat het hard nodig is om te blijven nadenken over de ontstane situatie. Als de Nederlandse regering en andere lidstaten zouden vinden dat het goed is om op een afgeschermd en afgebakend gebied een stap te zetten, zouden wij dat met de Kamer kunnen bespreken. Dat zal ik dan ook met alle plezier doen.
De heer Herben (LPF):
Ik dacht even dat de staatssecretaris dezelfde fout ging maken als twee jaar geleden. Toen sprak hij badinerend over mijn motie die zei dat het woord grondwet vooral niet moest worden gebruikt. Het vetorecht is een van de essentiële rechten die onder de burgerij leven. Ik kan de staatssecretaris verzekeren dat als hij het vetorecht opoffert, hij een groot probleem heeft. Ik handhaaf de motie.
Staatssecretaris Nicolaï:
Daar neem ik kennis van.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de ingediende motie te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt van 18.50 uur tot 20.00 uur geschorst.
Voorzitter: Weisglas
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20052006-5633-5657.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.