Tweede Kamer der Staten-Generaal

35 830 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2020

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)

Ontvangen 19 mei 2021

Vergaderjaar 2020–2021

GEREALISEERDE UITGAVEN EN ONTVANGSTEN

Figuur 1 Gerealiseerde uitgaven verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (x €1 miljoen). Totaal € 44.461,52

Figuur 2 Gerealiseerde ontvangsten verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (x €1 miljoen). Totaal € 1.519,48

A. ALGEMEEN

1 1. Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening

AAN de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bieden de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) over het jaar 2020 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 2.37 en 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verzoeken wij de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media decharge te verlenen over het in het jaar 2020 gevoerde financiële beheer.

Voor de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening stelt de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 7.14 van de Comptabiliteitswet 2016 een rapport op. Dit rapport wordt op grond van artikel 7.15 van de Comptabiliteitswet 2016 door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Algemene Rekenkamer over:

  • 1. het gevoerde begrotingsbeheer, financieel beheer, materiële bedrijfsvoering en de daartoe bijgehouden administraties van het Rijk;

  • 2. de centrale administratie van de schatkist van het Rijk van het Ministerie van Financiën;

  • 3. de financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen;

  • 4. de totstandkoming van de niet-financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen;

  • 5. de financiële verantwoordingsinformatie in het Financieel jaarverslag van het Rijk.

Bij het besluit tot dechargeverlening worden verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken betrokken:

  • 1. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2020;

  • 2. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • 3. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het onderzoek van de centrale administratie van de schatkist van het Rijk en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • 4. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer over de in het Financieel jaarverslag van het Rijk, over 2020 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten over 2020, alsmede over de saldibalans over 2020 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 7.14, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,I. K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,A. Slob

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. Leeswijzer

Het departementaal jaarverslag 2020 bestaat uit de volgende onderdelen:

  • een algemeen deel;

  • het beleidsverslag;

  • de jaarrekening;

  • de bijlagen.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media is verantwoordelijk voor artikel 1 primair onderwijs, artikel 3 voortgezet onderwijs, artikel 9 arbeidsmarkt- en personeelsbeleid en artikel 15 media. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de overige artikelen. De verdeling van de beleidsterreinen is vastgelegd in de portefeuilleverdeling van Kabinet Rutte III.

Algemeen deel

Het Algemeen deel bevat de aanbieding van het departementaal jaarverslag, het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.

Grondslagen voor de vastlegging en de waardering

De verslaggevingsregels en waarderingsgrondslagen die van toepassing zijn op de in dit jaarverslag opgenomen financiële overzichten zijn ontleend aan de Comptabiliteitswet 2016 en de daaruit voortvloeiende regelgeving, waaronder de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften 2021 en de Regeling agentschappen. Voor de departementale begrotingsadministratie wordt het verplichtingen-kasstelsel toegepast en voor de baten-lasten agentschappen het baten-lastenstelsel.

Groeiparagraaf

In het onderdeel Beleidspriotiteiten is een overzicht opgenomen van de coronamaatregelen.Daarnaast heeft de Tweede Kamer voor de verantwoording over 2020 verzocht om het onderwerp «Toepassing van artikel 3.1. van de Comptabiliteitswet 2016 (CW3.1)» te benoemen als focusonderwerp en daar specifiek aandacht aan te besteden. De Minister van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd dat de departementen zijn gevraagd om in het jaarverslag inzichtelijk te maken op welke wijze invulling is gegeven aan CW3.1 bij significante beleidsvoorstellen in 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 31865, nr. 174). In bijlage 5 "Focusonderwerp 2020, naleving CW3.1" van dit jaarverslag wordt dit voor het Ministerie van OCW inzichtelijk gemaakt.

Informatie in begroting, jaarverslag en andere relevante publicaties

De begroting en het jaarverslag zijn compacte documenten en toegespitst op de financiële informatie. De beleidsagenda en het beleidsverslag presenteren de doelstellingen van de Ministers en de beleidsartikelen beschrijven de werking en financiering van de verschillende stelsels met bijbehorende prestatie-indicatoren. Voor een bredere kwantitatieve onderbouwing van de doelen en ambities uit begroting en jaarverslag wordt verwezen naar de openbare website OCW in cijfers. Op deze website worden resultaten, de stand van zaken en ontwikkelingen in het OCW-veld met een kwantitatieve toelichting en onderbouwing in beeld gebracht.

Onderstaand schema geeft grafisch een totaalbeeld van welke informatie en verantwoording van het OCW-beleid gedurende een begrotingscyclus aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Figuur 3 Schematische weergave van de informatie aan de Tweede Kamer gedurende de begrotingscyclus

Hieronder volgt een nadere toelichting bij het schema.

Op Prinsjesdag ontvangt de Tweede Kamer de begroting van het Ministerie van OCW. Op de website van OCW in cijfers worden onder andere de doelen uit de beleidsagenda en verschillende ingezette beleidsinstrumenten gevolgd, waaronder de Lerarenagenda en de sectorakkoorden in het po en vo. Ook wordt de internationale positie van het Nederlandse onderwijs- en wetenschapsstelsel gevolgd en zijn de belangrijkste onderzoeksresultaten van «Education at a Glance» opgenomen, de jaarlijkse publicatie van de OESO. Daarnaast geeft deze website met de infographic «Onderwijsmonitor» inzicht in de prestaties van het onderwijs. Voor cultuur & media, wetenschap en emancipatie wordt met een beknopte set indicatoren een beeld van de kwaliteit en prestaties gegeven.

In 2020 heeft de Boekmanstichting gewerkt aan een opvolger van de publicatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau: ‘Het Culturele Leven’. Deze Cultuurmonitor is eind 2020 als eerste pilot verschenen, en zal vanaf 2021 periodiek verschijnen. De Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed (RCE) maakt de Erfgoedmonitor. Relevant voor het mediabeleid is onder meer de Mediamonitor van het Commissariaat voor de Media.

De Inspectie van het Onderwijs heeft een belangrijke rol in het onderwijsstelsel als toezichtshouder, maar ook als leverancier van beleidsinformatie. Jaarlijks verschijnt het Onderwijsverslag, waarin beschreven wordt wat goed gaat en wat er beter kan in het onderwijs. In de Financiële Staat van het Onderwijs (Kamerstukken II 2020/20210, 35570-VIII, nr. 175) wordt verslag gedaan van de financiële staat van de onderwijsinstellingen.

Gedurende het jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de begrotingsuitvoering door middel van de 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de 2e suppletoire begroting (Najaarsnota).

Ook worden gedurende het jaar allerlei beleidsdocumenten zoals actieplannen, beleidsdocumenten, beleidsevaluaties en beleidsdoorlichtingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wetsvoorstellen worden ter behandeling aangeboden en AMvB’s worden voorgehangen. Over verschillende beleidsterreinen worden brieven naar de Tweede Kamer gestuurd, onder andere ter nadere uitwerking van de beleidsagenda en de begroting. Hierover vindt vaak separaat overleg met het parlement plaats. De actieplannen geven voor de verschillende beleidsterreinen een beeld van het beleid. Beleidsdoorlichtingen en andere evaluaties verschaffen inzicht in de effectiviteit van beleid. Daarnaast wordt jaarlijks in de Voortgangsrapportages van de Sectorakkoorden en de Lerarenagenda informatie verschaft over de voortgang op enkele belangrijke prestatie-indicatoren.

De derde woensdag in mei is Verantwoordingsdag. De Tweede Kamer ontvangt dan het jaarverslag van het Ministerie van OCW, en de laatste stand van zaken van de voortgang op de begrotingsdoelen en ambities wordt gepresenteerd op de website van OCW in cijfers. Ook wordt het Onderwijsverslag aan de Tweede Kamer toegestuurd.

Beleidsverslag

Het beleidsverslag kent de volgende onderdelen:

  • de beleidsprioriteiten;

  • de beleidsartikelen;

  • de niet-beleidsartikelen;

  • de bedrijfsvoeringparagraaf.

De beleidsprioriteiten

In het onderdeel Beleidsprioriteiten wordt teruggekeken op de activiteiten in 2020. Daarbij wordt per beleidsterrein aangegeven welke stappen zijn gezet met daarbij de relevante indicatoren. Daarnaast is een tabel met de gerealiseerde beleidsdoorlichtingen opgenomen en een overzicht van de risicoregelingen.

De beleidsartikelen

De beleidsartikelen bestaan uit de volgende onderdelen:

  • een algemene doelstelling met een toelichting daarop;

  • een passage gewijd aan de verantwoordelijkheid van de Ministers;

  • de beleidsconclusies;

  • de tabel budgettaire gevolgen van beleid;

  • een toelichting op de financiële instrumenten.

Tabel «budgettaire gevolgen van beleid»

De tabel «budgettaire gevolgen van beleid» bevat een vaste indeling naar soorten financiële instrumenten volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften. In de kolom «Vastgestelde begroting» is de stand weergegeven van de ontwerpbegroting (derde dinsdag van september) plus de mutaties die bij een nota van wijziging, amendement of motie ten opzichte van de ontwerpbegroting (dus na de derde dinsdag van september, maar voor de mutaties eerste suppletoire begroting) zijn aangebracht.

Relatie verplichtingen versus uitgaven

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid staan naast de uitgaven en de ontvangstenmutaties ook verplichtingenmutaties. Bij de verplichtingen wordt ook aangegeven welk deel garantieverplichtingen betreft. Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor her- en nieuwbouw in het onderwijs in het kader van schatkistbankieren, kredietgaranties/verzekeringen in de cultuursector en de garanties voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Bij kredietgaranties/verzekeringen moet gedacht worden aan een indemniteitsregeling voor kunstvoorwerpen die op uitleenbasis in een Nederlands museum zijn tentoongesteld.

Toelichting financiële instrumenten

In de toelichting op de financiële instrumenten zoals opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid worden de voornaamste verschillen verklaard tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatie. De kasuitgaven zijn voor deze toelichting leidend. In het algemeen is er in de begroting sprake van een vaste verhouding tussen de verplichtingen en uitgaven die gerelateerd is aan het bekostigingsmoment voor scholen/instellingen. Er geldt daarom alleen een aanvullende, aparte toelichting voor de verplichtingmutaties als er sprake is van een opmerkelijk verschil met de uitgavenmutaties. Hiervoor wordt het procentuele realisatieverschil bij de verplichtingen vergeleken met het procentuele realisatieverschil bij de uitgaven. En als het verschil tussen deze percentages meer dan 10 bedraagt, dan worden de verplichtingenmutaties apart toegelicht.

In de toelichting op de financiële instrumenten wordt daarnaast toegelicht waarvoor de instrumenten bedoeld waren. Hierbij wordt aangesloten bij de toelichting uit de begroting. Indien relevant, wordt op bondige wijze ingegaan op verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar. Voor de toe te lichten instrumenten wordt een keuze gemaakt op basis van financieel belang en/of politieke relevantie. Als norm voor financieel belang geldt de voorgeschreven staffel uit de Rijksbegrotingsvoorschriften.

De niet-beleidsartikelen

Er zijn twee zogenaamde niet-beleidsartikelen:

  • 1. op artikel 91 (Nominaal en onvoorzien) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling;

  • 2. op artikel 95 (Apparaat Kerndepartement) worden de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, de apparaatskosten van de inspecties en adviesraden, baten-lastenagentschappen en een aantal zbo's en rwt's verantwoord.

De bedrijfsvoeringparagraaf

In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel- en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.

Jaarrekening

De jaarrekening bevat de departementale verantwoordingsstaat, de samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen, de jaarverantwoording van de agentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), het Nationaal Archief (NA), de saldibalans en de publicatie WNT-verantwoording.

Bijlagen

De volgende bijlagen zijn opgenomen:

  • toezichtrelaties rwt's en zbo's;

  • afgerond evaluatie en overig onderzoek;

  • externe inhuur;

  • financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector;

  • focusonderwerp 2020, naleving CW3.1.

B. HET BELEIDSVERSLAG

3. Beleidsprioriteiten

Inleiding

Terwijl wij werkten aan de afronding van de voor deze kabinetsperiode gestelde ambities, brak een pandemie uit die alles veranderde. De coronacrisis heeft onze sectoren uitzonderlijk hard geraakt. Zo heeft het onderwijs zich afgelopen jaar van het klaslokaal en de collegezaal verplaatst naar thuis. Dit heeft enorme flexibiliteit gevraagd van leraren, docenten, leerlingen en studenten. Hiervoor hebben wij grote bewondering. Voor het eerst sinds 1945 gingen bovendien de centrale examens in het voortgezet onderwijs niet door. Deze unieke situatie is ontstaan doordat het coronavirus een landelijke schoolsluiting noodzakelijk maakte. De maatregelen om verspreiding van het coronavirus te voorkomen hebben ook de culturele instellingen hun deuren gedeeltelijk doen sluiten. Kunstcollecties, artistieke producties en podiumvoorstellingen bleven onbereikbaar voor publiek. Hoewel er ook in de culturele en creatieve sector is overgestapt naar online aanbod maakt dit het gemis maar ten dele goed. Cultuurmakers missen hun publiek en het publiek mist de beleving. Tegelijkertijd onderstreept de pandemie het belang van wetenschappelijk onderzoek. Het zijn onze wetenschappers die zorgen voor nieuwe kennis om oplossingen te vinden voor deze pandemie.

Om het onderwijs zoveel mogelijk door te laten gaan hebben wij verschillende maatregelen genomen. Zo konden onderwijsinstellingen subsidie aanvragen om leerlingen en studenten extra ondersteuning te bieden vanwege leer- en ontwikkelachterstanden. Ondanks alle inspanningen is studievertraging in sommige gevallen onvermijdelijk gebleken en de laatstejaars studenten zijn vanwege deze studievertraging dan ook gecompenseerd. Ook hebben wij extra middelen uitgetrokken om de ventilatie van schoolgebouwen te verbeteren en voor apparatuur die leerlingen in staat stelt deel te nemen aan digitaal onderwijs. In het voor- en najaar troffen wij steunmaatregelen voor instellingen en makers in de culturele en creatieve sector. Deze middelen zijn bedoeld om deze waardevolle sector in staat te stellen artistieke producties te blijven maken en de werkgelegenheid voor artiesten, kunstenaars, technici, makers en andere zelfstandigen zo veel mogelijk in stand te houden. Om de lokale informatievoorziening tijdens de coronacrisis op peil te houden, is een tijdelijk steunfonds opgezet. De maatregelen gericht op ondersteuning van de genoemde sectoren in het bewogen jaar 2020 worden opgesomd in de onderstaande tabel.

Tabel 1 Overzicht coronasteunmaatregelen (bedragen x € 1.000)

Maatregel

 

Verplichtingen 2020

Uitgaven 2020

 

Relevante Kamerstukken

1.

Aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector

300.000

300.000

 

Kamerstukken II 2019/20, 32820, nr. 353, Kamerstukken II 2019/20, 35441, nr. 1.

2.

Ondersteuningsmaatregelen onderwijs

   

Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 184, Kamerstukken II 2019/20, 35464, nr. 1, Kamerstukken II 2020/21, 35596, nr. 1.

 

a. Inhaal- en ondersteuningsprogramma's primair- en voortgezet onderwijs en mbo (inclusief Caribisch Nederland)

280.076

280.076

  
 

b. Behoud stages en leerwerkbanen in mbo

8.000

4.000

  
 

c. Uitbreiding aanvullende bekostiging nieuwkomers primair-en voortgezet onderwijs

11.624

11.624

  

3.

Compensatie studenten mbo en hoger onderwijs

38.030

38.030

 

Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 184, Kamerstukken II 2019/20, 35464, nr. 1.

4.

Tijdelijk steunfonds voor lokale infomatievoorziening

18.509

18.509

 

Kamerstukken II 2019/20, 35420, nr. 43, Kamerstukken II 2019/20, 35481, nr. 1.

5.

Programmering landelijke publieke omroep

19.000

19.000

 

Kamerstukken II 2019/20, 35420, nr. 43, Kamerstukken II 2019/20, 35543, nr. 1.

6.

Begeleidingsgesprekken jeugdwerkloosheid

4.000

4.000

 

Kamerstukken II 2019/20, 35420, nr. 43, Kamerstukken II 2019/20, 35543, nr. 1.

7.

Ondersteuning vrije theaterproducenten

40.000

40.000

 

Kamerstukken II 2020/21, 35420, nr. 193, Kamerstukken II 2020/21, 35627, nr. 1.

1. Gelijke kansen creëren en talenten tot bloei brengen

Tabel 2 Gelijke kansen creëren en talenten tot bloei brengen

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Percentage van de gemeenten die goab-middelen ontvangen, dat 960 uur voorschoolse educatie aanbiedt aan doelgroeppeuters tussen de 2,5 en 4 jaar1

    

2021

PO

42%

  

100%

Percentage kindercentra met een aanbod van voorschoolse educatie, dat per doelgroeppeuter 10 uur pedagogisch beleidsmedewerker per jaar inzet.2

    

2022

PO

   

n.v.t.

Sociale inclusie van laaggeletterden3

     

MBO

    

Kwalificatiewinst4

 

2012-2013

2017-2018

2018-2019

2020

MBO

82,7%

87,6%

87,9%

Hoger t.o.v. basiswaarde

Succes eerstejaars mbo5

 

2012-2013

2017-2018

2018-2019

2020

MBO

82,9%

84,0%

83,6%

Hoger t.o.v. basiswaarde

Succes doorstromers in eerste jaar hbo6

 

2012-2013

2017-2018

2018-2019

2020

MBO

78%

79%

85%

Hoger t.o.v. basiswaarde

Aantal nieuwe vsv’ers7

 

2008-2009

2018-2019

2019-2020

2019-2020

VO & MBO

41.800

26.894

22.785

20.000

X Noot
1

Meting 1: voortgang, vormgeving en effecten van de invoering van 960 uur voorschoolse educatie, Sardes en Oberon, februari 2020. De uitbreiding van het aantal uren voorschoolse educatie is per 1 augustus 2020 in werking getreden. De implementatie wordt vanaf najaar 2019 jaarlijks gemonitord. De rapportage van de 2e meting van het implementatieonderzoek is in september 2021.

X Noot
2

De extra inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker in de voorschoolse educatie treedt per 1 januari 2022 in werking, daarom is er nog geen streefcijfer.

X Noot
3

In maart 2019 zijn de resultaten van de aanpak van laaggeletterdheid naar de Tweede Kamer gestuurd. Hieruit bleek dat 56% van de deelnemers aan een cursus basisvaardigheden tussen 2016 en 2018 vijf maanden na aanvang van de cursus hoger scoorde op sociale inclusie. Vanaf 2020 worden gemeenten verantwoordelijk voor het meten van het effect van opleidingen basisvaardigheden. Gemeenten kiezen hierbij welke indicatoren zij verzamelen. De resultaten van deze gemeentelijke effectmetingen worden via het nieuwe landelijke Expertisecentrum Basisvaardigheden vanaf 2021 openbaar gemaakt. Wij blijven in gesprek met gemeenten om ook een landelijk beeld te kunnen geven over het bereik en effect van opleidingen basisvaardigheden voor laaggeletterden.

X Noot
4

X Noot
5

Licht gewijzigde definitie met ingang van 2016/17 (zonder entree-opleidingen).

X Noot
6

Het betreft mbo-4 gediplomeerden die doorstromen naar het hbo en in het eerste jaar niet uitvallen. De definitie is voorlopig. Het cohortjaar is het jaar van het diploma in het mbo.

X Noot
7

Nieuwe voortijdige schoolverlaters (vsv'ers) zijn jongeren van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten in het studiejaar vanuit het vo of mbo. Het voorlaatste jaar is aangepast aan de definitieve cijfers, het laatste jaar betreft voorlopige cijfers.

Voor peuters tussen de tweeënhalf en vier jaar oud met een risico op een onderwijsachterstand is het beschikbare aanbod van voorschoolse educatie uitgebreid van gemiddeld 10 naar gemiddeld 16 uur per week. In 2020 was er in totaal circa € 325 miljoen beschikbaar voor het tegengaan van onderwijsachterstanden op basisscholen. Deze middelen werden onder andere besteed aan het verkleinen van klassen, aan aparte groepen voor extra taalondersteuning, onderwijstijdverlenging en voor het aannemen van extra onderwijsassistenten. Ook ontvangen gemeenten sinds 2020 in totaal € 509 miljoen voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid; € 47 miljoen meer dan in 2019. In februari 2020 liet een eerste meting zien dat gemeenten de urenuitbreiding op dat moment voortvarend oppakten.

In 2020 hebben we de eerste stappen gezet om onze in de vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020-2024 gestelde ambities te verwezenlijken. Zo is er in 2020 onder meer een landelijk Expertisepunt Basisvaardigheden opgericht. Ook is begonnen met het certificeren van taalhuizen. Het merendeel van de 35 contactgemeenten vanuit de Wet educatie beroepsonderwijs heeft een regionaal programma laaggeletterdheid ingediend, waarin zij bijvoorbeeld aangeven hoe zij het effect van hun lokale en regionale aanpak van laaggeletterdheid op doorlopende basis meten. Besloten is verder dat het Centraal Bureau voor de Statistiek in 2021 met een aantal gemeenten een proef gaat doen met het inzichtelijk maken van het bereik en de deelname aan opleidingen basisvaardigheden, waarbij achtergrondkenmerken zoals de leeftijd en het geslacht van de deelnemer en de aard van de gevolgde cursus in beeld worden gebracht. Ten slotte blijven wij laaggeletterde volwassenen de komende jaren via de subsidieregeling Tel mee met Taal ondersteunen.

In 2020 hebben wij meer ingezet op het versterken van loopbaanoriëntatie, loopbaanbegeleiding en studiebegeleiding van jongeren, onder andere via de activiteiten van het daarvoor opgerichte Expertisecentrum Loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Dankzij een wetswijziging is het sinds augustus 2020 mogelijk om het vmbo en mbo vanaf de vmbo-bovenbouw tot en met een startkwalificatie op mbo niveau 2, 3 of 4 als één geheel aan te bieden. Doorlopende leerroutes dragen bij aan de totstandkoming van een toekomstbestendig, gevarieerd en aantrekkelijk aanbod van beroepsonderwijs in de regio. Regionale spelers geven vorm aan deze doorlopende lijnen. Zij kunnen daarbij gebruik maken van de in 2020 ontwikkelde informatieproducten van het programma sterk beroepsonderwijs.

Het coronavirus heeft invloed gehad op de doorstroom van het primair naar het voortgezet onderwijs en van het mbo naar het hbo. Vanwege de afgelasting van de eindtoets, hebben alle scholen een brief ontvangen met het verzoek om basisschoolleerlingen kansrijk in het voortgezet onderwijs te plaatsen. Aan mbo-studenten die voorwaardelijk zijn toegelaten tot het hbo terwijl zij nog een klein gedeelte van hun mbo-opleiding moesten afronden, is uitstel gegeven. Zij hebben nog tot september 2021 om hun mbo-diploma te behalen. Tot aan de coronacrisis leek het succes van mbo-doorstromers in het eerste jaar van het hbo ondanks onze inspanningen niet verbeterd. Het succes van het mbo-uitstroomcohort van 2017-2018 was nagenoeg gelijk aan dat van het uitstroomcohort van zes jaar eerder. Het uitstroomcohort van 2018-2019 boekt in het hbo in collegejaar 2019-2020 vooralsnog echter aanzienlijker meer succes.

De jaarlijkse monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs laat zien dat er weer meer studenten zijn ingestroomd in het hoger onderwijs en dat veel studenten de opleiding volgen die zij willen volgen. De instroomcijfers geven een te wisselend beeld om te kunnen bepalen of de halvering van het collegegeld effect heeft gehad op doorstroom van mbo-studenten. Wel is gebleken dat het leenstelsel een rol speelt bij beslissingen van mbo-studenten ten aanzien van doorstroom. Mbo-studenten die een doorstroomkeuzedeel volgden zijn weliswaar meer tevreden over de aansluiting dan medestudenten die dat niet deden, maar een verband tussen het volgen van mbo-doorstroomkeuzedelen en studie-uitval in het hbo is niet gevonden. Om belemmeringen voor eerste generatiestudenten, studenten met een niet-westerse migratieachtergrond en studenten met een functiebeperking weg te nemen, hebben wij in het najaar van 2020 enkele voorstellenaan de Tweede Kamer toegezonden. Denk daarbij aan het zo veel mogelijk beperken van (on)bewuste zelfselectie of van het gebruik van selectiemethoden die groepen aspirant-studenten onbewust bevoordelen en daarmee andere groepen op achterstand zetten. Om de aandacht voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs een meer structurele plek in het stelsel te geven, wordt de Expertgroep Toegankelijkheid Hoger Onderwijs ingericht.

Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters is dit jaar een stuk lager dan in voorgaande jaren. Hoewel deze daling positief is – wij danken haar mede aan de inzet van professionals op scholen, Regionale Meld- en Coördinatiepunten, gemeenten en zorgpartijen – doet de coronacrisis zich ook hier pijnlijk gelden. Zo zijn jongeren werk vanwege de verslechterde arbeidsmarkt als een minder aantrekkelijk alternatief voor onderwijs gaan zien. Daarnaast geven de regio’s aan dat een deel van de jongeren die in 2019-2020 niet zijn uitgevallen dit in het komende studiejaar wel zal gaan doen. Vanwege de afgelasting van de centrale eindexamens van 2020 zijn bepaalde jongeren geslaagd en doorgestroomd naar het mbo, voor wie dat onder normale omstandigheden niet voor de hand lag. Ook bestaat voor studenten die vereenzamen of studievertraging oplopen door afstandsonderwijs het risico dat zij ontmoedigd raken en afhaken.

Begin 2020 kondigden wij aan door te gaan met onze aanpak van thuiszitters. Dit heeft geleid tot meer aandacht voor schooluitval en tot preventief optreden bij schoolverzuim in het basis- en voortgezet onderwijs en op het mbo. Wij hebben daarbij ingezet op een integrale aanpak, bestaande uit de verbeteragenda passend onderwijs, de verbeterde onderwijs-zorg samenwerking en de onderwijszorgarrangementen. In het basis- en voortgezet onderwijs zijn scholen en gemeenten dit schooljaar gestart met regionale programma’s om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan. Scholen die bijdragen aan het realiseren van een landelijke vermindering van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters kunnen rekenen op aanvullende bekostiging.

Het aantal gemeenten dat zich bij de Gelijke Kansen Alliantie heeft aangesloten is in 2020 gegroeid van dertig naar vijftig. Al deze gemeenten ondertekenden een document met concrete interventies en afspraken over onderzoek en kennisdeling. Reeds voor de uitbraak van de coronapandemie beschikte de alliantie over een sterk netwerk van partners binnen en het buiten het onderwijs. Zo kon tijdens de coronacrisis snel en effectief geschakeld worden met ouders, schoolleiders en wethouders vanuit het hele land. In 2020 is als gevolg van het project LOB-Gelijke Kansen een Kennispunt Gelijke Kansen, Diversiteit en Inclusie opgericht, om de kansen op stage of werk voor jongeren met een migratie-achtergrond of een lage sociaaleconomische status te vergroten.

2. Sterke docenten

Tabel 3 Sterke docenten

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Percentage van besturen dat aangeeft dat er binnen het schoolteam een gesprek is gevoerd over de besteding van de werkdrukmiddelen1

  

2018

2019

2020

PO

 

99,22%

99,27%

n.v.t.

Percentage van besturen dat aangeeft dat de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad ingestemd heeft met het voorstel voor de besteding van de werkdrukmiddelen1

  

2018

2019

2020

PO

 

98,41%

98,34%

n.v.t.

Strategisch personeelsbeleid2

     

PO

    

Strategisch personeelsbeleid3

     

VO

    
X Noot
1

Bron: XBRL Onderwijsportaal, DUO. Er is geen basiswaarde omdat het om nieuw beleid gaat en de procesindicatoren nieuwe eisen betroffen waaraan schoolbesturen eerder niet hoefden te voldoen. Daarnaast is er in het werkdrukakkoord overeengekomen dat er voor deze procesindicatoren het principe van comply or explain geldt en is er geen streefwaarde afgesproken. Voor de percentages in 2019 geldt dat 964 schoolbesturen zijn meegenomen in het totaal.

X Noot
2

Voor het po is met de relevante partners ingezet op ontwikkelen van een geschikte indicator voor strategisch personeelsbeleid. Aangezien strategisch personeelsbeleid een optelsom is van uiteenlopende deelaspecten is gebleken dat dit begrip niet in één (streef)cijfer is te vangen. Wel is er bredere set aan items ontwikkeld waarmee het strategisch personeelsbeleid in het po gemonitord kan worden. Ook is een eerste nulmeting uitgevoerd, zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/09/15/onderzoek-strategisch-personeelsbeleid-in-het-primair-onderwijs

X Noot
3

In 2018 is voor de VO-sector een werkgroep tot de conclusie gekomen dat het thema strategisch personeelsbeleid niet in één enkele indicator te vangen is. Er is inmiddels een duurzame set items voor verdere monitoring en verantwoording ontwikkeld waarmee een kwantitatief en kwalitatief beeld wordt gecreëerd. De nulmeting is uitgevoerd in 2019 (zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/02/18/strategisch-personeelsbeleid-in-het-vo). Het vervolg op dit monitoronderzoek wordt medio 2021 afgerond en gepubliceerd.

Om de werkdruk onder basisschooldocenten te verminderen, hebben wij € 380 miljoen beschikbaar gesteld voor het schooljaar 2020-2021. Scholen beslissen zelf over de inzet van deze middelen, altijd met instemming van de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad. Middels de in tabel 2 genoemde indicatoren houden wij de inzet van deze werkdrukmiddelen in de gaten. Eind 2020 vond een tussentijdse evaluatie plaats. Daarnaast zijn er binnen het convenant extra geld aanpak tekorten afspraken gemaakt om in 2020 en 2021 meer mensen op te leiden en te behouden voor het basis- en voortgezet onderwijs. Ook zijn er afspraken gemaakt die ervoor zorgen dat leraren zich kunnen ontwikkelen en dat zij goed worden begeleid. Verder voorzag het convenant in een eenmalige uitkering van € 875 voor het personeel op de basisscholen, welke in februari 2020 naar rato is uitbetaald. Sinds 2018 investeren wij jaarlijks in totaal € 270 miljoen in salarisruimte voor het primair onderwijs en een structureel bedrag oplopend tot € 430 miljoen voor het verlagen van de werkdruk. Voor de verbetering van de beloning van leraren in het voortgezet speciaal onderwijs met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs hebben wij € 16,5 miljoen uitgetrokken. In oktober 2020 is in dit verband afgesproken dat leraren in het voortgezet speciaal onderwijs die voor leerlingen met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs lesgebonden of behandeltaken uitvoeren over de periode tot 1 augustus 2020 een arbeidsmarkttoelage ontvangen. Deze afspraak is onderdeel van de onderhandelingen over de cao voor het primair onderwijs voor de periode 2019 tot en met 2020. Tijdens eerdere onderhandelingen over deze cao is in het begin van 2020 al een akkoord bereikt over een structurele loonsverhoging van 4,5 procent per 1 januari 2020. Ook onderdeel van de nieuwe cao is een eenmalige uitkering van 0,7 procent voor al het basisschoolpersoneel, berekend over het jaarsalaris van 2020.

Behalve via het aantrekkelijker maken van de arbeidsvoorwaarden, hebben wij ons er in 2020 ook op andere manieren voor ingezet om het lerarentekort terug te dringen. Met de afzonderlijke stadsbesturen van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere hebben wij convenanten gesloten, waarin we afspraken hebben vastgelegd over de bestrijding van urgente lerarentekorten in het primair onderwijs. De genoemde steden steunen wij van 2020 tot en met 2023 met meerjarige subsidies van in totaal € 116,7 miljoen, waarvan € 80,7 miljoen bestemd is voor de uitvoering van de convenanten en € 36 miljoen voor het verbeteren van de zij-instroom. Via de subsidieregeling regionale aanpak personeelstekort onderwijs 2020 en 2021 steunen wij nog eens 67 regio’s met in totaal € 33 miljoen om aldaar samen met basis- en middelbare scholen en met mbo-instellingen het lerarentekort tegen te gaan. In het voortgezet onderwijs is meer aandacht gevestigd op die schoolvakken waar de tekorten het grootst zijn. Ook investeerden wij in 2020 opnieuw in de zij-instroom van leraren. Zo stelden wij via de regeling subsidie zij-instroom € 36 miljoen beschikbaar voor de gegroeide belangstelling en besteedden wij € 11 miljoen aan flexibilisering van lerarenopleidingen en aan het vergroten van de mogelijkheden om meer rekening te kunnen houden met eerder verworven competenties van zij-instromers. Om de continuïteit van het onderwijs ook tijdens de coronapandemie te kunnen waarborgen, besloten wij eind 2020 om in het komende jaar € 210 miljoen beschikbaar te stellen voor extra hulp voor de klas. Via een subsidieregeling ondersteunen wij basis- en middelbare scholen en mbo-instellingendie vanwege de coronacrisis binnen en buiten de klas tijdelijk extra krachten willen inschakelen.

Voor 2020 hebben deze maatregelen en investeringen geleid tot enkele concrete resultaten. In de eerste plaats zijn de geraamde tekorten op de lange termijn naar beneden bijgesteld. Hoewel in het schooljaar 2025-2026 nog altijd een tekort wordt verwacht van 1.439 voltijdsequivalenten aan leraren en directeuren, is deze raming vergeleken met de verwachting van vorig jaar – een tekort van 1.971 voltijdsequivalenten in schooljaar 2024-2025 – fors lager. Tegelijkertijd is de instroom in de voltijd lerarenopleidingen voor het basisonderwijs gestegen van ruim vierduizend studenten in collegejaar 2015-2016 naar ruim 6.700 studenten in collegejaar 2020-2021. Ook de instroom in deeltijdopleidingen voor het basisonderwijs steeg in diezelfde perioden van bijna 900 studenten naar ruim 2.500 studenten. In de vier grootste steden en Almere is het lerarentekort tussen februari en oktober 2020 met drie procent gedaald. Deze winst is gunstig maar fragiel, omdat de mobiliteit van docenten te lijden heeft onder de coronacrisis. Ook blijven de resultaten in het voortgezet onderwijs achter. Daar nam de lange termijnverwachting van het lerarentekort met honderd voltijdsequivalenten af, van het in 2019 voor schooljaar 2024-2025 geraamde tekort van 1.350 naar het in 2020 voor 2025-2026 geraamde tekort van 1.250 voltijdsequivalenten.

Op het gebied van strategisch personeelsbeleid kozen we er in 2020 voor om het deel van de zogeheten prestatieboxmiddelen dat bedoeld is voor de professionalisering en de begeleiding van startende leraren en schoolleiders voortaan op schoolniveau toe te kennen. Het is daarbij de bedoeling dat scholen samen met de personeelsgeleding van de medezeggenschapraad besluiten hoe zij deze middelen gaan inzetten. Aan de schoolbesturen hebben wij gevraagd om zich in hun jaarverslagen te verantwoorden over deze besluiten en over de inzet van de middelen.

Om leraren beter voor te bereiden op de lespraktijk en om lerarenopleidingen aantrekkelijker te maken, streven wij ernaar dat lerarenopleidingen steeds vaker intensief gaan samenwerken met scholen. In januari 2020 hebben wij daartoe een voorlopig gemeenschappelijk kwaliteitskader ingevoerd, op basis waarvan dit jaar vier proeven van start zijn gegaan. In het bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen spraken wij daarnaast met de verenigingen van hogescholen en universiteiten af dat er binnen de lerarenopleidingen meer maatwerk komt voor aspirant-leraren en dat de samenwerking tussen lerarenopleidingen en het hoger onderwijs wordt versterkt. Ook zijn in 2020 onder de noemer Samen Opleiden en Professionaliseren dertien nieuwe aspirant-scholen gestart. Vijf eerder gestarte scholen zijn in 2020 positief door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie beoordeeld. In totaal is het aantal in het schooljaar 2020-2021 beschikbare opleidingsplaatsen ten opzichte van het voorgaande schooljaar met ongeveer vijf procent gestegen naar 10.055 in het basisonderwijs, 11.076 in het voortgezet onderwijs en 1.516 in het mbo. In september 2020 is er ook in Caribisch Nederland een opleidingsschool van start gegaan.

3. Opleiden voor de samenleving van de toekomst

Tabel 4 Opleiden voor de samenleving van de toekomst

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Percentage leidinggevenden dat (zeer) tevreden is over de kwaliteit van het techniekonderwijs1

 

2017

2017

 

2024

VO

54%

54%

 

65%

Percentage vmbo-leerlingen waarbij binnen een straal van 10 km rondom woonadres een techniekvestiging is2

 

2017

2018

2021

2024

VO

95%

94%

 

90-100%

Aandeel afgestudeerden bètatechniek3

 

2012

2019

2020

2020

HBO

18%

22%

21%

Hoger t.o.v. basiswaarde

WO

21%

28%

28%

Hoger t.o.v. basiswaarde

Aandeel mbo-studenten techniek4

 

2011

2019-2020

2020-2021

2020

MBO

28%

27%

26%

Hoger t.o.v. basiswaarde

Arbeidsmarktrendement, per opleidingsniveau5

 

Cohort 2012-2013

Cohort 2015-2016

Cohort 2016-2017

2020

MBO

    

Entree

66%

59%

61%

Hoger t.o.v. basiswaarde

Niv. 2

77%

80%

84%

Hoger t.o.v. basiswaarde

Niv. 3

85%

90%

92%

Hoger t.o.v. basiswaarde

Niv. 4

83%

88%

90%

Hoger t.o.v. basiswaarde

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met huidige functie voldoende/goed was6

 

2012-2013

2016-2017

2017-2018

2020

MBO

76%

78%

77%

Hoger t.o.v. basiswaarde

Percentage leerbedrijven dat over vakkennis oordeel (zeer) goed geeft7

 

2016

2018

2020

2020

MBO

77%

77%

71%

Vasthouden

Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden oordeel (zeer) goed geeft8

 

2016

2018

2020

2020

MBO

76%

80%

74%

Vasthouden

Percentage 25-64 jarigen dat deelneemt aan leeractiviteit (LLL)9

 

2010

2018

2019

2020

MBO

17,1%

19,1%

19,5%

20%

Percentage hbo-afgestudeerden dat ruim een jaar na afstuderen aan het werk is10

 

Cohort2010-2011

Cohort2015-2016

Cohort2016-2017

2020

HBO

88%

90%

91%

Vasthouden

Percentage wo-afgestudeerden dat ruim een jaar na afstuderen aan het werk is11

WO

88%

90%

92%

Vasthouden

Percentage werkende hbo-afgestudeerden ruim een jaar na afstuderen werkzaam op minimaal het niveau van de opleiding12

 

2010

2018

2019

2020

HBO

79%

81%

80%

Vasthouden

Percentage werkende wo-afgestudeerden ruim een jaar na afstuderen werkzaam op minimaal het niveau van de opleiding13

 

2010

2017

2019

2020

WO

n.b.

72%

71%

Vasthouden

X Noot
1

Bron: De nulmeting komt uit de enquête 'Vernieuwing vmbo onder leidinggevenden' uitgevoerd door de SEO Economisch Onderzoek (2018). Het NRO neemt de indicator via een enquête vanaf 2021 mee in hun jaarlijkse monitor Sterk Techniekonderwijs. Het percentage zal rond het tweede kwartaal beschikbaar zijn.

X Noot
2

Onderzoek in het kader van de Monitor Sterk Techniekonderwijs; de nulmeting. Het NRO neemt de indicator vanaf 2021 mee in hun jaarlijkse monitor Sterk Techniekonderwijs. Het percentage zal rond het tweede kwartaal beschikbaar zijn.

X Noot
3

X Noot
4

X Noot
5

Het gaat om het aandeel werkenden (min. 12 uur per week) van gediplomeerde mbo-uitstromers ruim een jaar na diplomering (uitstroom en arbeidsmarktpositie gemeten op 1 oktober). De cijfers van 2016-2017 zijn definitief.

X Noot
6

X Noot
7

De onderzoekspopulatie leerbedrijven in 2016 en 2018 verschillen licht van elkaar. De cijfers betreffen een tweejaarlijks onderzoek.

X Noot
8

De cijfers betreffen een tweejaarlijks onderzoek.

X Noot
9

. De waarde over 2020 verschijnt eind tweede kwartaal 2021.

X Noot
10

Het gaat om het aandeel werkenden (min. 12 uur per week) van afgestudeerde hbo-bachelors ruim een jaar na afstuderen (uitstroom en arbeidsmarktpositie gemeten op 1 oktober).

X Noot
11

Het gaat om het aandeel werkenden (min. 12 uur per week) van afgestudeerde wo-masters ruim een jaar na afstuderen (uitstroom en arbeidsmarktpositie gemeten op 1 oktober).

X Noot
12

De waarde voor 2020 komt medio 2021 beschikbaar.

X Noot
13

De enquête onder wo-afgestudeerden (Nationale Alumni Enquête) wordt tweejaarlijks gehouden. In 2020 is daardoor geen onderzoek gedaan, data van de NAE voor 2021 wordt in het tweede kwartaal van 2022 bekend.

Via de subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020-2023 kunnen vmbo-scholen samen met basisscholen, mbo-instellingen en het bedrijfsleven geld krijgen voor regionale plannen om het vmbo-techniekonderwijs te versterken. Sinds 2020 doen 77 van 78 regio’s aan de regeling mee. Fysieke activiteiten van de regio’s zijn vanwege de coronapandemie anders georganiseerd of in de tijd verschoven. Ter ondersteuning van het Techniekpact wordt de aandacht voor techniekonderwijs bij de lerarenopleidingen versterkt en wordt het tekort aan techniekdocenten teruggedrongen, mede dankzij een subsidie van € 0,8 miljoen die wij aan Jet-Net & TechNet hebben verleend. Een groot deel van de aanvragen voor het Regionaal Investeringsfonds voor het mbo betrof techniekopleidingen. Om in het hoger onderwijs te komen tot een betere opleidingscapaciteit, hoger studentsucces en betere aansluiting met de arbeidsmarkt is op aanbeveling van de Adviescommissie Bekostiging Hoger Onderwijs en Onderzoek de bekostiging herzien. Daarbij wordt extra geïnvesteerd in opleidingen bètatechniek en in studenten die van opleiding veranderen. Zo willen we toe naar meer samenwerking en minder concurrentie in onderwijs en onderzoek. In 2020 is daarnaast een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de toereikendheid van de bekostiging en de daadwerkelijke kosten van onderwijs en onderzoek in het mbo en hoger onderwijs. De resultaten hiervan worden begin 2021 verwacht. Ten aanzien van de bekostiging in het primair en voorgezet onderwijs schreef onderzoeksbureau McKinsey & Company in 2020 dat de bekostiging voor 98 procent van de basisscholen toereikend is om de aan de basiskwaliteit te voldoen, maar niet toereikend is om hogere ambities na te streven. Naar aanleiding van dit rapport hebben we op korte termijn een aantal maatregelen genomen.

De Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven constateerde in 2020 dat er bij een aantal mbo-opleidingen mogelijk zorgen zijn over het arbeidsmarktperspectief van afgestudeerden. In enkele gevallen heeft dit geleid tot het advies aan instellingen om niet met de betreffende opleiding te starten. Om het aanbod van werkervaringsplekken tijdens en vooral ook na het coronatijdperk te behouden, is in 2020 volop ingezet op een stage- een leerbanenoffensief voor het mbo. Ook hebben wij ons met de lancering van de #KIESMIJ-campagne in 2020 hard gemaakt voor het tegengaan van discriminatie bij stages, leerwerkplekken en een eerste baan na het afronden van een opleiding. Voor de aansluiting op de arbeidsmarkt in het hoger onderwijs besloten we eind 2020 om samen met koepels, studenten en bedrijven werk te maken van de aanbevelingen van de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs.

Om het opleidingsaanbod in het mbo verder te flexibiliseren is in 2020 extra geld vrijgemaakt voor publiek-private samenwerking binnen het actieprogramma Leven Lang Ontwikkelen. Daarnaast heeft de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven gewerkt aan het ontwikkelen van certificaten voor beroepsgerichte onderdelen van verschillende kwalificatiedossiers.Ook in het hoger onderwijs is er behoefte aan flexibelere opleidingen. Dit stimuleren wij onder meer door twee lopende experimenten uit te breiden. Zo mogen nieuwe instellingen en duale en deeltijdopleidingen alsnog deelnemen aan het experiment flexstuderen. Daarnaast kunnen instellingen die deelnemen aan het experiment leeruitkomsten dit nu met meer opleidingen doen dan reeds het geval was.

In 2020 nam de Tweede Kamer een wetsvoorstel ter verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan, met het doel om het burgerschapsonderwijs te verduidelijken en te verbeteren. Deze aanscherping vereist dat leerlingen vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit als basiswaarden van de democratische rechtsstaat kennen en respecteren. Uit een in 2020 verschenen themaonderzoek van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat de meeste scholen op het terrein van burgerschap binnen de wettelijke grenzen blijven. Er zijn vrijwel geen situaties aangetroffen die in strijd zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De actieve aandacht voor burgerschap is echter nog onvoldoende geborgd. In de loop van 2020 zijn schoolbesturen, schoolleiders en leraren door de sectorraden en door de Stichting School & Veiligheid voorbereid op de verwachtingen van de nieuwe burgerschapswet. Bijzondere aandacht is uitgegaan naar het bespreekbaar maken van onderwerpen die in de klas gevoelig kunnen liggen.

Er is in 2020 een aantal wetsvoorstellen aangenomen, waaronder de vereenvoudiging bekostiging voortgezet onderwijsscholen en de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen. Het voorstel vereenvoudiging van de bekostiging in het primair onderwijs en doorstroomtoetsen primair onderwijs zijn naar de Tweede Kamer verstuurd. Met de PO-Raad en VO-raad is een gezamenlijke benchmark voor besturen in het funderend onderwijs opgesteld die in 2020 is gelanceerd. Met het ontwikkelen van deze benchmark wordt ingezet op verdere versterking van de verantwoording over kwaliteit en doelmatig gebruik van onderwijsmiddelen. Om te voorkomen dat schoolbesturen onnodige reserves aanhouden is door de Inspectie van het Onderwijs de signaleringswaarde van de reserves ontwikkeld.

Een wetenschappelijke curriculumcommissie is in september 2020 begonnen aan het schrijven van een onafhankelijk advies over de vernieuwing van het curriculum voor het basis- en voortgezet onderwijs. In het vmbo wordt daarnaast gewerkt aan het samenvoegen van de gemengde en theoretische leerweg waarin theoretisch leren verrijkt wordt met een praktijkgericht programma.

Ten slotte is in het najaar van 2020 een aantal acties in gang gezet om de onderwijszorg in Caribisch Nederland te verbeteren. Op de drie eilanden zijn projectleiders aangesteld om voorzieningen te treffen voor leerlingen met een zwaardere zorgbehoefte. Ook wordt gewerkt aan meer doorlopende ontwikkellijnen, meer samenhang tussen onderwijs en kinderopvang en een betere aansluiting van het taalonderwijs op het taalniveau van kinderen. Daarom is gestart met de ontwikkeling van genormeerde volgtoetsen en een volgsysteem voor scholieren in het basisonderwijs en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. In 2020 vond internetconsultatie plaats over het besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool. Het besluit is eind 2020 voor advies naar de Raad van State gestuurd en treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 augustus 2020, behoudens de bepalingen over het vak Nederlands.

4. Onderzoek van wereldformaat

Tabel 5 Onderzoek van wereldformaat

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Percentage open-access gepubliceerde artikelen1

 

2016

2018

2019

2020

OWB

42%

54%

62%

100%

X Noot
1

De VSNU zal naar verwachting de cijfers over 2020 in de tweede helft van 2021 publiceren.

De transitie naar open wetenschap en volledig openbare publicatie van Nederlands onderzoek staat onverminderd op de agenda, maar is nog niet afgerond. Wel leiden de stappen die wij met de sector hebben gezet tot mijlpalen. In juni en december spraken wij met het veld over uitdagingen en inspirerende voorbeelden van open wetenschap. Er is een belangrijke overeenkomst gesloten met Elsevier en de Taverne-proef is opgeschaald, waardoor meer onderzoekers hun artikelen open access kunnen publiceren. Bovendien leveren wij een financiële bijdrage aan het Nationaal Programma Open Science en zetten wij ons in voor de European Open Science Cloud. In de onderhandelingen over Horizon Europe heeft Nederland succesvol gepleit voor excellentie en impact als leidende criteria voor de toekenning van Europese onderzoeksbudgetten. Het aandeel voor onderzoek en innovatie in het nieuwe Meerjarig Financieel Kader van de Europese Unie is ten opzichte van de vorige Europese Uniebegroting gestegen. Voor onderzoek en innovatie is (in de prijzen van 2018) € 84,9 miljard gereserveerd. Dit past binnen de Nederlandse inzet.

In het nationale actieplan voor meer diversiteit en inclusie in onderwijs en onderzoek zijn stevige ambities geformuleerd om de genderdiversiteit en sociale veiligheid in de wetenschap te vergroten. Ook de sectorplannen hebben bijgedragen aan meer posities voor vrouwelijke wetenschappers. Daarnaast zien we een toename in profilering, afstemming en samenwerking binnen en tussen universiteiten. De vaste aanstellingen uit het sectorplan bèta en techniek staan toe dat meer studenten een bèta- of technische opleiding kunnen volgen. In het digitale geestes- en sociaalwetenschappelijke domein zijn inmiddels twaalf infrastructurele initiatieven gestart.

Een groot deel van de fysieke evenementen omtrent de Nationale Wetenschapsagenda is in 2020 omgezet in een online campagne waarbij wetenschappers op sociale media in gesprek gingen met het publiek. Ook is een call voor vernieuwende wetenschapscommunicatieprojecten gelanceerd. De jaarlijkse call Onderzoek op Routes door Consortia leidde in 2020 tot 21 vernieuwende en relevante projecten. Vanwege de coronacrisis liep de honorering van deze en andere calls binnen de Nationale Wetenschapsagenda vertraging op. Wel zijn in 2020 samen met andere departementen tien thematische calls geprogrammeerd. Het budget voor de Nationale Wetenschapsagenda is in 2020 verhoogd tot € 130 miljoen.

Eind 2020 heeft het kabinet de brief over maatregelen kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap gepresenteerd. Deze brief bevat verschillende maatregelen om de kennisveiligheid in het hoger onderwijs en de wetenschap beter te borgen.

5. Cultuur

Tabel 6 Cultuur

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Percentage scholen dat deelneemt aan het programma CMK1

 

2017

2018

20192

2020

Cultuur

42%

55%

59,8%

>50%

Percentage gebouwde rijksmonumenten in redelijke tot goede staat3

 

2013

2018

20194

2020

Cultuur

87%

84,5%5

83,6%

85,5%

X Noot
1

, het percentage geeft de deelnemende scholen in het primair onderwijs weer.

X Noot
2

Percentage realisatie 2020 is naar verwachting in juni 2021 beschikbaar. Dit percentage wordt gebaseerd op de verantwoordingen die in het voorjaar worden ingediend.

X Noot
3

X Noot
4

Percentage realisatie 2020 is in het 2e kwartaal 2021 beschikbaar op basis van de verantwoordingen.

X Noot
5

Toelichting bij realisatie 2018 t.o.v. 2013: als gevolg van een verbetering in de meetmethode is het percentage gebouwde rijksmonumenten in redelijk tot goede staat in 2018 lager dan in 2013. In de meting van 2013 waren alleen rijksmonumenten opgenomen die een abonnement hadden afgesloten bij de Monumentenwacht. Die zijn gemiddeld in betere staat dan de monumenten die niet worden geïnspecteerd. De nieuwe percentages uit 2018 zijn gebaseerd op metingen bij een groter aantal rijksmonumenten dan in 2013 en zijn daardoor representatiever.

Cultuur verrijkt het individu en verbindt de samenleving en de aandacht hiervoor kan niet vroeg genoeg beginnen. In 2020 hebben we de programma’s cultuurparticipatie en cultuureducatie met kwaliteit voorbereid. Beide hebben een looptijd van 2021 tot en met 2024. Ook is een impuls gegeven aan regionale filmcentra die filmeducatie in heel Nederland verzorgen. In juni presenteerde de Commissie Herijking Canon van Nederland de vernieuwde canon.

Op erfgoedgebied staat het belang van toegang zeker in tijden van pandemie voorop. In 2020 hebben we hieraan een stimulans gegeven met de kernbegrippen houdbaar, bruikbaar en zichtbaar. Dit heeft geleid tot een breed gebruik van erfgoedbronnen door onder meer ontwerpers, journalisten, leraren, wetenschappers en natuurlijk erfgoedvrijwilligers. Ondertussen is Commissie Collectie Nederland gestart met het ontwikkelen van een visie op welke cultuurgoederen de overheid voor volgende generaties moet beschermen. In oktober oordeelde de Adviescommissie Nationaal Beleidskader Koloniale Collecties dat Nederland onvoorwaardelijk bereid moet zijn om in voormalige Nederlandse koloniën buitgemaakte cultuurgoederen terug te geven aan herkomstlanden die daarom verzoeken. Daarnaast verscheen in december 2020 het evaluatierapport over het restitutiebeleid op het gebied van roofkunst uit de Tweede Wereldoorlog.

In 2020 is aan eigenaren van monumentale woonhuizen voor het eerst de mogelijkheid geboden om instandhoudingssubsidie aan te vragen. Deze regeling verving de fiscale aftrek. In 2020 zijn bijna vierduizend rijksmonumenten voor in totaal € 36,5 miljoen gesubsidieerd. Verder steunden wij projecten die vanuit de kracht van erfgoed bijdragen aan de grote transitieopgaven in onze leefomgeving in 2020 met bijna € 7 miljoen, via het uitvoeringsprogramma van de Erfgoeddeal.

Vierjarige zekerheid voor culturele instellingen is in deze crisistijd van groot belang. Op Prinsjesdag 2020 maakten wij onze besluiten voor de basisinfrastructuur van 2021 tot en met 2024 bekend. In totaal krijgen 113 culturele instellingen en zes fondsen een totaalbedrag van € 413 miljoen subsidie per jaar. Met het oog op een goede positie van werkenden in de culturele en creatieve sector hebben we € 19 miljoen beschikbaar gesteld voor het programma Permanente Professionele Ontwikkeling. In 2020 besloten we bovendien dat eerlijke beloningen in de nieuwe basisinfrastructuur een subsidievoorwaarde wordt.

Uit de in april verschenen evaluatie van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen blijkt dat deze grotendeels werkt zoals beoogd. Overheden en bibliotheekpartijen maakten in 2020 afspraken over prioriteiten en actiepunten voor de periode tot en met 2023. In lijn met de motie Asscher c.s. is de bibliotheek in enkele kleine kernen teruggekomen of verbeterd. Ook hebben wij aangegeven de mogelijkheid van het heffen van jeugdcontributie door bibliotheken te schrappen. Betrokken gemeenten hebben wij aangeschreven om dit vooruitlopend op wetgeving alvast te doen. Ten slotte is in 2020 besloten om de vaste prijs van het Nederlandstalige papieren boek te behouden.

6. Media

Tabel 7 Media

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Alle afspraken uit prestatieovereenkomst worden door NPO nagekomen1

 

2017

2018

2019

2020

Media

33/342

33/34

31/343

34/34

X Noot
1

Bron: Terugblik NPO; Verificatie Commissariaat voor de Media. De Terugblik 2020, waarin wordt gerapporteerd over de prestatie-afspraken, verschijnt op 1 juni 2021. Deze rapportage wordt in de zomer van 2021 geverifieerd door het Commissariaat voor de Media.

X Noot
2

De niet-behaalde afspraak is ten dele gerealiseerd.

X Noot
3

Een afspraak is niet gerealiseerd, twee van de niet-behaalde afspraken zijn ten dele gerealiseerd.

Mediagebruikers kijken steeds meer online en wanneer het hen uitkomt. Nieuwe grote spelers veranderen zowel de markt als de verdienmodellen. De Nederlandse publieke omroep staat daarom voor de uitdaging toekomstgerichte keuzes te maken en zijn rol in de samenleving te bestendigen. In overleg met de NPO, de omroepen en andere betrokken partijen zijn de maatregelen uit de visiebrief toekomst van het publieke omroepbestel voor het grootste deel succesvol omgezet in een wetsvoorstel dat is aangenomen. Publieke en private mediapartijen werken ondertussen samen om Nederlandse mediagebruikers ook in de toekomst een goed en gevarieerd media-aanbod te geven.

Het Commissariaat voor de Media schrijft dat de NPO twee afspraken slechts gedeeltelijk heeft behaald. Zo is voor de leeftijdsgroep van 13 tot en met 19 jarigen niet met voldoende zekerheid geconcludeerd dat NPO voldoet aan de jaarlijkse bereikdoelstellingen (afspraak 8). Ook zijn de 3FM Awards van 2019 pas in januari 2020 uitgereikt, waardoor het belang van Nederlandse artiesten in 2019 niet benadrukt is op vier radiozenders door een jaarlijkse prijsuitreiking (afspraak 19).

Aan het advies over de organisatie en financiering van lokale publieke omroepen van de Raad voor Cultuur en Raad voor het Openbaar Bestuur is samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen vervolg gegeven. Zo is er een subsidieregeling ontwikkeld voor projecten gericht op toekomstgerichte innovatie en op samenwerking tussen lokale, regionale en landelijke media. Daarnaast heeft, in lijn met de motie Sneller c.s., een proef voor professionalisering van lokale omroepen plaatsgevonden, waarin het opbouwen en verstevigen van de kwalitatieve journalistieke basis centraal staat. Hieraan hebben twintig omroepen meegedaan.

7. Emancipatie

Tabel 8 Emancipatie

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Acceptatie LHBTI1

 

2010

2016

2018

2020

Emancipatie

90%

93%

94%

≥ 90%

Arbeidsmarktpositie van vrouwen in hoge functies2

 

2017

2018

2019

2020

Emancipatie

RvB: 11,0%

12,4%

12,4%

≥ 30%

RvC: 15,4%

18,4%

20,4%

≥ 30%

X Noot
1

. Deze monitor verschijnt tweejaarlijks. De monitor over 2020 verschijnt najaar 2021.

X Noot
2

Het RvB + RvC cijfer 2017 is gecorrigeerd, omdat het definitieve cijfer afwijkt van het eerder gepubliceerde voorlopige midterm cijfer. Het RvC is voor de non-profitsector een gepastere term. De monitor verschijnt om de twee jaar.

Het kabinet heeft in 2020 excuses en erkenning aangeboden voor het leed dat transgender- en intersekse personen als gevolg van de oude transgenderwet hebben ondervonden. Gedupeerden komen in aanmerking voor een onverplichte financiële tegemoetkoming. Ook internationaal zetten we in op meer gender- en lhbti-gelijkheid. Zo heeft de Europese Commissie mede dankzij onze druk een volwaardige gendergelijkheidsstrategie uitgebracht, alsook haar allereerste lhbti-strategie. Verder spraken we af dat de Nederlandse regering zich te allen tijden zal verzetten tegen het verwijderen van gender en lhbti-terminologie uit Europese Unieteksten. Verder is er een start gemaakt met een Europese pro-gender en lhbti-coalitie. Nederland werkt aan de opvolging van de aanbevelingen uit het evaluatierapport van het GREVIO-comité. Veel aanbevelingen gaan over het verbeteren van de gendersensitiviteit van Nederlands beleid. We hebben Regioplan gevraagd om de aanbevelingen voor Nederland te concretiseren. Dit rapport wordt begin 2021 verwacht.

Met betrekking tot onze ambitie om meer diversiteit in de top van het bedrijfsleven te krijgen is in 2020 gewerkt aan de invoering van een vrouwenquotum voor raden van commissarissen in beursgenoteerde bedrijven en tot zelfbenoemde streefcijfers voor de (sub-)top van grote vennootschappen. Voor de (semi-)publieke sector heeft een eerste externe verkenning geleid tot een eind 2020 opgeleverd advies. Om de negatieve invloed van kunstmatige intelligentietoepassingen op ongelijkheid in werving- en selectietrajecten te onderzoeken, vond in 2020 een hackathon plaats. De Nederlandse deeltijdcultuur was het onderwerp van een interdepartementaal beleidsonderzoek. In reactie op dit onderzoek heeft het kabinet verzocht om een scenariostudie naar kindvoorzieningen in Nederland.

Realisatie beleidsdoorlichtingen

Tabel 9 Realisatie beleidsdoorlichtingen12

Artikel

Naam artikel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Geheel artikel?

1,3,4,6,7,9

Onderwijs

        
 

Beleidsdoorlichting 2014 ‒ 2018 Artikel 4 begroting Ministerie van OCW

     

X

 

Ja

 

Beleidsdoorlichting 2015-2018 Artikel 6 (ho) en Artikel 7(wo)

     

X

 

Ja

 

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog3

  

X

    

Nee4

 

Doelmatigheid en focus op het onderwijs3

  

X

    

Nee2

 

Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders3

  

X

    

Nee2

 

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk

X

      

Nee

 

Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat

X

      

Nee

 

Brede scholen

X

      

Nee

11

Beleidsdoorlichting artikel 11 studiefinanciering

      

X

Ja

12

WTOS

        
 

Beleidsdoorlichting tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

   

X

   

Ja

14

Cultuur

        
 

Cultuur 2009-2014

 

X

     

Ja

15

Media

        
 

Mediabeleid 2010-2013

 

X

     

Ja

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

        

25

Emancipatie

        
 

Emancipatie 2011 ‒ 2014

 

X

     

Ja

 

Emancipatie 2014 ‒ 2018

    

X

  

Ja

X Noot
1

Zie ook: Bijlage 2: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek.

X Noot
2

Zie ook: "".

X Noot
3

De overkoepelende doorlichting "Prestaties leerlingen en studenten omhoog" is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen "Doelmatigheid en focus op het onderwijs" en "Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders".

X Noot
4

Deze beleidsdoorlichtingen zijn gebaseerd op de beleidsdoelstellingen die in de beleidsagenda 2012 zijn opgenomen en zijn artikel overschrijdend.

Overzicht van risicoregelingen

Tabel 10 Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2019

Verleend 2020

Vervallen 2020

Uitstaande garanties 2020

Garantie-plafond

Totaal plafond

Totaal stand risicovoorziening

7

Bouwleningen aan Academische Ziekenhuizen

151.212

0

12.709

138.503

176.631

14

Indemniteitsregeling

250.354

375.956

555.413

70.897

300.000

Op deze garanties zijn in 2020 geen uitgaven en ontvangsten gerealiseerd.

De Indemniteitsregeling heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het realiseren van tentoonstellingen van bijzonder belang of het tentoonstellen van bijzondere bruiklenen in Nederland door het beperken van de verzekeringskosten van musea. De garantstelling van het Rijk voor schade of verlies tot de eerste 30 procent van de verzekerde waarde (indemniteitsgarantie) van kunstwerken, verlaagt de verzekeringskosten van musea. Het risico is ook te verzekeren op de markt, maar de kosten zijn dan hoger, waardoor er minder budget voor tentoonstellingen overblijft. Daarnaast blijkt dat een indemniteitsgarantie ook als internationaal keurmerk fungeert: buitenlandse publieke en private eigenaren van museale objecten hechten aan de garantstelling vanuit het Rijk. Risicobeheersende maatregelen betreffen onder meer dat alleen erkende musea een aanvraag mogen doen op de indemniteitsregeling bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed die deze aanvraag, mede op de aanwezigheid van een risico-inventarisatie en -analyse, toetst.

Voor de Academische Ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

Tabel 11 Overzicht achterborgstellingen (bedragen x € 1.000.000)

Artikel

Omschrijving

2019

2020

14

Achterborgovereenkomst NRF

328,0

350,9

Het Nationaal Restauratiefonds (NRF) verstrekt hypothecaire leningen aan monumenteigenaren van rijksmonumenten om restauraties uit te voeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen laagrentende hypothecaire leningen uit het revolving fund en aanvullende financieringen om de gehele restauratie-opgave gefinancierd te krijgen. De achterborgovereenkomst NRF, en de garantie van het Ministerie van OCW, zien alleen toe op de aanvullende financiering. Door deze garantie kan het NRF financiering tegen een lagere rente aantrekken. Deze lagere rente wordt doorgerekend aan de monumenteigenaren zodat deze eigenaren gestimuleerd worden hun monument te restaureren.

Aangezien er een algemeen belang is (gebouwen van nationaal belang) waar een individu lasten van ervaart (hoge onderhoudskosten, beperkte mogelijkheden tot modernisering, dure oplossingen voor bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen), wordt gebruik gemaakt van ondersteunende maatregelen. Door middel van deze regeling wordt cultureel erfgoed in stand gehouden en wordt tegelijkertijd minder gebruik gemaakt van de subsidie die het NRF ook uitbetaalt.

De achterborg kan in werking treden en tot daadwerkelijke kasverplichtingen komen, wanneer de eigenaren van rijksmonumenten op grote schaal niet meer in staat zijn aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen en het eigen vermogen van het NRF is uitgeput. Dit eigen vermogen (voornamelijk vanuit Revolverende Fondsen) is momenteel beduidend hoger dan de uitstaande leningen onder de achterborg.

Een nadere toelichting op de regelingen is opgenomen bij het onderdeel Saldibalans.

4. Beleidsartikelen

4.1 Beleidsartikel 1 Primair onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van primair onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Kengetallen
Tabel 12 Kengetallen

Kengetal

  

2016

2017

2018

2019

2020

1

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1

%

 

0,08%

0,09%

0,10%

0,12%

0,12%

Aantallen

 

1.197

1.396

1.525

1.771

1.751

2

Aandeel leerlingen dat de referentie niveaus lezen, taal en rekenen haalt2

Lezen3

1F

98%

97%

98%

98%

n.v.t.

 

2F

76%

67%

75%

78%

n.v.t.

Taalverzorging

1F

96%

96%

96%

97%

n.v.t.

 

2F

56%

57%

59%

60%

n.v.t.

Rekenen

1F

92%

93%

93%

94%

n.v.t.

 

1S

44%

48%

49%

47%

n.v.t.

3

Aandeel startende leraren dat een begeleidingsprogramma heeft gevolgd4

  

78%

81%

80%

87%

87%

4

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt5

  

97%

97%

n.v.t.

X Noot
1

Bron: Rapportage leerplichtwet. De leerplichttellingen vinden in het najaar plaats. De cijfers bestaan uit po en (v)so. Ten opzichte van voorgaande jaren zijn er twee dingen anders in 2020, waardoor de cijfers lastig te vergelijken zijn: Drie gemeenten zijn overgestapt op een ander systeem, die cijfers worden niet meer meegenomen en vanwege COVID-19 zijn de verzuimcijfers anders. Tijdens schoolsluiting in voorjaar waren scholen immers niet verplicht om verzuimmeldingen door te geven aan gemeenten.

X Noot
2

Bron: 2016: College voor Toetsen en Examens (CvTE). De opgenomen cijfers betreffen het in de CvTE-rapportage 2016-2017 opgenomen bijgestelde aandeel basisschoolleerlingen in schooljaar 2015-2016. Dit is het eerste schooljaar met verplichte rapportage. 2017 en 2018: Kamerstukken II 2018/2019, 31293, nr. 422. De opgenomen cijfers betreffen het aandeel basisschoolleerlingen in schooljaar 2016-2017 (bijgesteld t.o.v. CvTE-rapportage 2016-2017) en in schooljaar 2017-2018. Deze cijfers betreffen schooljaar 2018-2019. De kengetallen op de referentieniveaus worden gebaseerd op de eindtoetsgegevens. De eindtoets is vanwege de scholensluiting door COVID-19 niet afgenomen, dus er zijn geen cijfers voor 2020.

X Noot
3

De cijfers voor Lezen van 2017 verschillen met eerder gepubliceerde cijfers. Dit is te wijten aan het verschil in bronnen. In eerdere jaren is namelijk alleen naar de Centrale Eindtoets gekeken (die toen nog door het overgrote deel van de leerlingen werd gemaakt) en daarna is gewisseld naar alle eindtoetsen (aangezien inmiddels de helft van de leerlingen een andere eindtoets maakt dan de Centrale Eindtoets).

X Noot
4

Bij de loopbaanmonitor van 2019 zijn twee zaken gewijzigd: 1: Er wordt niet naar opleiding gekeken maar naar sector; 2: Er wordt niet naar cohort gekeken maar naar peiljaar. Alle cijfers zijn nu aangepast naar peiljaar en sector en daarom iets gewijzigd.

X Noot
5

Dit kengetal wordt tweejaarlijks gemeten, maar de monitor sociale veiligheid heeft in 2020 niet plaatsgevonden in verband met COVID-19 en de schoolsluiting.

Tabel 13 Leerlingen primair onderwijs (aantallen x 1.000)
  

2016

2017

2018

2019

20201

Leerlingen basisonderwijs2

     
 

geen gewicht

1.302,8

1.295,4

1.292,4

  
 

gewicht 0,3

64,5

60,7

56,6

  
 

gewicht 1,2

60,1

58,2

56,5

  

Subtotaal3

1.427,5

1.414,3

1.405,6

1.396,5

1.386,0

Leerlingen trekkende bevolking4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

Totaal3

1.427,9

1.414,7

1.405,9

1.396,9

1.386,4

Leerlingen in het speciaal basisonderwijs

33,9

34,0

35,0

35,7

35,7

Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs

67,1

67,5

68,4

69,8

70,2

Totaal PO3

1.528,9

1.516,2

1.509,3

1.502,4

1.492,3

X Noot
1

Bron: DUO, 1cijferbestand

X Noot
2

In verband met de nieuwe bekostigingssystematiek onderwijsachterstanden, is de onderverdeling naar gewichtenleerlingen met ingang van teldatum 1-10-2019 vervallen.

X Noot
3

(Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.

X Noot
4

Dit zijn leerlingen van de rijdende scholen en van de school voor varende kleuters.

Tabel 14 Uitgaven per leerling, exclusief uitvoeringskosten (bedragen x € 1.000)
 

2016

2017

2018

2019

2020

Primair onderwijs1

6,6

6,9

7,3

7,8

8,2

X Noot
1

In tegenstelling tot Begroting 2020 wordt geen verdere uitsplitsing gemaakt in «bekostiging» en «exclusief ondersteuningsmiddelen». De uitgaven voor de reguliere bekostiging en de uitgaven als ondersteuningsmiddel zijn in de bekostigingssystematiek geïntegreerd tot één financiële stroom.

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de in de begroting gestelde doelen. De belangrijkste beleidsconclusies zijn opgenomen in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 15 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (bedragen x € 1.000)
      

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

  

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Verplichtingen

10.216.767

10.632.968

11.687.151

12.054.624

12.603.439

11.703.253

900.186

waarvan garantieverplichtingen

‒ 194

19.065

12.590

15.837

4.389

0

4.389

waarvan overige verplichtingen

10.216.961

10.613.903

11.674.561

12.038.787

12.599.050

11.703.253

895.797

         

Uitgaven

10.212.474

10.494.756

11.142.533

11.759.120

12.226.291

11.673.612

552.679

         

Bekostiging

9.702.789

9.986.309

10.616.984

11.144.415

11.432.864

11.006.420

426.444

Hoofdbekostiging

9.532.349

9.742.879

10.292.897

10.822.277

11.096.315

10.687.581

408.734

 

Bekostiging Primair Onderwijs

9.515.642

9.725.580

10.275.784

10.803.308

11.076.356

10.669.600

406.756

 

Bekostiging Caribisch Nederland

16.707

17.299

17.113

18.969

19.959

17.981

1.978

Prestatiebox

156.230

228.085

309.368

296.983

295.031

296.187

‒ 1.156

Aanvullende bekostiging

14.210

15.345

14.719

25.155

41.518

22.652

18.866

 

Aanpak lerarentekort G5

0

0

0

0

26.662

0

26.662

 

Overig

14.210

15.345

14.719

25.155

14.856

22.652

‒ 7.796

Subsidies (regelingen)

87.272

88.877

87.640

88.316

214.053

106.512

107.541

Regeling Onderwijsvoorziening jonggehandicapten

23.000

23.191

23.808

24.500

21.237

23.200

‒ 1.963

Nederlands onderwijs buitenland

   

12.513

12.239

12.600

‒ 361

Basis voor Presteren (School aan Zet en Bèta Techniek)

5.900

1.519

952

720

  

0

Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs

10.130

11.510

11.900

12.664

13.102

12.630

472

Inhaal- en ondersteuningsprogramma's

    

115.835

0

115.835

Overig

48.242

52.657

50.980

37.919

51.640

58.082

‒ 6.442

Opdrachten

9.982

6.915

6.901

4.756

7.772

11.296

‒ 3.524

Bijdrage aan agentschappen

25.538

26.207

29.651

41.663

39.448

33.145

6.303

Dienst Uitvoering Onderwijs

25.538

26.207

29.651

41.663

39.448

33.145

6.303

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

25.443

19.997

34.907

17.625

17.375

7.734

9.641

Stichting Vervangingsfonds en Particpatiefonds

24.358

18.412

33.502

16.225

15.975

5.231

10.744

Stichting Vervangingsfonds/Bedrijfsgezondheid

13

      

UWV

1.072

1.585

1.405

1.400

1.400

2.503

‒ 1.103

Bijdrage aan medeoverheden

361.450

366.451

366.450

462.345

514.779

508.505

6.274

Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid

261.750

266.750

277.402

462.345

509.159

492.391

16.768

Aanvulling GOA convenant G37

95.000

95.000

84.348

    

Verhoging taalniveau pedagogisch medewerkers kleine gemeenten

4.700

4.701

4.700

    

Caribisch Nederland

    

5.620

16.114

‒ 10.494

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

    

0

0

0

Brede Scholen

    

0

0

0

         

Ontvangsten

32.607

23.358

76.894

29.049

26.681

26.961

‒ 280

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de verplichtingenuitgaven in 2020 is € 900,2 miljoen hoger dan begroot. De realisatie van de kasuitgaven in 2020 is € 552,7 miljoen hoger dan begroot.

De hogere uitgaven hangen samen met de extra meerjarige investeringen die in 2020 zijn gedaan na vaststelling van de begroting. Dit betreffen met name extra investeringen om de gevolgen van COVID-19 te bestrijden, maar ook de loon- en prijsbijstelling en extra investeringen voor de aanpak van het lerarentekort. In 2020 zijn niet alleen de uitgaven in kalenderjaar 2020 verplicht, maar ook een deel van de uitgaven in 2021. Vanwege de bekostiging op schooljaar zijn in 2020 immers de volledige schooljaaruitgaven 2020–2021 verplicht. Vandaar dat de afwijking van de verplichtingen ten opzichte van de oorspronkelijk begrote verplichtingen hoger is dan de afwijking van de uitgaven ten opzichte van de oorspronkelijk begrote uitgaven.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging primair onderwijs

Schoolbesturen in het primair onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De realisatie op de bekostiging Primair Onderwijs is € 406,8 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste reden hiervoor is de toegekende loon- en prijsbijstelling voor 2020 van € 357,0 miljoen.

Aanvullende bekostiging

Naast de lumpsum ontvangen scholen aanvullende bekostiging voor specifieke doelen. De gerealiseerde aanvullende bekostiging voor 2020 bestond uit uitgaven voor de regelingen hoogbegaafdheid, vervangingskosten schoolleiders en voor de aanpak van het lerarentekort in de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere (G5).

De totale realisatie ligt per saldo circa € 18,9 miljoen hoger dan begroot. Dit is te verklaren door de extra middelen die in 2020 beschikbaar zijn gesteld voor de aanpak van het lerarentekort in de G5.

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. Voorbeelden van subsidies zijn de Regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten, de Regeling Nederlands onderwijs in het buitenland en Humanistisch vormend onderwijs en godsdienstonderwijs. Daarnaast is in 2020 subsidie verstrekt voor de coaching en ondersteuning van besturen en schoolleiders in het primair- en voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland ter verbetering van de onderwijskwaliteit. Ook zijn subsidies verstrekt in het kader van het sectorakkoord primair onderwijs. De realisatie op de subsidies is € 107,5 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de extra investering gedaan door het kabinet in 2020 om onderwijsachterstanden als gevolg van COVID-19 aan te pakken door middel van inhaal- en ondersteuningsprogramma’s.

Bijdrage aan andere medeoverheden

Gemeenten ontvangen van het Ministerie van OCW middelen voor onderwijsachterstandenbeleid. Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid bestaat uit meerdere instrumenten, waaronder voor- en vroegschoolse educatie, schakelklassen en zomerscholen. De realisatie is € 16,8 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt veroorzaakt door de ontvangen loonbijstelling.

4.2 Beleidsartikel 3 Voortgezet onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een voortgezet onderwijsstelsel dat zodanig functioneert, dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het voortgezet onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke onderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Kengetallen
Tabel 16 Kengetallen

Kengetal

 

2016

2017

2018

2019

2020

1

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1

%

0,19%

0,19%

0,18%

0,19%

0,18%

Aantallen

1.873

1.853

1.828

1.912

1.755

2

Aandeel zittenblijvers2

 

5,15%

5,40%

5,71%

5,91%

3,32%

3

Aandeel lessen dat gegeven wordt door bevoegde en benoembare leraren3

 

95,20%

95,70%

95,90%

96,00%

 

4

Aandeel startende leraren dat een begeleidingsprogramma heeft gevolgd4

 

93%

90%

86%

86%

89%

5

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt5

 

95%

97%

n.v.t.

6

Aantal vsv’ers6

 

22.953

23.744

25.666

26.894

22.785

7

Meer leerlingen doen eindexamen in vakken op hoger niveau7

 

0,96%

1,20%

1,54%

1,80%

 
X Noot
1

Bron: Rapportage leerplichtwet. Het betreft het aantal leerlingen dat 3 of meer maanden niet naar school gaat, gebaseerd op de leerplichttelling. Niet bekend is of een passend aanbod voor onderwijs en/of zorg is gedaan. De cijfers bestaan uit het vo en zijn exclusief voortgezet speciaal onderwijs (vso). De leerplichttellingen vinden in het najaar plaats. Ten opzichte van voorgaande jaren zijn er twee dingen anders in 2020 waardoor de cijfers lastig te vergelijken zijn. Drie gemeenten zijn overgestapt op een ander systeem, die cijfers worden niet meer meegenomen en vanwege COVID-19 zijn de verzuimcijfers anders. Tijdens de schoolsluiting in het voorjaar waren scholen immers niet verplicht om verzuimmeldingen door te geven aan gemeenten.

X Noot
2

Bron: DUO. Er zijn minder zittenblijvers in 2020 dan in voorgaande jaren omdat veel scholen soepel zijn omgegaan met de overgangsregeling vanwege corona. Ook heeft er een correctie in de berekening van het aantal zittenblijvers plaatsgevonden. De doorstroom naar een niet-bekostigde mbo instelling wordt nu namelijk ook gerekend tot de categorie ‘naar mbo’. Hierdoor wijken de percentages zittenblijvers in dit jaarverslag iets af van de percentages in eerdere versies. Verder zijn nieuwkomers, net als in 2019, niet meegenomen in de berekening van het aantal zittenblijvers.

X Noot
3

X Noot
4

Begeleiding van beginnende leraren, 2020. Bij de loopbaanmonitor van 2019 zijn twee zaken gewijzigd. Er wordt niet naar opleiding gekeken maar naar sector en er wordt niet naar cohort gekeken maar naar peiljaar. Alle cijfers zijn nu aangepast naar peiljaar en sector.

X Noot
5

Dit kengetal wordt tweejaarlijks gemeten, maar de monitor sociale veiligheid heeft in 2020 niet plaatsgevonden in verband met COVID-19 en de schoolsluiting.

X Noot
6

Nieuwe voortijdige schoolverlaters (vsv’ers) zijn jongeren van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten in het studiejaar vanuit het vo of middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Het voorlaatste jaar is aangepast aan de definitieve cijfers, het laatste jaar betreft voorlopige cijfers.

X Noot
7

Dit kengetal heette voorheen 'Meer studenten volgen vakken op hoger niveau'. In 2020 is de Examenmonitor aangepast vanwege het schrappen van de eindexamens en ontbreekt informatie over het aantal leerlingen dat eindexamen doet in vakken op een hoger niveau.

Tabel 17 Leerlingen voortgezet onderwijs (aantallen x 1.000)1
 

2016

2017

20182

20193

2020

1

Totaal aantal ingeschreven leerlingen (aantallen x 1.000)4

970,1

961,1

975,0

956,8

937,2

 

Nader te verdelen in:

     
 

vmbo/havo/vwo leerjaar 1-2

390,6

380,2

383,5

376,8

372,3

 

vmbo leerjaar 3-4

202,9

198,5

209,8

201,5

190,5

 

havo/vwo leerjaar 3

94,3

96,7

95,4

94,2

93,5

 

havo/vwo vanaf leerjaar 4

246

249,3

250,2

248,6

248,2

 

pro alle jaren

29,8

29,6

29,2

29,3

29,8

 

voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) vo

6,5

6,8

6,7

6,4

2,9

2

Totaal aantal scholen

640

644

649

650

648

3

Gemiddeld aantal leerlingen per school

1.516

1.492

1.502

1.472

1.446

X Noot
1

Bron: DUO, 1cijferbestand.

X Noot
2

Vanaf 2018 zijn de leerlingen en scholen in het groen onderwijs ook meegenomen in de aantallen.

X Noot
3

Deze aantallen zijn gebaseerd op de voorlopige telling op de teldatum.

X Noot
4

Op de teldatum.

Tabel 18 Uitgaven per leerling, excl. Uitvoeringskosten (bedragen x € 1.000)
 

2016

2017

2018

2019

2020

Voortgezet onderwijs1

8,2

8,4

9,0

9,2

9,5

X Noot
1

De totale uitgaven uit tabel 18, exclusief de bijdragen aan agentschappen (bron: DUO) en ontvangsten, gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen op 1 oktober van het voorgaande jaar (bron: DUO), zoals opgenomen in tabel 17.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste beleidsconclusies zijn opgenomen in het onderdeel beleidsprioriteiten.

In het voorjaar van 2020 is de Subsidieregeling «incidentele middelen leerlingendaling vo 2020» in werking getreden. Met deze regeling is € 25 miljoen euro beschikbaar gesteld voor vo-besturen om te werken aan een bereikbaar en kwalitatief goed onderwijs in tijden van krimp. Ook is gewerkt aan een structurele maatwerkregeling voor geïsoleerde scholen naar aanleiding van het rapport De laatste school..? van de commissie Dijkgraaf. Met deze regeling ontvangen scholen met een geïsoleerde ligging vanaf 2022 aanvullende middelen om ook in gebieden met grote leerlingendaling toekomstbestendig voortgezet onderwijs te kunnen blijven verzorgen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 19 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 3 (bedragen x € 1.000)
      

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

  

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Verplichtingen

 

7.942.036

8.326.918

8.814.741

9.533.455

9.265.679

8.764.097

501.582

waarvan garantieverplichtingen

39.487

45.105

50.192

87.747

40.312

0

40.312

waarvan overige verplichtingen

7.902.549

8.281.813

8.764.549

9.445.708

9.225.367

8.764.097

461.270

         

Uitgaven

7.951.000

8.143.906

8.707.896

9.009.949

9.135.685

8.746.413

389.272

         

Bekostiging

7.800.337

7.992.965

8.527.776

8.817.242

8.837.248

8.550.944

286.304

Hoofdbekostiging

7.359.766

7.545.671

8.050.064

8.487.843

8.495.386

8.220.410

274.976

 

Bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum

6.723.308

6.890.750

7.336.257

8.471.508

8.477.175

8.204.489

272.686

 

Bekostiging lichte ondersteuning lwoo/pro

621.677

639.339

698.845

    
 

Bekostiging Caribisch Nederland

14.781

15.582

14.962

16.335

18.211

15.921

2.290

Prestatiebox

200.850

259.356

290.268

313.141

323.705

313.434

10.271

 

Regeling prestatiebox Voortgezet Onderwijs

200.850

259.356

290.268

313.141

323.705

313.434

10.271

Aanvullende bekostiging

239.721

187.938

187.444

16.258

18.157

17.100

1.057

 

Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs)

3.515

3.906

4.700

    
 

Regeling leerplusarrangement eerste opvang nieuwkomers

161.929

109.922

104.768

    
 

Regeling functiemix VO Randstadregio's

61.197

61.214

61.400

    
 

Resultaatafhankelijke bekostiging vsv voor VO-scholen

13.080

12.896

16.576

16.258

18.157

17.100

1.057

Subsidies (regelingen)

51.513

54.473

63.815

79.509

180.305

90.449

89.856

Stichting Kennisnet (basissubsidie) PO, VO, MBO

12.300

12.280

12.260

19.774

19.240

19.240

0

ICT-projecten (incl. Transparantie)

3.293

6.172

4.749

0

  

0

Onderwijs Bewijs

656

      

Pilots zomerscholen

8.750

8.276

7.972

8.152

6.933

9.000

‒ 2.067

Inhaal- en ondersteuningsprogramma's

    

94.146

 

94.146

Nieuwe leerweg

    

9.337

 

9.337

Overige projecten

26.514

27.745

38.834

51.583

50.649

62.209

‒ 11.560

Opdrachten

3.730

4.981

3.861

4.936

7.630

6.770

860

In- en uitbesteding

3.730

4.981

3.861

4.936

7.630

6.770

860

Bijdrage aan agentschappen

30.311

32.310

54.546

52.840

56.180

52.530

3.650

Dienst Uitvoering Onderwijs

30.311

32.310

54.546

52.840

56.180

52.530

3.650

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

64.768

58.969

57.775

55.207

54.103

45.525

8.578

ZBO: College voor Toetsen en Examens

11.733

12.718

12.728

11.619

10.541

4.380

6.161

SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen PO/VO/MBO (incl. examens)

53.035

46.251

45.047

43.588

43.562

41.145

2.417

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

157

208

123

215

219

195

24

GRAZ (ECML) en PISA

157

208

123

215

219

195

24

Garantie-uitgaven

184

      

Garantie-uitgaven

184

      
         

Ontvangsten

7.936

9.173

10.287

8.855

6.507

7.391

‒ 884

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2020 is € 389,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,9 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De ophoging van de garantieverplichtingen ter hoogte van € 40,3 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. Deze leningen worden door middel van schatkistbankieren verstrekt. Het Ministerie van OCW staat voor deze leningen garant. Deze verplichtingen worden niet geraamd. De realisatie op de overige verplichtingen is € 461,3 miljoen hoger dan geraamd. Oorzaak is onder meer de toekenning van loon- en prijsbijstelling van € 263 miljoen op de reguliere bekostiging en de toevoeging van de inhaal- en ondersteuningsprogramma's van € 94,1 miljoen.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Schoolbesturen in het voortgezet onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. Daarnaast ontvangen zij aanvullende bekostiging voor onder andere nieuwkomers en achterstandsleerlingen. De realisatie op de bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum is € 272,7 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaak hiervan is de toevoeging van de loon- en prijsbijstelling van € 263,0 miljoen. Verder is € 10,0 miljoen beschikbaar gesteld vanuit generale middelen voor het ophogen van de nieuwkomersbekostiging, zodat nieuwkomers opgelopen achterstanden kunnen inhalen.

De Regeling Sterk Techniekonderwijs valt onder de hoofdbekostiging op het bekostigingsinstrument. In 2020 is € 106,1 miljoen gerealiseerd op deze regeling. In de bekostiging is bijzondere aandacht voor verschillende groepen leerlingen (leerplus, eerste opvang nieuwkomers en internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs). Met de Regeling functiemix VO Randstadregio's wordt rekening gehouden met randstedelijke problematiek. De realisatie op het leerplusarrangement was in 2020 € 49,3 miljoen. De realisatie op de eerste opvang nieuwkomers was € 100,7 miljoen en de realisatie op het internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs € 6,1 miljoen. De realisatie op de Regeling functiemix VO Randstadregio's was in 2020 € 65,7 miljoen.

Prestatiebox

Voor het realiseren van de afspraken in het sectorakkoord met de VO-raad ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. De realisatie op de Regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs is € 10,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de toevoeging van de loon- en prijsbijstelling van € 10,3 miljoen.

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De grootste hiervan zijn de inhaal- en ondersteuningsprogramma's, de pilots voor de nieuwe leerweg, de subsidie voor Stichting Kennisnet en de doorstroom-regelingen po-vo en vmbo-havo/mbo. De inhaal- en ondersteuningsprogramma's zijn erop gericht dat leerlingen leerachterstanden kunnen inhalen. Stichting Kennisnet ondersteunt onderwijsinstellingen in het primair-, voortgezet- en middelbaar beroeps-onderwijs bij het benutten van ict. De pilots zomerscholen hebben als doel om het aantal doubleurs te verminderen door middel van scholing in de mei- en zomervakanties. De regelingen doorstroom po-vo en doorstroom vmbo-havo/mbo hebben het doel om de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs enerzijds, en de overgang van het vmbo naar de havo of het mbo anderzijds te verbeteren. De realisatie op de subsidies is per saldo € 89,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk door de inhaal- en ondersteuningsprogramma's die beschikbaar zijn gesteld vanuit generale middelen van € 94,1 miljoen en de pilots voor de nieuwe leerweg van € 9,3 miljoen. Daar staat tegenover dat € 5,3 miljoen naar opdrachten is overgeboekt, omdat bij de uitwerking het instrument opdrachten het juiste instrument bleek te zijn.

Opdrachten

Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. Onder deze post vallen middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken zoals de ondersteuning voor zeer zwakke scholen en onderzoeken naar regelluwe scholen en hoogbegaafden. De realisatie ligt € 0,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt doordat er meer opdrachten zijn verstrekt dan oorspronkelijk begroot. Eerder was namelijk voorzien dat «subsidies» het juiste instrument zou zijn, maar bij de uitwerking bleek dat het instrument «opdrachten» beter geschikt was.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatie-voorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel. De gerealiseerde uitgaven liggen € 3,7 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen.

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

ZBO: College voor Toetsen en Examens

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) zorgt voor uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot de centrale examens in het reguliere voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, de volwassenen-educatie, de staatsexamens voor het voortgezet onderwijs en Nederlands als tweede taal (NT2). De realisatie op de bijdrage aan het CvTE is € 6,2 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. Dit komt met name doordat andere directies gedurende het jaar hun bijdrage aan het CvTE overboeken naar artikel 3.

SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen primair-, voortgezet- en beroepsonderwijs en volwasseneducatie

Op 1 januari 2014 is de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013 (SLOA) (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiëring van de wettelijke taken van Stichting Cito en Stichting Leerplanontwikkeling (SLO). De realisatie op de bijdrage aan Stichting Cito en SLO is € 2,4 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Het European Centre for Modern Languages (ECML) ontvangt een bijdrage voor onderzoek naar talenonderwijs. De Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) ontvangt een bijdrage ten behoeve van Programme for International Student Assessment (PISA). De realisatie op de bijdragen aan (inter)nationale organisaties is € 0,02 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting.

Ontvangsten

In 2020 is € 0,9 miljoen minder ontvangen dan begroot. De ontvangsten bestaan voornamelijk uit terugvorderingen van bekostiging bij schoolbesturen en terugbetalingen van onterecht betaalde subsidies.

4.3 Beleidsartikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

A. Algemene doelstelling

Het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat studenten hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Studenten worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van middelbaar onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten en bij de behoeftes van de maatschappij. De sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) omvat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de volwasseneneducatie. Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Het is een leverancier van werknemers voor de arbeidsmarkt. Ook is het een schakel tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het middelbaar onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van aanvullende bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, kwaliteitsafspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Kengetallen
Tabel 20 Kengetallen

Kengetal

2015

2016

2017

2018

2019

2020

1

Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt1

35%

37%

38%

37%

37%

 

2

Studenttevredenheid2

      
  

Cijfer opleiding

7

7,1

 
        

6,73

  

Cijfer instelling

6,6

6,7

 
        

6,53

  

Percentage tevreden over school en studie4

   

62%

 

X Noot
1

Cijfers over 2020 worden najaar 2021 verwacht.

X Noot
2

Dit kengetal wordt tweejaarlijks gemeten.

X Noot
3

Vanwege een andere antwoordmogelijkheid bij de vragen zijn de cijfers niet vergelijkbaar met eerdere jaren

X Noot
4

Vanwege een andere vraagstelling over de tevredenheid is het cijfer voor 2018 niet vergelijkbaar met eerdere jaren, en worden deze eerdere jaren niet getoond. Vanaf 2020 wordt deze vraag niet meer gesteld.

Tabel 21 Studenten middelbaar beroepsonderwijs (aantallen x 1.000)
  

2016

2017

2018

2019

20201

1

Aantal studenten mbo (x 1.000 excl. vavo en vanaf 2018 inclusief groen onderwijs)2

454,1

459

492,4

498,6

506,1

 

Bol

359,3

357,7

373,6

370,8

379,0

 

Bbl

94,8

101,3

118,8

127,8

127,1

 

Vavo

9,7

9,8

8,7

8,4

6,4

2

Onderwijsuitgaven per mbo-student (x € 1.000)3

8

8,1

8,3

8,3

8,6

X Noot
1

Bron: DUO, 1cijferbestand. Het 1cijferbestand van DUO kan afwijken van de in voorgaande jaren gebruikte Referentieraming.

X Noot
2

(Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.

X Noot
3

De onderwijsuitgaven per student zijn berekend door de middelen voor het instrument bekostiging en de steunmaatregelen corona voor het instrument subsidies te delen door het ongewogen aantal mbo-studenten uit de referentieraming 2021.

C. Beleidsconclusies

Met de mbo-sector is het «Bestuursakkoord 2018–2022 Trots, vertrouwen en lef» afgesloten. De uitvoering van dit bestuursakkoord is in volle gang. Studenten, docenten en externe stakeholders (bedrijfsleven, regionale overheden, andere onderwijsinstellingen) worden daarbij actief betrokken. In december 2020 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het bestuursakkoord. Het bestuursakkoord kent drie speerpunten:

  • innovatie van het onderwijs om beter in te spelen op de regionale opgave;

  • gelijke kansen voor alle studenten ongeacht afkomst;

  • leven lang ontwikkelen: uitbouwen van het onderwijs voor volwassen.

Recent is het instrument van de kwaliteitsafspraken in het mbo onderzocht door MBO in Bedrijf en de NSOB. Belangrijke conclusie van de onderzoekers is dat, ondanks enkele kritische noten vanuit het veld, er bij de mbo-scholen overwegend tevredenheid is over de invulling van de kwaliteitsafspraken en over de nieuwe verhoudingen tussen het Ministerie van OCW, de MBO Raad en mbo-scholen. Kenmerkend voor deze verhoudingen is een gelijkwaardige samenwerking, met veel ruimte voor instellingen om samen met de regionale partners in te spelen op de regionale opgaven.

De constructieve samenwerking rond het bestuursakkoord biedt een goede basis om in de komende jaren de uitdagingen waaraan het mbo wordt gesteld het hoofd te bieden.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 22 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 4 (bedragen x € 1.000)
      

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

  

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Verplichtingen

 

4.478.441

4.333.854

4.424.079

5.275.175

4.993.746

4.412.944

580.802

waarvan garantieverplichtingen

5.866

‒ 20.656

110.994

‒ 7.208

107.437

0

107.437

waarvan overige verplichtingen

4.472.575

4.354.510

4.313.085

5.282.383

4.886.309

4.412.944

473.365

         

Uitgaven

4.118.177

4.209.212

4.601.918

4.654.063

4.864.049

4.679.783

184.266

         

Bekostiging

 

3.704.063

3.786.795

4.151.144

4.210.160

4.330.200

4.218.548

111.652

Hoofdbekostiging

 

3.278.808

3.298.079

3.607.090

3.678.920

3.777.137

3.673.007

104.130

 

Bekostiging mbo-instellingen1

3.210.597

3.229.517

3.537.697

3.608.204

3.704.028

3.600.387

103.641

 

Bekostiging Caribisch Nederland

7.020

6.109

5.491

5.316

5.744

7.220

‒ 1.476

 

Bekostiging vavo

61.190

62.454

63.902

65.400

67.365

65.400

1.965

Kwaliteitsafspraken

 

298.623

366.000

399.635

417.800

440.000

440.000

0

 

Investeringsbudget

179.935

183.600

196.069

381.300

440.000

440.000

0

 

Resultaatsafhankelijk budget

118.688

182.400

203.566

36.500

0

0

0

Aanvullende bekostiging

 

126.632

122.716

144.419

113.440

113.063

105.541

7.522

 

Regionaal Investeringsfonds

15.834

20.691

22.729

21.676

21.010

23.075

‒ 2.065

 

Salarismix Randstadregio's

41.277

42.293

47.591

48.397

51.503

50.000

1.503

 

Regionaal programma

 

30.400

30.400

30.400

30.550

30.466

84

 

Tegemoetkoming schoolkosten mbo

4.968

10.000

10.000

10.000

10.000

 

10.000

 

Gelijke kansen

 

4.332

18.761

2.967

0

2.000

‒ 2.000

 

Schoolmaatschappelijk werk in het mbo

15.003

15.000

14.938

 

0

  
 

Plusvoorziening overbelaste jongeren en wijkscholen

30.400

   

0

  
 

Programmagelden regio's

19.150

   

0

  

Subsidies (regelingen)

254.258

235.308

246.410

241.277

322.155

255.647

66.508

Subsidieregeling praktijkleren

188.450

196.500

201.500

204.048

213.500

212.600

900

Permanent leren

   

464

0

0

0

Leven Lang Ontwikkelen

    

3.895

11.750

‒ 7.855

Actieplan Laaggeletterdheid/Tel mee met taal

11.688

14.072

22.780

16.007

16.031

14.500

1.531

Loopbaanorientatie

737

1.462

2.949

3.234

3.275

1.275

2.000

Vakwedstrijden mbo

    

3.200

3.200

0

Inhaal- en ondersteuningsprogramma's

    

69.745

0

69.745

ROC Leiden

32.458

7.017

525

 

0

  

Overige subsidies

20.925

16.257

18.656

17.524

12.509

12.322

187

Opdrachten

 

11.642

15.567

8.573

8.238

5.039

4.990

49

In- en uitbesteding

3.515

6.214

4.228

3.590

5.039

4.990

49

Caribisch Nederland

8.127

9.353

4.345

4.648

0

 

0

Bijdrage aan agentschappen

29.760

24.328

21.108

17.831

21.868

19.334

2.534

Dienst Uitvoering Onderwijs

27.312

22.128

18.312

15.539

19.758

16.334

3.424

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

2.448

2.200

2.796

2.292

2.110

3.000

‒ 890

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

3.984

51.901

54.910

54.998

61.156

66.399

‒ 5.243

College voor Toetsen en Examens

    

0

6.893

‒ 6.893

Wet SLOA

    

0

3.273

‒ 3.273

SBB

3.984

51.901

54.910

54.998

61.156

56.233

4.923

Bijdrage aan medeoverheden

114.470

95.313

119.773

121.559

123.631

114.865

8.766

RMC's

33.350

34.068

35.309

35.309

40.951

35.309

5.642

Educatie

57.548

58.985

60.391

60.356

62.174

60.356

1.818

Regionaal Programma

21.850

0

22.593

18.457

19.200

19.200

0

Caribisch Nederland

1.722

2.260

1.480

7.437

1.306

0

1.306

         

Ontvangsten

3.338

2.786

6.742

3.875

5.082

4.000

1.082

X Noot
1

Vanaf 2018 inclusief de bekosting van het groen mbo-onderwijs.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de verplichtingenuitgaven in 2020 is € 580,8 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt onder andere verklaard door de bijstelling van de verplichtingenraming met € 92 miljoen bij het instrument regionaal programma, omdat voor dit programma de jaren 2021 t/m 2023 in 2020 additioneel zijn verplicht. Daarnaast heeft er ook een bijstelling van de verplichtingenraming zonder kaseffecten 2020 plaatsgevonden als gevolg van aanpassingen (€ 183 miljoen). Het betreft voornamelijk de doorwerking voor het bekostigingsjaar (kas) 2021 van de loon- en prijsbijstelling tranche 2020 en de referentieraming 2020 die in 2020 verplicht zijn (€ 168,7 miljoen). 

De realisatie van de uitgaven 2020 ligt € 184,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 1,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging mbo-instellingen

De rijksbijdrage die de mbo-instellingen ontvangen, is gebaseerd op de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). De bekostiging is nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WEB.

Het landelijk budget dat beschikbaar is voor de mbo-instellingen wordt verdeeld in een budget voor entree-opleidingen en een budget voor de niveaus 2 t/m 4. Het budget voor de entree-opleidingen wordt verdeeld over de instellingen naar rato van het aantal ingeschreven studenten. Het budget voor de niveaus 2 t/m 4 wordt verdeeld naar rato van het aantal ingeschreven studenten en het aantal afgegeven diploma’s van elke instelling. De mate waarin een student meetelt is afhankelijk van de leerweg (beroepsopleidende leerweg (bol) of beroepsbegeleidende leerweg (bbl)) en de opleiding (c.q. de prijsfactor van de opleiding). De mate waarin een diploma meetelt is afhankelijk van het niveau en de vraag of de student al eerder een mbo-diploma heeft behaald. De regeling tegemoetkoming studiekosten liep tot en met 2019-2020, de middelen uit deze regeling (€ 10 miljoen) zouden in 2020 worden toegevoegd aan de lumpsum ten behoeve van het mbo-studentenfonds. Als gevolg van de coronacrisis heeft de behandeling van het wetsvoorstel versterken positie mbo-student vertraging opgelopen. Het mbo-studentenfonds is onderdeel van dit wetsvoorstel. Als gevolg van de vertraging is de regeling tegemoetkoming studiekosten met een jaar verlengd en zullen de middelen ten behoeve van het mbo-studentenfonds per 2021 aan de lumpsum worden toegevoegd. In 2020 is € 103,6 miljoen toegevoegd aan de lumpsum voor de mbo-instellingen. Deze stijging wordt grotendeels verklaard door de verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2020.

Bekostiging Caribisch Nederland

Deze middelen zijn bedoeld om de instellingen in Caribisch Nederland via lumpsumbekostiging te financieren voor de studenten die middelbaar beroepsonderwijs volgen. In Caribisch Nederland wordt op alle drie de eilanden, Bonaire, St. Eustatius en Saba (BES-eilanden) middelbaar beroepsonderwijs (mbo) aangeboden. Op de twee Bovenwinds gelegen eilanden (St. Eustatius en Saba) wordt alleen een beperkt aantal entree-opleidingen en opleidingen op niveau 2 aangeboden. Op het Benedenwinds gelegen eiland Bonaire worden op alle mbo-niveaus opleidingen aangeboden.

Bekostiging vavo

De rijksbijdrage voor het verzorgen van het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is voor 2020 beschikbaar gesteld op basis van het vanaf 2015 ingevoerde bekostigingsmodel voor het vavo. De verdeling van de beschikbare middelen voor 2020 heeft plaatsgevonden aan de hand van het aantal ingeschreven studenten op 1 oktober 2018, het aantal vakken dat door studenten met een voldoende is afgesloten en het aantal afgegeven diploma’s in het kalenderjaar 2018. In 2020 is circa € 2 miljoen toegevoegd aan het budget voor de loon- en prijsbijstelling tranche 2020.

Kwaliteitsafspraken

Investeringsbudget

Alle mbo-instellingen hebben een kwaliteitsagenda ingediend om aanspraak te kunnen maken op het investeringsbudget en resultaatafhankelijk budget voor de kwaliteitsafspraken over de periode 2019-2022. De commissie kwaliteitsafspraken mbo heeft in het voorjaar van 2019 de kwaliteitsagenda’s beoordeeld en na een herkansingsronde zijn uiteindelijk de agenda’s van alle mbo-instellingen goedgekeurd. Daardoor is aan alle instellingen het investeringsbudget toegekend.

Resultaatafhankelijk budget

Het resultaatafhankelijke deel van het budget voor de kwaliteitsafspraken wordt op twee momenten verdeeld onder de instellingen die de gestelde doelen in de kwaliteitsagenda in voldoende mate hebben gehaald. Sommige doelstellingen zijn gezien de coronapandemie moeilijker te bereiken voor de mbo-scholen, maar er zijn ook thema’s waar juist een versnelling plaatsvindt (bijvoorbeeld online onderwijs). Het beoordelingskader van de kwaliteitsafspraken biedt de Commissie kwaliteitsafspraken mbo ruimte om de resultaten integraal te beoordelen, en daarbij rekening te houden met onvoorziene (externe) omstandigheden. Dit betekent dat als kwaliteitsafspraken niet vervuld kunnen worden als gevolg van het coronavirus, de resultaatafhankelijke bekostiging toch kan worden uitgekeerd. In 2021 vindt een tussentijdse beoordeling plaats van het resultaatafhankelijk budget over de voortgang in de jaren 2019 en 2020. In 2023 vindt een eindbeoordeling plaats over de gehele periode 2019–2022.

Aanvullende bekostiging

Regionaal investeringsfonds (RIF)

Met het Regionaal Investeringsfonds worden middelen beschikbaar gesteld voor duurzame publiek-private samenwerking (pps) van beroepsonderwijs, bedrijfsleven en regionale overheden. Mbo-instellingen kunnen een aanvraag doen voor bekostiging van een samenwerkingstraject dat leidt tot verbetering van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. De samenwerkingspartners dragen financieel voor 50% tot 67% bij. In 2020 is € 21 miljoen uitgekeerd. Dat is € 2,1 miljoen minder dan in de vastgestelde begroting staat. Dit is onder andere te verklaren door een meerjarige kasschuif om de beschikbare middelen voor de RIF-regeling in overeenstemming te brengen met het (verwachte) betalingsritme.

Salarismix Randstadregio’s

In het Actieplan Leerkracht van Nederland zijn afspraken vastgelegd over de ambities op het gebied van professionalisering en de versterking van de salarismix in de Randstadregio’s. Er zijn via de «Regeling versterking van salarismix leraren middelbaar beroepsonderwijs in de Randstadregio’s", aanvullend op de lumpsum, structureel middelen beschikbaar gesteld om in deze regio’s tot een versterking van de salarismix te komen. Al deze middelen zijn in 2020 aan de scholen uitgekeerd volgens de in de regeling vastgestelde verdeling. De cijfers over de invulling van de salarismix in 2020 in de totale Randstad zullen in 2021 verschijnen op www.functiemix.nl.

Regionaal programma

In de eerste helft van 2020 zijn alle Regionale Meld- en Coördinatiepunten (RMC-regio's) verder gegaan met de uitvoering van de afspraken uit de vierjarige regionale programma’s voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten (vsv) en de begeleiding van jongeren in een kwetsbare positie. Aan het begin van het schooljaar 2020-2021 zijn alle regio’s gestart met het nieuwe vierjarige regionale programma, waarin zij wederom maatregelen nemen om vsv te voorkomen en te bestrijden en jongeren in een kwetsbare positie te begeleiden. Voor de uitvoering van het regionaal programma was in 2020 in totaal € 49,8 miljoen beschikbaar. Hiervan is € 30,6 miljoen via de contactschool naar de regio gegaan en € 19,2 miljoen via de RMC-contactgemeente naar de regio (zie Bijdrage aan medeoverheden).

Tegemoetkoming schoolkosten mbo

De regeling tijdelijke voorziening leermiddelen is in 2020 met een jaar verlengd. Om deze reden is in 2020 de realisatie € 10 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Via de regeling is € 10 miljoen beschikbaar gesteld om de schoolkosten voor minderjarige bol-studenten uit minimagezinnen te beperken. Hiermee wordt geborgd dat minderjarige bol-studenten niet vanwege financiële redenen afzien van een mbo-opleiding en dat deze studenten de opleiding volgen die bij hun talenten en ambities past. Het budget is in zijn geheel uitgeput.

Gelijke kansen

De realisatie is in 2020 € 2 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit is veroorzaakt door een incidentele overboeking van € 2 miljoen van het onderdeel Gelijke Kansen naar het onderdeel Loopbaanoriëntatie onder het instrument subsidies.

Subsidies

Praktijkleren

De subsidieregeling praktijkleren heeft tot doel werkgevers te stimuleren om praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen aan te bieden. Dankzij de regeling kunnen leerlingen, studenten of werknemers die een (beroeps)opleiding volgen, zich beter voorbereiden op de arbeidsmarkt en kunnen werkgevers beschikken over beter opgeleid personeel. De subsidie is een tegemoetkoming voor de kosten die een werkgever maakt voor begeleiding. In 2020 was voor de reguliere regeling praktijkleren € 202,9 miljoen subsidie beschikbaar, inclusief € 0,9 miljoen in verband met een correctie op het budget voor de uitvoeringskosten van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Het grootste deel van het subsidiebudget (€ 194,8 miljoen) was bestemd voor het mbo en de overige middelen waren bestemd voor de compartimenten vmbo, hbo en promovendi en technologisch ontwerpers in opleiding (toio's). In de regeling geldt een maximum subsidiebedrag van € 2.700 per volledige praktijk- of werkleerplaats. Werkgevers ontvingen echter € 2.079 per praktijkleerplaats in het mbo en maximaal € 655 per praktijkleerplaats in het hbo. Om het aanbod van mbo-praktijkleerplaatsen in de sectoren landbouw, horeca en recreatie te stimuleren was voor deze sectoren € 10,6 miljoen beschikbaar voor een aanvullende subsidie, bovenop de reguliere subsidie. Per mbo-praktijkleerplaats kwam de aanvullende subsidie in 2020 uit op € 1.567.

Leven lang ontwikkelen

Het Ministerie van OCW werkt met andere departementen, sociale partners, onderwijsinstellingen en andere stakeholders aan het realiseren van een doorbraak op leven lang ontwikkelen (permanent leren). In 2020 zijn de beschikbare OCW middelen voor het verbeteren van de randvoorwaarden voor leven lang ontwikkelen ingezet voor de subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs derde leerweg en de verkenning van een digitaal scholingsoverzicht. De realisatie is € 7,9 miljoen lager dan de vastgestelde begroting van € 11,8 mln. Dit wordt veroorzaakt door een kasschuif van € 3,7 miljoen aan middelen voor de regeling flexibilisering mbo. Daarnaast is op het onderdeel flexibilisering in 2020 sprake van een overlopende verplichting van € 1 miljoen om de beschikbare middelen, conform regeling, in overeenstemming te brengen met het betalingsritme en is er € 0,9 miljoen vrijgevallen. Ook is € 2,4 miljoen van de oorspronkelijke begroting overgeboekt naar het instrument opdrachten t.b.v. het scholingsportaal en kleinere opdrachten.

Tel mee met Taal

Ter ondersteuning van de aanpak van laaggeletterdheid zijn in 2020 middelen beschikbaar gesteld als bijdrage aan het landelijke programma «Tel mee met Taal» dat door de Ministeries van OCW, SZW, VWS en BZK wordt uitgevoerd en gefinancierd. Met dit programma worden onder andere gemeenten, aanbieders van cursussen, werkgevers, bibliotheken en maatschappelijke organisaties ondersteund om laaggeletterden te herkennen, door te verwijzen en te scholen. De activiteiten worden door verschillende partijen uitgevoerd. In 2020 is er onder meer een landelijk Expertisepunt Basisvaardigheden opgericht en is begonnen met het certificeren van taalhuizen. Mede dankzij een in het Regeerakkoord opgenomen extra investering van € 5 miljoen per jaar, investeert het kabinet gedurende de looptijd van het programma (2020-2024) in totaal bijna € 125 miljoen in maatregelen voor de aanpak van laaggeletterdheid. Dit is een aanvulling op het structurele budget voor volwasseneneducatie dat gemeenten ontvangen (€ 60,4 miljoen per jaar).

Loopbaanoriëntatie (LOB)

De middelen zijn ingezet ten behoeve van betere studiekeuze- en arbeidsmarktvoorlichting via het portal KiesMBO met objectieve informatie over mbo-opleidingen, beroepen en arbeidsmarkt. Daarnaast zijn de middelen via het Expertisepunt LOB ingezet voor verbetering van de loopbaanbegeleiding in het mbo inclusief de overgangen vmbo-mbo-hbo en via het Kennispunt Gelijke Kansen, diversiteit en inclusie (GKDI) voor betere loopbaanbegeleiding en voorbereiding op de arbeidsmarkt van jongeren met een migratieachtergrond en of lage sociaal economische status. De realisatie is in 2020 € 2 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit is veroorzaakt door een incidentele overboeking van € 2 miljoen van het onderdeel Gelijke Kansen naar het onderdeel loopbaanoriëntatie onder het instrument subsidies.

Vakwedstrijden mbo

Voor het organiseren van vakwedstrijden is op basis van de subsidieregeling vakwedstrijden vmbo en mbo in 2020 € 3,2 miljoen subsidie toegekend aan World Skills Netherlands (WSNL).

Inhaal- en ondersteuningsprogramma's

Met de subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021 hebben bekostigde po-scholen, vo-scholen en mbo-instellingen alsmede niet-bekostigde instellingen overige educatie in 2020 de mogelijkheid gekregen om subsidie aan te vragen voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s. Dit is een steunmaatregel naar aanleiding van de coronacrisis. De programma's zijn bedoeld om achterstanden, ontstaan door de (gedeeltelijke) sluiting van de scholen en instellingen wegens de coronacrisis, weg te werken. De doelgroep van de regeling bestaat uit po-leerlingen, vo-leerlingen en mbo-studenten in een kwetsbare positie (met een vergroot risico) op leer- en ontwikkelachterstanden of studievertraging, mbo-studenten met studievertraging in de beroepspraktijkvorming en vavo-studenten en deelnemers overige educatie met studievertraging. Voor alle categorieën geldt dat (het vergrote risico op) de achterstanden en studievertraging het gevolg moet zijn van genoemde sluiting. Voor de mbo-studenten was er in totaal € 65,1 miljoen beschikbaar inclusief verhoging van € 0,5 miljoen. Voor de vavo-studenten was er in totaal € 2 miljoen beschikbaar en voor de deelnemers overige educatie was er in totaal € 2,6 miljoen beschikbaar inclusief verhoging van € 1,4 miljoen. De verhogingen vonden plaats in het tweede aanvraagtijdvak om alle aanvragen geheel te kunnen honoreren. Aangezien het budget voor mbo en overige educatie daarmee is uitgeput, is er voor die sectoren geen derde tijdvak geweest.

Overige subsidies

Hieronder vallen posten zoals het Techniekwerken vo+mbo, ondersteuning RMC’s, School en veiligheid en Kennispunt onderwijs & examinering.

Opdrachten

In- en uitbesteding

Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken.

Bijdragen aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel. De realisatie is in 2020 € 3,4 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting doordat er meer uitvoeringskosten benodigd waren dan begroot.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft middelen ontvangen voor het uitvoeren van de subsidieregeling praktijkleren.

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

College voor Toetsen en Examens (CvTE)

Het CvTE is een zbo dat verantwoordelijk is voor de examens voor rekenen en taal in het beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal. De realisatie is in 2020 € 6,9 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt doordat er ten behoeve van het werkprogramma CvTE 2020 € 8,1 miljoen is overgeboekt naar artikel 3 (Voortgezet onderwijs). Om de middelen hiervoor bij het juiste budget te plaatsen heeft er daarnaast een structurele overboeking van circa € 1,2 miljoen van het onderdeel Wet SLOA naar het onderdeel CvTE plaatsgevonden.

Wet Subsidiëring Landelijke Onderwijsondersteunende activiteiten (SLOA)

De subsidieverlening voor Cito verloopt op basis van de Wet SLOA. De middelen worden ingezet voor het ontwikkelen van centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels in het mbo door Cito. De realisatie in 2020 is € 3,3 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt mede omdat er een overboeking heeft plaatsgevonden in 2020 van € 1 miljoen naar het onderdeel overige subsidies. Door een wijziging in het beleid voor rekenexamens worden de rekenexamens niet meer belegd bij Cito. In plaats daarvan worden deze middelen ingezet ter subsidiëring van de opstart van een nieuwe coöperatie waarbinnen rekenexamens door en voor de mbo-scholen worden gemaakt. In dit kader heeft er ook een meerjarige kasschuif plaatsgevonden om de beschikbare middelen hiervoor in overeenstemming te brengen met het juiste betalingsritme. Daarnaast heeft er een structurele overboeking van circa € 1,2 miljoen plaatsgevonden van het onderdeel Wet SLOA naar het onderdeel CvTE.

Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

De SBB heeft in 2020 middelen ontvangen voor de uitvoering van wettelijke taken. SBB onderhoudt onder andere de kwalificatiestructuur in het mbo. In 2020 heeft SBB voor diverse opleidingen de kwalificatiedossiers aangepast en geactualiseerd. Een andere wettelijke taak die SBB heeft uitgevoerd is het zorgen voor voldoende kwalitatief goede stageplaatsen en leerbanen in het mbo. Naast de reguliere middelen heeft SBB in 2020 € 4 miljoen aan extra middelen ontvangen voor de uitvoering van het actieplan stages en leerbanen. Dit is een steunmaatregel om de stagetekorten ten gevolge van de coronacrisis zoveel mogelijk te beperken.

Bijdragen aan medeoverheden

Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC's)

Gemeenten hebben met de RMC-functie de taak om deelname aan onderwijs en arbeidsmarkt te volgen van jongeren tot 23 jaar die geen startkwalificatie hebben. De RMC-functie zorgt er samen met andere betrokken partijen in de regio voor dat deze jongeren worden begeleid naar school, zorg, werk of een combinatie daarvan. De financiering voor de uitvoering van de RMC-taak vindt plaats middels een specifieke uitkering. In 2020 is er € 5,6 miljoen meer gerealiseerd dan de vastgestelde begroting. Dit wordt verklaard door een eenmalig extra specifieke uitkering van € 4 miljoen voor het voorkomen van uitval en werkloosheid onder vsv'ers, onderdeel van de corona-steunmaatregelen. Daarnaast is er in 2020 € 1,6 miljoen aan loon- en prijsontwikkeling toegevoegd.

Educatie

Sinds 1 januari 2015 wordt het educatiebudget per specifieke uitkering verstrekt aan samenwerkende gemeenten binnen een arbeidsmarktregio (via de contactgemeente). Gemeenten besteden dit budget aan opleidingen Nederlandse taal, rekenen en digitale vaardigheden voor de doelgroepen van het educatie-aanbod, waaronder laaggeletterden en niet-inburgeringsplichtige migranten. Gemeenten hebben voor de besteding van het budget bestedingsvrijheid. Zo kunnen gemeenten opleidingen aanbieden die aansluiten bij de vraag van de diverse doelgroepen van de volwasseneneducatie.

Regionaal programma

Voor de uitvoering van het regionaal programma voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie is in 2020 een bedrag van € 19,2 miljoen uitgekeerd. Dit is in de vorm van een specifieke uitkering aan RMC-contactgemeenten verstrekt.

Caribisch Nederland

Aan de openbare lichamen in Caribisch Nederland wordt jaarlijks een bijzondere uitkering verstrekt voor de Sociale Kanstrajecten Jongeren (SKJ). Voor de samenwerking met Curaçao, Sint Maarten en Aruba worden middelen beschikbaar gesteld, bestemd voor het stimuleren van studeren in de regio en het bevorderen van voorzieningen in de regio, mede ten behoeve van de inwoners van Caribisch Nederland. De realisatie is in 2020 € 1,3 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit wordt met name verklaard doordat de middelen voor de SKJ op het instrument bekostiging stonden. De SKJ is echter een bijdrage aan medeoverheden en wordt daarom op dat instrument gerealiseerd.

Ontvangsten

De ontvangsten van € 5,1 miljoen in 2020 zijn onder andere het gevolg van afrekeningen die betrekking hadden op subsidies en regelingen.

4.4 Beleidsartikelen 6 en 7 Hoger onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten, (wetenschappelijk) personeel en bij de behoefte van de maatschappij.

Financieren

De Minister financiert het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek door bekostiging van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor wordt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen via de bekostiging, en de inzet van andere instrumenten, zoals kwaliteitsafspraken, bestuurlijke afspraken, voorlichting en wet- en regelgeving.

Regisseren

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hoger onderwijs vult de Minister in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. De kwaliteit van de individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dit is belegd bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en op de recht- en doelmatigheid. Zij ziet ook toe op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, waaronder het accreditatiestelsel.

Kengetallen
Tabel 23 Kengetallen

Kengetal

 

2015/16

2016/17

2017/18

2018/19

1

Studenttevredenheid1

Hbo

75,6%

75,8%

72,9%

Wo

84,9%

85,2%

83,9%

   

2016

2017

2018

2019

2

Percentage 25-64 jarigen (mbo/ho) dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven lang leren)2

 

18,8%

19,1%

19,1%

19,5%

  

2016/17

2017/18

2018/19

2019/20

3

Uitval 1e jaar3

Hbo

15,0%

16,0%

15,5%

11,5%

Wo

6,0%

6,7%

7,0%

5,3%

4

Bachelor rendement (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar4

Hbo

67,7%

68,1%

69,0%

69,6%

Wo

81,1%

80,7%

81,2%

81,1%

X Noot
1

Bron: Nationale Studenten Enquête. Voor 2018/19 en 2019/20 zijn er geen nieuwe cijfers beschikbaar omdat de NSE niet door ging. Voor eerdere jaren is een correctie toegepast.

X Noot
2

De waarde over 2020 verschijnt eind tweede kwartaal 2021.

X Noot
3

Met ingang van dit jaar zijn de cijfers over uitval en bachelorrendement berekend op stelselniveau. Dit is anders dan eerdere jaren, toen de cijfers berekend werden op instellingsniveau. Dit zorgt voor een lagere uitval, omdat switchen van instelling niet meer wordt gezien als uitval. De cijfers van alle jaren zijn aangepast aan de nieuwe definitie.

X Noot
4

Met ingang van dit jaar zijn de cijfers over uitval en bachelorrendement berekend op stelselniveau. Dit is anders dan eerdere jaren, toen de cijfers berekend werden op instellingsniveau. Het bachelorrendement valt hoger uit, omdat nu ook een bachelor diploma behaald aan een andere instelling dan waar de student is ingestroomd meetelt. De cijfers van alle jaren zijn aangepast aan de nieuwe definitie.

Tabel 24 Studenten hoger onderwijs (aantallen x 1.000)

1

Ingeschreven studenten (inclusief groen onderwijs, aantallen x 1.000)1

2016/172

2017/182

2018/192

2019/202

2020/212

  

hbo voltijd associate degree

4,3

5,4

6,9

8,7

11,2

  

hbo voltijd bachelor

392,7

396,0

395,1

396,8

415,5

  

hbo voltijd master

3,5

4,1

4,8

5,4

6,0

  

hbo deeltijd associate degree

2,4

3,2

4,0

5,1

6,4

  

hbo deeltijd bachelor

34,7

35,8

36,7

38,9

41,6

  

hbo deeltijd master

8,4

7,7

7,8

7,9

7,8

  

Totaal hbo

446,0

452,2

455,3

462,8

488,5

        
  

wo voltijd bachelor

162,7

171,0

182,1

191,4

205,3

  

wo voltijd master

98,4

102,0

105,8

108,8

118,9

  

wo deeltijd bachelor

1,6

1,7

1,7

1,5

1,6

  

wo deeltijd master

3,3

3,2

3,2

3,0

3,2

  

Totaal wo

266,0

277,9

292,8

304,7

329,0

        

2

Gediplomeerden (inclusief groen onderwijs, aantallen x 1.000)1

2016

2017

2018

2019

2020

  

hbo voltijd associate degree

1,0

1,0

1,2

1,4

2,1

  

hbo voltijd bachelor

58,8

62,5

64,1

62,0

61,7

  

hbo voltijd master

1,3

1,3

1,5

1,9

2,0

  

hbo deeltijd associate degree

0,5

0,5

0,8

0,9

1,1

  

hbo deeltijd bachelor

6,5

5,8

6,0

5,9

5,8

  

hbo deeltijd master

2,5

2,4

2,2

2,0

2,1

  

Totaal hbo

70,6

73,5

75,8

74,1

74,8

        
  

wo voltijd bachelor

33,4

34,0

34,0

35,4

37,4

  

wo voltijd master

40,0

41,0

42,6

44,4

45,0

  

wo deeltijd bachelor

0,3

0,2

0,2

0,2

0,2

  

wo deeltijd master

1,1

1,1

1,1

1,1

1,0

  

Totaal wo

74,8

76,3

77,9

81,1

83,6

        

3

Onderwijsuitgaven per student (Bedragen x € 1.000)3

 

2017

2018

2019

2020

  

hbo

 

7,4

7,8

7,7

7,6

  

wo

 

7,2

7,5

7,7

7,7

4

Wettelijk collegegeld (hbo en wo voltijd, bedragen x € 1)

  

2019/20

  
    

2.083

  
X Noot
1

De aantallen ingeschreven studenten en gediplomeerden kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset. Daarnaast zijn de aantallen nu, idem aan 2018 en 2019, inclusief het groene onderwijs en daardoor niet vergelijkbaar met de aantallen uit de jaarverslagen tot en met 2017.

X Noot
2

Bron: DUO, 1cijferhobestand

X Noot
3

Onderwijsuitgaven per student zijn in constante prijzen 2020 (dat wil zeggen gecorrigeerd voor de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling).

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste beleidsconclusies zijn beschreven in de paragraaf beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 25 Budgettaire gevolgen beleid van artikel 6 (bedragen x € 1.000)
      

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

  

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Verplichtingen

2.867.843

3.213.191

3.461.463

3.552.945

3.773.125

3.476.868

296.257

waarvan garantieverplichtingen

70.434

53.643

22.410

10.580

‒ 2.703

0

‒ 2.703

waarvan overige verplichtingen

2.797.409

3.159.548

3.439.053

3.542.365

3.775.828

3.476.868

298.960

         

Uitgaven

2.833.160

2.925.976

3.262.539

3.399.821

3.511.341

3.416.799

94.542

         

Bekostiging

2.773.809

2.868.197

3.185.040

3.310.594

3.420.261

3.334.151

86.110

Hoofdbekostiging

2.584.417

2.713.021

3.185.040

3.190.628

3.275.350

3.193.490

81.860

 

Onderwijsdeel hbo

2.505.033

2.630.368

3.091.346

3.091.440

3.179.930

3.096.421

83.509

 

Deel ontwerp en ontwikkeling

70.915

72.439

80.191

83.670

87.836

85.259

2.577

 

Vouchers studievoorschot

     

0

 
 

Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen

8.346

10.171

13.503

15.518

7.584

11.810

‒ 4.226

 

Bekostiging experimenten open bestel

       
 

Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo

123

43

     

Prestatiebox

189.392

155.176

0

119.966

144.911

140.661

4.250

 

Studievoorschotmiddelen

   

119.966

144.911

140.661

4.250

 

Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering

189.392

155.176

     

Subsidies (regelingen)

5.569

5.001

2.077

1.013

1.062

977

85

Regeling stimulering Bèta/techniek

4289

3.143

    

0

Overig

1.280

1.858

2.077

1.013

1.062

977

85

Bijdrage aan agentschappen

17.540

14.089

12.969

13.177

14.722

13.766

956

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

17.540

14.089

12.969

13.177

14.722

13.766

956

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

36.242

38.689

62.453

75.037

75.296

67.905

7.391

NWO (Praktijkgericht onderzoek hbo)

29.477

29.329

48.963

60.813

60.515

53.265

7.250

NWO (Promotiebeurs voor leraren)

2.949

5.720

9.238

9.292

10.144

10.144

0

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)²

3.816

3.640

4.252

4.932

4.637

4.496

141

         

Ontvangsten

1.903

1.358

2.057

3.998

2.211

1.213

998

Tabel 26 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 7 (bedragen x € 1.000)
      

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

  

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Verplichtingen

4.391.850

4.663.507

5.038.007

5.422.362

5.730.555

5.297.994

432.561

waarvan garantieverplichtingen

0

‒ 22.983

‒ 22.983

‒ 22.983

‒ 17.983

0

‒ 17.983

waarvan overige verplichtingen

4.391.850

4.686.490

5.060.990

5.445.345

5.748.538

5.297.994

450.544

         

Uitgaven

4.328.205

4.443.628

4.860.007

5.132.352

5.418.229

5.202.998

215.231

         

Bekostiging

4.298.116

4.416.577

4.829.573

5.101.096

5.386.198

5.172.522

213.676

Hoofdbekostiging

4.153.232

4.300.299

4.829.573

5.028.684

5.297.827

5.086.608

211.219

 

Onderwijsdeel wo

1.731.117

1.831.298

2.196.748

2.281.781

2.397.433

2.329.960

67.473

 

Onderzoeksdeel wo

1.768.756

1.800.009

1.962.582

2.060.420

2.194.075

2.068.420

125.655

 

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek

653.359

668.992

670.243

686.483

706.319

688.228

18.091

 

Vouchers studievoorschot

     

0

 

Prestatiebox

144.884

116.278

0

72.412

88.371

85.914

2.457

 

Studievoorschotmiddelen

   

72.412

88.371

85.914

2.457

 

Profilering en zwaartepuntvorming

     

0

 
 

Onderwijskaliteit en studiesucces, en profilering

144.884

116.278

   

0

 

Subsidies (regelingen)

3.160

2.553

3.573

3.675

3.659

4.369

‒ 710

Open en online onderwijs

1.027

988

1.674

1.840

1.844

1.965

‒ 121

Overig

 

2.133

1.565

1.899

1.835

1.815

2.404

‒ 589

Opdrachten

2.716

1.851

2.404

2.536

3.105

2.029

1.076

Uitbesteding

2.716

1.851

2.404

2.536

3.105

2.029

1.076

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

24.213

22.647

24.457

25.045

25.267

24.078

1.189

Organisaties

24.213

22.647

24.457

25.045

25.267

24.078

1.189

         

Ontvangsten

2.253

1.364

172

9

15

16

‒ 1

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2020 ligt voor het hbo € 94,5 miljoen en voor het wo € 215,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verhoogde realisatie van de uitgaven wordt voornamelijk veroorzaakt door de bekostiging. De realisatie van de ontvangsten is bij het hbo € 1,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

De realisatie van de verplichtingen 2020 ligt voor het hbo € 296,3 miljoen en voor het wo € 432,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Dit betreft voornamelijk het effect van de loon- en prijsbijstelling tranche 2020 voor de jaren 2020 en 2021, de bijstelling van de raming van de studentenaantallen voor 2021 en aangegane of vervallen garantieverplichtingen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen voor hoger onderwijs.

Bekostiging

De bekostiging van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bestaat uit de hoofdbekostiging waarbij het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering in het kader van flexibel hoger onderwijs voor volwassenen afzonderlijk worden bekostigd. De bekostiging is voor het hbo met € 86,1 miljoen en voor het wo met € 213,7 miljoen verhoogd.

Dit betreft:

  • de verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2020 (hbo € 100,7 miljoen en wo € 146,9 miljoen);

  • de overheveling (wo € 66,8 miljoen) naar universiteiten van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)onderzoekmiddelen uit enerzijds de Stimulering Europees Onderzoek (SEO)regeling en uit anderzijds de sectorplannen bèta en techniek/natuur- en scheikunde/Social Sciences Humanities, dit in vervolg op het advies van de commissie van Rijn;

  • de generaal beschikbaar gestelde intensiveringsmiddelen ten behoeve van de flexibilisering van en maatwerk op de lerarenopleidingen (hbo € 2,1 miljoen en wo € 0,9 miljoen);

  • een verlaging (hbo € 9,8 miljoen) op de bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen in verband met het feit dat het experiment vraagfinanciering niet verlengt is en er minder vouchers werden toegekend dan geraamd;

  • diverse kleinere mutaties (hbo ‒ € 6,9 miljoen en wo ‒ € 0,9 miljoen) voor onder andere lerarenbeleid, uitbesteding van opdrachten en overige beleidsgerichte activiteiten.

Hoofdbekostiging

Universiteiten (wo) en hogescholen (hbo) ontvangen bekostiging voor onderwijs, onderzoek (wo) en ontwerp & ontwikkeling (hbo). De rijksbijdrage wordt jaarlijks aan de universiteiten en hogescholen toegekend als een lumpsum. De rijksbijdrage is gebaseerd op de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage wordt berekend.

Onderwijsdeel (hbo en wo)

Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege onderwijs. De rijksbijdrage is gebaseerd op de nominale studieduur van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van één bachelor- en één masteropleiding. Het onderwijsdeel bestaat uit:

  • a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal ingeschreven bekostigde studenten en graden (diploma’s), er zijn drie bekostigingsniveaus (laag, hoog en top);

  • b. een onderwijsopslag in bedragen: bedragen op basis van afspraken voor kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen;

  • c. een onderwijsopslag in percentages.

Deel ontwerp en ontwikkeling (hbo) en onderzoeksdeel (wo)

Hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege ontwerp en ontwikkeling (praktijkgericht onderzoek). Universiteiten ontvangen een rijksbijdrage vanwege het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksdeel wo is gebaseerd op:

  • a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal bekostigde graden;

  • b. een deel promoties: gebaseerd op het aantal promoties leidend tot een proefschrift en het aantal ontwerperscertificaten;

  • c. een voorziening onderzoek in bedragen: bedragen op basis van afspraken over onder andere sectorplannen en zwaartekracht;

  • d. een voorziening onderzoek in percentages.

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek (wo)

De bekostiging van het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen loopt via de universiteiten. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen. De rijksbijdrage bestaat uit een deel dat is gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten en graden, een procentueel deel en een bedrag vanwege rente en afschrijving (voor huisvesting).

Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (hbo)

Dit deel bestaat uit het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering. Het doel is om kennis op te doen over de effecten van meer maatwerk en vraaggerichtheid van het aanbod op de deelname en diplomering van volwassenen in het deeltijd- en duaal onderwijs.

In het experiment vraagfinanciering maken studenten aanspraak op vouchers die zijn in te zetten bij bekostigde of niet bekostigde deelnemende opleidingen en hebben bekostigde instellingen meer mogelijkheden voor flexibiliteit en vraaggerichtheid. Het experiment is in 2016 gestart in de sector Techniek & ICT en vanaf september 2017 ook in een aantal opleidingen in de sector Zorg & Welzijn. Ook in 2018 is er nog een aantal nieuwe opleidingen toegetreden tot het experiment vraagfinanciering. Naar aanleiding van de tussenevaluatie is in april 2019 besloten de instroom in het experiment niet te verlengen. Studenten die tot eind augustus 2019 zijn ingestroomd bij opleidingen die deelnemen aan het experiment vraagfinanciering kunnen tot het eind van het experiment (2024) aanspraak blijven maken op vouchers. De evaluatie van het experiment vraagfinanciering vindt plaats in 2021. De realisatie op het experiment in 2020 is € 9,8 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Voor een bedrag van € 5,2 miljoen is dit toe te schrijven aan het niet verlengen van het experiment, de hiervoor binnen het onderwijsdeel van de bekostiging gereserveerde middelen vallen hierdoor vrij. De resterende € 4,6 miljoen wordt veroorzaakt doordat het aantal aangevraagde vouchers in 2020 op het experiment lager uitkwam dan de raming.

Doel van de pilots flexibilisering is te onderzoeken of verruiming van bestaande kaders bijdraagt aan de totstandkoming van een onderwijsaanbod dat flexibeler is en beter aansluit op de kenmerken en behoeften van volwassenen, met behoud van de kwaliteit van het onderwijs, en leidt tot meer deelnemers en gediplomeerden. De pilots zijn eveneens in 2016 van start gegaan en in 2017 en 2018 uitgebreid met meer opleidingen. Er nemen nu ruim 400 opleidingen van 21 hogescholen (publiek en privaat) deel aan de pilots flexibilisering. In de strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek ‘Houdbaar voor de toekomst’ (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 797, bijlage 913905) is, naar aanleiding van de tussenevaluatie van de experimenten, aangekondigd dat de ruimte voor flexibele inrichting van opleidingen op basis van leeruitkomsten, zoals die in de pilots geldt, structureel wordt verankerd in de WHW. Mits het oordeel van de Nederlands- Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) over de kwaliteit en het niveau van de opleidingen in de pilots positief is. Met het oog op die structurele verankering in de WHW is de eindevaluatie van de pilots flexibilisering naar voren gehaald, deze zal nu begin 2021 worden afgerond.

Prestatiebox

Studievoorschotmiddelen (hbo en wo)

In het akkoord over het studievoorschot is afgesproken dat de middelen die beschikbaar komen door de invoering van het studievoorschot gekoppeld worden aan kwaliteitsafspraken. Sinds het voorjaar 2019 zijn alle instellingen van start gegaan om samen met de medezeggenschap te komen tot een plan voor de kwaliteitsafspraken. Begin november 2019 is een stand van zaken kwaliteitsafspraken (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 792) naar de Tweede Kamer gezonden.

De plannen van de instellingen beslaan de periode van 2019 tot en met 2024 en worden beoordeeld door de NVAO. Aan de hand van het advies van de NVAO wordt door de Minister besloten of het plan van een instelling voldoende is en of de instelling haar studievoorschotmiddelen krijgt toegekend voor de periode 2021 tot en met 2024. Als dat niet het geval is, volgt een herkansing. De instelling heeft dan tot een jaar na het besluit de tijd om een nieuw plan in te dienen. De toekenning van de middelen was in eerste instantie voorzien vanaf 2021, omdat de NVAO de plannen zou beoordelen in 2019 en 2020. De beoordeling en besluitvorming levert vanwege de COVID-19- maatregelen echter vertraging op. Om er voor te zorgen dat instellingen niet in financiële onzekerheid zitten en de instellingen kunnen blijven investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs is besloten de kwaliteitsbekostiging ook voor 2021 toe te kennen met de reguliere rijksbijdrage, net als is gebeurd voor 2019 en 2020. Instellingen die in de eerste ronde geen positief besluit hebben ontvangen, dienen alsnog een nieuwe aanvraag in en de NVAO zal de Minister adviseren over die aanvraag. Daarbij gelden dezelfde criteria als in de eerste ronde. Om de kwaliteitsbekostiging vanaf 2022 in plaats van in 2021 in te laten gaan, is het Besluit kwaliteitsbekostiging hoger onderwijs aangepast.

Subsidies

Open en online hoger onderwijs (hbo en wo)

De subsidieregeling open en online is bedoeld om instellingen passend bij hun profiel, te laten experimenteren met verschillende vormen van open en online onderwijs. Dit heeft twee doelen: het versterken van open en online onderwijs, en het stimuleren van delen, hergebruiken en (door)ontwikkelen van open leermateriaal in vakcommunity’s. Aan beide doelstellingen wordt veel aandacht besteed.

Onder begeleiding van SURF zijn in 2020 15 projecten gestart; 10 voor de pijler online onderwijs en 5 voor de pijler open leermaterialen. Deze 15 projecten dragen bij aan de onderwijskwaliteit, de toegankelijkheid van onderwijsmateriaal en de toegankelijkheid van Nederlandse onderwijsinstellingen. De projecten kennen een looptijd van maximaal 24 maanden. De resultaten van de projecten van de instellingen dienen ook als belangrijke input voor de Kennisagenda van SURF.

Overig (hbo en wo)

Hieronder vallen, afzonderlijk voor de sectoren hbo en wo, overige subsidietoekenningen die gelijk dan wel kleiner zijn dan € 1 miljoen.

Opdrachten

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en communicatie rondom het studievoorschot. De realisatie ligt € 1,1 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt doordat er meer opdrachten zijn verstrekt dan oorspronkelijk begroot, de belangrijkste in dit verband is het onderzoek naar de toereikendheid en doelmatigheid van het macrobudget en de kosten(toerekening) voor het mbo, ho en onderzoek.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor de begrotingsartikelen 6 en 7.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s 

NWO

Het praktijkgericht onderzoek van hogescholen ontstaat vanuit een vraag of probleem uit de praktijk. Resultaten zijn kennis, inzichten, producten en diensten die bijdragen aan innovatie van de beroepspraktijk en het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Ook versterkt het onderzoek de kwaliteit van het hoger beroepsonderwijs. Het Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA bevordert de kwaliteit en de impact van het praktijkgericht onderzoek van hogescholen en de verdere uitbouw en vernieuwing ervan. Dit doet het regieorgaan door onderzoek te financieren en de samenwerking tussen hogescholen, het bedrijfsleven en publieke instellingen te stimuleren. In 2020 honoreerde Regieorgaan SIA 414 projecten en trajecten (van 597 ontvankelijke indieningen) in 19 verschillende regelingen. In 2020 zijn 470 projecten gestart. Eind 2020 waren er 771 projecten in uitvoering.

Het budget voor voor het praktijkgericht onderwijs is met € 7,3 miljoen verhoogd in verband met:

  • een toevoeging (€ 4,1 miljoen) vanuit het Ministerie van LNV voor het programma Voedsel en Groen aan grote maatschappelijke opgaven op het vlak van voedsel, kringlooplandbouw en klimaatopgaven. Een en ander als thematische samenwerking tussen het Ministerie van LNV, NWO en de groene hogescholen;

  • een toevoeging (€ 2,2 miljoen) vanuit het Ministerie van EZK om het programma GoChem breder toegankelijk te maken voor alle MKB-bedrijven in de industrie voor projecten die bijdragen aan de klimaatopgave voor de industrie;

  • een toevoeging (€ 0,5 miljoen) vanuit het Ministerie van VWS om samen met het Regieorgaan SIA (onderdeel NWO) een onderzoeksprogramma op te zetten naar interventies in de buitenruimte;

  • een toevoeging (€ 0,5 miljoen) vanuit het Ministerie van IenW voor het onderzoek van Afval Naar Grondstof 2020 (PRO-VANG 5), waarin de samenwerking tussen MKB-bedrijven en hogescholen centraal staat om het onderzoek praktijkgericht te maken, om de circulaire economie op hbo-opleidingen te laten aansluiten en om het ondernemerschap te stimuleren.

Promotiebeurs voor Leraren

Leraren in het po, vo, mbo, so en hbo worden in staat gesteld om promotieonderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. In 2020 is via NWO aan 48 leraren een nieuwe beurs voor een periode van vijf jaar verstrekt.

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

De NVAO is als onafhankelijke, binationale accreditatieorganisatie opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid en geeft een deskundig en objectief oordeel over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Dit betreft de bijdrage die de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de NVAO vergoedt voor de uitvoering van haar taken.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 

Het betreft hier de (structurele) bekostiging van organisaties die beleidsmatig prioritaire taken uitvoeren, ofwel activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten, ofwel taken uitvoeren die voortkomen uit verdragsrechtelijke verplichtingen.

Ontvangsten

De verhoging van de ontvangsten van € 1,0 miljoen betreffen met name terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers, bijvoorbeeld als gevolg van een getroffen afbetalingsregeling of door correcties en eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende bekostiging en subsidies.

4.5 Beleidsartikel 8 Internationaal beleid

A. Algemene doelstelling

Bevorderen van internationale samenwerking en uitwisseling ter ondersteuning en versterking van de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap en ter verdere ontwikkeling van internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Stimuleren

Bij het uitvoeren van de algemene doelstelling ligt de nadruk op het zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van instellingen en burgers om zich op een internationale omgeving te oriënteren. Daartoe zorgt de Minister vanuit haar stelselverantwoordelijkheid voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door afspraken te maken over wederzijdse beroepserkenning, kwaliteitszorg en grensverkeer en door de uitwisseling van best practices. De Minister opereert hierbij binnen multilaterale kaders als de Europese Unie, OESO en de Unesco en andere – vaak daarbij aangesloten – organisaties, alsmede via bilaterale contacten, verdragen, Memorandums of Understanding, etcetera. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van stimuleringsmaatregelen in de vorm van fondsen en beurzen en worden faciliterende en uitvoerende instanties gefinancierd, zoals Stichting Nuffic, Neth-ER en het Duitsland Instituut Amsterdam. De bevordering van internationale samenwerking is ondersteunend aan de beleidsdoelstellingen van het Ministerie van OCW. De voorgenomen activiteiten zijn dan ook voor een belangrijk deel opgenomen in de betreffende beleidsartikelen.

Indicatoren/kengetallen

Internationale, ondersteunende maatregelen laten zich moeilijk vangen in «harde» cijfers en beleidsconclusies. In gevallen waar dit wel mogelijk is, bijvoorbeeld bij de bevordering van in- en uitgaande studiemobiliteit of bij de bevordering van culturele activiteiten in het buitenland, zijn relevante cijfers te volgen op OCW in Cijfers. Deze website biedt ook informatie over de indicatoren over onder andere het programma Erasmus+ en de prestaties van de beroepsbevolking worden internationaal vergeleken in het kader van het «Programme for International Assessment of Adult Competencies» (PIAAC).

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste conclusies op het terrein van internationaal beleid worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen beleid
Tabel 27 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 8 (bedragen x € 1.000)
      

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

HGIS realisatie

  

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

2020

Verplichtingen

 

11.001

13.080

13.236

12.426

21.359

12.810

8.549

691

          

Uitgaven

 

12.281

11.625

12.496

12.678

12.810

12.830

‒ 20

817

          

Subsidies (regelingen)

1.595

856

820

179

207

241

‒ 34

126

Duitsland Instituut Amsterdam (DIA)

632

       

Netherlands house for Education and Research (Neth-ER)

600

600

600

     

Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur

211

186

155

114

134

116

18

126

Overige incidentele subsidies

152

70

65

65

74

125

‒ 51

 

Internationalisering Onderwijs

     

‒ 1

 

‒ 1

 

Opdrachten

1.002

56

0

105

123

207

‒ 84

0

Opdrachten

     

7

 

7

 

Beleidsonderzoek en benchmarking

61

30

 

71

45

100

‒ 55

 

Incidentele Internationale activiteiten

3

23

 

34

71

107

‒ 36

 

EU-Voorzitterschap

938

3

      

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

9.234

10.287

11.250

11.883

11.974

11.861

113

185

OCW-vertegenwoordiging in het buitenland

135

135

      

Duitsland Instituut Amsterdam (DIA)

 

628

859

803

803

803

0

 

Stichting Nuffic

3.566

3.838

3.875

3.858

3.901

3.826

75

 

Nederlandse Taalunie

2.806

2.821

2.727

2.762

2.850

2.861

‒ 11

 

Europa College Brugge

30

30

30

30

30

30

0

 

Unesco

   

130

 

20

‒ 20

 

OESO CERI

71

74

77

81

83

82

1

 

Fulbright Center

368

368

468

368

368

368

0

 

DCCIC

90

       

Stichting Ons Erfdeel

185

185

185

185

185

185

 

185

Nationaal Agentschap Erasmus + Onderwijs & Training

1.963

2.208

2.989

3.066

3.154

3.066

88

 

EU-programma's en activiteiten

20

 

40

  

20

‒ 20

 

Netherlands house for Education and Research (Neth-ER)

   

600

600

600

0

 

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

450

426

426

511

506

521

‒ 15

506

Vlaams-Nederlands huis DeBuren (Hoofdstuk V BuZa)

450

426

426

511

506

521

‒ 15

506

          

Ontvangsten

1

24

113

121

10

99

‒ 89

 
E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de verplichtingen is € 8,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verklaring ligt in een heroverweging van de subsidierelatie met Nuffic en een daaruit voortgekomen driejarige verplichting van in totaal € 10,9 miljoen voor een aanbesteding op het gebied van internationalisering. Daarnaast is er € 2,2 miljoen minder verplicht dan oorspronkelijk begroot voor Nuffic. Dit is te verklaren doordat bij een herziening van de subsidierelatie met Nuffic een deel van de activiteiten zijn aanbesteed (€ 1,9 miljoen) en de uitvoering van de regeling Internationalisering Funderend Onderwijs (IFO) overgedragen is naar de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUSI). Deze overdracht betekende een verschuiving van het verplichtingsritme (€ 0,3 miljoen). De realisatie van de uitgaven 2020 ligt € 0,02 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,09 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.

Opdrachten

Er is een driejarige verplichting vastgelegd van € 10,9 miljoen voor een aanbesteding met als doel internationalisering te bevorderen.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Duitsland Instituut Amsterdam

Het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) genereert en verspreidt kennis in Nederland over de ontwikkelingen in Duitsland op het raakvlak van onderwijs, wetenschap en maatschappij. Het instituut doet dat onder meer met behulp van wetenschappelijk onderzoek, onderwijsprojecten en voorlichtingsactiviteiten (cofinanciering met Universiteit van Amsterdam en Deutsche Akademische Austausch Dienst (DAAD)). Daarnaast stimuleert het DIA het onderwijs in de Duitse taal in Nederland.

Nuffic

De Stichting Nuffic is het expertise- en dienstencentrum voor internationalisering in het Nederlandse onderwijs; van primair en voortgezet onderwijs tot beroepsgericht en hoger onderwijs en onderzoek. Er heeft een heroverweging plaatsgevonden van de subsidie aan Nuffic. In 2020 is er een wetstraject gestart om een aantal taken wettelijk te verankeren. Daarnaast zijn er taken Europees aanbesteed en zijn er taken afgebouwd.

Nederlandse Taalunie

De Nederlandse Taalunie ondersteunt de betrokken overheden in hun taalbeleid voor het Nederlands en maakt samenwerking, afstemming en uitwisseling mogelijk. Ook verzamelt, ontwikkelt en ontsluit de Nederlandse Taalunie kennis en informatie over het Nederlands met het oog op advies en dienstverlening aan sectoren, doelgroepen en individuele taalgebruiker.

Fulbright Center

Het Fulbright Center verzorgt mobiliteitsprogramma’s voor het hoger onderwijs via beurzen voor uitwisseling met de Verenigde Staten (met bijdragen van de Amerikaanse regering).

Stichting Ons Erfdeel

De Vlaams-Nederlandse vereniging Ons Erfdeel wil context brengen bij kunst, taal, geschiedenis, literatuur en maatschappelijke ontwikkelingen uit de Lage Landen. Dit realiseert Ons Erfdeel door het uitbrengen van artikelen en boeken, het publiceren van het Franstalige tijdschrift Septentrion en het digitaal publiceren van artikelen op hun Nederlandstalige, Franstalige en Engelstalige websites.

Nationaal Agentschap Erasmus+

Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is samen met het Nationaal Agentschap Erasmus+ Jeugd belast met het beheer en de uitvoering in Nederland van het EU programma Erasmus+. In 2020 is een wetstraject gestart waarmee de nationale uitvoering van de nieuwe Erasmus+ verordening wettelijk wordt vastgelegd, waaronder het aanwijzen van de Nationale Agentschappen. Nuffic wordt aangewezen als Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training voor het nieuwe Erasmus+ programma.

Neth-ER

De vereniging Neth-ER is opgericht in 2006 door acht Nederlandse veldorganisaties werkzaam op de gebieden onderzoek, onderwijs en innovatie. De leden van Neth-ER bestaan op dit moment uit: MBO-raad, Nuffic, KNAW, NFU, TNO, VSNU, Vereniging Hogescholen, NWO, ISO, JOB en LSVB. Het gezamenlijke doel van de vereniging is om de Nederlandse participatie aan de Europese programma’s te vergroten door de leden onder andere te voorzien van informatie over het Europees beleidsproces en het versterken van het netwerk van de leden. Neth-ER ontvangt een subsidie van het Ministerie van OCW voor het informeren van het brede Nederlandse kennisveld over Europese beleidsontwikkelingen op het terrein van onderwijs en onderzoek.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Vlaams-Nederlands Huis De Buren

Het Vlaams-Nederlands Huis De Buren is in 2004 opgericht door de Nederlandse en Vlaamse regering als een culturele organisatie en als ruimte voor debat en reflectie (subsidiëring vindt plaats via begrotingshoofdstuk V (Buitenlandse Zaken)).

Tabel 28 Homogene Groep Internationale Samenwerking (bedragen x € 1.000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)

3.155

2.858

2.873

2.873

2.873

2.873

 

Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)

52.588

49.001

51.437

52.770

54.299

52.770

1.529

Internationaal beleid (artikel 8)

886

932

766

825

817

822

‒ 5

Cultuur (artikel 14)

5.739

4.640

4.617

4.617

4.617

4.617

 

Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)

454

454

454

454

454

454

 

Apparaatskosten (artikel 95)

  

139

144

148

269

‒ 121

Totaal

62.822

57.885

60.286

61.683

63.208

61.805

1.403

Toelichting

De Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is sinds 1997 een budgettaire constructie binnen de rijksbegroting. In de HGIS worden de uitgaven van de verschillende ministeries op het gebied van het buitenlandbeleid gebundeld, waarmee de onderlinge samenhang geïllustreerd wordt. Dit bevordert de samenwerking en de afstemming tussen de betrokken ministeries. Bovenstaande tabel geeft een onderverdeling weer van de HGIS-middelen van het Ministerie van OCW per artikel.

4.6 Beleidsartikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

A. Algemene doelstelling

De kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij de behoefte van de maatschappij. De leraar en de schoolleider zijn daarbij cruciaal.

Financieren

De Minister draagt bij aan het lerarenbeleid op scholen door het (mee)financieren van (mogelijkheden tot) professionalisering. Dit gebeurt via aanvullende bekostiging en subsidies.

Stimuleren

De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van directe stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit en professionaliteit van docenten en het bijdragen aan een aantrekkelijk beroep. Dit door middel van versterking van de leraar (Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 345), naar een aantrekkelijke onderwijsarbeidsmarkt (Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 369), de aanpak van het lerarentekort (Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 381 en Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 382) en het op basis daarvan met belanghebbenden afgesloten convenant.

Regisseren

De Minister draagt verantwoordelijkheid voor het borgen van de onderwijskwaliteit van scholen. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken wordt een bijdrage geleverd aan het zorgen voor voldoende docenten van voldoende kwaliteit. Dit gebeurt door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur, door een dialoog te voeren met en toezicht te houden op belanghebbenden, en zo nodig actief regie te voeren.

Kengetallen

De indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in het beleidsverslag en in OCW in Cijfers.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste beleidsconclusies worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten. Aanvullend hierop kan het volgende opgemerkt worden rondom het lerarenbeleid.

Nieuw bevoegdhedenstelsel

Als vervolg op het advies Ruim baan voor leraren van de Onderwijsraad is de commissie Onderwijsbevoegdheden gevraagd het kabinet te adviseren over wat leraren moeten kennen en kunnen om bevoegd te zijn en hoe zij deze bevoegdheid kunnen halen. Dit advies moet bijdragen aan het vergroten van het carrièreperspectief voor leraren en waar mogelijk de complexiteit in het huidige stelsel, met honderden routes tot het leraarschap, verkleinen.

Daarbij staat de kwaliteit van onderwijs voorop. Tegelijkertijd moet het aantrekkelijker worden om te (blijven) werken in het onderwijs en moeten leraren goed kunnen inspelen op de behoefte van alle leerlingen. In 2021 wordt het advies van de commissie Onderwijsbevoegdheden verwacht.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 29 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 9 (bedragen x € 1.000)
      

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

  

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Verplichtingen

188.280

152.191

138.490

178.784

173.761

158.120

15.641

         

Uitgaven

208.594

162.367

140.384

172.073

155.273

168.518

‒ 13.245

         

Bekostiging

24.612

27.820

26.720

29.242

38.305

37.619

686

Aanvullende bekostiging

24.612

27.820

26.720

29.242

38.305

37.619

686

 

Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen

24.612

27.820

26.720

29.242

38.305

37.619

686

Subsidies (regelingen)

167.251

125.339

109.289

136.960

111.566

124.328

‒ 12.762

Lerarenbeurs/zij-instroom

115.534

109.945

103.380

    

Lerarenbeurs

   

77.559

50.094

49.560

534

Zij-instroom

   

42.540

40.901

50.096

‒ 9.195

Impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo

16.774

2.625

687

    

Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

17.418

63

     

Wet Beroep leraar en Lerarenregister

   

738

1.499

2.945

‒ 1.446

Verankering academische opleidingsschool

1.120

      

Onderwijscoöperatie

3.015

2.945

822

    

Promotiebeurs voor leraren

6.502

3.251

     

Projecten professionalisering

1.092

3.899

1.665

    

Projecten regionale arbeidsmarktproblematiek

654

      

Regionale aanpak lerarentekort

    

17.779

19.000

‒ 1.221

Overige projecten

5.142

2.611

2.735

16.123

1.293

2.727

‒ 1.434

Opdrachten

10.908

3.654

1.623

2.289

2.901

3.635

‒ 734

Onderzoek, ramingen en communicatie

3.837

2.685

1.497

2.289

2.901

3.635

‒ 734

Leraren- en schoolleidersregister

7.071

969

126

    

Bijdrage aan agentschappen

5.823

5.554

2.752

3.582

2.501

2.936

‒ 435

Dienst Uitvoering Onderwijs

5.823

5.554

2.752

3.582

2.501

2.936

‒ 435

         

Ontvangsten

12.319

11.319

9.812

8.307

6.409

9.000

‒ 2.591

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2020 is € 13,2 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk door minder verstrekte subsidies. De realisatie van de ontvangsten is € 2,6 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit is voornamelijk het gevolg van het verlaagde beschikbare budget voor de lerarenbeurs. Een groot deel van de ontvangsten binnen artikel 9 is afkomstig van leraren die een lerarenbeurs hebben aangevraagd maar toch niet beginnen of stoppen met hun studie. De verplichtingen zijn € 15,6 miljoen hoger dan in de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk door een ophoging van het verplichtingenbudget op de aanpak lerarentekort met € 15 miljoen, zoals gemeld in de Kamerbrief over beleidsmatige mutaties na Najaarsnota 2020 (Kamerstukken II 2020/21, 35570 VIII, nr.148). In 2020 is er voor twee jaar een verplichting aangegaan.

Subsidies

De realisatie op de subsidies is € 12,8 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Zoals toegelicht bij de tweede suppletoire begroting komt dit onder andere doordat het aantal aanvragen voor de regeling zij-instroom dit jaar lager is dan verwacht. Daarnaast was € 5 miljoen toegevoegd aan het budget voor de zij-instroom vanuit de beschikbaar gestelde middelen voor het lerarentekort bij Voorjaarsnota, wat gezien het aantal aanvragen dit jaar niet nodig was. Beoogd is om dit via de eindejaarsmarge toe te voegen aan de begroting 2021 en in 2021 in te zetten voor het lerarentekort. Verder is er een meevaller op de MBO-instructeursbeurs en op de regeling korte scholingstrajecten ontstaan doordat er minder aanvragen waren dan verwacht. In de tabel budgettaire gevolgen van beleid vallen deze regelingen beide onder de regeling zij-instroom.

Eind november werd duidelijk hoeveel aanvragen er precies toegekend zijn voor de regeling zij-instroom. De meevaller is hiermee toegenomen met € 1,5 miljoen ten opzichte van de tweede suppletoire begroting.

4.7 Beleidsartikel 11 Studiefinanciering

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd; er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering van de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren/kengetallen over studiefinanciering wordt verwezen naar de website www.onderwijsincijfers.nl

C. Beleidsconclusies

In 2020 hebben geen grote beleidswijzigingen plaatsgevonden met betrekking tot de studiefinanciering, met uitzondering van de maatregelen die genomen zijn in verband met de coronapandemie. Zo hebben studenten die in de zomermaanden juni, juli, augustus of september 2020 geen recht meer hadden op een basisbeurs (mbo) of aanvullende beurs (mbo en ho), een tegemoetkoming ontvangen van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Daarnaast is de maximale termijn van het studentenreisproduct met 3 maanden verlengd voor ho-studenten die hierop recht hadden in maart 2020 en is een aantal coulance maatregelen opgesteld, om bijvoorbeeld studenten en oud-studenten met studieschulden en acute financiële problemen tegemoet te komen.

Daarnaast is in 2020 de beleidsdoorlichting van artikel 11 Studiefinanciering gepubliceerd, die tevens diende als eerste evaluatie van het sociaal leenstelsel. Hieruit komt naar voren dat het studiefinancieringsstelsel ervoor zorgt dat de beroepsopleidende leerweg van het mbo (mbo bol) en het ho financieel toegankelijk zijn voor studenten. Ook is geconcludeerd dat de doorstroom naar het ho en de keuzes die studenten maken nauwelijks zijn beïnvloed door de invoering van het leenstelsel. Aandachtspunten die naar voren kwamen in de beleidsdoorlichting zijn de doorstroom van mbo naar hbo, de relatief grote ouderbijdrage van studenten uit middeninkomens en het leengedrag van studenten in combinatie met de hoogte van de studieschuld.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 30 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 11 (bedragen x € 1.000)
      

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

  

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Verplichtingen

 

5.828.062

4.563.829

6.200.225

5.317.390

5.171.220

5.221.098

‒ 49.878

         

Uitgaven

 

5.828.062

4.563.829

6.200.225

5.317.390

5.171.220

5.221.098

‒ 49.878

         

Inkomensoverdracht

 

3.202.292

1.964.912

3.595.627

2.651.162

2.328.241

2.137.924

190.317

Basisbeurs gift ( R)

1.075.460

1.108.885

1.210.960

1.099.286

865.335

840.285

25.050

Aanvullende beurs gift ( R)

585.282

608.481

672.109

665.431

692.622

674.557

18.065

Reisvoorziening gift ( R)

1.420.507

‒ 41.301

1.631.598

790.046

666.540

542.961

123.579

Caribisch Nederland gift (R)

3.320

3.491

3.210

3.340

2.852

3.210

‒ 358

Overige uitgaven ( R)

117.723

285.356

77.750

93.059

100.892

76.911

23.981

Leningen

2.500.515

2.466.346

2.488.675

2.543.858

2.717.821

2.965.119

‒ 247.298

Basisbeurs prestatiebeurs (NR)

‒ 61.338

‒ 367.482

‒ 707.732

‒ 760.632

‒ 622.580

‒ 608.035

‒ 14.545

Aanvullende beurs prestatiebeurs (NR)

172.479

168.752

136.424

144.946

122.378

115.192

7.186

Reisvoorziening (NR)

  

114.498

175.475

161.344

98.339

63.005

Rentedragende lening (NR)

2.238.174

2.608.440

2.459.989

2.587.047

2.645.105

2.924.417

‒ 279.312

Collegegeldkrediet (NR)

262.036

322.007

352.355

332.520

303.414

353.529

‒ 50.115

Levenlanglerenkrediet (NR)

0

3.881

20.191

27.108

29.551

45.000

‒ 15.449

Overige uitgaven (NR)

‒ 110.836

‒ 269.252

112.950

37.395

78.609

36.677

41.932

Bijdrage aan agentschappen

125.255

132.571

115.923

122.370

125.158

118.055

7.103

Dienst Uitvoering Onderwijs ( R)

125.255

132.571

115.923

122.370

125.158

118.055

7.103

         

Ontvangsten

 

795.034

826.628

846.307

914.341

1.051.508

936.149

115.359

Ontvangsten ( R)

211.071

200.665

152.773

119.190

97.386

139.535

‒ 42.149

Ontvangen rente ( R)

126.288

105.783

93.903

76.887

63.342

89.518

‒ 26.176

Overige ontvangsten ( R)

84.783

94.882

58.870

42.303

33.824

50.017

‒ 16.193

Ontvangsten Caribisch Nederland (R)

    

220

0

220

Ontvangsten (NR)

583.963

625.963

693.534

795.151

954.122

796.614

157.508

Terugontvangen hoofdsom (NR)

583.963

625.963

693.534

795.151

954.122

796.614

157.508

Tabel 31 Indeling Budgettaire gevolgen van beleid naar relevant en niet-relevant (bedragen x €1.000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Relevante uitgaven:

3.327.547

2.097.483

3.711.550

2.773.532

2.453.399

2.255.979

197.420

Niet-relevante uitgaven:

2.500.515

2.466.346

2.488.675

2.543.858

2.717.821

2.965.119

‒ 247.298

Relevante ontvangsten:

211.071

200.665

152.773

119.190

97.386

139.535

‒ 42.149

Niet-relevante ontvangsten:

583.963

625.963

693.534

795.151

954.122

796.614

157.508

In tabel 30 Budgettaire gevolgen van beleid is vanaf de begroting van 2020 gekozen voor een verhelderende indeling tussen de instrumenten inkomensoverdracht en leningen. In totaal zijn er vier wijzigingen ten opzichte van de eerdere begrotingen. Ten eerste zijn de niet-relevante posten die onder het instrument inkomensoverdracht stonden overgeheveld naar het instrument leningen. Het betreft hier de posten Basisbeurs prestatiebeurs (NR), Aanvullende beurs prestatiebeurs (NR), Reisvoorziening prestatiebeurs (NR) en Overige uitgaven niet-relevant (NR). De prestatiebeurzen worden in eerste instantie als lening toegekend aan de student en worden omgezet in een gift bij het behalen van een diploma binnen tien jaar. Het boeken van de niet-relevante posten onder het instrument leningen sluit beter aan op de wijze waarop de prestatiebeurzen aan de studenten worden toegekend. De onderliggende tabellen die een verdere uitsplitsing geven op deze posten worden voortaan ook toegelicht onder het kopje Leningen.

Ten tweede worden alle relevante uitgaven aan de reisvoorziening gift nu onder hetzelfde budget geboekt. Voorheen waren deze uitgaven apart uitgesplitst naar Reisvoorziening gift (R), Bijdrage studerenden aan OV-contract (R) en Kosten contract OV-bedrijven. De reisvoorziening wordt nu op vergelijkbare manier weergegeven als de basisbeurs en de aanvullende beurs. De uitsplitsing naar deze drie posten is in de onderliggende tabellen weergegeven.

In de derde plaats is de post Rentedragende lening (NR) verder uitgesplitst naar de posten Rentedragende lening (NR) en Leven lang leren krediet (NR). Voorheen werden de uitgaven aan het Leven lang leren krediet volledig onder de post Rentedragende lening (NR) geboekt, nu wordt dit bedrag ook apart weergegeven.

Tot slot zijn de Relevante ontvangsten hoofdsom (R) nu geheel zichtbaar onder de post overige ontvangsten (R). Deze ontvangsten waren voorheen zichtbaar onder de post Ontvangen rente en relevante hoofdsom (R). De rente-inkomsten hebben nu een aparte post Ontvangen rente (R), waardoor nu beter zichtbaar wordt wat de ontvangen rente is. De post die voorheen Kortlopende vorderingen (R) werd genoemd, valt nu onder de post Overige ontvangsten (R) samen met de Relevante ontvangsten hoofdsom (R) en de post Ontvangsten Caribisch Nederland (R).

Tabel 32 Was-wordt-tabel budgettaire gevolgen van beleid

Was

Wordt

Reisvoorziening gift (R), Bijdrage studerenden aan OV-contract (R), Kosten contract OV-Bedrijven

Reisvoorziening gift (R)

Rentedragende lening (NR) inclusief leven lang leren krediet (NR)

Rentedragende lening (NR) exclusief leven lang leren krediet (NR), Leven lang leren krediet (NR)

Ontvangen rente en relevante hoofdsom (R) inclusief relevante ontvangsten hoofdsom (R)

Ontvangen Rente (R) exclusief relevante ontvangsten hoofdsom

Kortlopende vorderingen (R) exclusief relevante ontvangsten hoofdsom (R)

Overige ontvangsten (R) inclusief ontvangsten van kortlopende vorderingen en inclusief relevante ontvangsten hoofdsom (R)

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenplafond. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door de studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en een uitgekeerde prestatiebeurs die is omgezet in een gift (na het behalen van diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenplafond, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

De realisatie van de uitgaven lag in 2020 € 49,9 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De relevante uitgaven vielen € 197,4 miljoen hoger uit dan begroot. De niet-relevante uitgaven waren € 247,3 miljoen lager dan begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 115,4 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De relevante ontvangsten waren € 42,1 miljoen lager, de niet-relevante ontvangsten € 157,5 miljoen hoger dan begroot.

De verschillen tussen de begrotingsramingen en de realisaties 2020 worden hierna bij de instrumenten toegelicht.

Inkomensoverdrachten

Basisbeurs

De basisbeurs is een algemene voorziening die ertoe bijdraagt dat deelnemers van 18 jaar en ouder in de bol financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten. Sinds de invoering van het studievoorschot ontvangen studenten die aan een nieuwe opleiding beginnen in het ho geen basisbeurs meer. Er zijn nog wel studenten die basisbeurs ontvangen omdat zij vóór de invoering van het studievoorschot zijn begonnen met studeren.

Tabel 33 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Studerenden met basisbeurs

506.094

395.402

290.298

230.111

222.092

206.800

15.292

bol

236.048

230.764

220.603

213.388

216.315

202.000

14.315

hbo

197.812

132.213

64.064

15.235

5.218

4.000

1.218

wo

72.234

32.425

5.631

1.488

559

800

‒ 241

Studenten zonder basisbeurs

277.203

393.096

486.511

547.147

585.572

559.200

26.372

bol

7.702

8.432

8.067

16.873

20.030

7.500

12.530

hbo

142.916

214.365

277.321

321.903

345.123

330.600

14.523

wo

126.585

170.299

201.123

208.371

220.419

221.100

‒ 681

Totaal

783.297

788.498

776.809

777.258

807.665

766.000

41.664

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting

Uit de realisatiecijfers blijkt dat het totaal aantal studerenden met studiefinanciering in 2020 hoger lag dan geraamd (41.664 studerenden meer).

In tabel 33 zijn studenten die te maken hebben met het studievoorschot en dus geen basisbeurs meer ontvangen, opgenomen in de categorie Studenten zonder basisbeurs. Deze categorie bevat ook studerenden die hun recht op basisbeurs reeds hebben verbruikt. Het aantal studenten in zowel bol als hbo met een basisbeurs is hoger gerealiseerd dan geraamd, in het wo is dit juist lager gerealiseerd dan geraamd. Het aantal studenten zonder basisbeurs is ook hoger dan geraamd in de bol en hbo, en in het wo is dit aantal lager gerealiseerd dan geraamd.

Tabel 34 Uitgaven basisbeurs gift (bedragen x € 1.000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Uitbetaalde basisbeurs gift

87.663

82.675

88.310

83.145

84.597

78.802

5.795

bol

84.950

79.275

82.292

80.205

82.278

78.802

3.476

hbo

888

1.183

3.907

1.516

1.355

0

1.355

wo

1.825

2.217

2.111

1.424

963

0

963

Naar gift omgezetten basisbeurs prestatiebeurs

987.797

1.026.210

1.122.649

1.016.141

780.739

761.483

19.256

bol

217.016

225.966

250.183

223.108

211.376

219.464

‒ 8.088

hbo

445.449

468.642

537.064

508.966

315.070

381.490

‒ 66.420

wo

325.332

331.602

335.402

284.067

254.293

160.529

93.764

Totaal

1.075.460

1.108.885

1.210.959

1.099.286

865.335

840.285

25.051

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting

De relevante uitgaven aan de basisbeurs gift zijn in 2020 € 25,1 miljoen hoger dan geraamd. In de bol is er € 3,5 miljoen meer aan basisbeurs als gift uitbetaald dan geraamd. Dit komt door hogere studentenaantallen dan geraamd. In 2020 is in de bol € 8,1 miljoen minder basisbeurs prestatiebeurs in gift omgezet dan geraamd.

De toekenningen als gift van basisbeurzen aan hbo-studenten zijn € 1,4 miljoen hoger dan geraamd en de toekenningen aan wo-studenten zijn € 1,0 miljoen hoger dan geraamd. Door de invoering van het studievoorschot is de basisbeurs in het ho afgeschaft en zijn er geen toekenningen als gift in het hbo en wo geraamd. Er zijn echter nog enkele studenten die een basisbeurs ontvangen waardoor er nog uitgaven aan de basisbeurs als gift in het ho zijn. In het hbo is er minder basisbeurs omgezet in gift dan geraamd en in het wo is er meer basisbeurs omgezet naar gift dan geraamd.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de studie van hun kinderen. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt waarvan de hoogte afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Tabel 35 Totaal aantal studenten met een aanvullende beurs (bedragen x € 1.000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

bol

115.226

112.894

110.724

108.074

108.264

103.000

5.264

hbo

86.974

88.376

88.466

88.969

89.602

87.500

2.102

wo

28.540

29.288

30.127

31.295

31.493

31.900

‒ 407

Totaal

230.740

230.558

229.317

228.338

229.359

222.400

6.959

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting

In 2020 zijn er 5.264 meer bol-studenten met een aanvullende beurs dan geraamd. In het hbo zijn er ook iets meer beurzen verstrekt, namelijk aan 2.102 studenten meer dan begroot. In het wo aan 407 studenten minder dan begroot.

Tabel 36 Uitgaven aanvullende beurs gift (bedragen x € 1.000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Uitbetaalde aanvullende beurs gift

275.699

276.011

283.500

282.850

289.739

274.872

14.867

bol

228.570

224.760

228.931

229.322

231.259

219.608

11.651

hbo

37.716

41.110

43.321

41.841

45.783

43.417

2.366

wo

9.414

10.141

11.248

11.687

12.697

11.847

850

Naar gift omgezetten basisbeurs prestatiebeurs

309.583

332.470

388.609

382.581

402.884

399.685

3.199

bol

139.748

147.246

164.215

151.285

141.841

154.722

‒ 12.881

hbo

123.077

134.655

164.179

167.652

191.368

178.108

13.260

wo

46.757

50.569

60.215

63.644

69.675

66.855

2.820

Totaal

585.282

608.481

672.109

665.431

692.622

674.557

18.065

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting

De relevante uitgaven aan de aanvullende beurs gift zijn in 2020 € 18,1 miljoen hoger dan geraamd. De toekenningen van aanvullende beurzen gift in de bol zijn in 2020 € 11,7 miljoen hoger dan geraamd. Dit komt omdat het aantal bol studenten hoger is dan geraamd. De omzettingen van aanvullende beurs prestatiebeurs naar gift van bol-studenten zijn € 12,9 miljoen lager dan geraamd.

De toekenningen van aanvullende beurzen gift in het hbo zijn in 2020 € 2,4 miljoen hoger dan geraamd en in het wo € 0,9 miljoen hoger dan geraamd . De omzettingen van aanvullende beurs prestatiebeurs naar gift van hbo-studenten zijn € 13,3 miljoen hoger dan geraamd. In het wo zijn de omzettingen naar gift € 2,8 miljoen hoger dan geraamd. Dit is het gevolg van hogere omzettingen.

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.

Tabel 37 Aantal studenten met een reisvoorziening
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Aantal gebruikers van het reisrecht

663.486

771.330

782.943

792.104

817.573

770.600

46.973

bol minderjarig

0

99.662

109.345

111.281

112.599

107.000

5.599

bol

214.627

216.346

215.032

216.548

218.779

200.000

18.779

ho

448.859

455.322

458.566

464.275

486.195

463.600

22.595

Aantal RBS

20.568

20.480

19.314

17.250

11.497

19.600

‒ 8.103

bol

3.017

3.240

2.992

2.605

1.378

2.800

‒ 1.422

ho

17.551

17.240

16.322

14.645

10.119

16.800

‒ 6.681

Totaal

684.054

791.810

802.257

809.354

829.070

790.200

38.870

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting

Het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de reisvoorziening is in 2020 per saldo 46.973 hoger dan begroot waarbij de verhoging vooral veroorzaakt wordt door meerderjarige bol-studenten en ho-studenten. Sinds 2017 hebben minderjarige bol-studenten ook recht op een reisproduct. Het aantal studenten dat in 2020 een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland ofwel de reisvoorziening buitenland studerenden (RBS) ontving, is 8.103 studenten lager dan geraamd. Dit komt voornamelijk door lagere aantallen in het ho.

Tabel 38 Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1.000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Uitbetaalde reisvoorziening gift

0

0

70.219

89.552

92.663

67.223

25.440

bol

  

58.064

79.372

81.448

60.180

21.268

ho

  

12.154

10.179

11.215

7.043

4.172

Naar gift omgezette reisvoorziening prestatiebeurs

0

0

695.785

654.992

688.227

699.828

‒ 11.601

bol

  

199.917

184.301

210.598

230.543

‒ 19.945

ho

  

495.868

470.691

477.629

469.285

8.344

Bijdrage studerenden aan OV-contract

0

0

‒ 857.909

‒ 912.228

‒ 972.683

‒ 896.097

‒ 76.587

bol

  

‒ 346.466

‒ 378.130

‒ 394.983

‒ 352.388

‒ 42.595

ho

  

‒ 511.442

‒ 534.098

‒ 577.701

‒ 543.709

‒ 33.992

Kosten contract OV-bedrijven

  

1.723.502

957.731

858.333

672.007

186.326

Totaal reisvoorziening

0

0

1.631.597

790.046

666.540

542.961

123.578

Toelichting

Tabel 38 is niet gevuld voor de jaren voorafgaand aan 2018. Dit is het directe gevolg van de nieuwe opzet van de tabel budgettaire gevolgen van beleid (tabel 30).

De relevante uitgaven aan de reisvoorziening zijn in 2020 in totaal € 123,6 miljoen hoger dan geraamd. Het bedrag aan reisvoorziening gift dat is uitbetaald, is € 25,4 miljoen hoger dan begroot. Dit betreft studenten die niet onder de prestatiebeurs vallen en daardoor de reisvoorziening als directe gift krijgen. Vooral de uitgaven aan bol-studenten zijn hoger, wat het gevolg is van hogere studenten aantallen. De omzettingen van prestatiebeurs naar gift waren in 2020 lager dan begroot. De omzettingen voor de bol-studenten was € 19,9 miljoen lager dan geraamd, en voor de studenten hoger onderwijs € 8,3 miljoen hoger dan geraamd.

De hogere studentenaantallen dragen ook bij aan de lagere uitgaven voor bijdrage van studerenden aan OV-contract omdat het hier een negatieve post betreft. In 2020 is er € 76,6 miljoen minder uitgegeven dan geraamd.

De kosten contract OV-bedrijven zijn € 186,3 miljoen hoger dan geraamd. Dit komt doordat er na de vaststelling van de begroting 2020 een kasschuif heeft plaatsgevonden waardoor de uitgaven in 2020 met € 200 miljoen zijn verhoogd. Deze kosten zijn naar voren geschoven uit 2021. Doordat de prijzen gemiddeld wat lager waren dan begroot heeft er ook een besparing plaatsgevonden op de uitgaven, waardoor per saldo de totale uitgaven € 186,3 miljoen hoger zijn dan begroot.

Overige uitgaven

De relevante overige uitgaven omvatten voornamelijk kwijtscheldingen, technische correcties tussen relevante en niet-relevante uitgaven en de tegemoetkoming voor studenten in verband met corona. De totale relevante uitgaven zijn in 2020 € 24 miljoen hoger dan geraamd. Deze hogere uitgaven zijn grotendeels te wijten aan de tegemoetkoming voor studenten in verband met corona. De totale uitgaven aan deze tegemoetkoming in 2020 bedroegen € 36,0 miljoen.

Leningen

Onder de niet-relevante uitgaven vallen de uitgaven die niet relevant zijn voor het EMU-saldo, maar wel doorwerken op de EMU-schuld. Het betreft hier de prestatiebeurzen, de rentedragende leningen, het collegegeld-krediet en het levenlanglerenkrediet.

Basisbeurs

Studenten in de bol niveau 3 en 4 en in het ho hebben recht op een basisbeurs onder het prestatiebeursregime. Sinds het studiejaar 2015/2016 geldt voor nieuwe studenten in het hoger onderwijs het studievoorschot.

Tabel 39 Uitgaven basisbeurs prestatiebeurs (bedragen x € 1.000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Uitbetaalde basisbeurs

922.276

656.537

413.927

287.270

256.278

242.528

13.750

bol

259.485

249.783

238.488

234.729

234.960

224.737

10.223

hbo

452.766

311.988

158.613

47.396

19.108

14.464

4.644

wo

210.025

94.766

16.826

5.145

2.210

3.327

‒ 1.117

Naar gift omgezette basisbeurs prestatiebeurs

‒ 987.797

‒ 1.026.210

‒ 1.122.649

‒ 1.016.143

‒ 780.739

‒ 756.483

‒ 24.256

bol

‒ 217.016

‒ 225.966

‒ 250.183

‒ 223.110

‒ 211.376

‒ 219.464

8.088

hbo

‒ 445.449

‒ 468.642

‒ 537.064

‒ 508.966

‒ 315.070

‒ 381.490

66.420

wo

‒ 325.332

‒ 331.602

‒ 335.402

‒ 284.067

‒ 254.293

‒ 155.529

‒ 98.764

Naar lening omgezette basisbeurs prestatiebeurs

4.184

2.191

990

‒ 31.759

‒ 98.120

‒ 94.080

‒ 4.040

bol

‒ 25

‒ 10

‒ 2

‒ 3.348

‒ 15.484

‒ 7.680

‒ 7.804

hbo

731

430

152

‒ 15.119

‒ 60.976

‒ 60.000

‒ 976

wo

3.478

1.771

840

‒ 13.292

‒ 21.660

‒ 26.400

4.740

Totaal

‒ 61.338

‒ 367.482

‒ 707.732

‒ 760.632

‒ 622.580

‒ 608.035

‒ 14.546

Toelichting

In totaal is er in 2020 € 13,8 miljoen meer aan basisbeurs prestatiebeurs uitbetaald dan geraamd. In de bol zijn de uitgaven € 10,2 miljoen hoger dan begroot en in het hbo € 4,6 miljoen hoger dan begroot. Dit komt door hogere studentenaantallen met een basisbeurs dan geraamd. In het wo is € 1,1 miljoen minder uitgegeven aan basisbeurs prestatiebeurs dan begroot, als gevolg van lagere studentenaantallen met basisbeurs.

Het bedrag aan basisbeurs dat naar gift is omgezet in 2020 is € 24,3 miljoen lager dan begroot. Deze post bevat grotendeels de tegenboeking van de relevante omzetting naar gift, die is toegelicht onder tabel 34. Het bedrag aan basisbeurs dat naar een lening is omgezet in 2020 is € 4,0 miljoen lager dan begroot, het betreft hier een negatieve post. Dit is het gevolg van hogere omzettingen naar lening in de bol en in het hbo dan begroot. In het wo is juist minder basisbeurs prestatiebeurs omgezet naar lening dan begroot.

Aanvullende beurs

Studenten in de bol niveau 3 en 4 en het ho met recht op aanvullende beurs vallen onder het prestatiebeursregime.

Tabel 40 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (bedragen x € 1.000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Uitbetaalde aanvullende beurs

481.144

500.697

524.837

538.180

559.371

544.677

14.693

bol

173.992

171.864

164.272

160.014

165.388

155.552

9.836

hbo

223.380

239.810

262.252

276.478

286.532

281.539

4.993

wo

83.773

89.023

98.313

101.688

107.451

107.586

‒ 135

Naar gift omgezette aanvullende beurs prestatiebeurs

‒ 309.583

‒ 332.470

‒ 388.609

‒ 382.581

‒ 402.884

‒ 399.685

‒ 3.199

bol

‒ 139.748

‒ 147.246

‒ 164.215

‒ 151.285

‒ 141.841

‒ 154.722

12.881

hbo

‒ 123.077

‒ 134.655

‒ 164.179

‒ 167.652

‒ 191.368

‒ 178.108

‒ 13.260

wo

‒ 46.757

‒ 50.569

‒ 60.215

‒ 63.644

‒ 69.675

‒ 66.855

‒ 2.820

Naar lening omgezette aanvullende beurs prestatiebeurs

917

525

196

‒ 10.653

‒ 34.110

‒ 29.800

‒ 4.310

bol

‒ 37

‒ 11

‒ 4

‒ 2.058

‒ 9.192

‒ 12.168

2.976

hbo

229

145

36

‒ 4.536

‒ 19.109

‒ 12.847

‒ 6.262

wo

725

391

164

‒ 4.059

‒ 5.809

‒ 4.785

‒ 1.024

Totaal

172.479

168.752

136.424

144.946

122.378

115.192

7.185

Toelichting

In totaal is er in 2020 € 14,7 miljoen meer aan aanvullende beurs prestatiebeurs uitbetaald dan geraamd. In de bol zijn de uitgaven € 9,8 miljoen hoger dan begroot en in het hbo € 5,0 miljoen hoger dan begroot. Dit komt door hogere studentenaantallen met een aanvullende beurs dan geraamd. In het wo is nagenoeg hetzelfde bedrag uitbetaald aan aanvullende beurs prestatiebeurs als begroot.

Het bedrag aan aanvullende beurs dat naar gift is omgezet in 2020 is € 3,2 miljoen lager dan begroot. Deze post bevat de tegenboeking van de relevante omzetting naar gift, die is toegelicht onder tabel 36. Het bedrag aan aanvullende beurs dat naar lening is omgezet in 2020 is € 4,3 miljoen lager dan begroot, het betreft hier een negatieve post. Dit komt voornamelijk door hogere omzettingen in het hbo en wo dan geraamd. In de bol is juist minder aanvullende beurs omgezet naar lening dan geraamd.

Reisvoorziening

Studenten in de bol niveau 3 en 4 en in het ho hebben recht op een reisvoorziening onder het prestatiebeursregime.

Tabel 41 Uitgaven reisvoorziening prestatiebeurs (bedragen x € 1.000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Uitbetaalde reisvoorziening

0

0

810.274

843.509

894.126

831.167

62.958

bol

  

292.105

302.056

315.311

294.266

21.045

ho

  

518.169

541.453

578.814

536.901

41.913

Naar gift omgezette reisvoorziening prestatiebeurs

0

0

‒ 695.785

‒ 654.992

‒ 688.227

‒ 699.828

11.601

bol

  

‒ 199.917

‒ 184.301

‒ 210.598

‒ 230.543

19.945

ho

  

‒ 495.868

‒ 470.691

‒ 477.629

‒ 469.285

‒ 8.344

Naar lening omgezette reisvoorziening prestatiebeurs

0

0

9

‒ 13.042

‒ 44.555

‒ 33.000

‒ 11.555

bol

  

0

‒ 1.514

‒ 8.082

‒ 3.000

‒ 5.082

ho

  

9

‒ 11.527

‒ 36.473

‒ 30.000

‒ 6.473

Totaal reisvoorziening

0

0

114.498

175.475

161.344

98.339

63.004

Toelichting

In totaal is in 2020 € 63,0 miljoen meer reisvoorziening prestatiebeurs uitbetaald dan geraamd. Dit is het gevolg van hogere studentenaantallen in zowel de bol als het ho, waardoor de uitgaven aan bol prestatiebeurs € 21,0 miljoen hoger waren en ho prestatiebeurs € 41,9 miljoen hoger waren.

Het bedrag aan reisvoorziening dat naar gift is omgezet in 2020 is € 11,6 miljoen hoger dan begroot. Deze post bevat grotendeels de tegenboeking van de relevante omzetting naar gift, die is toegelicht onder tabel 38. Het bedrag aan reisvoorziening dat naar lening is omgezet in 2020 is € 11,6 miljoen lager dan begroot, het betreft hier een negatieve post. Dit is het gevolg van hogere omzettingen naar lening in de bol en in het ho.

Leenfaciliteit

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de Rijksoverheid te financieren.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet.

Tabel 42 Niet-relevante uitgaven leenfaciliteit (bedragen x € 1.000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Rentedragende lening

2.238.174

2.608.440

2.459.989

2.587.048

2.645.105

2.924.417

‒ 279.312

Collegegeldkrediet

262.036

322.007

352.355

332.520

303.414

353.529

‒ 50.115

Levenlanglerenkrediet

0

3.881

20.191

27.109

29.551

45.000

‒ 15.449

Totaal

2.500.211

2.934.328

2.832.535

2.946.677

2.978.070

3.322.946

‒ 344.876

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting

Per saldo zijn in 2020 de niet-relevante uitgaven aan de leenfaciliteit € 344,9 miljoen lager dan geraamd. De uitgaven aan de rentedragende lening zijn in 2020 per saldo € 279,3 miljoen lager dan geraamd. Voor zowel de bol als het ho (hbo en wo) geldt dat er minder studenten dan geraamd gebruik hebben gemaakt van de rentedragende lening.

De niet-relevante uitgaven aan collegegeldkrediet zijn in 2020 € 50,1 miljoen lager dan geraamd. Dit komt door lagere aantallen studenten die collegegeldkrediet aangevraagd hebben. De uitgaven aan het levenlanglerenkrediet zijn in 2020 € 15,4 miljoen lager dan geraamd. De groei in het gebruik van het levenlanglerenkrediet is lager dan geraamd.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De uitgaven in 2020 zijn € 7,1 miljoen hoger dan begroot. Dit verschil betreft deels de uitvoeringskosten voor de tegemoetkoming aan studenten in verband met corona.

Ontvangsten

Onder de relevante ontvangsten vallen de ontvangen rente, de overige ontvangsten en de ontvangsten Caribisch Nederland.

Tabel 43 Relevante ontvangsten (bedragen x € 1.000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Ontvangen rente

126.288

105.783

93.903

76.887

63.342

89.518

‒ 26.176

Overige ontvangsten

84.783

94.882

58.870

42.303

33.824

50.017

‒ 16.193

Renteloos voorschot en relevante rentedragende lening

1.729

1.104

1.197

1.212

1.034

1.021

13

Kortlopende vorderingen

83.054

93.778

57.673

41.091

32.790

48.996

‒ 16.206

Caribisch Nederland

    

220

0

220

Totaal relevante ontvangsten

211.071

200.665

152.773

119.190

97.386

139.535

‒ 42.149

Toelichting

In vergelijking met de begroting zijn de ontvangsten in 2020 € 42,1 miljoen lager. Doordat de rente de afgelopen jaren steeds verder is gedaald, is ook het rentebedrag dat studenten terug moeten betalen steeds lager geworden. Hierdoor zijn de rente ontvangsten in 2020 € 26,2 miljoen lager dan begroot. De ontvangsten op de kortlopende vorderingen zijn € 16,2 miljoen lager dan begroot als gevolg van lagere ontvangsten op achterstallig lager recht (ALR). Sinds het inwerking treden van het PVS-systeem zijn er minder uitgaven aan ALR en daardoor ook minder ontvangsten, deze trend heeft zich verder doorgezet in de daarop volgende jaren.

De niet-relevante ontvangsten bestaan uit de ontvangsten op de hoofdsom. Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet of niet volledig terug te betalen.

Tabel 44 Niet-relevante ontvangsten (bedragen x € 1.000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Hoofdsom (NR)

583.963

625.963

693.534

795.151

954.122

796.614

157508

Totaal niet-relevante ontvangsten

583.963

625.963

693.534

795.151

954.122

796.614

157.508

Toelichting

In vergelijking met de raming zijn de ontvangsten op de hoofdsom in 2020 € 157,5 miljoen hoger dan begroot. Dit komt voornamelijk doordat er meer vervroegd is afgelost dan geraamd. Dit zijn aflossingen bovenop de termijn-ontvangsten.

Tabel 45 Bedrag aan uitstaande leningen (bedragen x € 1 miljoen)
      
 

2016

2017

2018

2019

2020

Leningen

16.778,1

18.812,9

20.498,8

22.222,5

23.867,0

Collegegeldkrediet

850,0

1.034,2

1.377,6

1.691,9

1.963,4

Leven lang leren krediet

0,0

3,9

23,9

50,5

78,9

Totaal

17.628,1

19.851,0

21.900,3

23.964,9

25.909,3

Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting

Tabel 45 geeft de vorderingsstanden aan het einde van het jaar weer. Het betreft de uitstaande leningen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de uitgaven aan prestatiebeursleningen. De bedragen in 2017 komen niet overeen met de bedragen in het jaarverslag 2017. Dit komt doordat in 2017 per abuis is vergeten om de rentebedragen bij de totale schulden op te tellen alsook het Leven lang leren krediet. Het totaal aan uitstaande leningen in 2020 is € 25,9 miljard. Het totaal aan uitstaande leningen is in 2020 gestegen met € 1,9 miljard. Dit wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt doordat er steeds meer studenten onder het leenstelsel vallen die gemiddeld een hoger bedrag lenen.

4.8 Beleidsartikel 12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

A. Algemene doelstelling

De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat leerlingen vanaf 18 jaar in het voortgezet onderwijs (vo) en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland.

Financieren

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd. De leerling (voortgezet onderwijs) of student (lerarenopleiding) kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming bestaande uit een maandelijkse basistoelage, een eventuele bijdrage in de schoolkosten en een eventuele bijdrage in het les- of cursusgeld.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren/kengetallen over de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) wordt verwezen naar de website www.onderwijsincijfers.nl.

C. Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2020 geen bijzonderheden voorgedaan.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 46 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 12 (Bedragen x € 1.000)
      

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

  

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Verplichtingen

86.708

92.792

80.481

76.013

69.366

77.439

‒ 8.073

         

Uitgaven

86.708

92.792

80.481

76.013

69.366

77.439

‒ 8.073

         

Inkomensoverdrachten

69.293

75.191

75.006

73.608

66.781

71.987

‒ 5.206

 

Minderjarige deelnemers bol (R)

15

4

8

12

10

0

10

 

Tegemoetkoming lerarenopleiding (tlo) ®

3.327

3.741

3.611

3.847

3.568

3.611

‒ 43

 

Deeltijd vo (R)

2.065

2.227

2.238

2.558

1.953

2.238

‒ 285

 

Volwassenenonderwijs (vavo) (R)

5.787

6.204

6.423

4.920

5.132

6.181

‒ 1.049

 

Meerderjarige scholieren vo (R)

53.369

58.773

58.883

58.759

52.417

56.400

‒ 3.983

 

Meerderjarige scholieren vso (R)

4.730

4.242

3.843

3.510

3.701

3.557

144

Leningen

 

495

1.722

3.025

0

14

3.025

‒ 3.011

 

STOEB/ALR (NR)

495

1.722

3.025

0

14

3.025

‒ 3.011

Bijdrage aan agentschappen

16.921

15.879

2.450

2.405

2.571

2.427

144

 

Dienst Uitvoering Onderwijs (R)

16.921

15.879

2.450

2.405

2.571

2.427

144

         

Ontvangsten

 

2.630

3.813

4.227

3.463

2.353

3.872

‒ 1.519

 

Minderjarige deelnemers bol (R)

318

144

84

71

66

0

66

 

Tegemoetkoming lerarenopleiding en deeltijd vo (R)

85

158

215

327

285

215

70

 

Meerderjarige scholieren v(s)o en vavo (R)

2.227

3.511

3.928

3.065

2.002

3.657

‒ 1.655

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2020 ligt € 8,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 1,5 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.

Inkomensoverdrachten

De uitgaven aan inkomensoverdrachten bij de diverse WTOS-regelingen zijn in 2020 per saldo € 5,2 miljoen lager dan begroot. Dit betreft met name lagere uitgaven aan volwassenonderwijs en meerderjarige leerlingen in het voortgezet onderwijs. Dit is het gevolg van een lager aantal leerlingen dan geraamd.

Leningen

Vanaf 2020 wordt de post student op eigen benen/achterstallig lager recht (STOEB/ALR) onder het instrument leningen verantwoord. Deze post wordt namelijk als niet-relevant geboekt. De post STOEB/ALR is per saldo € 3,0 miljoen lager dan begroot. Deze post wordt vanaf 2019 verantwoord op Artikel 11 (Studiefinanciering). Het resterende bedrag dat op deze post is geboekt betreft uitgaven aan rentedragende lening op de WTOS.

Tabel 47 Aantal gebruikers per regeling
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Aantal gebruikers tegemoetkoming lerarenopleiding en deeltijd vo

6.092

6.363

6.891

7.273

6064

6.900

‒ 836

Aantal meerderjarige gebruikers v(so) en vavo

32.852

35.808

36.338

34.573

32.118

33.400

‒ 1.282

Bron: Realisatiegegevens DUO

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 0,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op terugbetalingen van te veel of onterecht verstrekte WTOS-uitkeringen. De ontvangsten bij de diverse onderdelen van de WTOS zijn in 2020 in totaal € 1,5 miljoen lager dan begroot. Dit komt grotendeels doordat de ontvangsten voor de meerderjarige scholieren in het vo lager zijn dan geraamd.

4.9 Beleidsartikel 13 Lesgeld

A. Algemene doelstelling

Het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Financieren

De Minister financiert een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs, omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.

Kengetallen

In de Les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld. De hoogte van het lesgeld wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de algemene prijsontwikkeling. In onderstaande tabel staan de lesgeldbedragen (vastgesteld tot en met schooljaar 2020-21) aangegeven.

Tabel 48 Lesgeldbedrag (bedragen x € 1)1
 

2015/16

2016/17

2017/18

2018/19

2019/20

2020/21

Lesgeld

1.131

1.137

1.137

1.155

1.168

1.202

X Noot
1

C. Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2020 geen bijzonderheden voorgedaan.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 49 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 13 (bedragen x € 1.000)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Verplichtingen

7.198

7.334

12.158

12.831

13.664

13.416

248

        

Uitgaven

7.198

7.334

12.158

12.831

13.664

13.416

248

        

Bijdrage aan agentschappen

7.198

7.334

12.158

12.831

13.664

13.416

248

Dienst Uitvoering Onderwijs

7.198

7.334

12.158

12.831

13.664

13.416

248

        

Ontvangsten

248.477

241.966

237.165

245.727

252.994

226.628

26.366

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2020 ligt € 0,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 26,4 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 0,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

Ontvangsten

Door het betalen van lesgeld leveren deelnemers en leerlingen van 18 jaar en ouder een bijdrage in de kosten van het onderwijs.

Tabel 50 Aantal lesgeldplichtigen
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

bol/vo

227.533

221.191

217.236

214.336

219.566

202.000

17.566

Bron: realisatiegegevens DUO en ramingsmodel SF

Toelichting

Het aantal lesgeldplichtigen in 2020 is hoger dan begroot. Het aantal lesgeldplichtigen is een afgeleide van demografische ontwikkelingen en van de opleidingskeuze van studerenden/leerlingen. Er zijn geen basis- en streefwaarden vastgesteld.

4.10 Beleidsartikel 14 Cultuur

A. Algemene doelstelling

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het erfgoed.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De verantwoordelijkheid van de Minister is in de Wet op het specifiek cultuurbeleid verankerd. De Minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid zijn daarbij leidend. Dit is aanvullend op het cultuuraanbod dat zonder betrokkenheid van de overheid tot stand komt.

Financieren

De Minister heeft een financierende rol door het bekostigen van de basisinfrastructuur, cultuur en subsidiëring van specifieke (wettelijke) programma's en regelingen op de terreinen erfgoed, kunsten, letteren en bibliotheken.

Stimuleren

De Minister heeft een stimulerende rol bij het versterken van de cultuursector door programma’s als cultuureducatie, leesbevordering, ondernemerschap, historisch-democratisch bewustzijn en internationaal cultuurbeleid.

Regisseren

De Minister heeft een regisserende rol bij de uitvoering van en toezicht op het behoud en beheer van het erfgoed en (digitale) archieven. Dit betreft onder meer de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen, de Erfgoedwet en de Archiefwet. Toezicht op naleving van de laatste twee wetten ligt bij de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de rijksgesubsidieerde musea zijn onder andere belast met de uitvoering van de Erfgoedwet. Het Nationaal Archief geeft uitvoering aan de Archiefwet.

Kengetallen
Tabel 51 Kengetallen

Kengetal

2015

2016

2017

2018

1

Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder dat voorstellingen, musea en bibliotheken heeft bezocht1

 

89%

 

89%

2

Percentage bevolking 6 jaar en ouder dat erfgoed heeft bezocht1

 

59%

 

63%

3

Percentage kinderen en jongeren tussen 6 en 19 jaar dat voorstellingen, musea en bibliotheken heeft bezocht2

 

99% (6-11 jaar) 99% (12-19 jaar)

 

98%(6-11 jaar) 100% (12-19 jaar)

X Noot
1

Bron: SCP/CBS (Vrijetijdsomnibus 2012-2018), maatwerktabel, op verzoek door SCP geleverd.

X Noot
2

Bron: SCP/CBS (Vrijetijdsomnibus 2012-2018), maatwerktabel, op verzoek door SCP geleverd. De Vrijetijdsomnibus (VTO) is een tweejaarlijks onderzoek naar cultuur- en sportparticipatie van de Nederlandse bevolking. Het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) wordt eens in de twee jaar uitgevoerd. De gegevens over 2018 zijn de meest recente. De VTO2018 peiling verschilde van de eerdere peilingen. Voortschrijdend inzicht bij het CBS leidde tot een andere ‘waarnemingsstrategie’. Dit is echter niet zonder consequenties voor de vergelijkbaarheid met eerdere jaren. Er is voor gekozen om de data van eerdere VTO’s met terugwerkende kracht te herwegen, zodat het net is of destijds ook al de 2018 gehanteerde waarnemingsstrategie was gebruikt. De vergelijkbaarheid van 2018 is hersteld met de eerdere jaren, en heeft als consequentie dat de cijfers over die eerdere jaren wat anders kunnen uitvallen dan eerder is gepubliceerd. In de regel leidde dit overigens niet tot grote verschillen.

Cultuurbereik

Deze kengetallen geven de ontwikkelingen weer van het cultuurbereik. Daarmee zijn deze in lijn met de algemene doelstelling voor artikel 14; het bevorderen van de deelname aan cultuur.

In 2018 bezochten negen op de tien mensen van 6 jaar en ouder jaarlijks ten minste één keer een culturele voorstelling, tentoonstelling, evenement of culturele instelling. Erfgoed (archieven, opgravingen, historische plekken en historische evenementen) werd door ruim 60% van de mensen bezocht. Het is belangrijk dat iedereen al vroeg met cultuur in aanraking komt. Op basis van deze gegevens blijkt dat bijna alle kinderen en jongeren tot en met 19 jaar in 2018 minstens één keer een voorstelling, een museum of bibliotheek bezochten.

Meer kengetallen en indicatoren rondom de doelen en functies van het cultuurstelsel worden in woord, beeld en cijfers gepresenteerd in OCW in cijfers.

C. Beleidsconclusies

Met inachtneming van de effecten van COVID-19 zijn het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten conform verwachtingen in de begroting.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 52 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 14 (bedragen x € 1.000)
      

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

  

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Verplichtingen

 

2.072.046

506.851

511.415

564.102

2.864.257

2.351.993

512.264

waarvan garantieverplichtingen

55.649

103.359

34.823

8.404

‒ 114.750

0

‒ 114.750

waarvan overige verplichtingen

2.016.397

403.492

476.592

555.698

2.979.007

2.351.993

627.014

         

Uitgaven

795.135

738.415

852.585

960.734

1.356.245

1.004.072

352.173

         

Bekostiging

600.818

633.284

717.121

829.903

1.110.322

851.217

259.105

Culturele basisinfrastructuur

475.203

398.644

423.247

448.841

672.278

455.571

216.707

 

Vierjaarlijkse instellingen

318.126

232.252

239.409

246.119

359.633

249.748

109.885

 

Vierjaarlijkse fondsen

157.077

166.392

183.838

202.722

312.645

205.823

106.822

Erfgoedwet

 

121.722

138.511

133.986

131.579

128.614

2.965

 

Huisvesting

 

81.547

91.860

87.088

88.524

87.208

1.316

 

Beheer en onderhoud collecties

 

40.175

46.651

46.898

43.055

41.406

1.649

Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

   

0

49.785

49.786

‒ 1

 

Stelseltaken openbare bibliotheekvoorzieningen

   

0

23.100

23.101

‒ 1

 

Digitale openbare bibliotheken

   

0

14.674

14.674

0

 

Bibliotheekvoorziening leesgehandicapten

   

0

12.011

12.011

0

Monumentenzorg

78.754

45.953

117.814

205.974

213.403

174.241

39.162

Archieven incl. Regionale Historische Centra

26.607

24.787

25.281

25.860

26.359

25.938

421

Flankerend beleid huisvesting

10.254

31.960

2.050

5.024

6.700

6.573

127

Cultuureducatie met Kwaliteit

10.000

10.218

10.218

10.218

10.218

10.494

‒ 276

Archeologie

     

0

0

Subsidies (regelingen)

58.519

45.529

76.789

71.099

179.056

92.823

86.233

Verbreden inzet cultuur

15.043

8.991

13.903

14.233

17.117

15.694

1.423

Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS)

6.862

6.327

8.873

8.319

8.337

9.005

‒ 668

Programma leesbevordering

3.476

3.437

3.427

3.427

3.900

3.350

550

Creatieve Industrie

 

1.823

1.998

2.397

2.161

1.975

186

Monumentenzorg

  

6.801

5.603

4.443

138

4.305

Erfgoed en ruimte

2.567

2.667

2.125

258

 

0

0

Erfgoed en fysieke leefomgeving

    

36

1.000

‒ 964

Programma ondernemerschap

1.575

    

0

0

Specifiek cultuurbeleid

28.996

22.284

39.662

36.862

143.062

61.661

81.401

Opdrachten

95.405

16.982

14.421

14.308

17.972

14.843

3.129

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

95.405

2.233

1.235

1.139

1.342

2.026

‒ 684

Monumentenzorg

 

6.941

6.732

6.850

8.275

3.717

4.558

Archeologie

 

1.976

1.845

3.493

3.031

4.393

‒ 1.362

Erfgoed en ruimte

 

1.366

1.580

276

301

0

301

Erfgoed en fysieke leefomgeving

     

2.500

‒ 2.500

Overige opdrachten

 

4.466

3.029

2.550

5.023

2.207

2.816

Bijdrage aan agentschappen

37.180

39.771

41.396

42.496

45.971

42.340

3.631

Nationaal Archief

37.180

39.771

27.440

27.571

31.786

28.862

2.924

Nationaal Archief Programma

  

13.956

14.925

14.185

13.478

707

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

3.213

2.849

2.858

2.928

2.924

2.849

75

Bijdrage aan (inter)nationale organisateis

3.213

2.849

2.858

2.928

2.924

2.849

75

         

Ontvangsten

2.421

11.031

7.648

4.376

5.447

494

4.953

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Verplichtingen

De realisatie van de verplichtingen in 2020 is per saldo € 512,3 miljoen hoger dan was geraamd bij de vastgestelde begroting. Dit bedrag is samengesteld uit een negatief saldo van verleende en vervallen garanties (€ 114,8 miljoen) en hogere gerealiseerde dan geraamde overige verplichtingen (€ 627,0 miljoen). Het verschil tussen de hogere overige verplichtingen ten opzichte van de hogere uitgaven (€ 352,2 miljoen) bedraagt € 274,8 miljoen. Dit verschil is ontstaan doordat bij het aangaan van de verplichtingen voor de culturele basisinfrastructuur 2021-2024 meer meerjarige verplichtingen zijn aangegaan dan in de begroting was voorzien.

Bekostiging

Culturele basisinfrastructuur

De culturele basisinfrastructuur wordt voor een periode van vier jaar bekostigd. De besluiten over de culturele basisinfrastructuur voor de periode 2017–2020 zijn in de brief van 20 september 2016 (Kamerstukken II 2016/17, 32820, nr. 211) opgenomen. Voor het vierde jaar van deze periode kende het Rijk subsidie toe aan 86 culturele instellingen en 6 cultuurfondsen.

Op grond van de Regeling Aanvullende Ondersteuning Culturele en Creatieve sector COVID-19 (RAOCCC) is aan de instellingen en fondsen in de culturele basisinfrastructuur in 2020 respectievelijk € 106,8 miljoen en € 101,2 miljoen extra beschikt en betaald, waarvan een deel voor makers. Zie hiervoor ook de Kamerbrief over de uitwerking van de aanvullende ondersteuning € 300 miljoen culturele en creatieve sector (Kamerstukken II 2019/20, 32820, nr. 353).

Erfgoedwet 

Op basis van de Erfgoedwet (Stb. 2015, 511) worden museale instellingen belast met de zorg voor het beheer van de museale cultuurgoederen van de Staat of andere cultuurgoederen of verzamelingen. Hiervoor ontvangen deze instellingen met een wettelijke taak een structurele vergoeding. Voor de subsidiëring van deze taak worden op grond van de regeling Beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen (Stcrt. 2016, 1220) middelen beschikbaar gesteld, waarbij onderscheid wordt gemaakt in enerzijds beheer en onderhoud van collecties en anderzijds huisvesting.

Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

De Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen(Wsob) organiseert het openbare bibliotheekwerk als een netwerk van samenwerkende lokale en provinciale openbare bibliotheekvoorzieningen waarbij de Koninklijke Bibliotheek (KB) als nationale bibliotheek van Nederland een coördinerende rol vervult. In 2019 is de Wsob geëvalueerd. Op basis van de evaluatie hebben partijen en overheden betrokken bij het bibliotheekbeleid in een convenant afspraken gemaakt over prioriteiten en acties voor de periode 2020-2023 (Stcrt. 2020, 57290). Met ingang van 2019 worden in vervolg op de Motie van het lid Asscher c.s (Kamerstukken II 2017/18, 34775 VIII, nr. 27) 12 kleinere gemeenten in de regio ondersteund om de openbare bibliotheek weer terug te brengen of te verbeteren. Op basis van het convenant e-lending (Stcrt. 2018, 59302) afgesloten met auteurs, uitgevers en bibliotheken, is de collectie e-books voor gebruikers van de openbare bibliotheek uitgebreid en ontvangen de makers een eerlijke vergoeding. In samenhang met de sluiting van de fysieke bibliotheken als gevolg van de coronacrisis is het aanbod en het gebruik van de digitale bibliotheek onder leden en niet-leden sterk gestegen.

Het budget is gerealiseerd met € 49,8 miljoen. Deze realisatie betreft een overboeking van artikel 16 (Onderzoek- en wetenschapsbeleid) voor subsidieverlening aan de KB op basis van de Wsob (€ 23,1 miljoen voor landelijke stelseltaken, € 14,7 miljoen voor digitale infrastructuur en € 12,0 miljoen voor de voorziening leesgehandicapten).

Monumentenzorg

De Erfgoedwet is sinds 1 juli 2016 het juridisch kader voor de financiering van de monumentenzorg. Wat betreft de financiering van de instandhouding van rijksmonumenten is de brief Erfgoed Telt het beleidskader. De extra middelen die het kabinet beschikbaar heeft gesteld zijn ook in 2020 ingezet voor onder andere de restauratie van grote monumenten en onderhoud aan monumenten in Groningen.

Daarnaast kregen in 2020 onderwerpen als toegankelijkheid, verbindende waarde en verduurzaming aandacht. Ten slotte wordt vanuit Erfgoed Telt geïnvesteerd in curricula voor bouwspecialismen, kwaliteitsnormen, het ondersteunen van vrijwilligers en het onderzoek naar mogelijke ratificatie van het Verdrag van Faro.

Het kabinet werkt samen met de andere overheden en maatschappelijke partijen via de Erfgoed Deal waarmee het Rijk de bijdrage van erfgoed aan veranderingen in onze leefomgeving wil versterken. De inzet van het Rijk wordt gematcht door de medeoverheden.

Aan het Nationaal Restauratiefonds is € 50,5 miljoen beschikbaar gesteld voor uitvoering van de Opengestelde monumentenlening, een leenfaciliteit voor eigenaren van publiekstoegankelijke monumenten die als gevolg van de coronamaatregelen inkomstenderving hebben.

Het verschil tussen de geraamde en gerealiseerde uitgaven (€ 39,2 miljoen) is kleiner dan de verhoging van het budget voor de Opengestelde monumentenlening. Dit wordt veroorzaakt door begrotingsoverboekingen aan het Provinciefonds en Gemeentefonds voor decentralisatie uitkeringen voor onder meer de Erfgoed Deal.

Archieven inclusief Regionale Historische Centra

Het Ministerie van OCW draagt bij aan de kosten van bewaring en presentatie van de rijksarchieven uit de provincie door de Regionale Historische Centra (RHC’s) die in elke provinciehoofdstad, met uitzondering van Zuid-Holland, zijn gevestigd. Voor de archiefsector vervult het Nationaal Archief een ondersteunende functie op het terrein van kennis en innovatie. Eind 2020 is het conceptwetsvoorstel van de nieuwe Archiefwet voor advies aangeboden aan de Raad van State.

Flankerend beleid huisvesting

De middelen voor flankerend beleid huisvesting zijn voor het Garantiefonds rijksmusea, bedoeld als garantstelling voor leningen aangegaan door rijksmusea voor huisvesting en voor eventuele knelpunten die samenhangen met de invoering van de Erfgoedwet (Stb. 2015, 511). Daarnaast zijn de middelen gebruikt voor knelpunten in de huisvestingspilot en voor huisvestingskosten van instellingen die niet onder de Erfgoedwet vallen.

Cultuureducatie met Kwaliteit

Via het programma Cultuureducatie met Kwaliteit is ook in 2020 weer ingezet op goed cultuuronderwijs voor ieder kind, op verschillende manieren. Door een gezamenlijke inzet van de scholen, de culturele instellingen en de drie overheden wordt de kwaliteit van cultuureducatie bevorderd. De samenwerking tussen de school en de culturele en sociale omgeving wordt gestimuleerd. De inhoudelijke deskundigheid van leraren, vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie wordt versterkt. In 2020 zijn ook de voorbereidingen afgerond voor een vervolg op het programma vanaf 2021.

Subsidies

Verbreden inzet cultuur 

In 2020 is de concessieovereenkomst voor de cultuurkaart verlengd tot en met schooljaar 2023/2024. In aanvulling op het programma Cultuureducatie met Kwaliteit is met private partijen extra ingezet op muziekonderwijs in het primair onderwijs. Met het afsluiten van lokale muziekakkoorden is in 2020 geïnvesteerd in lokale verankering. Daarnaast is de toegankelijkheid van cultuur verbeterd door ondersteuning van het Jeugdfonds Sport & Cultuur, een extra bijdrage aan de Brede Regeling Combinatiefuncties en een regeling voor participatie bij het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP). Samen met het FCP en de Rijksdienst Cultureel Erfgoed (RCE) is een verkenning uitgevoerd over ratificatie van het Faro-verdrag van de Raad voor Europa. Het FCP en de RCE hebben hiervoor pilots ondersteund.

Daarnaast zijn middelen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed en vanuit het Regeerakkoord zijn middelen toegevoegd voor de digitale toegankelijkheid en het gebruik van erfgoed, archieven en collecties.

Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) 

Het internationaal cultuurbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van het Ministerie van OCW en het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ). In de periode 2017–2020 gelden drie doelstellingen: een sterke cultuursector die in kwaliteit groeit door internationale uitwisseling en duurzame samenwerking die in het buitenland wordt gezien en gewaardeerd, een bijdrage van cultuur aan een veilige, rechtvaardige en toekomstbestendige wereld en culturele diplomatie (Kamerstukken 2015/16, 31482, nr. 97 en Kamerstukken II 2016/17, 31482, nr. 103). In december 2020 is de rapportage van de Ministeries van OCW en BZ over de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid 2019 naar de Tweede Kamer gestuurd. 

Programma leesbevordering

In 2020 is de vervolgaanpak van het interdepartementale actieprogramma Tel mee met Taal (Kamerstukken II 2014/15, 28760, nr. 39) gestart. Het programma Kunst van Lezen is onderdeel van deze vervolgaanpak, en is in 2020 voortgezet.

Creatieve Industrie

Ten laste van dit budget zijn uitgaven gedaan op het gebied van de architectuur en de creatieve industrie in samenwerking met het Ministerie van BZK en het Ministerie van EZK.

Erfgoed en fysieke leefomgeving

In het erfgoedbeleid is ook de verbinding gelegd tussen erfgoed en fysieke leefomgeving. In de brieven Erfgoed Telt en Cultuur in een open samenleving stelt het kabinet het erfgoed van onze leefomgeving te willen beschermen én als inspiratiebron benutten bij de inpassing van maategelen in het kader van de energietransitie, klimaatadaptatie en stedelijke groei. Het kabinet versterkt deze relatie in trajecten als de Omgevingswet, de Nationale Omgevingsvisie en het Deltaprogramma. Hiervoor is onder meer het instrument van de Gebiedsbiografie ontwikkeld.

Specifiek cultuurbeleid

Bij dit budget worden verschillende incidentele subsidies verantwoord, waarvan de grootste hierna zijn vermeld.

Uit het steunpakket voor de culturele sector in verband met de coronamaatregelen, is € 40,1 miljoen uitgegeven aan subsidies voor de Cultuur Opstart Lening, aan inkomenssteun voor enkele musea buiten de culturele basisinfrastructuur en aan het Steunfonds Rechtensector. Er is € 40,0 miljoen betaald aan het Fonds Podiumkusten voor compensatie van investeringskosten aan de vrije producenten in de podiumkunsten.

Uit de Regeerakkoordmiddelen is € 10,0 miljoen besteed aan aanvulling van het Museaal Aankoopfonds. In de saldibalans is bij de post begrotingsreserve voor het Museaal aankoopfonds een tabel opgenomen met de stand en de toevoegingen en onttrekkingen aan de reserve.

Aan het Mondriaanfonds is onder meer € 10,0 miljoen betaald voor 75 jaar vrijheid, € 1,4 miljoen voor kunstaankopen, € 1,0 miljoen voor de Deelregeling Restauratie Mobiel Erfgoed en € 1,0 miljoen voor de Samenwerkingsregeling musea.

Cultuur + Ondernemen heeft naast de reguliere subsidie van € 1,7 miljoen en middelen uit het eerder genoemde steunpakket (Cultuur Opstart Lening) ook subsidie ontvangen voor de Leenfaciliteit Revolverend Productiefonds (€ 5,0 miljoen) en voor de Leenfaciliteit Talentontwikkeling Cultuur (€ 2,3 miljoen).

Er zijn voor € 17,7 miljoen subsidies verstrekt voor het faciliteren en stimuleren van de arbeidsmarktagenda van de culturele en creatieve sector, waarvan € 15,0 miljoen aan het Platform Arbeidsmarkt Culturele en Creatieve Toekomst (PACCT) voor het Programma Permanente Professionele Ontwikkeling (PPO).

Opdrachten

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

Dit budget is bestemd voor beleidsonderzoek en -statistiek, evaluaties, visitatie/monitoring en versterking van de kennisbasis in de sector.

Monumentenzorg

Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten op het gebied van de monumentenzorg voor kennis- en onderzoeksprogramma’s, ondersteuning infrastructuur, erfgoed en informatie- en communicatietechniek.

Archeologie

Deze middelen zijn bestemd voor enkele ondersteuningstaken die na uitvoering van de verbetervoorstellen naar aanleiding van de evaluatie op de archeologiewetgeving die met de brief van 7 februari 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33053, nr. 3) aan de Tweede Kamer is gestuurd, structureel noodzakelijk worden geacht.

Erfgoed en fysieke leefomgeving

Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten op het terrein van gebiedsgericht erfgoedbeleid voor uitvoeringsprogramma’s.

Overige opdrachten

Deze middelen zijn bestemd voor onder meer opdrachten op het gebied van informatievoorziening en de programma’s Gedeeld Cultureel Erfgoed en Werelderfgoed. Ook uitgaven aan opdrachten in verband met restitutie van oorlogskunst zijn hier verantwoord. Met ingang van schooljaar 2020/2021 wordt ook de cultuurkaart hier verantwoord (in plaats van, zoals tot en met schooljaar 2019/2020, bij de subsidies Verbreden inzet cultuur).

Bijdrage aan agentschappen

Deze middelen betreffen de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief. De baten en lasten van deze dienst zijn apart in het jaarverslag opgenomen.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Naast de prioriteiten die onder het financiële instrument Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) zijn genoemd is Nederland aan een aantal verplichtingen gebonden en draagt Nederland bij aan de uitvoering van internationale verdragen. Dit geldt voor de UNESCO cultuur- en erfgoedverdragen. Ook wordt in dit kader bijgedragen aan het Europees filmprogramma (Eurimages) en de Nederlandse Taal Unie.

4.11 Beleidsartikel 15 Media

A. Algemene doelstelling

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, dat toegankelijk blijft voor alle lagen van de bevolking.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Media hebben een prominente rol in onze democratie en cultuur. Wat we zien, horen en lezen, beïnvloedt ons beeld van de wereld en onze opvattingen. Daarom borgt de Minister vier publieke belangen in het mediabeleid waar hij verantwoordelijk voor is: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid. De Minister heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de daarvoor relevante wet- en regelgeving. De Minister heeft naast een financierende rol vooral ook een regisserende rol.

Financieren

De Minister financiert de landelijke en regionale publieke omroep en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. De taakopdracht is wettelijk bepaald en het budget van de publieke omroep is vastgesteld met behoud van afstand tot de uitvoering en inhoud. Op basis van het concessiebeleidsplan (Kamerstukken II 2014/15, 32827, nr. 74) sluit de Minister elke vijf jaar een prestatieovereenkomst met de publieke omroep.

Stimuleren

Verder is de Minister verantwoordelijk voor instrumenten ter bevordering van culturele producties, documentaires, drama, kunst- en kinderprogramma's, het steunen en stimuleren van een onafhankelijke en kwalitatief goede journalistieke infrastructuur (Stichting Stimuleringsfonds voor de Journalistiek) en voor het bevorderen van mediawijsheid (NICAM en Mediawijzer.net).

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de wetgeving ten aanzien van de taak en organisatie van de publieke omroep en voor wetgeving voor commerciële media. De regels voor commerciële omroepen vloeien voornamelijk voort uit Europese richtlijnen voor audiovisuele mediadiensten. Verder is de Minister als regisseur verantwoordelijk voor wetgeving met betrekking tot omroepdistributie. Het doel daarvan is de toegang tot een gevarieerd media-aanbod te bevorderen en te verzekeren.

Kengetallen
Tabel 53 Kengetallen

Kengetal

2015

2016

2017

2018

2019

2020

1

Integraal bereik NPO (radio, tv, internet; Nederlanders 13+)1

87%

86%

85%

84%

84%

86%

X Noot
1

Bron: NPO, o.b.v. GfK / CMI

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste conclusies op het terrein van media worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 54 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 15 (bedragen x € 1.000)
      

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

  

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Verplichtingen

990.792

996.678

915.524

1.126.387

1.115.495

1.023.125

92.370

         

Uitgaven

1.019.469

977.791

973.392

1.038.789

1.084.670

1.023.125

61.545

         

Bekostiging

1.012.881

971.732

966.516

1.019.890

1.038.133

1.009.493

28.640

Publieke Omroep (omroepinstellingen)

923.624

893.656

940.139

881.620

957.505

893.658

63.847

 

Landelijke publieke omroep

765.473

752.149

795.844

731.822

807.438

736.205

71.233

 

Regionale omroep

158.151

141.507

144.295

149.798

150.067

157.453

‒ 7.386

Beheertaken landelijke publieke omroep

64.844

64.782

39.251

40.312

40.423

39.880

543

 

Stichting Omroep Muziek

15.952

16.143

16.366

16.766

16.708

16.484

224

 

Uitzenden en uitzendgereedmaken

25.577

25.730

   

0

0

 

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

23.315

22.909

22.885

23.546

23.715

23.396

319

Dotaties, bijdragen publieke omroep

32.866

13.267

16.796

13.781

14.029

18.894

‒ 4.865

 

Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties

19.613

    

0

0

 

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

2.156

2.119

5.434

2.272

2.220

2.190

30

 

Filmfonds van de omroep en Telefilm (COBO)

8.064

8.106

8.274

8.335

8.596

8.399

197

 

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

1.498

1.498

1.519

1.561

1.580

1.558

22

 

Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON)

1.535

1.544

1.569

1.613

 

0

0

 

Onderzoeksjournalistiek (RA-middelen)

     

5.138

‒ 5.138

 

Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen (NLPO)

    

1.633

1.609

24

Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve (AMr)

‒ 8.917

‒ 463

‒ 30.040

83.808

25.742

56.281

‒ 30.539

Overige bekostiging media (uit rente AMr)

134

490

370

369

434

780

‒ 346

Basisinfrastructuur Cultuur 2013-2016

330

0

0

  

0

0

 

Vierjaarlijkse instellingen

330

    

0

0

Subsidies (regelingen)

358

311

1.820

13.935

41.042

8.411

32.631

Subsidies

358

311

1.820

13.935

12.874

8.411

4.463

Steunfonds Lokale Informatievoorziening

    

28.168

 

28.168

Opdrachten

899

650

170

167

651

442

209

Opdrachten

899

650

170

167

651

442

209

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

5.271

5.038

4.826

4.736

4.782

4.718

64

Commissariaat voor de Media

5.271

5.038

4.826

4.736

4.782

4.718

64

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

60

60

60

61

62

61

1

Uitvoering internationale verdragen en contributies

60

60

60

61

62

61

1

         

Ontvangsten

 

206.979

199.517

164.157

172.003

156.886

147.854

9.032

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2020 ligt € 61,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot, als gevolg van het desalderen van meevallers op de ontvangsten, met name op de reclame-inkomsten (€ 9,0 miljoen), toevoeging van de prijsindexeringen (€ 15,0, miljoen), toevoeging van de steunmaatregelen Lokale Informatievoorziening per saldo (€ 18,5 miljoen), dekking voor gestegen kosten door COVID-19 (€ 19,0 miljoen) en overige kleine mutaties.

De realisatie van de verplichtingen 2020 ligt € 92,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Naast de hierboven genoemde hogere uitgaven, gaat het om in december 2020 aangegane verplichtingen voor 2021 op basis van de mediabegrotingsbrief voor 2021. Het budget in 2021 ligt hoger, het verplichtingenbudget 2020 wordt dus aangepast aan het uitgavenbudget 2021.

De raming van de ontvangsten is met € 9,0 miljoen bijgesteld, met name als gevolg van hogere reclame-inkomsten dan verwacht ten opzichte van de oorspronkelijke begroting.

Bekostiging

Landelijke en regionale publieke omroep

De publieke omroep waarborgt een hoogwaardig en pluriform media-aanbod, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Daarom bekostigt de Minister van OCW de landelijke publieke omroep. Mede vanwege Europese regels op het gebied van staatssteun, houdt de overheid greep op de aard en omvang van het takenpakket van de landelijke publieke omroep en bepaalt de overheid het budget van de publieke omroep.

De hogere uitgaven van de Landelijke publieke omroepen zijn het gevolg van toevoeging compensatie tegenvallende Ster inkomsten die stond gereserveerd op de post dotatie AMR van € 40,0 miljoen en de prijsindexering 2020 van € 9,5 miljoen. Verder is het budget verhoogd als gevolg gestegen kosten door COVID-19 (€ 19,0 miljoen) en door een rechterlijke uitspraak op een door de NPO ingediend bezwaar tegen de wijze van indexering op basis van de Mediawet (€ 2,7 miljoen).

De lagere uitgaven van de regionale omroepen zijn per saldo het gevolg van de prijsindexering 2020 van € 0,5 miljoen en een overboeking van € 7,9 miljoen voor Regionale Samenwerking naar het budget van subsidies.

Stichting Omroep Muziek (SOM)

De Stichting Omroep Muziek (SOM) is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren. Naast de reguliere activiteiten heeft de SOM in 2020 verder ingezet op het waarborgen van de kwaliteit, het versterken van zijn omroeptaak en het creëren van ruimte voor innovatie en talentontwikkeling om zo ook nieuwe doelgroepen te bereiken. De hogere uitgaven van de SOM zijn het gevolg van de prijsindexering 2020 van € 0,2 miljoen.

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief. Daarnaast voert het NIBG activiteiten uit op onder andere het terrein van digitaal erfgoed en onderwijs, worden via het museum van het NIBG collecties van onder meer het voormalig Persmuseum tentoongesteld aan het bredere publiek en neemt het NIBG zitting in meerdere samenwerkingsverbanden, zoals het Netwerk Mediawijsheid. De hogere uitgaven van het NIBG zijn het gevolg van de prijsindexering 2020 van € 0,3 miljoen.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek is binnen het mediabeleid het instrument om de pluriformiteit van het journalistieke media-aanbod te stimuleren, zowel binnen pers en omroep als via het internet. De activiteiten van het fonds dragen bij aan innovatie van de journalistiek en aan stimulering van de journalistieke functie van de media in de samenleving.

Filmfonds van de Omroep en Telefilm (CoBO)

De Stichting Co-productiefonds Binnenlandse Omroep (CoBO) ondersteunt de documentaire-sector en participeert in audiovisuele coproductieprojecten waarin wordt deelgenomen door een of meer van de publieke instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Vlaamse publieke omroep (VRT) en/of Duitse publieke omroepen en/of onafhankelijke filmproducenten en/of instellingen werkzaam op het gebied van de podiumkunsten. De hogere uitgaven van het CoBO zijn het gevolg van de prijsindexering 2020 van € 0,2 miljoen.

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

Het Mediawijsheid Expertisecentrum (Mediawijzer.net) bevordert een bewuste, kritische en actieve houding van burgers en instellingen in de samenleving waar media alom zijn. Bij het huidige programma zijn de Koninklijke Bibliotheek, ECP-EPN, de publieke omroep (NTR), Kennisnet en het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) betrokken.

Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen (NLPO)

NLPO ondersteunt lokale publieke omroepen op diverse terreinen om de sector verder te professionaliseren en om de kwaliteit van de producties van lokale omroepen te verbeteren.

Onderzoeksjournalistiek (RA-middelen)

Als gevolg van een verplaatsing van het budget van de onderzoeksjournalistiek RA-middelen naar subsidies is het budget van bekostiging met € 5,1 miljoen verlaagd.

Dotatie Algemene Mediareserve

De AMr dient voor het opvangen van schommelingen bij zowel de uitgaven als de ontvangsten op het mediabudget. Hierdoor wordt in het ene jaar geld gedoteerd en in een ander jaar geld onttrokken aan de AMr. De mutatie in de post dotatie AMr van in totaal € 30,5 miljoen is het gevolg van:

  • een uitgedeelde prijsindex 2020 van € 11,8 miljoen;

  • gecorrigeerde prijsindex 2019 van € 0,9 miljoen;

  • ontvangen prijsbijstelling 2020 van € 14,9 miljoen;

  • compensatie tegenvallende Ster inkomsten van € 40,0 miljoen naar de Landelijke Publieke Omroepen;

  • hogere STER-inkomsten van € 8,1 miljoen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting;

  • uitspraak rechtbank inzake bezwaar NPO van € 2,7 miljoen; naar de Landelijke Publieke Omroepen;

  • samenwerkingsverbanden regionale publieke omroepen per saldo € 1,0 miljoen;

  • lagere realisatie op de diverse instrumenten van € 1,1 miljoen.

De liquiditeitsstand van de AMr heeft zich in 2020 als volgt ontwikkeld:

Tabel 55 Liquiditeitsstand AMr (bedragen x € 1.000)

Saldo AMr per 01-01-2020

56.511

Uitgaven en overige mutaties

‒ 33.637

Via begroting aan AMr toegevoegd, incl. hogere Sterinkomsten

25.742

Saldo AMr per 31-12-2020

48.616

Overige bekostiging Media

Te laste van dit budget wordt onder meer het NICAM betaald voor de uitvoering van de activiteiten welke nodig zijn voor het continueren en verbeteren van de kwaliteit van Kijkwijzer. Hiervan is € 0,2 miljoen bijgedragen door het Ministerie van VWS. Niet bestede middelen € 0,6 miljoen zijn toegevoegd aan de AMr.

Subsidies

Het instrument subsidies is vanwege de inrichting van het tijdelijke Steunfonds Lokale Informatievoorziening als gevolg van COVID-19 gesplitst in het budget voor subsidies en het budget dat beschikbaar is voor het Steunfonds.

Subsidies

Ten laste van dit budget worden de jaarlijkse subsidies aan de Stichting Arbeidsmarkt-, Werkgelegenheids- en Opleidingsfonds voor de Omroep (AWO-fonds) voor diverse projecten op het gebied van arbeidsmarktontwikkeling, werkgelegenheid en opleiding. Daarnaast is nog geld beschikbaar voor incidentele subsidies op het gebied van de media. De hogere uitgaven van € 4,4 miljoen zijn het gevolg van:

  • Regeerakkoord voor onderzoeksjournalistiek, € 5,2 miljoen die van het instrument bekostiging zijn geboekt naar subsidies.

  • Regionale Samenwerkingsprojecten, € 8,9 miljoen die van het instrument bekostiging zijn geboekt naar subsidies.

  • Overboeking van subsidies naar Steunfonds Lokale Informatievoorziening, per saldo € 10,7 miljoen.

  • Ontvangst van de afrekening van de pilot Regionale nieuwsvensters van € 0,8 miljoen, deze is toegevoegd aan de Regionale Samenwerkingsprojecten.

  • Voor de uitvoering van de motie Sneller pilot samenwerking is € 1,0 miljoen overgeboekt vanuit niet bestede middelen voor het Steunfonds

  • Overboeking van het instrument subsidies naar opdrachten van € 0,3 miljoen.

  • Niet bestede middelen van € 0,5 miljoen die zijn toegevoegd aan de AMr .

Steunfonds Lokale Informatievoorziening

Voor de uitvoering van de regeling in het kader van het Steunfonds Lokale Informatievoorziening is € 28,1 miljoen gerealiseerd. Het budget hiervoor is deels gevonden door herprioritering binnen het instrument subsidies en deel aanvullend beschikbaar gesteld door het kabinet.

Opdrachten

Ten laste van dit budget zijn onder meer de kosten van de landsadvocaat betaald en zijn er uitgaven gedaan voor incidentele onderzoeksopdrachten. Vanuit het instrument subsidies is € 0,3 miljoen toegevoegd. Uiteindelijk is € 0,1 miljoen niet gerealiseerd

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

De kerntaak van het Commissariaat voor de Media (CvdM) bestaat uit het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op het handelen van de media-instellingen in Nederland en uit handhavend optreden ingeval de toepasselijke regelgeving niet in acht wordt genomen. De bevoegdheid om toezicht en handhaving uit te oefenen heeft betrekking op alle media-instellingen: publieke media-instellingen op landelijk en niet-landelijk, regionaal en lokaal niveau en commerciële media-instellingen op landelijk en niet-landelijk niveau. Het CvdM is tevens verantwoordelijk voor het metatoezicht op het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM). Daarnaast heeft het CvdM de taak erop toe te zien dat kabelexploitanten hun wettelijke verplichtingen nakomen tot doorgifte van de must carry-zenders. De hogere uitgaven zijn het gevolg van de prijsindexering 2020 van € 0,1 miljoen.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Dit betreft de jaarlijkse contributie aan het European Audiovisual Observatory.

Ontvangsten

Deze betreffen met name de reclameopbrengsten van de STER. De werkelijke afdracht in 2020 is € 156,0 miljoen. Dit is € 8,1 miljoen hoger dan geraamd. De overige ontvangsten zijn € 0,9 miljoen.

4.12 Beleidsartikel 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid

A. Algemene doelstelling

De algemene doelstelling is het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het stelsel van onderzoek en wetenschap.

Financieren

De Minister bekostigt het onderzoeks- en wetenschapsbestel.

Stimuleren 

De Minister stimuleert in het wetenschappelijk onderzoek:

  • kwaliteit en excellentie;

  • zwaartepuntvorming en profilering. De afspraken die hierover gemaakt zijn met de universiteiten staan vermeld in het hoofdlijnenakkoord;

  • samenwerking in de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid. In het innovatiebeleid, waarvoor de Minister van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk is, is hiervoor de topsectorenaanpak nieuwe stijl ontwikkeld.

Regisseren

De Minister schept voorwaarden voor:

  • een klimaat voor universiteiten en kennisinstellingen voor het doen van excellent onderzoek;

  • de borging van het vernieuwend vermogen en de kwaliteit van het Nederlands onderzoek;

  • het doelmatig functioneren van wetenschappelijke instellingen die, zowel zelfstandig als in relatie tot universiteiten en bedrijven een belangrijke plaats innemen;

  • de Nederlandse en internationale onderzoeksfaciliteiten;

  • de coördinatie en positionering van het wetenschapsbeleid op nationaal en internationaal niveau.

De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op een efficiënte besteding van publieke middelen en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.

Kengetallen
Tabel 56 Kengetallen

Kengetal

2015

2016

2017

2018

2019

2020

1

Top 5-positie qua budget kaderprogramma dat naar Nederland gaat1

5

6

6

6

6

6

2

Publieke investering in R&D als % bbp2

0,71

0,70

0,67

0,71

0,70

0,70

3

R&D personeel (FTE) als‰ van de totale beroepsbevolking3

16

16,5

17,1

17,7

17,8

 
X Noot
1

Bron: Cijfers o.b.v. Cordis H2020 Database, extractiedatum 3 november 2020, bewerking Rathenau Instituut. Notities: Het cijfer voor 2020 is nog voorlopig.

X Noot
2

Bron: Rathenau Instituut, TWIN Database en TWIN 2018-2024. Notities: Cijfers van 2019 en 2020 zijn voorlopig en kunnen nog worden bijgesteld. Deze cijfers levert het Rathenau Instituut ook aan voor de Eurostat en OECD databases (GBARD). Er is gekozen voor een bron die een vergelijking over jaren mogelijk maakt en waarin ook de (voorlopige) cijfers voor 2019 en 2020 beschikbaar zijn.

X Noot
3

Bron: Eurostat database, bewerking Rathenau Instituut. Notities: Vorig jaar werd een andere bron gebruikt omdat een revisie van R&D-statistieken in de Eurostat database nog niet voor alle jaren was doorgevoerd. Dit jaar is weer gebruikgemaakt van de Eurostat database (waar de revisie nu is doorgevoerd). Met deze bron zijn ook de voorlopige cijfers voor 2019 beschikbaar. Cijfers voor 2020 zijn er vanaf november 2021. Omdat vorig jaar met een andere bron is gewerkt kunnen de cijfers ten opzichte van vorig jaar achter de komma verschillen. In 2019 zijn de R&D-statistieken gereviseerd door het CBS, naar aanleiding van de publicatie van de nieuwe OESO Frascati Manual. Als gevolg hiervan zijn vorig jaar de R&D-statistieken voor alle eerdere jaren in deze tabel naar boven bijgesteld.

C. Beleidsconclusies

In het algemeen onderdeel beleidsprioriteiten zijn de belangrijkste beleidsconclusies opgenomen.

Het Ministerie van OCW heeft waardering voor de weg die de Vereniging van Universiteiten (VSNU), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en ZonMW hebben ingeslagen met het position paper ‘Ruimte voor ieders talent; naar een nieuwe balans van erkennen en waarderen’ en steunt hun gezamenlijke aanpak. In 2020 is door het Ministerie van OCW ‘erkennen en waarderen’ geagendeerd bij de betrokken Europese directeuren-generaal. Hierop is dit thema door de nieuwe European Research Area (ERA)-voorzitter opgepakt als ambitie voor hun werkprogramma. Ook binnen Nederland zijn er successen behaald, met dank aan het wetenschapsveld. NWO werkt nu bijvoorbeeld bij de talentbeurzen met een ‘narratief cv’ in plaats van puur kwantitatieve indicatoren.

Het programma «erkennen en waarderen» heeft met subsidie van het Ministerie van OCW instellingsbrede commissies bij alle universiteiten en instituten gestimuleerd, conferenties georganiseerd, werkt aan een landelijk raamwerk en droeg bij aan het nieuwe Strategy Evaluation Protocol (SEP). In 2020 is in het SEP 2021-2027 (coproductie VSNU, KNAW en NWO) verankerd dat bij elke evaluatie een aantal case studies (voorheen «narratieven») over maatschappelijke impact openbaar moeten worden gemaakt. Het toegankelijk maken van case studies draagt bij aan de legitimatie van wetenschappelijk onderzoek en aan de communicatie met het publiek. Het stimuleert daarnaast verder wetenschappelijk onderzoek dat kan leiden tot een beter inzicht van de mechanismen waarmee wetenschappelijk onderzoek tot maatschappelijke impact leidt.

Verder is € 1 miljoen beschikbaar gesteld voor een pilot die wetenschapscommunicatie van groepen wetenschappers beloont en beter zichtbaar maakt als belangrijk onderdeel van een wetenschappelijke carrière. De pilot geeft ook inzicht in de verscheidenheid aan wetenschapscommunicatie-activiteiten en de toegevoegde waarde daarvan voor de Nederlandse wetenschap. Deze pilot zal uitgevoerd worden in samenwerking met de KNAW.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 57 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 16 (bedragen x € 1.000)
      

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

  

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Verplichtingen

 

964.085

1.064.240

1.122.383

1.154.701

1.211.339

1.213.270

‒ 1.931

waarvan garantieverplichtingen

‒ 846

‒ 889

‒ 934

‒ 981

‒ 1.030

0

‒ 1.030

waarvan overige verplichtingen

964.931

1.065.129

1.123.317

1.155.682

1.212.369

1.213.270

‒ 901

         

Uitgaven

1.040.139

1.034.753

1.216.958

1.250.760

1.149.725

1.172.446

‒ 22.721

         

Bekostiging

923.215

913.550

1.101.220

1.131.218

1.024.396

1.049.574

‒ 25.178

Hoofdbekostiging

669.606

657.342

742.322

719.555

605.335

658.529

‒ 53.194

NWO-wet en WHW

       
 

NWO

489.560

475.144

556.834

528.488

458.976

521.225

‒ 62.249

 

KNAW

89.435

89.573

89.646

92.728

94.764

89.525

5.239

 

KB

90.611

92.625

95.842

98.339

51.595

47.779

3.816

Aanvullende bekostiging

253.609

256.208

358.898

411.663

419.061

391.045

28.016

 

NWO Talentenontwikkeling

161.409

161.246

160.885

170.885

165.885

165.885

0

 

NWO STW

8.000

8.000

8.000

8.000

8.000

8.000

0

 

NWO Grootschalige researchinfrastructuur

55.295

55.382

85.380

85.380

55.380

55.380

0

 

NWO Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek

23.258

25.933

28.986

33.751

33.869

26.133

7.736

 

Poolonderzoek

3.147

3.147

3.147

3.147

3.147

3.147

0

 

Caribisch Nederland

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

0

 

NWO NWA

  

70.000

108.000

150.280

130.000

20.280

Subsidies (regelingen)

22.123

21.746

22.549

21.918

23.575

25.815

‒ 2.240

Stichting NLBIF

0

0

550

550

566

550

16

Naturalis Biodiversity Center

6.266

6.265

6.265

6.265

6.513

6.265

248

BPRC

8.359

9.608

9.608

9.608

11.406

9.608

1.798

NCWT/NEMO

3.393

3.366

3.366

3.366

3.460

3.366

94

STT

221

221

221

221

221

221

0

Stichting AAP

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

0

Nationale coördinatie

1.352

1.254

1.507

876

377

4.773

‒ 4.396

Bilaterale samenwerking

1.500

    

0

0

Opdrachten

318

223

163

248

524

340

184

Opdrachten

318

223

163

248

524

340

184

Bijdrage aan agentschappen

291

950

673

918

1.317

842

475

Dienst Uitvoering Onderwijs

291

286

0

0

0

2

‒ 2

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

 

664

673

918

1.317

840

477

Bijdrage aan medeoverheden

813

    

0

 

Nationaal contactpunt Kaderprogramma

813

    

0

 

Bijdrage aan internationale organisaties

93.379

98.284

92.353

96.458

99.913

95.875

4.038

EMBC

832

853

918

941

1.228

941

287

EMBL

5.016

5.198

5.176

5.227

5.241

5.227

14

ESA

31.061

31.065

31.065

32.783

31.146

31.065

81

CERN

44.937

49.891

44.199

46.278

50.531

46.168

4.363

ESO

9.044

8.773

8.425

8.626

9.081

9.902

‒ 821

NTU/INL

2.489

2.504

2.570

2.603

2.686

2.572

114

         

Ontvangsten

722

3.793

504

1.375

154

101

53

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2020 ligt € 22,7 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De lagere realisatie van de uitgaven wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door het instrument bekostiging. De realisatie van de verplichtingen zijn per saldo € 1,9 miljoen lager dan verwacht.

Bekostiging

Het Ministerie van OCW bekostigt de nationale onderzoeksinstellingen NWO, KNAW en Koninklijke Bibliotheek (KB). Hiermee stelt de Minister deze organisaties in staat om binnen de wettelijke kaders en in lijn met de vierjaarlijkse strategie van de instellingen hun missies en doelstellingen te realiseren. Deze missies en doelstellingen zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen daarin.

De bekostiging is per saldo met € 25,2 miljoen verlaagd. Oorzaak hiervan is:

  • overheveling van NWO-onderzoekmiddelen naar universiteiten voor enerzijds de SEO-regeling en anderzijds de sectorplannen bèta en techniek/natuur- en scheikunde en Social Sciences Humanities. Dit in opvolging van het advies van de commissie Van Rijn;

  • diverse interne overboekingen op het KNAW-budget voor het uitvoeren van hun wettelijke taak (€ 5,2 miljoen);

  • diverse interne overboekingen op het KB-budget voor het uitvoeren van hun wettelijke taak (€ 3,8 miljoen);

  • diverse interne en interdepartementale overboekingen ten behoeve van het Nationaal Regie-orgaan Onderwijsonderzoek (€ 7,7 miljoen);

  • diverse interne en departementale overboekingen ten behoeve van de Nationale Wetenschapsagenda (€ 20,3 miljoen).

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van de centrale doelstelling van het Onderzoek en Wetenschapsbeleid worden subsidies verstrekt aan stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur. Het gaat hier onder andere om bijdragen aan:

  • Naturalis Biodiversity Center voor onderzoek naar biodiversiteit en instandhouding van de nationale grootschalige infrastructuur voor biodiversiteitsonderzoek;

  • Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de huisvesting van primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor het verzorgen van de opvang van de BPRC chimpansees;

  • Stichting Nationaal Centrum voor Wetenschap- en Techniekpromotie (NCWT) voor het beheren en ontwikkelen van NEMO Science Museum en NEMO Kennislink, het organiseren van het festival Weekend van de Wetenschap en het ondersteunen van gerelateerde landelijke activiteiten op het gebied van wetenschaps- en technologiecommunicatie en -educatie.

Opdrachten

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en evaluaties.

Bijdrage aan agentschappen

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert een opdracht uit voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie "Horizon 2020". Team Internationale Research- en Innovatiesamenwerking (IRIS) bij de RVO is het Nationaal Contactpunt Kaderprogramma in Nederland.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Hieronder vallen contributies aan grote internationale onderzoeksorganisaties EMBC, EMBL, ESA, CERN en ESO. Door deelname van Nederland aan deze intergouvernementele organisaties krijgen de Nederlandse wetenschappelijke onderzoekers toegang tot unieke grootschalige onderzoeksfaciliteiten en internationale netwerken van toponderzoekers. Deze deelname is mede van groot belang voor het functioneren van Nederlands nationale onderzoeksbestel.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers als gevolg van eindafrekeningen op, in eerdere jaren, toegekende subsidies. In 2020 is een aantal oudere subsidies verantwoord waar bij een enkele subsidieverantwoording sprake was van een overschot aan ontvangen subsidie. Dit overschot is conform afspraken teruggevorderd.

4.13 Beleidsartikel 25 Emancipatie

A. Algemene doelstelling

Het realiseren van gendergelijkheid en gelijkheid wat betreft seksuele oriëntatie, genderidentiteit en geslacht in de Nederlandse samenleving. Dit dient te geschieden op in ieder geval de terreinen: onderwijs, veiligheid, gezondheid, arbeidsmarkt, media, politiek, recht en leefvormen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De rol van de Minister is primair het wegnemen van belemmeringen voor gender- en LHBTI-gelijkheid (lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender personen en intersekse personen) en het bevorderen dat relevante wet- en regelgeving waar nodig wordt aangepast. Daarnaast heeft de Minister, vaak samen met de maatschappelijke instellingen, een rol in het agenderen, coördineren, aanjagen en in het ontsluiten van kennis en expertise.

Financieren

De Minister biedt financiële ondersteuning aan maatschappelijke instellingen voor gender- en LHBTI-gelijkheid en het monitoren van ontwikkelingen in de samenleving.

Stimuleren

Het instrument dat de Minister ter beschikking heeft, is wet- en regelgeving, zoals de Subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017-2022 die vanaf 1 januari 2017 in werking is getreden. Deze regeling voorziet in het verstrekken van subsidies aan acht strategische partnerschappen voor de realisering van de doelstellingen op gender- en LHBTI-gelijkheid, die lopen van 2018 tot en met 2022. Daarnaast verstrekt de Minister projectsubsidies aan het maatschappelijk middenveld.

Regisseren

Gemeenten ontvangen via decentralisatie-uitkeringen een bijdrage voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale beleid op het gebied van gendergelijkheid en LHBTI-gelijkheid. Samen met gemeenten is in een intentieverklaring vastgelegd wat de aandachtspunten van het LHBTI-beleid zijn. Verder vult de Minister de regisserende rol in door halfjaarlijkse bestuursgesprekken met instellingen over gender- en LHBTI gelijkheid.Daarnaast draagt de Minister bij aan internationale samenwerking met organisaties als Europese Unie, de Raad van Europa en de Verenigde Naties.

Kengetallen
Tabel 58 Kengetallen

Kengetal

2015

2016

2017

2018

2019

1

Economische zelfstandigheid van vrouwen1

 

59,3%

60,7%

62,5%

63,8%2

2

Financiële onafhankelijkheid van vrouwen3

 

48,5%

50,0%

51,6%

52,9%2

X Noot
1

Het cijfer van 2018 is gecorrigeerd, omdat de definitieve cijfers afwijken van de eerder gepubliceerde voorlopige cijfers.

X Noot
2

Nieuwste cijfers van de Emancipatiemonitor van december 2020. Dit is een voorlopig cijfer.

X Noot
3

Het cijfer van 2018 is nu gecorrigeerd, omdat de definitieve cijfers afwijken van de eerder gepubliceerde voorlopige cijfers.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste beleidsconclusies zijn genoemd in het onderdeel beleidsprioriteiten. Deze paragraaf bevat aanvullende beleidsconclusies voor het emancipatiebeleid.

Het Ministerie van OCW zet zich in op drie samenhangende thema’s waarop zich stevige knelpunten voordoen. Het bestaande beleid daarop is voortgezet.

De samenhang tussen de verschillende maatregelen en hoe deze op elkaar inspelen op de arbeidsmarktpositie van vrouwen is interdepartementaal onderzocht in het IBO Deeltijdwerk. Hierin werd geconcludeerd dat een verandering omtrent de Nederlandse deeltijdcultuur alleen bewerkstelligd kan worden als er sprake is van een brede aanpak op de verschillende beleidsterreinen. Het kabinet heeft er voor gekozen om in de Scenariostudie Vormgeving Kindvoorzieningen (SVK) vervolgens uit te laten werken hoe dergelijke brede, integrale aanpakken eruit kunnen zien en welke effecten deze mogelijk hebben.

De resultaten van het eerste jaar van de Veilige Steden, die zich inzetten om de veiligheid van vrouwen in de openbare ruimte (straat en uitgaansleven) te verbeteren, zijn veelbelovend. Met 12 gemeenten is deze samenhangende aanpak in 2020 en 2021 voortgezet. Sinds 2020 worden de gemeenten inhoudelijk geadviseerd en begeleid door Regioplan.

Het door de Nederlandse overheid opgerichte Europese LHBTI Focal Points Netwerk is op initiatief van het Ministerie van OCW en met steun van gelijkgezinde lidstaten per 2020 ingebed bij de SOGI-Unit van de Raad van Europa.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 59 Budgettaire gevolgen van beleid van artikel 25 (bedragen x € 1.000)
      

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

  

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Verplichtingen

 

13.475

45.373

6.003

4.305

3.764

5.626

‒ 1.862

         

Uitgaven

 

11.614

12.363

12.929

12.540

12.014

15.167

‒ 3.153

         

Bekostiging

 

4.198

6.199

8.500

8.447

8.447

8.447

0

Kennisinfrastructuur

4.198

6.199

8.500

8.447

8.447

8.447

0

 

Vrouwenemancipatie

2.948

2.949

   

0

0

 

LHBT

1.250

1.250

   

0

0

 

Gender- en LHBTI-gelijkheid

 

2.000

8.500

8.447

8.447

8.447

0

Subsidies (regelingen)

5.985

4.963

3.613

3.278

2.333

3.287

‒ 954

Subsidieregeling emancipatie

0

0

0

0

52

78

‒ 26

 

Vrouwenemancipatie

      

0

 

LHBT

    

52

78

‒ 26

Subsidieregeling emancipatie 2011

5.985

4.266

1.844

600

41

0

41

 

Vrouwenemancipatie

3.846

2.557

1.100

234

41

 

41

 

LHBT

2.139

1.709

744

366

  

0

Subsidieregeling Gender- en LHBTI- gelijkheid 2017-2022

 

697

1.769

2.678

2.240

3.209

‒ 969

Opdrachten

1.096

1.024

783

815

1.234

1.205

29

 

Vrouwenemancipatie

625

913

   

0

0

 

LHBT

471

111

   

0

0

 

Gender- en LHBTI-gelijkheid

  

783

815

1.234

1.205

29

Bijdrage aan agentschappen

145

137

3

0

0

0

0

DUO

145

137

3

  

0

0

Bijdrage aan medeoverheden

0

0

0

0

0

2.228

‒ 2.228

Gemeentefonds BZK

0

0

0

0

0

2.228

‒ 2.228

 

Gender- en LHBTI-gelijkheid

     

2.228

‒ 2.228

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

190

40

30

0

0

0

0

LHBT

190

40

30

  

0

0

         

Ontvangsten

284

54

53

150

35

0

35

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2020 ligt € 3,2 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De verplichtingen zijn met € 1,8 miljoen verlaagd. Bij Voorjaarsnota zijn de uitgaven met € 0,9 miljoen verlaagd en de verplichtingen met € 1,9 miljoen verlaagd. Bij Najaarsnota zijn de uitgaven met € 0,3 miljoen verhoogd en de verplichtingen met € 0,3 miljoen verhoogd. Bij Slotwet zijn de uitgaven met € 2,2 miljoen verlaagd en de verplichtingen met € 0,8 miljoen verlaagd.

Bekostiging

Het Ministerie van OCW bekostigt vanaf 2018 acht strategische allianties van in totaal vijftien organisaties. Het budget is in 2020 niet verhoogd. De strategische allianties zijn in 2018 gestart met de uitvoering van hun activiteitenplannen.

Subsidies

Voor het uitvoeren van de voornemens uit de emancipatienota 2018 ‒ 2021 zijn subsidies verleend voor activiteiten die passen bij het beoogde emancipatiebeleid. Aan instellingen kan het Ministerie van OCW projectsubsidie verstrekken voor de kosten van de uitvoering van een project dat in de Nederlandse samenleving in belangrijke mate bijdraagt aan het realiseren van gendergelijkheid of LHBTI-gelijkheid. De realisatie op dit instrument is € 0,9 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.

De problematiek van Bi+ personen is vaak onzichtbaar. Uit onderzoek blijkt dat dat te maken heeft met een slechtere gezondheid, veiligheid en arbeidspositie dan heteroseksuele, lesbische en homoseksuele personen. Er is meer onderzoek nodig om zicht te krijgen op mogelijke oplossingsrichtingen voor deze problematiek. Vanaf 2020 heeft «Bi+ Nederland» zich ingezet voor een bi-inclusieve samenleving via gemeenschapsvorming, onderzoek en lobby.

Samen met het Ministerie van SZW heeft het Ministerie van OCW er voor gezorgd dat er binnen het programma Vakkundig aan het Werk en het NWA-programma economische veerkracht onderzoek is gedaan naar bewezen effectieve interventies om de economische zelfstandigheid van vrouwen te bevorderen. Hiermee worden gemeenten en het UWV ondersteund in hun begeleiding van vrouwen naar economische zelfstandigheid. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan de vraag wat werkt voor laagopgeleide vrouwen en vrouwen met een migratie-achtergrond.

Opdrachten

De middelen voor opdrachten zijn o.a. besteed aan onderzoeken, monitoring en communicatie. Uit onderzoek van McKinsey en de Emancipatiemonitor is gebleken dat personeelstekorten in de zorg en het onderwijs voor een deel terug te dringen zijn als de daar werkzame vrouwen een aantal uren per week meer zouden werken. Het afgelopen jaar steunde het Ministerie van OCW daarom de stichting "Het potentieel pakken", die in deze sectoren probeert de deeltijdfactor te verhogen.

De verkenning van de potentie van het verhogen van de deeltijdfactor in het onderwijs is in 2020 uitgevoerd om zo de arbeidstekorten in het onderwijs terug te brengen.

Het Ministerie van OCW heeft onderzoek laten uitvoeren hoe het transitieverlof voor transgender personen gerealiseerd kan worden, omdat bestaande verlofregelingen onvoldoende handvatten bieden hiervoor.

Artifical Intellligence biedt kansen om ongelijkheid te verminderen, mits er bij de ontwikkeling en toepassing oog is voor bestaande stereotypen en vooroordelen. Daarom ondersteunt het Ministerie van OCW een verkennend onderzoek door WOMEN Inc. naar risico’s en kansen van kunstmatige intelligentie voor gelijke behandeling van vrouwen op de arbeidsmarkt.

Ook werd in 2020 een nulmeting gedaan naar de sociale acceptatie van intersekse personen.

Het programma Iedereen in Beeld zet interdepartementaal in op bewustwording, dialoog, kennisontwikkeling, kennisdeling en netwerkvorming rondom inclusieve beeldvorming. Zo zijn maatregelen getroffen om de beeldbank waar het Rijk uit put diverser te maken en is onderzocht hoe burgers de beeldcommunicatie van het Rijk ervaren. Ook zijn hierin concrete aanwijzingen geformuleerd voor ambtenaren en communicatie- professionals van het Rijk hoe zij inclusiever kunnen communiceren.

Bijdrage aan medeoverheden

Voor actieve gemeenten op het gebied van gender- en LHBTI- emancipatiebeleid wordt via een decentralisatie-uitkering budget overgeheveld naar het Gemeentefonds. De verantwoordelijkheid voor deze middelen is belegd bij de gemeenten zelf. Een bedrag van € 0,4 miljoen is overgemaakt naar het Gemeentefonds voor 54 gemeenten in het kader van het programma «Regenboogsteden». Om gemeenten te stimuleren om de sociale veiligheid van vrouwen in de publieke ruimte te vergroten is voor het programma «Veilige steden» een bedrag van € 0,4 miljoen overgemaakt voor 12 gemeenten. Minder gemeenten dan verwacht hebben een beroep gedaan op aanvraag voor een bijdrage uit het Gemeentefonds. Hierdoor is de realisatie € 1,3 miljoen lager dan begroot.

5. Niet-beleidsartikelen

5.1 Niet-beleidsartikel 91 Nog onverdeeld

Doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overschrijdende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken beleidsartikelen bekend is, worden de middelen naar deze artikelen overgeboekt. Het betreft:

  • loonbijstelling;

  • prijsbijstelling;

  • onvoorzien.

Op deze onderdelen worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 60 Budgettaire gevolgen artikel 91 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Verplichtingen

0

0

0

0

0

0

0

Uitgaven

0

0

0

0

0

0

0

        

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

- programma

0

0

0

0

0

0

0

- apparaat

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

- programma

0

0

0

0

0

0

0

- apparaat

0

0

0

0

0

0

0

Onvoorzien

0

0

0

0

0

0

0

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties, NvW en ISB

E. Toelichting op de instrumenten

Het doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overstijgende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken begrotingsartikelen bekend is, worden de middelen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op dit artikel worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord. Dat is ook de reden dat de realisatie in bovenstaande tabel volledig op nul eindigt. Hieronder worden de artikelonderdelen nader toegelicht. Daarmee wordt inzicht gegeven in de mutaties die via dit artikel gelopen zijn.

Loon- en prijsbijstelling

Het budget voor 2020 blijft per saldo ongewijzigd. De toegevoegde loon- en prijsbijstelling tranche 2020 die verplicht is, is direct structureel verdeeld over de artikelen.

5.2 Niet-beleidsartikel 95 Apparaat Kerndepartement

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 61 A. Budgettaire gevolgen artikel 95 Apparaatsuitgaven Kerndepartement (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Verplichtingen

243.981

234.043

250.379

266.515

280.987

277.396

3.591

Uitgaven

243.565

234.542

250.379

266.317

280.933

277.396

3.537

        

Personele uitgaven

184.613

189.432

185.942

197.662

209.866

210.166

‒ 300

-eigen personeel

174.681

180.150

177.316

188.890

202.862

200.632

2.230

- inhuur externen

5.880

4.884

5.190

5.614

4.185

5.749

‒ 1.564

- overige personele uitgaven

4.052

4.398

3.436

3.158

2.819

3.785

‒ 966

Materiële uitgaven

57.844

43.979

63.217

67.336

69.661

67.230

2.431

- ICT

21.721

17.833

23.442

23.719

12.414

26.274

‒ 13.860

- bijdrage aan SSO's

19.982

14.687

15.121

15.926

22.553

22.973

‒ 420

- overige materiële uitgaven

16.141

11.459

24.654

27.691

34.694

17.983

16.711

Begrotingsreserve schatkistbankieren

1.108

1.131

1.220

1.319

1.406

0

1.406

Ontvangsten

1.467

3.000

2.428

1.980

3.192

567

2.625

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties, NvW en ISB

Het Ministerie van OCW heeft de apparaatskosten technisch verdeeld naar instrumenten (Personeel en Materieel) op basis van de realisatiecijfers van voorgaande jaren. Het Ministerie van OCW stuurt op het totaal toegewezen budget aan de organisatieonderdelen en niet per instrument.

Uitgaven

De uitgaven voor de apparaatskosten van het Ministerie van OCW zijn in 2020 € 3,5 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit is het saldo van een groot aantal mutaties die grotendeels in de suppletoire wetten zijn toegelicht:

  • de personele uitgaven zijn per saldo € 0,3 miljoen lager dan begroot;

  • de materiële uitgaven zijn per saldo € 2,4 miljoen hoger dan begroot. Er is een grote verschuiving zichtbaar van ‘ICT’ naar ‘overige materiële uitgaven’. Dit komt doordat de ICT-werkplek niet langer door een marktpartij wordt beheerd, maar door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Hierdoor worden de uitgaven niet meer als ICT-uitgaven gezien, maar als uitgaven voor inbesteding en dat valt onder het instrument ‘overige materiële uitgaven’;

  • de ontvangen risicopremie in 2020 bedraagt € 1,4 miljoen. Het Ministerie van OCW staat garant voor onderwijsinstellingen en rijksmusea die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat het Ministerie van OCW hierdoor loopt, wordt een vergoeding (risicopremie) ontvangen. Deze premie wordt (via een desaldering) toegevoegd aan de begrotingsreserve schatkistbankieren. In de saldibalans is bij de post begrotingsreserve voor risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen een tabel opgenomen met de stand en de toevoegingen en onttrekkingen aan de reserve.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is in 2020 € 2,6 miljoen hoger dan geraamd. Dit wordt voor het grootste deel veroorzaakt doordat het Ministerie van OCW garant staat voor onderwijsinstellingen en rijksmusea die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat het Ministerie van OCW hierdoor loopt, ontvangt zij een vergoeding (risicopremie). De ontvangen risicopremie in 2020 bedraagt € 1,4 miljoen. Daarnaast betreft het voor € 0,8 miljoen een teruggave van het CIBG: bij de eindafrekening 2019 bleek dat het CIBG minder kosten had gemaakt voor de ontwikkeling en beheer van het lerarenregister en schoolleidersregister. Dit hebben ze in 2020 teruggestort naar het Ministerie van OCW. Voor de rest betreft het ontvangsten op vorderingen van vorig jaar die pas in dit jaar zijn ontvangen.

Tabel 62 B. Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en Zelfstandige Bestuursorganen/Rechtspersonen met een wettelijke taak (bedragen x € 1 miljoen)
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2016

2017

2018

2019

2020

2020

2020

Totaal apparaatsuitgaven Ministerie

243,6

234,5

250,4

266,3

280,9

277,4

3,5

Kerndepartement

135,9

131,8

143,1

154,7

160,8

171,3

‒ 10,5

Rijksdienst Cultureel Erfgoed

34,6

32,9

34,9

36,8

42,0

35,1

6,9

Inspectie van het Onderwijs

64,0

61,5

64,6

66,5

66,7

63,4

3,3

Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed

2,3

2,4

2,3

2,5

3,7

2,4

1,3

Onderwijsraad

2,9

2,3

2,2

2,4

2,4

2,4

0,0

Raad voor Cultuur

2,5

2,5

2,0

2,2

4,0

2,2

1,8

Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid

1,4

1,1

1,3

1,2

1,3

0,6

0,7

        

Totaal apparaatskosten agentschappen

356,4

351,4

365,6

360,0

366,0

346,0

20,0

Dienst Uitvoering Onderwijs

313

314

327

319

324

303

21

Nationaal Archief

43

37

39

41

42

43

‒ 1

        

Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT's

110

134

362

375

3

355

‒ 352

Stichting Fonds voor de Podiumkunsten

4,4

6,1

7,0

7,9

nnb

6,3

‒ 6,3

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

1,9

2,6

2,8

3,5

nnb

3,1

‒ 3

Stichting Mondriaanfonds

2,2

2,9

3,2

3,2

nnb

3,6

‒ 4

Stichting Nederlands Filmfonds

2,6

3,9

4,3

4,5

nnb

3,5

‒ 4

Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie

1,1

1,9

2,0

2,6

nnb

2,0

‒ 2,0

Stichting Nederlands Letterenfonds

1,1

2,7

2,8

3,1

nnb

2,6

‒ 3

Bureau Architectenregister

0,0

0,0

0,0

0,0

nnb

0,0

0

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)

1,7

     

0

Commissariaat voor de Media (CvdM)

5,3

7,4

6,6

4,9

nbb

4,7

‒ 4,7

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

2,6

1,5

2,1

2,4

2,6

2,6

0,0

Stichting Regionale Publieke Omroep (RPO)

0,0

1,5

1,0

1,0

nnb

1,0

‒ 1,0

Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

      

0

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

13,5

14,1

54,2

56,7

nnb

53,9

‒ 53,9

Koninklijke Bibliotheek (KB)

26,5

36,7

63,1

60,7

nbb

62,5

‒ 62,5

Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

41,6

47,4

208,0

219,1

nbb

203,6

‒ 203,6

Stichting Participatiefonds

2,3

2,1

2,0

2,0

nnb

2,0

0

Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

      

0

Stichting Vervangingsfonds

3,0

2,8

2,7

2,7

nnb

2,7

0

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

0,6

0,5

0,6

1

nnb

1

‒ 1

6. Bedrijfsvoeringsparagraaf

Inleiding

De bedrijfsvoering, inclusief het begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering binnen het Ministerie van OCW, is op orde. De financiële overzichten geven een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering.

Paragraaf 1 – Uitzonderingsrapportage

Rechtmatigheid

De verantwoording in het departementale jaarverslag is in overeenstemming met de begrotingswetten, de Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en in ministeriële regelingen opgenomen bepalingen. Voor de bepaling van fouten en onzekerheden is de rijksbrede normering toegepast. Rapporteren over onrechtmatigheden is verplicht als deze onrechtmatigheden meer bedragen dan de betreffende tolerantiegrens. Dit geldt voor artikel 9 en voor de afgerekende voorschotten.

Bij artikel 9, arbeidsmarkt- en personeelsbeleid, bedraagt de tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden in de aangegane verplichtingen € 17,4 miljoen. Bij dit artikel wordt in 2020 de tolerantiegrens overschreden als gevolg van een onzekerheid ten aanzien van de rechtmatigheid van de aangegane verplichtingen van € 32,8 miljoen voor de Regeling aanpak personeelstekort. Deze onzekerheid heeft betrekking op het controlebeleid ten aanzien van deze regeling. Ondanks deze financiële onzekerheid heeft het ministerie wel op stelselniveau voldoende inzicht in uitvoering van de regeling omdat de instellingen via een tussenrapportage aangeven hoe de uitvoering loopt. Daarnaast wordt een monitor door een onafhankelijk onderzoeksbureau gestart naar de effecten van de regeling. Op deze wijze kan het ministerie zich goed inhoudelijk verantwoorden over effecten van de regeling.

De tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden in de afgerekende voorschotten bedraagt € 112,5 miljoen. Het totaal bedrag van de fouten en onzekerheden komt uit op €155,8 miljoen. Hiervan heeft € 119,2 miljoen betrekking op onzekerheden ten aanzien van vaststellingen van afgerekende voorschotten uit eerdere jaren en € 29,0 miljoen op afgerekende voorschotten uit meer recente jaren. Voor deze vaststellingen ontbreekt informatie waarmee de rechtmatigheid van de bestedingen kan worden vastgesteld.

Tabel 63 Overzicht overschrijdingen rapporteringstoleranties fouten en onzekerheden

1) Rapporterings-tolerantie

(2) Verantwoord bedrag in € (omvangsbasis)

(3) Rapporterings-tolerantie voor fouten en onzekerheden in €

(4) Bedrag aan fouten in €

(5) Bedrag aan onzekerheden in €

(6) Bedrag aan fouten en onzekerheden in €

(6a) Bedrag aan fouten en onzekerheden gerelateerd aan noodmaatregelen in €

(7)Percentage aan fouten en onzekerheden t.o.v. verantwoord bedrag = (6)/(2)*100%

(7a)Percentage aan fouten en onzekerheden t.o.v. verantwoord bedrag gerelateerd aan noodmaatregelen = (6a)/(2)*100%

Artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid Verplichtingen

€ 173,8 mln.

€ 17,4 mln.

€ 0,5 mln.

€ 32,8 mln.

€ 33,3 mln.

€ 0,0 mln.

19,2%

n.v.t.

Afgerekende voorschotten

€ 2.250,4 mln.

€ 112,5 mln.

€ 2,7 mln.

€ 153,1 mln.

€ 155,8 mln.

€ 0,0 mln.

6,9%

n.v.t.

Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Er zijn geen bijzonderheden te melden.

Begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering

De bedrijfsvoering, inclusief het begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering binnen het Ministerie van OCW, is op orde.

De Algemene Rekenkamer (AR) heeft in het verantwoordingsonderzoek over 2019 drie onvolkomenheden geconstateerd, te weten bij de informatiebeveiliging bij het departement, bij het begrotingsbeheer van verplichtingen en bij het autorisatiebeheer Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Het Ministerie van OCW heeft in 2020 voortgang geboekt in het oplossen van deze onvolkomenheden. Hieronder volgt de status.

Informatiebeveiliging kerndepartement

In haar verantwoordingsonderzoeken over 2018 en 2019 constateerden zowel de AR als de Auditdienst Rijk (ADR) tekortkomingen in de informatiebeveiliging van het Ministerie van OCW. Om deze tekortkomingen op te lossen, hebben de AR en ADR concrete aanbevelingen gedaan. In 2020 is een projectgroep aan de slag gegaan om de aanbevelingen van de ADR en AR voor het Ministerie van OCW op te pakken. De projectgroep heeft in 2020 een aantal producten opgeleverd die de basis vormen voor de verdere belegging van het onderwerp in de organisatie.

Zo is voor de informatievoorziening de Informatiebeveilingsvisie (IB-visie) vastgesteld door de bestuursraad (MT-OCW). Daarnaast heeft de werkgroep op basis van de IB-visie het informatiebeveiligingsbeleid geactualiseerd, een procedure voor incidentrespons gemaakt, een jaarplan voor 2021 opgesteld, een overzicht van processen en systemen opgeleverd en is de werkgroep met een voorstel voor een governance structuur gekomen. Voor de aanbevelingen van de AR over het gebrek aan sturingsmodel en het beschikken over onvoldoende actuele informatie op informatiebeveiliging zal, vanaf 2021, een informatiebeveiliging expertteam de directies en dienstonderdelen actief gaan ondersteunen bij de uitvraag informatiebeveiliging. Het doel is het ophalen van de sturingsinformatie die nu nog ontbreekt.

Het MT-OCW is in 2020 diverse malen geïnformeerd over de stand van zaken op het gebied van informatiebeveiliging in de organisatie. En de bovengenoemde producten zijn in december 2020 voorgelegd en akkoord bevonden door het MT-OCW en vormen - zoals gezegd - de basis waarop in 2021 zal worden door- en uitgewerkt. In het jaarplan 2021 is een aantal concrete acties neergelegd dat in 2021 wordt uitgevoerd. Het jaar 2021 wordt gezien als een transitiejaar naar structurele belegging van informatiebeveiliging in de organisatie.

Begrotingsbeheer verplichtingen

Het begrotingsbeheer van de verplichtingen is door de AR over 2019 ook als een onvolkomenheid beoordeeld. Het Ministerie van OCW onderkent het belang van een goed begrotingsbeheer en het budgetrecht van de Tweede Kamer. Het Ministerie van OCW heeft om die reden extra aandacht gegeven aan het begrotingsbeheer op de verplichtingen. In 2020 heeft het Ministerie van OCW met name ingezet op voorlichting, kennis delen en verbeterde informatievoorziening ten behoeve van analyse van en het gesprek over de tijdigheid en volledigheid van het verplichtingenbeheer. Deze mix van instrumenten waarop ingezet is, heeft ertoe geleid dat het begrotingsbeheer op de verplichtingen in 2020 zo veel mogelijk in overeenstemming met de voorschriften heeft plaatsgevonden. Bij de Slotwet is er één beleidsmatige mutatie geweest welke slechts gering het artikelbudget heeft overschreden.

Autorisatiebeheer Dienst Uitvoering Onderwijs

Door de AR is over 2019 vastgesteld dat de onvolkomenheid op autorisatiebeheer bij DUO nog niet was opgelost. In 2020 heeft DUO doorgezet door hoge prioriteit te geven aan verdere verbetering van het in control komen op autorisatiebeheer. Ondanks alle vooruitgang is DUO er nog niet en zal er in ook in 2021 nog veel gedaan moeten worden om te borgen dat medewerkers alleen toegang hebben tot die systemen die ze nodig hebben voor hun taken en waarvoor ze geautoriseerd zijn.

Deze onvolkomenheid heeft geleid tot toegenomen awareness en aandacht vanuit het management. In 2020 zijn hierdoor grote stappen gezet. Conform een ingerichte planning- en-controlcyclus (PDCA) zijn diverse activiteiten DUO-breed uitgevoerd. Zo zijn voor alle systemen een risicoclassificatie en een autorisatiematrix opgesteld en zijn er controles op toegang tot applicaties/systemen uitgevoerd en op autorisaties binnen systemen. Hierdoor zijn diverse, veelal verouderde, autorisaties ingetrokken. DUO trekt ook de conclusie dat de kwaliteit van deze acties nog beter moet. Hier zal in 2021 verder aan gewerkt worden. Dit is ook belangrijk om het spoor waar DUO voor de toekomst op inzet succesvol te implementeren. De huidige werkzaamheden om een goed autorisatiebeheer te krijgen, zijn arbeidsintensief. DUO zet daarom in op de implementatie van tooling en processen om het autorisatiebeheer binnen DUO te verbeteren en op orde te houden. In 2020 is hiervoor de tooling ingericht en de eerste directie zal begin 2021 overgaan op de nieuwe werkwijze. Zodra dit aantoonbaar goed gegaan is, zal in het vervolg van 2021 en deels in 2022 de gehele DUO organisatie op deze werkwijze overgaan.

Overige aspecten van de bedrijfsvoering

Er zijn geen bijzonderheden te melden.

Paragraaf 2 - Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen

Effecten COVID-19

COVID-19 heeft veel effect gehad op de medewerkers van het Ministerie van OCW. Het heeft veel gevraagd aan flexibiliteit en doorzettingsvermogen. Binnen korte tijd werkten nagenoeg alle medewerkers van het ministerie vanuit huis. De dienstverlening door DUO, het Nationaal Archief en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed is in belangrijke mate vanuit huis ‘gewoon’ doorgegaan. Tegelijkertijd heeft het Ministerie van OCW hierbij onder grote politieke en maatschappelijke druk maatregelen op al haar beleidsterreinen ontwikkeld. Het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs is tijdelijk aangepast: meer op basis van signalen en risico-inschatting. Binnen DUO heeft het langdurig thuiswerken een negatieve invloed gekregen op de snelheid waarmee de teams hun werk hebben kunnen uitvoeren. Bij de ICT-teams speelt dit in het bijzonder. Verder is de werving en selectie moeizamer gebleken waardoor DUO minder heeft kunnen opschalen dan beoogd en minder externen heeft kunnen vervangen door internen. Er is hierdoor een risico dat vervangingen en onderhoud van applicaties niet tijdig kunnen worden uitgevoerd en duurder worden dan gepland. De lange duur van het thuiswerken en alle aanvullende werkzaamheden voor COVID-19 brengen ook risico's met zich mee voor het welzijn van alle medewerkers van het ministerie. Er wordt daarom op verschillende manieren geïnvesteerd in het welzijn en de motivatie van de medewerkers.

Misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O)

M&O-risico's en ontwikkelingen betreffende het M&O-beleid

Op grond van de Comptabiliteitswet 2016 dienen ministeries in het kader van het M&O-beleid toe te zien op het financieel beheer van de subsidiestroom. De AR heeft in haar verantwoordingsonderzoek over 2019 een aandachtspunt geformuleerd over de aanbestedingsregels zoals deze in de controleprotocollen zijn opgenomen. Daarnaast zijn in een paar controleprotocollen de aanbestedingsregels niet opgenomen. In overleg met de AR is afgesproken dat voor 2021 de aanbestedingsregels in alle controleprotocollen worden opgenomen. Daarnaast onderzoekt het Ministerie van OCW in 2021 de mogelijkheden om de verschillende controleprotocollen te harmoniseren.

Externe risico’s op M&O-gebruik

Het Ministerie van OCW heeft als uitgangspunt regelgeving tot stand te brengen die zo min mogelijk gevoelig is voor fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik. Jaarlijks worden de risico’s op M&O-gebruik geïnventariseerd. Waar nodig wordt het voorlichtings-, controle-, sanctie- en/of evaluatiebeleid aangescherpt, daarbij de wenselijkheid en doelmatigheid van deze middelen in ogenschouw nemend. Hierbij zijn ook de regelingen meegenomen die specifiek zijn ingevoerd voor het mitigeren van de gevolgen van het coronavirus.

Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs

De subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs is een belangrijke steunmaatregel die het Ministerie van OCW in 2020 getroffen heeft naar aanleiding van de coronacrisis. Met de regeling bieden we leerlingen en studenten extra ondersteuning vanwege leer- en ontwikkelachterstanden of studievertraging veroorzaakt door de coronacrisis. Op verzoek van de Tweede Kamer heeft het ministerie deze regeling in maart 2021 met terugwerkende kracht aangepast door de verantwoordingsvereisten voor alle subsidieontvangers te versoepelen naar het lichte verantwoordingsregime. Dit om de administratieve lasten bij de instellingen te beperken. Ook bij deze regeling, is net als bij de Regeling aanpak personeelstekort in paragraaf 1, sprake van een onzekerheid ten aanzien van de rechtmatigheid van de aangegane verplichtingen (€ 234,2 miljoen). Deze onzekerheid heeft betrekking op het controlebeleid bij deze regeling. Ondanks deze financiële onzekerheid heeft het ministerie wel op stelselniveau voldoende inzicht in uitvoering van de regeling omdat er een evaluatieonderzoek wordt gestart naar de effecten (output en outcome) van de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s. Op deze wijze kan het ministerie zich goed inhoudelijk verantwoorden over effecten van de regeling.

Restrisico’s op M&O-gebruik

In sommige gevallen zijn de getroffen beheersmaatregelen niet voldoende om M&O-gebruik geheel uit te sluiten, bijvoorbeeld wanneer de kosten van controles hoger zijn dan de baten of de wettelijke mogelijkheden begrensd zijn. Er is dan sprake van restrisico oftewel restant M&O. Dit is de gevoeligheid voor M&O-gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle, sanctie en evaluatie zijn getroffen.

Onderstaande tabel beschrijft per begrotingsartikel de geldstromen met restant M&O dat overblijft na inzet van beheersmaatregelen als aan het betreffende begrotingsartikel een restant M&O kleeft groter dan € 1 miljoen. Tevens is het totaal aan restrisico van de geldstromen met een restant M&O groter dan € 1 miljoen als percentage weergeven van de totale uitgaven op artikelniveau.

Tabel 64 Restant Misbruik en Oneigenlijk gebruik

Omschrijving

Bedrag(x € 1 miljoen)

Percentage restant M&O > € 1 miljoen (van de totale uitgaven per artikel)

Artikel 11: Studiefinanciering

  

Aanvullende beurs

35,7

0,69%

Uitwonende beurzen

5,01

0,10%

Artikel 12: Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

  

Uitwonende beurzen

4,2

6,05%

X Noot
1

Het betreft een geïmporteerd restrisico voor het Ministerie van OCW.

Hieronder volgt een toelichting op de geldstromen met een restant M&O groter dan € 1 miljoen.

Aanvullende beurs

Studenten kunnen in aanmerking komen voor de aanvullende beurs. De hoogte van de beurs hangt mede af van het ouderlijk inkomen. Wanneer ouders in Nederland wonen, is het risico op misbruik beperkt. De Belastingdienst beheert het inkomensgegeven uit het basisregister inkomen. DUO is bevoegd deze inkomensgegevens van de Belastingdienst te gebruiken en is ook afhankelijk van deze gegevens. In 2020 is in totaal € 849,1 miljoen aan aanvullende beurs verstrekt. Daarvan heeft € 45,3 miljoen betrekking op studenten met ouders in het buitenland (circa 16 duizend). DUO vraagt de bewijsstukken bij de ouders zelf of bij de student op, maar de juistheid en volledigheid van het opgegeven buitenlands inkomen is niet volledig met zekerheid vast te stellen door DUO. Uitzondering hierop zijn de voormalige Nederlandse Antillen (€ 9,6 miljoen), waar dit wel mogelijk is. Hierdoor is sprake van restrisico bij studenten met een aanvullende beurs met ouders in het buitenland van € 35,7 miljoen.

Studiefinanciering en Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage, uitwonenden

Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) komt een deel van de studerenden in aanmerking voor een hogere beurs wanneer ze uitwonend zijn. Dit geldt alleen voor mbo-studenten en voor studenten hoger onderwijs die niet onder het studievoorschot vallen. In 2020 is de basisbeurs voor een uitwonende mbo-student € 277,84 per maand (en voor een thuiswonende mbo-student € 85,13 per maand). De totale uitgaven aan uitwonende beurzen bedroegen in 2020 € 148,5 miljoen (WSF 2000).

Bij de vaststelling van de studiefinanciering wordt nu uitgegaan van het adres in de Basis Registratie Personen (BRP), maar niet alle studerenden wonen daadwerkelijk op het geregistreerde adres. Daarom worden fysieke controles op het opgegeven woonadres uitgevoerd, zodat het risico op misbruik van de uitwonendenbeurs wordt beperkt. Er stonden in 2020 1.100 controles gepland op basis van een risicoprofiel. In verband met COVID-19 zijn deze controles tijdelijk stopgezet en later weer opgepakt. Hierdoor is het nog onduidelijk of dit aantal is gerealiseerd. Er worden nog steeds controles uitgevoerd waardoor er mogelijk een verschuivingseffect optreedt. In ruim 300 (30%) gevallen is vastgesteld (voor bezwaar en beroep) dat de studerende niet op het in de BRP geregistreerde adres woonachtig was. Studenten moeten de onterecht ontvangen studiefinanciering terugbetalen en krijgen een boete opgelegd.

Het bovenstaande betreft studerenden die in Nederland wonen. Studenten met een woonadres in België of Duitsland, de grensbewoners, zijn uitgesloten van controle indien hun ouders op meer dan 120 km van de studieplaats van de student woonachtig zijn. Hiermee is een restant M&O gemoeid van € 668.580. Bij studenten met een buitenlands woonadres buiten de grensgebieden wordt anders gecontroleerd. Er wordt gecontroleerd of de student aan de instelling in het buitenland is ingeschreven. Indien dat zo is, wordt er aangenomen dat hij in het buitenland woonachtig is. Omdat er geen adrescontrole plaatsvindt, is er voor studerenden in het buitenland een (aanvaardbaar) restrisico.

Als gevolg van de maatregelen van de afgelopen jaren om misbruik met de uitwonendenbeurs aan te pakken en als gevolg van het vervallen van het onderscheid tussen uit- en thuiswonenden in het studievoorschotstelsel, is dit misbruik substantieel afgenomen. Het restrisico wordt veroorzaakt door onjuiste inschrijvingen in de BRP en wordt niet aan het Ministerie van OCW toegerekend. Er is dus sprake van een geïmporteerd risico. In 2017 is een a-selecte steekproef uitgevoerd onder mbo-studenten met een uitwonendenbeurs. Op basis van dit onderzoek wordt het restrisico in het mbo ingeschat op ongeveer € 4 miljoen. In totaal (mbo en ho) resteert in 2020 nog een restrisico van ongeveer € 5 miljoen (ter vergelijking: dit was in 2014 € 17 miljoen).

De uitwonende basistoelage die op grond van de WTOS (regeling VO18+) aan een uitwonende scholier wordt verstrekt, bedroeg in 2020 € 273,26 per maand (en voor een thuiswonende scholier € 117,20). Bij de vaststelling van de tegemoetkoming scholieren (WTOS) wordt ook het adres van de leerling geverifieerd bij de BRP. De ouders verklaren dat de leerling uitwonend is. Het adres van de ouders wordt niet standaard gecontroleerd bij de BRP. Dit adres wordt alleen vastgelegd als het inkomensafhankelijke deel van de tegemoetkoming is aangevraagd. Bij verhuizing van de leerling wordt ook gecontroleerd. In totaal bestaat in het studiejaar 2019/2020 nog een restrisico van € 4,2 miljoen. Aangezien de totale uitgaven op grond van de WTOS lager zijn dan bij artikel 11 (Studiefinanciering), vormen de uitwonende beurzen hier ook een groter deel.

Grote lopende ICT-projecten

Het Ministerie van OCW kende in 2020 twee ICT-projecten groter dan € 5 miljoen: Doorontwikkelen Basisregistratie Onderwijs (BRON) en ICT werkplekdienstverlening OCW. Ook zijn in 2020 zeven beheer- en onderhoudsprojecten vanuit DUO aangemeld bij het Bureau ICT-toetsing (BIT). Dit ter voorbereiding op de verruiming van de scope van het BIT van advisering over ICT-projecten naar advisering over het onderhoud en beheer van informatiesystemen per 2021. Jaarlijks rapporteert het Ministerie van OCW over deze projecten conform het daarvoor afgesproken rapportagemodel aan het Ministerie van BZK. Van alle projecten wordt de stand van zaken openbaar gemaakt via het Rijks ICT-dashboard. Voor alle projecten geldt dat Chief Information Officer (CIO)- en privacyfunctionarissen van de betreffende organisatie(onderdelen) adviseren over de risico’s voor de privacy en uitvoering. Door de advisering door CIO- en privacyfunctionarissen, maar ook door de inzet van instrumenten als «Gateway», BIT-toetsen en de OCW-risicorapportage worden dergelijke risico’s tijdig in kaart gebracht en zijn deze continu onder de aandacht. Daartoe worden in de projecten zelf ook waarborgen ingebracht om risico’s voor de uitvoering te onderkennen. De functionarissen gegevensbescherming van het Ministerie van OCW zien toe op naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Bij nieuwe wetgeving en grote ICT-projecten heeft het opstellen van Privacy Impact Assessments (PIA) een plaats gekregen.

Gebruik open standaarden en open source software 

De Instructie Rijksdienst schrijft voor dat bij de aanschaf en ontwikkeling van ICT-diensten of ICT-producten in beginsel gebruik moet worden gemaakt van open standaarden van de lijst van het Forum Standaardisatie (www.forumstandaardisatie.nl). Valide afwijkingsgronden zijn opgenomen in de Instructie Rijksdienst. Als er sprake is van afwijking van de Instructie Rijksdienst dan wordt dit gemotiveerd aangegeven. Bij het Ministerie van OCW is bij meting eind 2020 geen sprake geweest van afwijking van de Instructie Rijksdienst.

Betaalgedrag

Het streefpercentage voor tijdig betalen is 95% van alle facturen binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de factuur. Het Ministerie van OCW voldoet al jarenlang aan de gestelde norm. Over 2020 is het percentage tijdig betalen bij het Ministerie van OCW uitgekomen op 97,7%.

Audit Committee

Het afgelopen jaar is het Audit Committee (AC) drie keer digitaal bij elkaar geweest. Eén overleg van het AC is vorig jaar schriftelijk afgedaan omdat dit samenviel met de start van de verplichting tot thuiswerken. De samenstelling van het AC van het Ministerie van OCW is in 2020 gelijk gebleven. Dat betekent dat het AC gevormd wordt door de Secretaris-Generaal, als voorzitter, de leden van het MT-OCW, een afgevaardigde van de ADR, de directeur Fincancieel-Economsiche Zaken, één extern lid en een afgevaardigde van de AR (met een open stoel). In 2021 zal het AC opnieuw worden geëvalueerd en dan wordt ook bekeken of er een tweede extern lid aan het AC kan worden toegevoegd.

De onderwerpen die in het afgelopen jaar aan de orde zijn gekomen, hebben vooral betrekking op het departementaal jaarverslag, het samenvattend auditrapport hierbij van de ADR en het verantwoordingsonderzoek van de AR. Hierbij zijn onder andere het autorisatiebeheer en de informatiebeveiliging aan de orde gekomen. Daarnaast zijn ook het jaarwerkplan en het reviewbeleid van de Inspectie van het Onderwijs besproken en de aanpak van het Ministerie van OCW bij Inzicht in kwaliteit.

Normenkader financieel beheer zbo’s en rwt’s

Het normenkader is sinds enige tijd staande praktijk en maakt daardoor onderdeel uit van het reguliere toezicht en het sturingsmodel (eigenaar, opdrachtgever en opdrachtnemer).

Paragraaf 3 - Belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering

Doorontwikkeling subsidiebeheer en sturingsrelaties

Het Ministerie van OCW heeft in 2020 verdere verbeteringen in het subsidieproces doorgevoerd. Zo is het aantal ex-ante analyses op het mogelijk verlenen van staatssteun bij een subsidieverstrekking uitgebreid. Hierdoor is het risico op ongeoorloofde vormen van staatssteun sterk afgenomen. Verder is in 2020 gestart met een traject waarbij het subsidiebeheer van de Kaderregeling in het document-management-en-workflowsysteem «Proza» wordt geoptimaliseerd. Zo is er onder andere een functionaliteit ontwikkeld die het mogelijk maakt de voortgang, de knelpunten en de stand van zaken van subsidies real-time te monitoren. Tot slot is in 2020 gevolg gegeven aan het verder verbeteren van de sturingsrelaties met sommige partijen in het veld. Dit heeft er toe geleid dat in sommige gevallen de bijhorende wijze van financiering is bijgesteld of dat het voornemen tot bijstelling is genomen.

Datalekken bij het Ministerie van OCW en DUO

Ook in 2020 hebben het Ministerie van OCW en DUO veel aandacht besteed aan het veilig omgaan met persoonsgegevens en het melden van datalekken. Het aantal meldingen van datalekken bij het Ministerie van OCW (exclusief DUO) is 18 geweest. Hiervan zijn er 7 bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) gemeld.

DUO heeft in 2020 in het proces datalekken verschuivingen gezien ten opzichte van 2019. Het totaal aantal meldingen nam toe tot 91 (80 in 2019). Hiervan werden er 16 (20 in 2019) meldingen bij de AP gedaan en 7 (17 in 2019) meldingen bij andere departementen. De overige 68 meldingen betroffen na onderzoek geen noodzaak tot melden. De acties in 2020 om de bewustwording te vergroten om een lek te melden en om bij voorkeur preventief te werken (ook bij twijfel melden) hebben bijgedragen aan het lagere aantal meldingen bij de AP en andere departementen. De goede koers van DUO blijkt ook uit het ADR-rapport dat eind 2020 verscheen. Het thuiswerken heeft voor zover DUO na kan gaan, geen invloed gehad op de kwantiteit van de meldingen of op het soort datalekken.

Organisatieontwikkeling bij DUO

DIGID-audit

DUO geeft jaarlijks opdracht tot het uitvoeren van een DigiD-audit door een geregistreerde EDP-auditor, waarmee DUO kan aantonen dat het aan de door Logius gestelde normen voor de inzet van DigiD heeft voldaan. Naar aanleiding van de daaruit voortkomende bevindingen over 2019 heeft DUO in 2020 verbeteringen doorgevoerd. De laatste verbetermaatregel wordt begin 2021 geïmplementeerd om een en ander in lijn te krijgen met het geldende normenkader.

Afronding Doorlichting DUO

In 2019 heeft in samenwerking met het Ministerie van Financiën een doorlichting van DUO plaatsgevonden. Mede op basis van toezeggingen aan het Ministerie van Financiën heeft DUO de stappen uit het implementatieplan in 2020 doorgevoerd. DUO gaat ook na 2020 door met de implementatie en doorontwikkeling van de aanbevelingen. De richting waarbinnen de doorontwikkeling plaatsvindt, is Management Of Portfolio’s en SAFe 5.0. Dit zijn wereldwijd erkende en gebruikte principes en richtlijnen die als doel hebben organisaties wendbaar te maken, zodat zij in staat zijn om tijdig te kunnen inspelen op digitale ontwikkelingen. Deze principes en richtlijnen zijn geheel passend bij DUO als publieke uitvoerder. Hierbij gaat het om de sturing op de voortbrenging van producten en diensten van DUO en de interne en externe informatievoorziening daarover door DUO. Daarnaast zal nadrukkelijk aandacht zijn voor de evaluatie van het functioneren van de afstemmingsgremia tussen de directie van het Ministerie van OCW en DUO voor de gehele portfolio om te komen tot goede uitvoerbaarheid van beleid door DUO.

C. JAARREKENING

7. Departementale verantwoordingsstaat

Tabel 65 Departementale verantwoordingsstaat 2020 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)
  

(1)

(2)

(3) = (2) - (1)

Art.

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

  

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

44.009.449

42.705.112

1.364.345

47.291.756

44.461.515

1.519.484

3.282.307

1.756.403

155.139

           
 

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

22.360.854

21.093.444

1.173.139

24.133.382

21.859.596

1.323.001

1.772.528

766.152

149.862

 

Beleidsartikelen

         

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

4.412.944

4.679.783

4.000

4.993.746

4.864.049

5.082

580.802

184.266

1.082

6

Hoger beroepsonderwijs

3.476.868

3.416.799

1.213

3.773.125

3.511.341

2.211

296.257

94.542

998

7

Wetenschappelijk onderwijs

5.297.994

5.202.998

16

5.730.555

5.418.229

15

432.561

215.231

‒ 1

8

Internationaal beleid

12.810

12.830

99

21.359

12.810

10

8.549

‒ 20

‒ 89

11

Studiefinanciering

5.221.098

5.221.098

936.149

5.171.220

5.171.220

1.051.508

‒ 49.878

‒ 49.878

115.359

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

77.439

77.439

3.872

69.366

69.366

2.353

‒ 8.073

‒ 8.073

‒ 1.519

13

Lesgelden

13.416

13.416

226.628

13.664

13.664

252.994

248

248

26.366

14

Cultuur

2.351.993

1.004.072

494

2.864.257

1.356.245

5.447

512.264

352.173

4.953

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

1.213.270

1.172.446

101

1.211.339

1.149.725

154

‒ 1.931

‒ 22.721

53

25

Emancipatie

5.626

15.167

0

3.764

12.014

35

‒ 1.862

‒ 3.153

35

 

Niet-beleidsartikelen

         

91

Nog onverdeeld

0

0

0

0

0

0

0

0

0

95

Apparaat Kerndepartement

277.396

277.396

567

280.987

280.933

3.192

3.591

3.537

2.625

           
 

Basis- en Voorgezet onderwijs en Media

21.648.595

21.611.668

191.206

23.158.374

22.601.919

196.483

1.509.779

990.251

5.277

 

Beleidsartikelen

         

1

Primair onderwijs

11.703.253

11.673.612

26.961

12.603.439

12.226.291

26.681

900.186

552.679

‒ 280

3

Voortgezet onderwijs

8.764.097

8.746.413

7.391

9.265.679

9.135.685

6.507

501.582

389.272

‒ 884

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

158.120

168.518

9.000

173.761

155.273

6.409

15.641

‒ 13.245

‒ 2.591

15

Media

1.023.125

1.023.125

147.854

1.115.495

1.084.670

156.886

92.370

61.545

9.032

8. Samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen

Tabel 66 Samenvattende verantwoordingsstaat 2020 inzake baten-lastenagentschappen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)
 

(1) Vastgestelde

(2) Realisatie

(3) Verschil realisatie en

(4) Realisatie

 

begroting

 

vastgestelde begroting

t-1

Baten-lastenagentschap DUO

    

Totale baten

322.076

349.559

27.483

337.010

Totale lasten

322.076

346.854

24.778

336.125

Saldo van baten en lasten

0

2.705

2.705

885

     

Totale kapitaaluitgaven

45.600

41.173

‒ 4.427

34.219

Totale kapitaalontvangsten

27.500

28.241

741

22.125

     

Baten-lastenagentschap NA

    

Totale baten

45.153

46.315

1.162

43.325

Totale lasten

45.153

44.179

‒ 974

43.124

Saldo van baten en lasten

0

2.136

2.136

201

     

Totale kapitaaluitgaven

160

683

523

769

Totale kapitaalontvangsten

0

0

0

600

9. Jaarverantwoording agentschap per 31 december 2020

9.1 Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van de Rijksoverheid voor het onderwijs. DUO levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van onderwijsinstellingen, financiering van studenten, examens, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. Daarnaast verricht DUO werkzaamheden voor overige departementen en derden. Onderdeel van DUO is de Shared Service Organisatie Noord waarbinnen het inkoopcentrum en het Overheidsdatacenter zijn ondergebracht, welke dienstverlening verricht onder meer voor het concern van het Ministerie van OCW en haar buitendiensten en andere overheidsorganen.

Tabel 67 Staat van baten en lasten van het agentschap DUO (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Baten

    

Omzet

322.076

349.524

27.448

334.633

waarvan omzet moederdepartement

243.030

280.853

37.823

269.790

waarvan omzet overige departementen

72.623

63.695

‒ 8.928

58.663

waarvan omzet derden

6.423

4.976

‒ 1.447

6.180

Rentebaten

0

0

0

0

Vrijval voorzieningen

0

0

0

669

Bijzondere baten

0

35

35

1.708

     

Totaal baten

322.076

349.559

27.483

337.010

     

Lasten

    

Apparaatskosten

302.776

323.959

21.183

318.561

- Personele kosten

213.776

223.258

9.482

224.694

waarvan eigen personeel

173.017

178.031

5.014

167.336

waarvan inhuur externen

34.759

37.953

3.194

46.813

waarvan overige personele kosten

6.000

7.274

1.274

10.545

- Materiële kosten

89.000

100.701

11.701

93.867

waarvan apparaat ICT

22.000

27.461

5.461

22.975

waarvan bijdrage aan SSO’s

23.000

25.629

2.629

24.236

waarvan overige materiële kosten

44.000

47.611

3.611

46.656

Rentelasten

500

84

‒ 416

91

Afschrijvingskosten

17.200

21.263

4.063

15.423

- Materieel

12.000

11.887

‒ 113

10.656

waarvan apparaat ICT

11.500

11.450

‒ 50

10.353

waarvan overige materiële afschrijvingskosten

500

437

‒ 63

303

- Immaterieel

5.200

9.376

4.176

4.767

Overige lasten

1.500

1.464

‒ 36

2.000

waarvan dotaties voorzieningen

1.500

1.464

‒ 36

2.000

waarvan bijzondere lasten

0

0

0

0

     

Totaal lasten

321.976

346.770

24.794

336.075

     

Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening

100

2.789

2.689

935

Agentschapsdeel Vpb-lasten

100

84

‒ 16

50

     

Saldo van baten en lasten

0

2.705

2.705

885

Toelichting

DUO heeft een positief resultaat van € 2,7 miljoen gerealiseerd. Het positieve resultaat wordt toegevoegd aan het eigen vermogen. Onderstaand wordt dit resultaat nader toegelicht.

Baten

Omzet moederdepartement

Tabel 68 Omzet verantwoording agentschap

Omzet moederdepartement (x € 1 miljoen)

280,9

waarvan direct gerelateerd aan geleverde producten/diensten

280,9

 

waarvan productgroep/dienstengroep Bekostiging

36,1

 

waarvan productgroep/dienstengroep Studiefinanciering

96,5

 

waarvan productgroep/dienstengroep Examendiensten

16,2

 

waarvan productgroep/dienstengroep Basisregister

31,2

 

waarvan productgroep/dienstengroep Informatiediensten

10,3

 

waarvan productgroep/dienstengroep Overige taken

22,9

 

waarvan productgroep/dienstengroep Opdrachten

50,3

 

waarvan productgroep/dienstengroep Examens Nederlands als tweede taal en staatsexamen voortgezet onderwijs

11,8

 

waarvan productgroep/dienstengroep Shared Service Organisatie Noord

5,6

De omzet moederdepartement is € 37,8 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. Hieronder valt de dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord (SSO-Noord) voor € 5,6 miljoen, verricht voor het moederdepartement en onder haar vallende diensten welke geen onderdeel waren van de omzet in de rijksbegroting. Daarnaast betreft het looncompensatie 2020 van € 5,5 miljoen en bijstellingen in de (basis)dienstverlening welke per saldo € 6,0 miljoen belopen, zoals de uitvoering van diverse zogenoemde overige taken (zoals digitalisering examens FACET, uitvoering eindtoets primair onderwijs, uitvoering tijdelijke regeling tegemoetkoming studenten in verband met de uitbraak COVID-19, uitvoering coulanceregeling studenten, uitvoering examens Nederlands als tweede taal en staatsexamen voortgezet onderwijs). Tevens is extra capaciteit ingezet om de telefonische bereikbaarheid voor studenten te verbeteren ten hoogte van € 3,5 miljoen. Verder is € 1,6 miljoen ingezet ter dekking van de kosten voor Categorie Management en € 2,6 miljoen voor compensatie niet gerealiseerde deregulering. Daarnaast is incidenteel nog eens € 13,0 miljoen beschikbaar gesteld voor de implementatie en uitvoering van de werkplekdienstverlening ten behoeve van het departement. Van de beschikbare middelen voor projecten is € 30,8 miljoen doorgeschoven naar 2021, mede als gevolg van het inbedden van de activiteiten doorontwikkelen BRON in de Life Cycle Management methodiek, waarbij een substantieel gedeelte van het project is geactiveerd. Daarnaast zal, als gevolg van de coronacrisis, een groot gedeelte van de voor 2020 geplande activiteiten pas in 2021 tot afronding komen. De genoemde extra omzet van € 37,8 miljoen wordt voor € 5,6 miljoen gedekt vanuit middelen die het Ministerie van OCW en de onder haar vallende diensten in haar eigen apparaatsbegroting hebben opgevoerd, € 5,5 miljoen gedekt vanuit de Voorjaarsnota 2020 en de overige € 26,7 miljoen vanuit middelen die reeds beschikbaar waren op de begroting van het Ministerie van OCW.

Omzet overige departementen

Onder de omzet overige departementen (€ 63,7 miljoen) vallen onder meer de werkzaamheden in het kader van de Inburgeringstaak (€ 33,1 miljoen), het Landelijk Register Kinderopvang (€ 6,9 miljoen), allen voor het Ministerie van SZW. En activiteiten voor de examens in het kader van de Wet Financieel Toezicht (Wft) (€ 1,9 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Financiën, de print en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau (€ 1,4 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van J&V. Daarnaast genereert DUO omzet vanuit de activiteiten op het gebied van inkoopdiensten en datacenter-gerelateerde activiteiten van de Shared Service Organisatie Noord voor diverse ministeries (€ 19,4 miljoen). De afnemers zijn het Ministerie van J&V (€ 6,5 miljoen), het Ministerie van EZK (€ 2,9 miljoen), het Ministerie van I&W (€ 1,3 miljoen), het Ministerie van BZK (€ 6,1 miljoen), het Ministerie van VWS (€ 2,3 miljoen) en het Ministerie van Financiën (€ 0,3 miljoen).

Tenslotte valt hieronder omzet voor detacheringen binnen de Rijksoverheid (€ 0,7 miljoen) en overige werkzaamheden voor overige ministeries (€ 0,3 miljoen).

De omzet overige ministeries daalt met € 8,9 miljoen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Het betreft met name de werkzaamheden ten behoeve van het Ministerie van SZW in het kader van de Inburgeringstaak (€ 4,0 miljoen) en het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (€ 1,6 miljoen) welke een daling laten zien ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Dit onder meer als gevolg van vertraging binnen de veranderopdracht Inburgering. Daarnaast is de dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord met € 3,7 miljoen gedaald ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Hier staat een stijging van € 0,2 miljoen tegenover voor de uitgevoerde print- en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau en eveneens een stijging van € 0,2 miljoen aan overige werkzaamheden voor overige ministeries.

Omzet derden

De omzet derden (€ 5,0 miljoen) betreft de ontvangen examengelden kandidaten examens Nederlands als tweede taal (NT2) en staatsexamen voortgezet onderwijs (€ 1,9 miljoen), werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 0,8 miljoen), leges voor Verklaring Afgelegd Examen (€ 0,3 miljoen), vergoedingen voor detacheringen (€ 0,3 miljoen) inkoop- en housingsactiviteiten binnen de Shared Service Organisatie Noord (€ 0,9 miljoen) en overige werkzaamheden voor derden binnen het domein onderwijs voortkomend uit beleidsmaatregelen van het Ministerie van OCW en bedrijfsvoering DUO (€ 0,8 miljoen). De lagere realisatie ten opzichte van de oorspronkelijke begroting bedraagt € 1,4 miljoen. De lagere realisatie heeft grotendeels betrekking op de afbouw van de werkzaamheden voor het Participatiefonds en de afname van de examenbijdrage van kandidaten voor de staatsexamens als gevolg van de coronacrisis.

Vrijval voorziening

Er heeft in 2020 geen vrijval voorziening plaatsgevonden.

Bijzondere baten

Bijzondere baten 2020 zijn nagenoeg nihil.

Lasten

De apparaatskosten laten een stijging zien ten opzichte van de oorspronkelijke begroting van € 21,2 miljoen. De personele kosten laten een stijging zien van € 9,5 miljoen. De toename is het gevolg van de eerder genoemde additionele werkzaamheden in de basisdienstverlening, telefonische dienstverlening, uitvoering van persoonsgericht innen en de loonontwikkeling in 2020. Een deel personele inzet 2020 is geactiveerd en opgenomen onder immateriële activa in ontwikkeling. Het gaat hier om kosten gemaakt voor de ontwikkeling van het systeemlandschap die geactiveerd zijn en als afschrijvingslast in de toekomst verantwoord zullen worden. De materiële kosten laten een stijging zien van € 11,7 miljoen samenhangend met de eerder genoemde additionele werkzaamheden. Ook zijn de afschrijvingskosten toegenomen met € 4,1 miljoen als gevolg van uitbreidingsinvesteringen met name in het ICT-landschap.

Rentelasten

De rentelasten van € 0,1 miljoen hebben betrekking op de leningen afgesloten ter financiering van de immateriële vaste activa, met name «zelfontwikkelde software».

Dotaties voorzieningen

De dotatie van € 1,5 miljoen (2019: € 2,0 miljoen) zorgt dat de voorziening overeenkomt met de actuele waarde van de onderliggende lopende verplichtingen en de in 2020 aangegane verplichtingen. Het betreft hier met name verplichtingen voortvloeiend uit regelingen vallend onder Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Deze voorziening hangt samen met de gewenste mobiliteit voor de komende jaren.

Tabel 69 Balans per 31 december 2020 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

 

2020

2019

Activa

   

Vaste activa

 

108.463

79.589

Materiële vaste activa

 

26.073

25.355

waarvan grond en gebouwen

0

0

waarvan installaties en inventarissen

26.073

25.355

waarvan overige materiële vaste activa

0

0

Immateriële vaste activa

 

82.390

54.234

Vlottende Activa

 

52.680

37.092

Voorraden en onderhanden projecten

659

380

Debiteuren

3.176

5.895

Overige vorderingen en overlopende activa

16.900

16.190

Liquide middelen

31.945

14.627

Totaal activa

 

161.143

116.681

    

Passiva

   

Eigen Vermogen

 

4.403

1.698

Exploitatiereserve

1.698

813

Onverdeeld resultaat

2.705

885

Voorzieningen

2.376

3.124

Langlopende schulden

52.019

34.706

Leningen bij het Ministerie van Financiën

52.019

34.706

Kortlopende schulden

102.345

77.153

Crediteuren

15.662

11.633

Belastingen en premies sociale lasten

0

0

Kortlopend deel leningen bijhet Ministerie van Financiën

10.688

6.480

Overige schulden en overlopende passiva

75.995

59.040

Totaal passiva

161.143

116.681

Toelichting

Activa

Materiële vaste activa

De boekwaarde van het materieel vast actief is in 2020 met € 0,7 miljoen toegenomen. Het investeringsniveau was in 2020 nagenoeg gelijk aan de afschrijvingslast. De afschrijvingstermijn van de materiële vaste activa bedraagt drie tot tien jaar.

Immateriële vaste activa

Onder de immateriële vaste activa zijn aangekochte softwarelicenties, activa in ontwikkeling en zelfontwikkelde software opgenomen. De boekwaarde is toegenomen met € 28,2 miljoen als gevolg van investeringen in het systeemlandschap (€ 29,4 miljoen), activa in ontwikkeling (€ 1,1 miljoen) en Software en Licenties (€ 5,6 miljoen). Daarnaast is op de totale immateriële vaste activa € 7,9 miljoen afgeschreven. De voor activering in aanmerking komende projecten zijn als activa in ontwikkeling opgenomen. Het betreft achtenvijftig projecten met een totale waarde van € 18,4 miljoen. Waardering van de materiele kosten heeft plaatsgevonden tegen werkelijke kosten. Uren externe inzet is eveneens tegen werkelijke kosten en voor de interne inzet is de handleiding overheidstarieven als basis gehanteerd. Voor de afschrijvingstermijn omtrent vervangingen wordt er uitgegaan van een gedifferentieerde levensduur (tussen de drie en tien jaar), welke in lijn ligt met de economische levensduur van de ontwikkelde applicaties.

Voorraden

Onder deze post zijn de voorraden papier en kantoorartikelen en dergelijke opgenomen.

Debiteuren

De stand debiteuren is met € 2,7 miljoen afgenomen. Onder de debiteuren zijn voor € 1,3 miljoen aan vorderingen op andere ministeries opgenomen, te weten; Ministerie van OCW (€ 0,1 miljoen), Ministerie van BZK (€ 0,7 miljoen), Ministerie van J&V (€ 0,3 miljoen), Ministerie van EZK (€ 0,2 miljoen).

Overige vorderingen en overlopende activa

Bij de post Overige vorderingen en overlopende activa zijn bedragen opgenomen, ten behoeve van softwarelicenties en onderhoudscontracten, die in 2020 vooruit zijn betaald (€ 16,4 miljoen). Daarnaast is onder deze post voor € 0,1 miljoen vooruit ontvangen middelen van het Ministerie van Financiën en van het Ministerie van SZW € 0,4 miljoen.

Liquide middelen

De stand liquide middelen is in 2020 met € 17,3 miljoen toegenomen. Dit als gevolg van de positieve operationele kasstroom van € 30,2 miljoen, de gepleegde investeringen van € 34,5 miljoen waar een lening van € 28,0 miljoen tegenover staat. Daarnaast is er € 6,4 miljoen afgelost op de lopende leningen. Zie ook de verklaring bij het kasstroomoverzicht.

Passiva

Eigen vermogen

Het eigen vermogen bedraagt 1,3% van de gemiddelde omzet in de laatste drie jaar. Het eigen vermogen DUO bedraagt na dotatie van het exploitatieresultaat 2020 € 4,4 miljoen. Het eigen vermogen bedraagt 1,3% van de gemiddelde omzet in de laatste drie jaar. Dit is onder het plafond van 5% van de gemiddelde omzet in de afgelopen drie jaar (€ 17,1 miljoen). Van het eigen vermogen is € 1,0 miljoen geoormerkt voor eventuele verliezen of innovaties binnen het SSO-Noord.

Voorzieningen

De voorzieningen bestaan uit voorziening voor wachtgeld € 0,6 miljoen en overige € 1,8 miljoen. Onder de overige voorzieningen zijn opgenomen de verplichtingen voortvloeiend uit afspraken in het kader van Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Uit de voorzieningen is € 2,2 miljoen onttrokken ten behoeve van de uitkeringen in 2020. Aan de voorziening is € 1,5 miljoen gedoteerd aan nieuwe regelingen en herijking van bestaande regelingen.

Voorzieningen

Tabel 70 Voorzieningen (bedragen x € 1.000)
 

31-12-2019

Onttrekkingen

Dotaties

Vrijval

31-12-2020

Wachtgeld

887

‒ 390

95

592

Overige

2.237

‒ 1.818

1.365

1.784

Totaal voorzieningen

3.124

‒ 2.208

1.460

2.376

Leningen bij het Ministerie van Financiën

DUO heeft in 2020 wederom gebruik gemaakt van de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën. Het betreft leningen ten behoeve van vervangingen in het systeemlandschap. Van deze leningen is € 10,7 miljoen opgenomen onder het kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën, zijnde het aflossingsgedeelte 2021.

Tabel 71 Overzicht leningen

Nummer

Hoofdsom

Looptijd (in hele jaren)

Rente %

Datum ingang

Datum afloop

Aantal aflostermijnen

Openstaande leensom

3540

2.000.000

6

0,00%

18-12-2020

18-12-2026

24

2.000.000

3539

5.000.000

4

0,00%

18-12-2020

18-12-2024

16

5.000.000

3538

21.000.000

8

0,00%

18-12-2020

18-12-2028

32

21.000.000

3361

8.310.000

4

0,00%

30-12-2019

2-1-2024

16

6.232.500

3360

13.700.000

10

0,01%

30-12-2019

31-12-2029

40

12.330.000

3167

16.800.000

10

0,57%

5-11-2018

6-11-2028

40

13.440.000

2951

6.760.000

5

0,00%

15-12-2017

15-12-2022

20

2.704.000

Totaal

73.570.000

     

62.706.500

Crediteuren

De crediteuren ultimo 2020 bestaan uit openstaande facturen bij leveranciers en nog te ontvangen facturen. Onder de crediteuren is € 0,3 miljoen aan schulden opgenomen aan het Ministerie van BZK.

Overige schulden en overlopende passiva

De balanspost Overige verplichtingen en overlopende passiva van € 76,0 miljoen bevat voor € 54,0 miljoen aan vooruit ontvangen middelen van OCW. Het betreft middelen die DUO in het boekjaar 2020 en voorgaande jaren al heeft ontvangen, maar waarvoor in het boekjaar, mede als gevolg van de coronacrisis, nog geen prestatie is verricht. Op het moment dat de prestatie is geleverd, worden de ontvangsten geboekt als baten. Het betreft hier doorlopende werkzaamheden die in 2021 zullen worden uitgevoerd. Hiervan heeft € 30,8 miljoen betrekking op diverse (doorlopende) werkzaamheden waaronder het project «Doorontwikkelen BRON», € 14,7 miljoen op werkzaamheden basisdienstverlening en € 8,5 miljoen op overige opdrachten. Daarnaast gaat het om de opgebouwde rechten aan reservering individueel keuzebudget en verlofrechten ultimo 2020 van het personeel in loondienst (€ 14,2 miljoen) en schulden met afdracht verplichtingen (€ 0,1 miljoen), overige te betalen bedragen (€ 6,8 miljoen). Tenslotte zijn onder deze post de in het verleden ontvangen investering specifieke financiële bijdragen van de ministeries verantwoord. Het betreft bijdragen die in het verleden de financiering van uitbreidingsinvesteringen mogelijk maken. De onttrekking volgt het afschrijvingspatroon van de betrokken vaste activa en komt ten gunste van de afschrijvingskosten. De ultimo stand bedraagt € 1,0 miljoen waarvan € 0,7 miljoen een looptijd heeft van langer dan één jaar.

Niet uit de balans blijkende verplichtingen

De niet uit de balans blijkende verplichtingen bedragen eind 2020 circa € 160,4 miljoen (2019: € 168,0 miljoen). Het betreft vooral contracten voor automatisering (€ 19,0 miljoen), huisvesting (€ 130,6 miljoen) en € 10,8 miljoen in het kader van het Overheidsdatacenter (ODC), waarvan een deel is afgedekt middels langlopende verplichtingen richting de afnemers. De looptijden van de verplichtingen variëren van 1 tot 20 jaar. DUO heeft geen langlopende leasecontracten uitstaan per balansdatum.

Tabel 72 Kasstroomoverzicht over 2019 (bedragen x € 1.000)
 

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB 1 januari 2020 + stand depositorekeningen

14.194

14.626

432

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

322.076

382.993

60.917

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)

‒ 303.376

‒ 352.743

‒ 49.367

2.

Totaal operationele kasstroom

18.700

30.250

11.550

 

Totaal investeringen (-/-)

‒ 39.500

‒ 34.693

4.807

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

241

241

3.

Totaal investeringskasstroom

‒ 39.500

‒ 34.452

5.048

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

0

 

Eenmalig storting door het moederdepartement (+)

0

 

Aflossingen op leningen (-/-)

‒ 6.100

‒ 6.480

‒ 380

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

27.500

28.000

500

4.

Totaal financieringskasstroom

21.400

21.520

120

5.

Rekening courant RHB 31 december 2020 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen.

14.794

31.944

17.150

Toelichting

De positieve operationele kasstroom (€ 30,3 miljoen) is het saldo ontvangsten moederdepartement (€ 294,9 miljoen), overige departementen (€ 42,5 miljoen) en Derden (€ 45,6 miljoen). Hier staan uitgaven tegenover aan crediteuren en personeel (€ 352,7 miljoen). De investeringen betreffen investeringen in het rekencentrum en software ten behoeve van de basisdienstverlening als ook investering in zelfontwikkelde software. Het betreft hier software voor de uitvoering van de reguliere dienstverlening binnen DUO. Voor deze investeringen is gebruik gemaakt van de leenfaciliteit. Bovenstaande ontwikkelingen verklaart de afwijking ten opzichte van de begroting.

Doelmatigheid

Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. DUO streeft er naar haar dienstverlening continu te verbeteren. De klanttevredenheid van het digitale kanaal is één van de al bestaande indicatoren die dit zichtbaar maken. DUO bevindt zich in een transitie van een organisatie met een complex systeemlandschap gebaseerd op ad hoc financiering, naar een wendbare ICT-gedreven organisatie waarin onderhoud, modernisering en vervanging structureel gefinancierd worden via Life Cycle Management (LCM). Met de invoering van deze LCM-systematiek gaat DUO van grote eenmalige projectinvesteringen naar structurele investeringen die over langere tijd afgeschreven worden. Dit is zichtbaar gemaakt door de post «vervangingskosten», zijnde de niet activeerbare ontwikkelkosten van de vervangingen en de post «immateriële vaste activa» welke de omvang van het ICT-landschap weerspiegelt.

DUO wil doelmatig zijn in het gebruik van ICT-systemen, door te sturen op een stabilisering en uiteindelijke daling van de omvang van haar ICT-landschap. Dit wil DUO bereiken door «slim» te moderniseren/ vervangen en daarmee te komen tot een onder architectuur ontwikkeld modern, simpel en kleiner ICT-landschap. Ook wil DUO sturen op de stabilisering van de kosten van onderhoud. Onder onderhoud wordt verstaan datgene wat nodig is voor instandhouding van de geautomatiseerde uitvoeringsprocessen. DUO wil dit gaan bereiken door (verouderde) systemen tijdig te moderniseren dan wel vervangen. Daarnaast heeft DUO een indicator opgenomen voor het aantonen van doelmatigheid bij overhead.

Tabel 73 Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2020

Omschrijving Generiek Deel

Realisatie

Vastgestelde begroting

 

2017

2018

2019

2020

2020

Generiek Deel

     

Omzet per productgroep (pxq)

     

Omzet Bekostiging Instellingen

36,0

39,0

35,0

36,1

34,7

Omzet Studiefinanciering

91,0

108,0

92,0

96,5

95,5

Omzet Examendiensten1

23,0

25,0

24,0

16,2

13,2

Omzet Basisregister

28,0

30,0

35,0

31,2

24,1

Omzet Informatiediensten

6,0

6,0

7,0

10,3

6,0

Totaal basiscontract excl. LCM

184,0

207,0

193,0

190,3

173,5

      

Vervangingskosten

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

14,9

14,0

Kosten met betrekking tot onderhoud en beheer

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

30,9

29,4

Immateriële vaste activa (x1 mln.)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

46,1

64,5

      

Overheadkosten t.o.v. de totale kosten (%)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

23%

20%

      

FTE

     

FTE-ARAR

2.014,0

2.217,0

2.331,0

2.459,1

2.614,0

FTE-Extern

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

397,4

252,0

      

Tarieven/uur

     

ICT gerelateerd

104,0

112,0

114,0

115,0

114,0

Overige uren

74,0

76,5

77,5

78,5

77,5

      

Saldo van baten en lasten (%)

98,0

100,0

100,0

100,8

100,0

      

Kwaliteitsindicatoren2

     

Klantcontact digitaal

6

6

7

7,3

6,5

Klantcontact traditioneel

7

7

8

7,4

7,0

X Noot
1

met ingang van 2020 is abstraheerd voor het onderdeel kostprijsmodel examens.

X Noot
2

met ingang van 2020 wordt gerapporteerd met één decimaal

Toelichting

Omzet/kostprijs per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar vijf producten, te weten Bekostiging, Studiefinanciering, Examens, Registers en Informatiediensten. Streven voor de komende jaren is een verbeterde dienstverlening zichtbaar in de klanttevredenheid bij optimale inzet van middelen. De realisatie 2020 ligt € 16,8 miljoen hoger dan begroot. Dit met name als gevolg van loon- en prijsontwikkeling, extra inzet op telefonische bereikbaarheid en meerkosten als gevolg van de coronacrisis waardoor het werkplekconcept moest worden aangepast.

Vervangingskosten: De effecten van Life Cycle Management zijn inzichtelijk gemaakt door de niet activeerbare ontwikkelkosten van de vervangingen (vervangingskosten) van de immateriële vaste activa (IMVA) op te nemen.

Immateriële vaste activa en kosten met betrekking tot onderhoud en beheer: De omvang van het ICT-landschap wordt weerspiegeld in de balanspost immateriële vaste activa. Hierin is alle zelf ontwikkelde software opgenomen. Deze post zal de eerste jaren een stijging laten zien en vanaf 2027, los van nieuwe taken, een vlakke lijn waarbij de autonome groei van het systeemlandschap is ondervangen en deze post zal stabiliseren rond de € 161,0 miljoen exclusief uitbreidingsinvesteringen als gevolg van nieuw beleid of afwaardering van bestaande systemen. Ook moet deze post worden gezien in relatie tot de indicator kosten met betrekking tot onderhoud en beheer. Door het tijdig en slim vervangen van het systeemlandschap streeft DUO (daar waar, volgens onderzoek Gartner 2018, normaliter sprake is van een autonome groei van circa zes procent) naar een gelijkblijvend onderhoud en beheer.

Overheadkosten t.o.v. de totale kosten (%): De indicator drukt de overhead uit als percentage van de totale kosten.

FTE totaal: De bezetting van ARAR is gestegen ten opzichte van 2019. Er is vormgegeven aan de invulling taakstelling waarbij vrijgekomen personeel zoveel mogelijk is ingezet op nieuwe taken. Er heeft in 2020 een forse instroom van personeel plaatsgevonden als gevolg van het verambtelijken van extern automatiseringspersoneel.

Projecttarief per uur: Het projecttarief (ICT gerelateerd) is € 115,00 per uur en met € 1,00 gestegen ten opzichte van 2019.

Meerwerktarief per uur: Het meerwerktarief is € 78,50 per uur en met € 1,00 gestegen ten opzichte van 2019.

Saldo baten en lasten: DUO begroot met een exploitatiesaldo van nul. Het positieve saldo van baten en lasten 2020 van € 2,7 miljoen bedraagt 0,8% van de baten.

Met het Ministerie van OCW is een set met indicatoren afgesproken, te weten: Klanttevredenheid klantcontact digitaal en Klanttevredenheid klantcontact traditioneel. 

Klanttevredenheid klantcontact digitaal: Over 2020 heeft deze indicator een score van 7,3 op een schaal van 0 tot 10. Over 2019 bedroeg de score 7 op een schaal van 0 tot 10.

Klanttevredenheid klantcontact traditioneel: Over 2020 heeft deze indicator, ondanks de coronacrisis, een score van 7,4 op een schaal van 0 tot 10. Over 2019 bedroeg de score 8 op een schaal van 0 tot 10.

9.2 Nationaal Archief

Het Nationaal Archief (NA) beheert de archieven van de Rijksoverheid en archieven van maatschappelijke organisaties en individuele personen die van nationaal belang zijn (geweest). In de depots ligt bijna duizend jaar geschiedenis van Nederland opgeslagen in archieven en in duizenden kaarten, tekeningen en foto’s.

De missie van het Nationaal Archief is het dienen van ieders recht op informatie en het geven van inzicht in het verleden van ons land door inzet voor een sterk archiefbestel, een afgewogen beleid voor archiefwaardering en selectie en optimale zorg voor alle rijksarchieven en de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en onsite en online te presenteren.

Nationaal Archief en Regionale Historische Centra

Op basis van de Archiefwet 1995 heeft de Minister van OCW een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchiefbewaarplaatsen, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en elf rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. De archiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van de Regionale Historische Centra (RHC). De RHC zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een financiële bijdrage ontvangen. Dit jaarverslag handelt alleen om de baten en lasten van het Nationaal Archief. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC zijn onderdeel van artikel 14 (Cultuur) van de begroting van het Ministerie van OCW.

Impact coronavirus

Door de uitbraak van het coronavirus en de ontstane coronacrisis is het financieel resultaat van het Nationaal Archief 2020 sterk positief beïnvloed. Veel werkzaamheden zijn uitgesteld, vertraagd of anders ingevuld. Het Nationaal Archief doet er alles aan om binnen de omstandigheden de inzage van archieven en het bezoek aan tentoonstellingen en evenementen zo goed mogelijk te organiseren. Daarbij worden de richtlijnen van het RIVM gevolgd voor onze medewerkers en bezoekers. De coronacrisis heeft verder tot gevolg dat er minder archieven zijn geworven, gedigitaliseerd en gerestaureerd. Daarnaast zijn er vertragingen in de doorontwikkeling op toegangsketens en projecten zoals Handschriftherkenning en Internationale Erfgoedsamenwerking. Naar verwachting zal de uitbraak van het coronavirus ook in 2021 aanzienlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van de werkzaamheden.

Tabel 74 Staat van baten en lasten van het agentschap NA (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

(1) Vastgestelde begroting

(2) Realisatie

(3)=(2)-(1) Verschil realisatie en vastgestelde begroting

(4) Realisatie t-1

Baten

    

Omzet

41.959

46.243

4.284

41.235

waarvan omzet moederdepartement

40.819

45.016

4.197

40.017

waarvan omzet overige departementen

400

505

105

400

waarvan omzet derden

740

722

‒ 18

818

Rentebaten

  

 

Vrijval voorzieningen

27

72

45

20

Mutatie projectgelden

3.167

‒ 3.167

2.070

Bijzondere baten

    

Totaal baten

45.153

46.315

1.162

43.325

     

Lasten

    

Apparaatskosten

43.027

42.395

‒ 632

41.391

- Personele kosten

19.347

19.845

498

19.158

waarvan eigen personeel

16.873

17.209

336

15.721

waarvan inhuur externen

1.421

2.102

681

2.461

waarvan overige personele kosten

1.053

534

‒ 519

976

- Materiële kosten

23.680

22.550

‒ 1.130

22.233

waarvan apparaat ICT

1.100

1.255

155

676

waarvan bijdrage aan SSO’s

6.361

6.126

‒ 235

4.819

waarvan overige materiële kosten

16.219

15.169

‒ 1.050

16.738

Afschrijvingskosten

2.119

1.775

‒ 344

1.672

- Materieel

2.119

1.775

‒ 344

1.672

waarvan apparaat ICT

77

105

28

97

waarvan overige materiële afschrijvingskosten

0

0

0

- Immaterieel

0

0

0

Overige lasten

waarvan dotaties voorzieningen

4

4

54

waarvan bijzondere lasten

    

Rentelasten

7

5

‒ 2

7

Totaal lasten

45.153

44.179

‒ 974

43.124

     

Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening

0

2.136

2.136

201

Agentschapsdeel Vpb-lasten

0

0

0

 
     

Saldo van baten en lasten

0

2.136

2.136

201

Toelichting

Baten

Omzet moederdepartement

Tabel 75 Omzetverantwoording agentschap

Omzet moederdepartement (x € 1 miljoen)

45,0

waarvan direct gerelateerd aan geleverde producten/diensten

42,8

 

waarvan productgroep/dienstengroep Fysiek archief

8,5

 

waarvan productgroep/dienstengroep Digitaal archief

9,6

 

waarvan productgroep/dienstengroep Publiek

9,5

 

waarvan productgroep/dienstengroep Digitalisering

8,9

 

waarvan productgroep/dienstengroep Kennis en advies

6,3

De omzet van het moederdepartement over 2020 bedraagt € 45,0 miljoen. Hiervan is € 42,8 miljoen gerelateerd aan producten/diensten van het NA. Door de coronacrisis zijn minder producten/diensten geleverd, waardoor er € 2,2 miljoen verschil is ontstaan. In de omzet is € 1,6 miljoen voor projectwerkzaamheden opgenomen.

De stijging ten opzichte van de begroting komt onder andere door de loon- en prijsbijstellingen van 2020 van totaal € 1,1 miljoen en additionele bijdragen van het Ministerie van OCW voor digitale taken (€ 1,9 miljoen), voor hogere kosten van de ICT-werkplek (€ 0,3 miljoen), voor arbeidsparticipanten (€ 0,5 miljoen) en voor de tentoonstelling opstand en vrijheid (€ 0,2 miljoen).

De ontvangen budgetten voor tweede geldstroom projecten in 2020 betreft vooral de programma’s Handschriftherkenning, Internationale Erfgoedsamenwerking, Kennis & Innovatie en het Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding (RDDI). Het Nationaal Archief presenteert de doorbetalingen van gelden van het Ministerie van OCW aan het Centraal Bureau voor Genealogie (CBG) en de RHC niet in de eigen omzet omdat het Nationaal Archief hierbij alleen een kassiersfunctie vervult.

Omzet overige departementen

De bijdrage van de provincie Zuid-Holland (€ 0,4 miljoen) is voor het beheer van de archieven Zuid-Holland. De omzet bestaat verder uit € 0,1 miljoen aan de projectmiddelen van de balans voor het project RDDI.

Omzet derden

De omzet derden is lager dan voorgaand jaar door een lagere opbrengst voor de dienstverlening en verkoop van producten als gevolg van de coronacrisis. Ook bestaat de omzet voor € 0,1 miljoen uit middelen naar de balans voor extern gefinancierde projecten.

Rentebaten

In de vastgestelde begroting is geen rekening gehouden met rentebaten omdat over direct opneembare tegoeden bij het schatkistbankieren geen rente wordt vergoed.

Vrijval voorzieningen

De vrijval van de voorziening betreft het resterende van de reorganisatievoorziening voor aansluiting bij FM Haaglanden nadat die aansluiting halverwege het traject is gestaakt vanwege de specifieke aard van het pand. Er is een voorziening gevormd voor de afvloeiing van een medewerker.

Mutatie projectgelden

In de staat van baten en lasten worden de mutatie van projectgelden vanaf 2020 niet meer apart gepresenteerd, maar gerubriceerd onder de omzet.

Lasten

Apparaatskosten

De apparaatskosten bedragen € 42,4 miljoen en liggen circa € 0,6 miljoen onder de begroting. Enerzijds zijn de kosten voor eigen personeel hoger door cao-loonstijgingen. Anderzijds zijn de materiële kosten fors lager dan begroot door de coronacrisis. De bijdrage aan SSO’s is lager dan begroot vanwege lagere kosten voor schoonmaak en beveiliging.

Afschrijvingskosten

Er zijn geen afschrijvingen van immateriële vaste activa, omdat in 2013 de immateriële vaste activa volledig zijn afgeboekt en er in 2020 geen software aanwezig is die voldoet aan alle criteria voor activering.

De afschrijving van de materiële vaste activa bedraagt € 1,8 miljoen en is € 0,3 miljoen lager dan begroot vanwege lagere ICT-investeringen.

Tabel 76 Balans per 31 december 2020 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2020

Balans 2019

Activa

  

Vaste activa

9.680

11.028

Materiële vaste activa

9.680

11.028

waarvan grond en gebouwen

718

820

waarvan installaties en inventarissen

8.937

10.176

waarvan projecten in uitvoering

0

0

waarvan overige materiële vaste activa

25

32

Immateriële vaste activa

0

0

Vlottende activa

31.626

30.772

Voorraden en onderhanden projecten

58

36

Debiteuren

182

185

Overige vorderingen en overlopende activa

904

1.757

Liquide middelen

30.482

28.794

Totaal activa

41.306

41.800

   

Passiva

  

Eigen Vermogen

4.176

2.135

Exploitatiereserve

2.040

1.934

Onverdeeld resultaat

2.136

201

Voorzieningen

64

161

Langlopende schulden

7.077

15.027

Leningen bij het Ministerie van Financiën

565

725

Investeringsbijdrage

6.512

7.545

Projectgelden

0

6.757

Kortlopende schulden

29.989

24.477

Investeringsbijdrage

0

969

Projectgelden

0

4.274

Crediteuren

950

1.944

Belastingen en premies sociale lasten

29

58

Kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën

160

160

Overige schulden en overlopende passiva

28.850

17.072

Totaal passiva

41.306

41.800

Toelichting

Activa

Vaste Activa

De post Installaties en Inventarissen daalt met € 1,2 miljoen door de afschrijvingen.

Vlottende Activa

De vlottende activa stijgen doordat de liquide middelen zijn gestegen vanwege het positieve bedrijfsresultaat. Daarentegen zijn de overige vorderingen en overlopende activa gedaald, zoals hieronder wordt toegelicht:

Tabel 77 Debiteuren (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2020

2019

Vorderingen op het moederdepartement

76

Vorderingen op overige departementen

15

145

Vorderingen op overige debiteuren

91

40

Stand per 31 december

182

185

Tabel 78 Overige vorderingen en overlopende activa (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2020

2019

Nog te ontvangen van moederdepartement

Nog te ontvangen op overige departementen

89

Nog te ontvangen van overige organisaties

904

1.668

Stand per 31 december

904

1.757

De daling van de vorderingen op overige organisaties met ruim € 0,8 miljoen komt doordat het eerste kwartaal van de subsidie aan het CBG niet is vooruit betaald en er is ook geen vooruitbetaling geweest aan ICTU voor applicatieontwikkeling en beheer.

Liquide middelen

De liquide middelen bestaan uit de Rekening-Courant met de Rijkshoofdboekhouding (RHB) van het Ministerie van Financiën en een klein saldo kasmiddelen. De liquide middelen zijn gestegen vanwege het positieve resultaat. De liquide middelen blijven hoog mede omdat namens het Ministerie van OCW het bestemmingsfonds voor huisvesting van de RHC (€ 15,8 miljoen) volledig in liquide middelen wordt aangehouden.

Passiva

Eigen Vermogen

Het eigen vermogen bedraagt ultimo 2020 € 4,2 miljoen. Hiermee komt het eigen vermogen boven de maximumomvang van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Het verloop van het vermogen ziet er als volgt uit:

Tabel 79 Overzicht vermogensontwikkeling over de jaren 2018 ‒ 2020 (bedragen x € 1.000)
 

2020

2019

2018

Eigen Vermogen

   

Saldo per 1 januari

2.135

1.934

2.504

Onverdeeld resultaat

2.136

201

‒ 70

Overige directe mutaties

Directe vermogensmutatie

   

Bijdrage door moederdepartement

0

0

0

Overige directe mutaties

‒ 95

0

‒ 500

Saldo per 31 december

4.176

2.135

1.934

De verdeling van het onverdeeld resultaat over 2020 komt tot uitdrukking in de jaarrekening 2021. Het plafond aan eigen vermogen dat het NA mag aanhouden van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet over de afgelopen 3 jaar is € 2,2 miljoen. Omdat er € 4,2 miljoen aan eigen vermogen is heeft het NA een surplus van € 2,0 miljoen.

Voorzieningen

De voorzieningen zijn gedaald. Dit is het saldo van dotaties, onttrekkingen en vrijval van wachtgeldverplichtingen en de reorganisatievoorziening.

Tabel 80 Voorzieningen (bedragen x € 1.000)
  

Wachtgeld

Reorganisatie

Totaal

Stand 1 januari 2020

89

72

161

Dotatie

4

0

4

Onttrekking

29

0

29

Vrijval

0

72

72

Stand 31 december 2020

64

0

64

Langlopende schulden

De langlopende schulden nemen af door de reguliere aflossing van twee leningen die zijn afgesloten bij het Ministerie van Financiën. Op de leningen bij het Ministerie van Financiën van oorspronkelijk € 1,6 miljoen wordt binnen een jaar € 0,16 miljoen afgelost. Dit bedrag is opgenomen onder de kortlopende schulden.

Onder de langlopende schulden is verder € 6,5 miljoen aan investeringsbijdrage opgenomen. Deze post is niet in lijn met de Regeling agentschappen en de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften 2021. In 2020 heeft het Nationaal Archief gesproken met de eigenaar en opdrachtgever over de te hanteren systematiek. De uitkomst hiervan is dat het Nationaal Archief een lening zal aanvragen bij het Ministerie van Financiën.

Kortlopende schulden

De crediteuren en nog te betalen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Tabel 81 Crediteuren (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2020

2019

Schulden op het moederdepartement

14

0

Schulden op overige departementen

258

523

Schulden op overige crediteuren

678

1.421

Stand per 31 december

950

1.944

Tabel 82 Overige verplichtingen en overlopende passiva (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2020

2019

Nog te betalen aan moederdepartement

26.804

14.668

Nog te betalen aan overige departementen

231

242

Nog te betalen aan overige organisaties

1.815

2.162

Stand per 31 december

28.850

17.072

De nog te betalen bedragen aan het moederdepartement zijn de terugontvangen gelden van de RHC uit de gevormde bestemmingsfondsen voor huisvesting (€ 15,8 miljoen). Dit geld is van het moederdepartement en direct opvraagbaar. Daarnaast staan in 2020 onder de nog te betalen bedragen aan het moederdepartement, overige departementen en overige organisaties de investeringsbijdrage (€ 1,1 miljoen) en projectgelden (€ 10,2 miljoen) die een kortlopend karakter hebben. Van deze vooruit ontvangen gelden is een deel niet in lijn met de Regeling agentschappen en de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften 2021. In 2020 heeft het Nationaal Archief gesproken met de eigenaar en opdrachtgever over de te hanteren systematiek. De uitkomst hiervan is dat het Nationaal Archief in 2021 € 4,3 miljoen aan het moederdepartement zal terug betalen. Het overige deel van de projectgelden (€ 5,9 miljoen) worden ingezet in 2021, waarvan € 1,8 miljoen ter dekking van het tekort op middelen voor digitale taken. De investeringsbijdrage van € 1,1 miljoen wordt ingezet ter dekking van de afschrijvingskosten in 2021.

Tabel 83 Kasstroomoverzicht per 31 december 2020 (bedragen x € 1.000)
 

(1) Vastgestelde begroting

(2) Realisatie

(3)=(2)-(1) Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB 1 januari 2020 + stand depositorekeningen

20.708

28.794

8.086

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

42.664

45.057

2.393

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)

‒ 43.034

‒ 42.686

348

2.

Totaal operationele kasstroom

‒ 370

2.371

2.741

 

Totaal investeringen (-/-)

0

‒ 428

‒ 428

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

0

0

3.

Totaal investeringskasstroom

0

‒ 428

‒ 428

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

0

‒ 95

‒ 95

 

Eenmalig storting door het moederdepartement (+)

0

0

0

 

Aflossingen op leningen (-/-)

‒ 160

‒ 160

0

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

0

0

0

4.

Totaal financieringskasstroom

‒ 160

‒ 255

‒ 95

5.

Rekening courant RHB 31 december 2020 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen.

20.178

30.482

10.304

Toelichting

In het kasstroomoverzicht wordt voor de operationele kasstroom een uitsplitsing gemaakt naar ontvangsten en uitgaven. De ontvangsten hebben betrekking op bijdragen van het moederdepartement, andere departementen, omzet derden en projectgelden. De uitgaven betreffen betalingen aan personeel en leveranciers voor de reguliere werkzaamheden, maar ook voor projecten. De vastgestelde begroting is niet aangepast, omdat de aanpassing geen consequenties heeft voor de totale operationele kasstroom.

De liquide middelen van het NA zijn in 2020 met circa € 1,7 miljoen toegenomen. De toename is voor een belangrijk deel veroorzaakt door lagere uitgaven vanwege de coronacrisis. Daardoor is de operationele kasstroom € 2,4 miljoen hoger dan begroot. De investeringskasstroom is lager ten opzichte van de begroting als gevolg van minder ICT investeringen op projecten. De gedane investeringen betreffen met name investeringen in het kader van het project Masterplan Archiefdepots in stellingen en scanners voor de digitalisering van archieven.

De financieringskasstroom is negatief vanwege de jaarlijkse € 0,2 miljoen aflossing van leningen bij het Ministerie van Financiën voor investeringen in de publieksruimte en verbouwingen in het pand van het NA.

Tabel 84 Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2020

Omschrijving generiek deel

 

Realisatie

Vastgestelde begroting

  

2017

2018

2019

2020

2020

Gemiddeld gewogen kostprijs per productgroep

de (gem) prijs per meter fysiek archief (capaciteit)

 

zie toelichting

15

15

18

14

de (gem) prijs per Terabyte digitaal archief

 

zie toelichting

1163

1.231

1.514

1.290

Gemiddeld gewogen uurtarief intern personeel

primaire taken - activiteiten

 

55

53

53

61

55

programma's en projecten 2e en 3e geldstromen

 

54

Aantal fte

     

formatie op lumpsum en projecten

 

194,83

198,29

207,71

197,82

200-210

formatie Programma Digitale Taken rijksarchieven

 

0

0

0

0

0

Saldo baten en lasten

 

235.434

‒ 70.332

201.162

2.135.837

0

Ontwikkeling aantallen bezoekers

     

bezoekers - tentoonstelling

 

17.482

19.078

18.398

5.486

20.000

onderwijs

 

12.655

7.539

8.922

2.427

13.000

studiezaal - bezoekers

 

14.940

15.433

17.121

6.690

12.000

studiezaal - raadplegingen archiefstukken

 

114.349

104.570

134.071

83.480

100.000

Website Nationaal Archief

 

1.350.798

1.721.451

1.601.889

1.921.441

1.500.000

Cijfer bezoeker tevredenheid

7,5

7,5

7,5

7,5

8

Voldoen aan webrichtlijnen Rijk

***

***

***

***

 

Beschikbaarheid - bereikbaarheid organisatie

fysieke dienstverlening; geopend:

      

informatiecentrum en studiezaal

 

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

tentoonstelling

 

di t/m zo

di t/m zo

di t/m zo

di t/m zo

di t/m zo

ontvangst schoolgroepen

   

ma t/m vr

ma t/m vr

ma t/m vr

Digitale dienstverlening eDepot (basisdienstverlening)

      

beschikbaarheid (%)

 

nvt

nvt

nvt

nvt

 

helpdesk openingstijden op werkdagen

 

8:30–17:00

8:30–17:00

8:30–17:00

8:30–17:00

8:30–17:00

Toelichting

Met de opzet en implementatie van het integrale kostprijsmodel per 2018 werd het mogelijk om per product en dienst de kosten inzichtelijk te maken en de benodigde lumpsum te onderbouwen voor uitvoering van de opgedragen taken. De kostprijzen per productgroep in de begroting 2020 zijn gebaseerd op het kostprijsmodel 2018. Daarin werd nog geen rekening gehouden met de investeringen in het nieuwe depot Emmen. Deze investeringen in het gebouw en archiefinrichting hebben inmiddels geleid tot een hogere meterprijs. De destijds verwachte verdubbeling van de digitale archiefcapaciteit heeft niet plaatsgevonden door achterblijvende instroom van digitale archieven. Hierdoor zijn geen schaalvoordelen behaald en is de prijs per terabyte daarom hoger dan begroot. Het effect van de coronacrisis is terug te zien in het gedaalde aantal fysieke bezoekers; daarentegen is te zien dat het aantal website bezoekers is gestegen.

10. Saldibalans

Tabel 85 Saldibalans per 31 december 2020 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)(bedragen x € 1.000)

Activa

 

31-12-2020

 

31-12-2019

 

Passiva

 

31-12-2020

 

31-12-2019

          

Intra-comptabele posten

       

1

Uitgaven ten laste van de begroting

44.461.507

 

43.075.426

2

Ontvangsten ten gunste van de begroting

1.519.486

 

1.397.628

3

Liquide middelen

270

 

270

     

4

Rekening-courant RHB1

   

4a

Rekening-courant RHB

42.941.161

 

41.673.736

5

Rekening-courant RHB Begrotingsreserve

65.383

 

55.093

5a

Begrotingsreserves

65.383

 

55.093

6

Vorderingen buiten begrotingsverband

43

 

281

7

Schulden buiten begrotingsverband

1.173

 

4.613

8

Kas-transverschillen

        

Subtotaal intra-compatabel

44.527.203

 

43.131.070

Subtotaal intra-comptabel

44.527.203

 

43.131.070

          

Extra-comptabele posten

       

9

Openstaande rechten

221.567

 

216.424

9a

Tegenrekening openstaande rechten

221.567

 

216.424

10

Vorderingen

33.254.509

 

31.597.175

10a

Tegenrekening vorderingen

33.254.509

 

31.597.175

11a

Tegenrekening schulden

0

 

0

11

Schulden

0

 

0

12

Voorschotten

6.866.126

 

6.017.262

12a

Tegenrekening voorschotten

6.866.126

 

6.017.262

13a

Tegenrekening garantieverplichtingen

3.242.437

 

3.226.766

13

Garantieverplichtingen

3.242.437

 

3.226.766

14a

Tegenrekening andere verplichtingen

33.365.488

 

30.550.918

14

Andere verplichtingen

33.365.488

 

30.550.918

15

Deelnemingen

   

15a

Tegenrekening deelnemingen

   

Subtotaal extra-comptabel

76.950.127

 

71.608.545

Subtotaal extra-comptabel

76.950.127

 

71.608.545

          

Totaal

121.477.330

 

114.739.615

Totaal

121.477.330

 

114.739.615

X Noot
1

Rijkshoofdboekhouding

Toelichting

1. en 2. Uitgaven/ontvangsten 2020

De uitgaven over 2020 zijn uitgekomen op € 44.461.507.118,95 en de ontvangsten op € 1.519.485.866,10. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 44.461.515.000,00 en de ontvangsten op € 1.519.484.000,00. Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2020 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.

3. Liquide middelen

De post Liquide middelen is opgebouwd uit het saldo bij de banken (gebaseerd op het laatste dagafschrift).

Tabel 86 Liquide middelen (bedragen x € 1.000)
  

Openstaand per 31-12-2020

Openstaand per 31-12-2019

Totaal liquide middelen

 

270

270

Dit betreft twee bankrekeningen bij de ABN AMRO bank.

4. Rekening-courant RHB

Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.

5. Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve

Een begrotingsreserve is een geoormerkte meerjarige budgettaire voorziening die door een ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. Het gaat om een budgettaire voorziening of reserve binnen de Rijksbegroting. De reserve blijft meerjarig beschikbaar voor het doen van uitgaven in latere jaren. Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds en de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen en rekening-courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën, wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.

Tabel 87 Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve (bedragen x € 1.000)

Naam begrotingsreserve

Saldo 1-1-2020

Toevoegingen 2020

Onttrekkingen 2020

Saldo 31-12-2020

Verwijzing naar begrotingsartikel

Museaal aankoopfonds

43.221

10.315

1.430

52.106

14

Risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

11.872

1.405

 

13.277

95

Totaal

55.093

11.720

1.430

65.383

 

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intracomptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.

In 2020 is er voor 2 aankopen een bijdrage geleverd. Een bijdrage in de aankoop van Bloemstilleven met een keizerskroon in een stenen nis van Jacob Woutersz en een bijdrage voor de aankoop van de wandtapijten ter nagedachtenis aan de Slag bij Solebay 1672 door het Scheepvaartmuseum Amsterdam.

Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Instellingen kunnen bij het Ministerie van Financiën een schatkistlening aanvragen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten. Het Ministerie van OCW staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,1 procentpunt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening-courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,25 procentpunt van het uitstaande saldo. Beide risicopremies worden gestort op een begrotingsreserve.

Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intracomptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.

6. Vorderingen buiten begrotingsverband

Tabel 88 Vorderingen buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
  

Openstaand per 31-12-2020

Te verrekenen personeel en voormalig personeel

 

22

Dienst Uitvoering Onderwijs

 

21

Totaal

 

43

7. Schulden buiten begrotingsverband

Tabel 89 Schulden buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
  

Openstaand per 31-12-2020

Overig

 

1.173

Totaal

 

1.173

Bij de post overig gaat het om diverse posten als EU-projecten (€ 0,5 miljoen), legaten (€ 0,05 miljoen), fondsen (€ 0,3 miljoen) en nog af te dragen BTW (€ 0,1 miljoen).

9. Openstaande rechten

Het betreft hier de lesgeldvorderingen DUO.

Tabel 90 Openstaande rechten (bedragen x € 1.000)
  

Openstaand per 31-12-2020

Lesgelden

 

221.567

Totaal

 

221.567

Het betreft hier de lesgeldvorderingen DUO Groningen.

10. Vorderingen

De stand van de debiteuren per 31-12-2020 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:

Tabel 91 Stand debiteuren (bedragen x € 1.000)
  

Openstaand per 31-12-2020

Openstaand per 31-12-2019

1

Primair onderwijs

5.297

8.927

3

Voortgezet onderwijs

2.952

962

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

4.205

2.140

6

Hoger beroepsonderwijs

8.569

9.795

7

Wetenschappelijk onderwijs

17

17

8

Internationaal beleid

0

0

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

3.263

5.051

11

Studiefinanciering

33.164.423

31.502.184

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

7.850

8.338

13

Lesgelden

0

0

14

Cultuur

57.067

58.831

15

Media

0

0

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

0

0

25

Emancipatie

52

52

95

Apparaat Kerndepartement

814

878

Lening Bonaire

 

0

Totaal

33.254.509

31.597.175

De overige openstaande vorderingen (€ 90,0 miljoen) hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten. Deze vorderingen worden beschouwd als direct opeisbaar.

De openstaande vorderingen van artikel 11 (Studiefinanciering) kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Tabel 92 Specificatie debiteuren Studiefinanciering (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2020

Openstaand per 31-12-2019

Niet-relevante langlopende vorderingen

32.606.152

30.843.438

Leningen - hoofdsom

25.482.349

23.467.964

Prestatiebeursleningen - hoofdsom

7.123.803

7.375.474

   

Relevante langlopende vorderingen

461.351

534.956

Leningen - rente

409.321

478.519

Prestatiebeursleningen - rente

7.802

14.063

Overig

44.228

42.374

   

Relevante kortlopende vorderingen

96.920

123.790

   

Totaal

33.164.423

31.502.184

Prestatiebeursleningen zijn leningen die in een gift worden omgezet als de debiteur heeft voldaan aan de eerstejaars prestatienorm of een diploma heeft behaald.

Bij de leningen en de prestatiebeursleningen is alleen de hoofdsom niet-relevant. De rente wordt als relevant beschouwd.

De relevante kortlopende vorderingen bestaan voornamelijk uit ten onrechte betaalde studiefinanciering en vorderingen wegens het onterecht bezit van reisrecht.

Tabel 93 Verloop van de vorderingen Studiefinanciering (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2020

Openstaand per 31-12-2019

Openstaande bedragen per 01-01-2020

31.502.184

29.853.450

Mutatie bruto vorderingen

4.665.896

4.720.025

Omgezet in gift

‒ 1.856.294

‒ 2.052.408

Afgelost (ontvangen en verrekend)

‒ 1.045.312

‒ 914.731

Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding

‒ 102.051

‒ 104.152

Totaal

33.164.423

31.502.184

De vorderingstand neemt toe doordat vorderingen worden uitbetaald of woren ingesteld.

De vorderingstand neemt af doordat er wordt afgelost, doordat prestatieleningen worden omgezet in gift en doordat vorderingen onder voorwaarden mogen of moeten worden afgeboekt.

12. Voorschotten

De stand van de voorschotten per 31-12-2020 wordt als volgt naar artikel gespecificeerd:

Tabel 94 Voorschotten naar beleidsartikel (bedragen x € 1.000)
  

Openstaand per 31-12-2020

Openstaand per 31-12-2019

1

Primair onderwijs

1.349.073

1.315.503

3

Voortgezet onderwijs

223.418

140.071

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

722.899

670.528

6

Hoger beroepsonderwijs

33.082

31.890

7

Wetenschappelijk onderwijs

42.598

42.543

8

Internationaal beleid

15.171

19.304

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

108.805

144.696

11

Studiefinanciering

1.761.727

1.821.473

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

0

0

13

Lesgelden

0

0

14

Cultuur

2.404.112

1.577.540

15

Media

105.792

24.899

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

63.804

205.302

25

Emancipatie

32.196

23.486

95

Apparaat Kerndepartement

3.449

27

Totaal

6.866.126

6.017.262

Het bedrag aan openstaande voorschotten bij artikel 11 (Studiefinanciering) betreft de voorlopige vergoeding van contractkosten aan de OV-bedrijven. De toename van het openstaande voorschot komt voor het grootste van artikel 14 Cultuur. De corona-steunpakketen in 2020 zijn voornamelijk als voorschot verstrekt.

De stand van de voorschotten per 31-12-2020 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:

Tabel 95 Voorschotten naar vergoedingsjaar (bedragen x € 1.000)
 

Stand per 1-1-2020

Verstrekt 2020

Afgerekend 2020

Stand per 31-12-2020

2003

1.340

  

1.340

2004

21

  

21

2005

3.473

  

3.473

2006

32.222

 

29.472

2.750

2007

34.953

 

33.892

1.061

2008

31.833

 

26.072

5.761

2009

21.353

 

18.112

3.241

2010

24.279

 

19.252

5.027

2011

24.218

 

14.586

9.632

2012

20.692

 

8.878

11.814

2013

20.417

 

2.051

18.366

2014

44.282

 

22.242

22.040

2015

51.025

 

28.648

22.377

2016

115.724

 

31.789

83.935

2017

930.358

 

415.785

514.573

2018

2.090.878

 

1.212.517

878.361

2019

2.570.194

 

380.066

2.190.128

2020

 

3.099.292

7.066

3.092.226

Totaal

6.017.262

3.099.292

2.250.428

6.866.126

13. Garantieverplichtingen

In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen. Het Rijk staat garant voor de rente en aflossingsverplichtingen richting de geldverschaffers. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Vanaf 2014 kunnen onderwijsinstellingen leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën in het kader van schatkistbankieren voor her- en nieuwbouw. Het bedrag van de garantieverplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het Ministerie van OCW ultimo 2020 loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de ultimo 2020 openstaande garanties gespecificeerd opgenomen:

Tabel 96 Garantieverplichtingen (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2020

Openstaand per 31-12-2019

Bouwleningen aan academische ziekenhuizen

138.503

151.212

Bouwleningen aan scholen en instellingen vo

0

0

Garanties Cultuur

646.751

761.502

Garantie Vervangingsfonds

23.000

23.000

Garantie Participatiefonds

7.000

7.000

Garanties Onderzoek en wetenschapsbeleid

21.319

22.350

Garanties Wetenschappelijk Onderwijs

238.936

244.209

Garanties Hoger beroepsonderwijs

774.345

777.048

Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

743.765

636.328

Garanties Voortgezet onderwijs

519.576

479.263

Garanties Primair onderwijs

129.242

124.854

Totaal

3.242.437

3.226.766

Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 646,8 miljoen. Hiervan is € 572,4 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds. Hiervan heeft € 350,9 miljoen betrekking op de achterborgovereenkomst en € 70,9 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling. Voorts is er garantie verleend ad € 3,5 miljoen betrekking hebbende op de door het Ministerie van Financiën verstrekte geldleningen aan cultuurinstellingen.

De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.

De uitstaande garantie bij Onderzoek en Wetenschapsbeleid bedraagt € 21,3 miljoen. Dit betreft de garantie voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten.

De uitstaande garanties bij wetenschappelijk onderwijs (€ 239,0 miljoen), het hoger beroepsonderwijs (€ 774,3 miljoen), het beroepsonderwijs en (€ 743,8 miljoen), het voortgezet onderwijs (€ 519,6 miljoen) en het primair onderwijs (€ 129,2 miljoen) hebben betrekking op de door het Ministerie van Financiën verstrekte geldleningen en rekeningcourantkredieten aan onderwijsinstellingen. De geldleningen in het wo, hbo en mbo worden verstrekt onder hypothecaire zekerheid; de geldleningen in het po en vo onder gemeentegarantie. Het risico voor het Ministerie van OCW is hierdoor beperkt. Voor de rekeningcourantkredieten wordt geen zekerheid gevraagd. De garantstelling betreft de maximale roodstandfaciliteit. In de praktijk wordt dit zelden volledig benut. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen per onderwijssector.

Tabel 97 Opbouw garantstellingen onderwijsinstellingen (bedragen x € 1 miljoen)
 

Maximale krediet

Leningen

Wetenschappelijk onderwijs

136,4

102,5

Hoger onderwijs

203,0

571,3

Beroepsonderwijs en volwasseneducatie

182,6

561,1

Voortgezet onderwijs

156,3

363,3

Primair onderwijs

34,3

95

De opbouw van de stand van de garantieverplichtingen is als volgt:

Tabel 98 Openstaande Garantieverplichtingen (bedragen x € 1.000)

Stand 1 januari 2020

3.226.766

Bij: Aangegane verplichtingen 2020

721.599

Af: Afgelopen garantie 2020

705.928

Af: Verrichte betalingen 2020

Af: Negatieve bijstellingen van aangegane garantieverplichtingen voor 2020

Stand 31 december 2020

3.242.437

14. Andere verplichtingen

De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen is als volgt:

Tabel 99 Andere verplichtingen (bedragen x € 1.000)

Stand 1 januari 2020

30.550.918

Bij: aangegaan 2020

47.276.077

Af: Tot betaling gekomen in 2020

44.461.507

Stand 31 december 2020

33.365.488

De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2020 is hieronder opgenomen.

Tabel 100 Andere verplichtingen naar beleidsartikel (bedragen x 1.000)

1

Primair onderwijs

7.037.918

3

Voortgezet onderwijs

8.028.587

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

4.409.811

6

Hoger beroepsonderwijs

3.642.405

7

Wetenschappelijk onderwijs

5.536.400

8

Internationaal beleid

16.914

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

44.733

11

Studiefinanciering

0

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

0

13

Lesgelden

0

14

Cultuur

2.513.411

15

Media

1.023.647

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

1.092.479

25

Emancipatie

18.928

95

Apparaat Kerndepartement

255

Totaal

33.365.488

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

Op 1 november 2019 is het ‘convenant extra geld voor werkdrukverlichting en tekorten onderwijspersoneel in het funderend onderwijs 2020-2021’ afgesloten met de onderwijsbonden en de sectorraden. In dit convenant stelt het kabinet in totaal € 459,5 miljoen beschikbaar voor het primair en voortgezet onderwijs. Hiervan is inmiddels € 391,8 miljoen betaald dan wel verplicht. Het restant, zijnde € 67,7 miljoen, is nog niet als juridische verplichting vastgelegd en betreft derhalve een niet in de saldibalans opgenomen bestuurlijke verplichting. Dit gaat om € 10,6 miljoen voor individuele scholingsrechten leraren po welke in 2021 verplicht en betaald zal worden. Daarnaast is er afgesproken dat er in 2021 € 4,0 miljoen en in 2022 € 4,6 miljoen beschikbaar komt voor Samen Opleiden. Het laatste deel gaat over € 48,5 miljoen welke eerder beschikbaar komt voor de aanpak van werkdruk in het po. Bij Voorjaarsnota 2020 is deze kasschuif reeds verwerkt, maar voor schooljaar 2021/2022 moet € 48,5 miljoen nog verplicht en betaald gaan worden.

Op 26 november 2014 is het bestuursakkoord Primair Onderwijs 2014-2020 met de PO-Raad afgesloten. Met dit akkoord is voor 2020 en verder een additioneel bedrag van € 444,0 miljoen beschikbaar. Ultimo 2020 zijn de daarin afgesproken toevoegingen aan prestatiebox (€ 263,0 miljoen) en aan lumpsum (€ 142,0 miljoen) volledig als juridische verplichting vastgelegd. Van de voor 2021 afgesproken € 39,0 miljoen aan overige bestemmingen is ultimo 2020 € 15,0 miljoen vastgelegd als juridische verplichting. De overige € 24,0 miljoen voor 2021 betreft derhalve een niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichting.

Vanuit de drie convenanten onderwijshuisvesting Saba, Bonaire en Sint Eustasius (Caribisch Nederland) is er in totaal $ 64,7 miljoen (US dollars) beschikbaar. Hiervan is inmiddels $ 11,5 miljoen (US Dollars) betaald dan wel verplicht. Voor het restant, voor de jaren 2021 en verder, geldt dat er hiervoor bestuurlijke verplichtingen zijn aangegaan. Het gaat in totaal om een bedrag van $ 53,2 miljoen (US Dollars). Dat bedrag is nog niet juridisch verplicht en betreft derhalve een niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichting.

Op 7 februari 2018 is het «Bestuursakkoord MBO 2018–2022: Trots, vertrouwen en lef» met de MBO Raad afgesloten. Onderdeel van het Bestuursakkoord MBO is de tweede tranche van de regeling kwaliteitsafspraken mbo. Hiermee is een bedrag van in totaal € 1.670,8 miljoen bestuurlijk verplicht over de periode 2018 tot en met 2023. Van dit bedrag is ultimo 2020 een bedrag van € 1.068,5 miljoen juridisch verplicht. Het resterende bedrag van € 602,3 miljoen is ultimo 2020 als bestuurlijk verplicht aan te merken.

Op 9 april 2018 zijn de sectorakkoorden hoger beroepsonderwijs 2018 en wetenschappelijk onderwijs 2018 afgesloten met de Vereniging Hogescholen en de VSNU. Onderdeel van deze akkoorden zijn de kwaliteitsafspraken 2019-2024 ‘Investeren in Onderwijskwaliteit’. Hiermee is naar prijspeil 2020 een bedrag van in totaal € 2.430,2 miljoen (€ 1.510,9 miljoen voor het hbo en € 919,3 miljoen voor het wo) bestuurlijk verplicht voor de periode 2019-2024. Van dit bedrag is ultimo 2020 voor de jaren tot en met 2021 al een bedrag van € 821,9 miljoen (€ 511,0 miljoen hbo en € 310,9 miljoen wo) juridisch verplicht. Het resterende bedrag voor 2022 tot en met 2024 van € 1.608,3 miljoen (€ 999,9 miljoen voor het hbo en € 608,4 miljoen voor het wo) is ultimo 2020 als bestuurlijk verplicht aan te merken.

Op 21 februari 2019 is de Erfgoed Deal ondertekend. In de Erfgoed Deal maken verschillende overheden en maatschappelijke organisaties afspraken over het behoud en het gebruik van erfgoed bij de grote ruimtelijke opgaven van dit moment, zoals energietransitie en verduurzaming, klimaatadaptatie en stedelijke groei en krimp. Het Ministerie van OCW heeft zich met ondertekening bestuurlijk verplicht tot een bijdrage van € 20,0 miljoen. Daarvan was ultimo 2020 € 11,6 miljoen nog niet juridisch verplicht.

Op 30 november 2020 is het kabinet akkoord gegaan met het uitwerken van een tegemoetkomingsregeling in het kader van de erkenning van het leed dat transgenderpersonen hebben ondervonden als gevolg van de destijds geldende wettelijke voorschriften.

De specifieke invulling hiervan wordt bezien in het voorjaar 2021. Het gaat voor het ministerie van OCW in totaal om een bedrag van maximaal € 8,5 miljoen. Ultimo 2020 was dit bedrag niet juridisch verplicht en is derhalve niet in de saldibalans opgenomen.

11. WNT-verantwoording 2020 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen - al dan niet fictieve - dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk bezoldigingsmaximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het algemeen bezoldigings­maximum bedraagt in 2020 € 201.000.

Naast de hier vermelde functionarissen zijn er geen andere functionarissen die in 2020 een bezoldiging boven het toepasselijke WNT-maximum hebben ontvangen, of waarvoor in eerdere jaren een vermelding op grond van de WOPT of de WNT heeft plaatsgevonden of had moeten plaatsvinden.

Er zijn in 2020 geen ontslaguitkeringen betaald die op grond van de WNT dienen te worden gerapporteerd.

Er zijn in 2020 geen leidinggevende topfunctionarissen die op grond van de WNT in verband met de cumulatie van dienstbetrekkingen dienen te worden gerapporteerd.

Tabel 101 Bezoldiging van topfunctionarissen

Naam instelling

Naam topfunctionaris

Functie

Datum aanvang dienstverband (indien van toepassing)

Datum einde dienstverband (indien van toepassing)

Dienstverband in fte (+ tussen haakjes omvang in 2019)

Op externe inhuur-basis (nee; <= 12 kalender-mnd; > 12 kalender-mnd)

Beloning plus onkostenvergoedingen (belast) (+ tussen haakjes bedrag in 2019)

Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn (+ tussen haakjes bedrag in 2019)

Totale bezoldiging in 2020 (+ tussen haakjes bedrag in 2019)

Individueel toepasselijk bezoldigings- maximum

Motivering en bedrag (indien overschrijding)

CvTE1

P.J.J. Hendrikse

Voorzitter

  

0,2 (0,2)

n.v.t.

€ 24.111 (€ 24.020)

 

€ 24.111 (€ 24.020)

€ 40.200

 

CvTE

T.G.M. Bekker2

Lid

   

n.v.t.

     

CvTE

A.M.L. Jansen2

Lid

   

n.v.t.

     

CvTE

Y. van Zijl2

Lid

   

n.v.t.

     

CvTE

A. Kaim-Lamers2

Lid

   

n.v.t.

     

CvTE

D.J.M. Majoor2

Plv lid naar lid

   

n.v.t.

     

CvTE

L.S.J.M. Henkens

Lid

  

0,025 (0,025)

n.v.t.

€ 2.789 (€ 2.024)

 

€ 2.789 (€ 2.024)

€ 5.025

 

CvTE

M.A. Jansen2

Plv lid

         

CvTE

H. Deugd2

Plv lid naar Lid

         

CvTE

G.J. Zomer

Plv lid

  

0,025 (0,025)

n.v.t.

€ 1.753 (€ 729)

 

€ 1.753 (€ 729)

€ 5.025

 

CvTE

Y.B. Walvisch-Stokvis2

Plv lid

 

30-9-2020

       

CvTE

W.L.M. de Koning2

Plv lid

 

14-4-2020

       

CvTE

B. Renne2

Plv lid

1-3-2020

        

CvTE

M. Scheepers2

Plv lid

14-4-2020

        
X Noot
1

College voor Toetsen en Examens

X Noot
2

Voor topfunctionarissen met een bezoldiging van € 1.700 of minder wordt volstaan met de naam en functie van de topfunctionaris.

D. BIJLAGEN

Bijlage 1 Toezichtrelaties rwt's en zbo's

Tabel 102 Overzichtstabel rwt's en zbo's van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (bedragen x € 1.000)

Naam ZBO/RWT[hyperlink invoegen bij naam]

Begrote bijdrage moederdepartement aan ZBO/RWT

Gerealiseerde bijdrage moederdepartement aan ZBO/RWT

Begrote bijdrage overige departementen

Gerealiseerde bijdrage overige departementen

Bijzonderheden

ZBO's

Bedrag

Bedrag

Bedrag

Bedrag

Ja/Nee

Stichting Nederlans Fonds voor Podiumkunsten+

66.100

162.927

  

Nee

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

31.400

41.057

  

Nee

Stichting Nederlands Fonds voor de Film

57.700

79.623

  

Nee

Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie

19.400

26.942

  

Nee

Stichting Mondriaan Fonds

32.400

67.235

  

Nee

Stichting Nederlands Letterenfonds

13.000

17.698

  

Nee

Bureau Architectentregister

90

90

  

Nee

Commissariaat voor de Media

4.728

4.782

  

Nee

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie

4.496

4.637

  

Realisatiecijfers 2020 zijn juli 2021 beschikbaar. Cijfers hebben betrekking op de bijdrage van NL-zijde.

Koninklijke Bibliotheek

97.564

103.849

 

2

Nee

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

975.679

948.696

24.007

42.522

Nee

Stichting Participatiefonds (PF)

1.972

1.972

0

0

Ja

Bijzonderheden

De behandeling van het wetsvoorstel modernisering loopt vertraging op door COVID-19.

Stichting Vervangingsfonds (VF)

2.730

2.730

0

0

Ja

Bijzonderheden

De behandeling van het wetsvoorstel beëindiging wettelijke taak loopt vertraging op door COVID-19.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

2.190

2.220

  

Nee

College voor Toetsen en Examens

12.790

10.541

0

0

Nee

Nederlandse Publieke Omroep

736.205

804.708

  

Nee

Regionale Publieke Omroep

148.702

149.229

  

Nee

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen

89.525

94.764

  

Nee

Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

61.156

61.156

0

0

Nee

      

RWT's

     

Collectiebeherende instellingen die onder de Erfgoedwet vallen

218.400

291.442

  

Nee

Certificerende instellingen die onder de Erfgoedwet vallen

     

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs

Onbekend

11.432.864

  

Ja

Bijzonderheden

Betreft een cluster van instellingen, zie paragraaf 2.2 uit de Financiële Staat van het Onderwijs 2019.

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs

Onbekend

8.837.249

  

Ja

Bijzonderheden

Betreft een cluster van instellingen, zie paragraaf 2.2 uit de Financiële Staat van het Onderwijs 2019.

Regionale opleidingscentra (roc’s), agrarische opleidingscentra (aoc's) en vakinstellingen

3.704.378

3.704.027

0

0

Nee

Instellingsbesturen hogescholen

3.334.151

3.420.261

  

Nee

Instellingsbesturen universiteiten

4.484.294

4.679.879

  

Nee

Academische Ziekenhuizen

688.228

706.319

  

Nee

Stichting Cito

30.295

31.860

0

0

Nee

Stichting SLO

11087

11087

0

0

Nee

Toelichting

Op basis van artikel 4.2, lid 2 van de Comptabiliteitswet (CW), is het Ministerie van OCW, als moederdepartement verantwoordelijk voor de bijdrage aan het zbo en het afleggen van verantwoording over een bepaald onderwerp waarbij verschillende Ministeries zijn betrokken. Omdat van de meeste zbo’s het jaarverslag over 2020 nog niet zodanig beschikbaar is, dat ze voor het jaarverslag van het Ministerie van OCW gebruikt kunnen worden, worden alleen de bijzonderheden in de tabel opgenomen die vóór 15 maart bekend zijn. In het geval er een bijzonderheid bekend wordt, ná het verschijnen van het jaarverslag, wordt de Kamer hier zo snel mogelijk over geïnformeerd.

Mede doordat het jaarverslag van het zbo nog niet gereed is ten tijde van het opstellen van het jaarverslag van het Ministerie van OCW is het opnemen van met name kwalitatieve informatie over de activiteiten van het betreffende zbo lastig. Een optie is gebruik te maken van het jaarverslag van het zbo van het jaar ervoor (t-1). Het geeft echter een scheve vergelijking om deze gegevens op te nemen in het jaarverslag jaar t van het departement.

Gezien de goede kwaliteit van de jaarverslagen van de zbo’s, met als voorbeeld het jaarverslag van het NWO, de verschillende Kamerbrieven die over de werkzaamheden van het NWO in het afgelopen jaar zijn verstuurd, de omvang van het jaarverslag van het Ministerie van OCW en het uitgangspunt van de CW, artikel 4.2, lid 2, in de Memorie van Toelichting (praktische regels ten aanzien van de verantwoording over een bepaald onderwerp), wordt met het oog op het beperken van de administratieve lasten of ondoelmatigheden vooralsnog verwezen naar het jaarverslag NWO 2019 (Jaarverslag NWO 2019).

Bijlage 2 Afgerond evaluatie- en overig onderzoek

Tabel 103 Artikel 1 (Primair onderwijs)
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Effectonderzoek OAB en excellentie (Onderwijsbewijs)

2016

  

Effectief taalonderwijs (NRO)

2016

  

Effectief rekenonderwijs (NRO)

2016

  

Evaluatie Actieplan Kiezen voor Techniek

2016

  

Toptalenten in het onderwijs

2017

  

Monitor actieprogramma Tel mee met Taal 2016-2018: Tussenrapportage 2017 Kamerstukken II 2017/18, 28760 nr. 69

2017

  

Interdepartementaal beleidsonderzoek onderwijsachterstandenbeleid Kamerstukken II 2017/18, 27 020 nr. 73

2017

  

Tussenrapportage Evaluatie Wet Eindtoetsing PO

2017

  

Evaluatie van de materiële instandhouding in het primair onderwijs 2010-2014 Kamerstukken II 2017/18, 31293 nr. 373

2017

  

Evaluatie landelijke geschillen commissie Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 258

2017

  

Evaluatie pilot tweetalig primair onderwijs

2018

  

Evaluatie wet versterking medezeggenschap Kamerstukken II 2018/19, 33223 nr. 7

2018

  

Evaluatie NOB

2018

  

Evaluatie wet eindtoetsing po

2019

  

Diverse studies i.h.k.v. evaluatie passend onderwijs

2019

  

Diverse studies i.h.k.v. evaluatie passend onderwijs

2020

  

Eindrapport evaluatie passend onderwijs

2020

  

Eindevaluatie bestuursakkoord PO en sectorakkoord VO

2020

  

Evaluatie onderwijs-zorg Caribisch Nederland

2020

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
  

IBO Schatkistbankieren1

2016

  

Quick scan leerlingendaling

2016

  

Bestuurlijke constructen in het funderend onderwijs

2016

  

Onderzoek Regeldruk

2016

  

Onderzoek leermiddelenmarkt PO

2016

  

Onderzoek voor de schoolkeuzebrief onder ouders van groep 7 en 8 leerlingen

2016

  

OESO stelselreview

2016

  

Differentiëren en differentiatievaardigheden in het primair onderwijs

2017

  

Rapport over stimuleren van creatief vermogen en kritisch denken

2017

  

Monitor bestuursakkoord PO - tabellenrapport 2017

2017

  

Elfde voortgangsrapportage Passend Onderwijs Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 242

2017

  

Licht op schaduwonderwijs Kamerstukken II 2017/18, 31 289 nr. 358

2017

  

Eindrapport Monitor onderwijshuisvesting po/vo Kamerstukken II 2017/18, 34 775 nr. 115

2017

  

Peil.onderwijs: Taal en rekenen aan het einde van de basisschool 2015 ‒ 2016

2017

  

Formatief evalueren: vraag en aanbod samengebracht

2017

  

Peil. Kunstzinnige oriëntatie 2015 ‒ 2016

2017

  

Quickscan leerlingendaling PO en VO - Schoolbesturen, gemeenten, provincies

2017

  

Eindrapport Bewegingsonderwijs en vakleerkrachten

2017

  

Rapportage Referentieniveau 2016 ‒ 2017

2017

  

Eindrapport Advies over Instemming

2017

  

Quick scan Tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor asielzoekerskinderen

2017

  

Regeldruk en de regeldrukagenda in po, vo en mbo (NRO)

2017

  

Tweede vervolgmeting ervaren bureaucratie in de school Kamerstukken II 2017/18 31497 nr. 242

2017

  

Enquête beurs voor bewegingsonderwijs

2017

  

Twaalfde voortgangsrapportage passend onderwijs Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 262

2018

  

Monitor leerlingenvervoer Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 262

2018

  

Toepassing en werking van de protocollen ernstige reken- en wiskunde problemen in het onderwijs (po, vo, mbo) Kamerstukken II 2019/20, 31293 en 31289 nr. 498

2019

  

Het verhaal achter de financiële cijfers (po, vo, mbo, ho)

2019

  

De inzet van hbo-geschoolde beroepskrachten in de vve

2019

  

Kunstmatige intelligentie (AI) in het onderwijs

2019

  

Kwaliteit en professionalisering intern toezicht

2020

  

Leerling leraar ratio SBO

2020

  

Organisatiekosten onderwijsondersteuning

2020

  

Monitor Implementatie en besteding gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid

2020

  

Gebruik externe ondersteuning door medezeggenschap in het primair en voortgezet onderwijs

2020

  

In- door- en uitstroom van schoolleiders in het primair onderwijs

2020

  

Peilingsonderzoek taal en rekenen in het basisonderwijs 2018-2019

2020

  

Derde tussenmeting pilot tweetalig primair onderwijs

2020

  

Monitor Noodopvang en Kinderen, leerlingen en studenten in een kwetsbare positie gedurende COVID-19 maatregelen (week 16-24)

2020

  

Peiling invoering 960 uur voorschoolse educatie

2020

  

Thuisonderwijs tijdens de Corona-crisis

2020

  

Toegang tot voorschoolse educatie voor peuters in de asielopvang

2020

  

Ventilatie op scholen in het funderend onderwijs

2020

  

Periodieke peiling COVID-19 in het funderend onderwijs

2020

  

Resultaten TIMMS 2019 exacte vakken in groep 6

2020

  

Toelatingsbeleid en toegankelijkheid in het funderend onderwijs

2020

  

Monitor subsidieregeling (hoog)begaafden in het primair en voortgezet onderwijs

2020

  

Internationaal vergelijkend onderzoek naar de urennorm en onderwijstijd in primair onderwijs

2020

  

Kwaliteit onderwijshuisvesting in het primair en voortgezet onderwijs

2020

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
  

N.v.t.

 
X Noot
1

Dit IBO heeft ook betrekking op artikel 3, 4, 6, 7 en 14.

Tabel 104 Artikel 3 (Voortgezet onderwijs)
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Monitor leerwerktrajecten en asssistentopleidingen

2016

  

Evaluatie wet gratis schoolboeken Kamerstuk II 2016/17, 33088, nr. 5

2016

  

De praktijk van de eerste en tweede correctie CSE Kamerstukken II 2016/17, 31289, nr. 341

2016

  

Voortgangsrapportage regelluwe scholen Kamerstukken II 2016/17, 29546, nr. 26

2016

  

Monitor Techniekpact Kamerstukken II 2015/16, 32637, nr. 249

2016

  

Evaluatie kiezen voor techniek Kamerstukken II 2015/16, 32637, nr. 249

2016

  

Monitor diagnostische tussentijdse toets Kamerstukken II 2016/17, 27923, nr. 231

2016

  

Onderzoek groepsgrootte in het VO Kamerstukken II 2016/17, 31293, nr. 351

2016

  

Voortgang sectorakkoord

2016

  

Monitor leerwerktrajecten en assistenopleidingen in het VMBO

2017

  

Evaluatie vaststelling DAMU licentie VO (toptalenten) Kamerstukken II 2019/20, 31289, nr. 407

2018

  

Evaluatie project flexibele en digitale examens vmbo Kamerstukken II 2018/19, 31289, nr. 395

2019

  

Evaluatie Klachtenregeling po/vo

2019

  

Opting out lwoo/pro

2019

  

Evaluatie CvTE

2019

  

een verstevigd fundament voor iedereen

2020

  

Evaluatie leren verbeteren

2020

  

Evaluatie subsidie Gedragswerk

2020

  

Eindevaluatie bestuursakkoord PO en sectorakkoord VO

2020

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Doorstroom Havo-VWO Kamerstukken II 2018/19, 31289, nr. 392

 
  

Eindrapport Toekomstbestendig bevoegdhedenstelsel voortgezet onderwijs

2020

  

Alternatief verdeelmodel voor leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs

2020

  

Jongerenperspectief op nieuwe leerweg vmbo gtl

2020

3.

Overig onderzoek

 
  

PISA 2015

2016

  

OESO stelsel review

2016

  

Digitale doorstroom atlas

Reguliere update

  

Effecten van masteropleiding op leraren en hun omgeving Kamertukken II 2017/18, 27923, nr. 282

2017

  

IPTO (integrale personeelstellingen onderwijs)

2017

  

Monitor onderwijshuisvesting Kamerstukken II 2017/18, 34775, nr. 115

2017

  

Quick scan leerlingendaling

2017

  

Dyslexie nader verklaard

2017

  

De inrichting van de onderbouw Kamerstukken II 2016/17, 31289, nr. 344

2017

  

Toptalenten in het onderwijs

2017

  

Bekend maakt bemind: onderzoek banenafspraak in het VO

2017

  

Differentiatie en differentiatievaardigheden in het voortgezet onderwijs

2017

  

Eindrapport advies over instemmingsrecht

2017

  

Groepsgrootte in het VO Kamerstukken II 2017/18, 31293, nr. 385

2018

  

Monitor 10-14 onderwijs

2018

  

Examenmonitor Kamerstukken II 2018/19, 30079, nr. 93

2018

  

Monitor techniek pact

2018

  

Quick scan toelatingsbeleid funderend onderwijs

2019

  

Monitor sterk techniekonderwijs, nulmeting Kamerstukken II 2018/19, 30079, nr. 108

2019

  

Schoolkostenmonitor 2018-2019 Kamerstukken II 2018/19, 31293, nr. 450

2019

  

Toelatingscriteria vwo-scholen voor doorstromers vanaf het havo Kamerstukken II 2018/19, 31289, nr. 392

2019

  

Bestuurlijke constructen in het funderend onderwijs Kamerstukken II 2019/20, 31293, nr. 515

2020

  

Begeleiding startende leraren in het voortgezet onderwijs 2014-2019

2020

  

maatwerkdiploma VO Kamerstukken I 2019/20, 31289, nr 426

2020

  

monitoronderzoek regelluwe scholen Kamerstukken II 2020/21, 29546, nr. 33

2020

  

voor- en nadelen groepsgrootte Kamerstukken II 2020/21, 31293, nr. 565

2020

  

Monitor Noodopvang en Kinderen, leerlingen en studenten in een kwetsbare positie gedurende COVID-19 maatregelen (week 16-24) Kamerstukken II 2019/20, 35300-VIII nr. 212

2020

  

Thuisonderwijs tijdens de Corona-crisis

2020

  

Monitor pilot onderbouwklas pro-vmbo Kamerstukken II 2019/20, 31497, nr. 367

2020

  

Eigenaarschap in het passend onderwijs Kamerstukken II 2019/20, 31497, nr. 367

2020

  

Ventilatie op scholen in het funderend onderwijs Kamerstukken II 2020/21, 31293, nr. 555

2020

  

Periodieke peiling COVID-19 in het funderend onderwijs Kamerstukken II 2020/21, 31293, nr.566

2020

  

Toelatingsbeleid en toegankelijkheid in het funderend onderwijs

2020

  

Monitor subsidieregeling (hoog)begaafden in het primair en voortgezet onderwijs Kamerstukken II 2020/21, 31497, nr. 392

2020

  

Kwaliteit onderwijshuisvesting in het primair en voortgezet onderwijs Kamerstukken II 2019/20, 35300-VIII, nr. 210

2020

  

Monitor doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2019 Kamerstukken II 2019/20, 31332, nr. 103

2020

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
  

N.v.t.

 
Tabel 105 Artikel 4 (Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie)
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

Beleidsdoorlichting artikel 4

2019

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Analyse Effectrapportage RMC

2016

  

Job-monitor 2016

2016

  

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2022 (POA)

2017

  

Tussentijdse evaluatie kwaliteitsafspraken MBO

2017

  

Rapportage monitor keuzedelen februari 2017

2017

  

Rapportage monitor keuzedelen september 2017

2017

  

Evaluatie Wet Doelmatige Leerwegen Mbo (tussenrapportage 2017)

2017

  

Evaluatie Herziening Kwalificatiestructuur (tussenrapportage 2017)

2017

  

Studentlabs; doorstroom Mbo-Hbo

2017

  

Toekomst van Volwasseneneducatie Evaluatie wijziging Wet Educatie & Beroepsonderwijs

2017

  

Monitor RIF

2017

  

Monitor actieprogramma Tel mee met Taal 2016-2018: Tussenrapportage

2017

  

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2016

2017

  

Rapportage monitor keuzedelen september 2018

2018

  

Job-monitor 2018

2018

  

Evaluatie Herziening Kwalificatiestructuur (tussenrapportage 2018)

2018

  

Evaluatie experiment beroepsopleiding gecombineerde leerwegen BOL-BBL (tussenrapportage 2018)

2018

  

Evaluatie Wet Doelmatige Leerwegen Mbo (tussenrapportage 2018)

2018

  

Evaluatie regeling praktijkleren

2018

  

Evaluatie Wet Macrodoelmatigheid

2019

  

Monitor Actieprogramma Tel mee met Taal 2016-2018

2019

  

Evaluatie taaltrajecten

2019

  

Evaluatie en monitoring wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo (deel 1)

2019

  

Evaluatie herziening kwalificatiestructuur mbo

2019

  

Evaluatie wet «Doelmatige Leerwegen» mbo

2019

  

Rapportage monitor keuzedelen 2019

2019

  

Evaluatie van SBB in het kader van de wet ZBO

2020

  

Evaluatie en monitoring wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo (deel 2)

2020

  

Evaluatie RIF

2020

  

Evaluatie experiment «cross-over kwalificaties» voortgangsrapportage 2020

2020

  

Evaluatie herziening kwalificatiestructuur meting 2020

2020

  

Evaluatie wet Doelmatige leerwegen meting 2020

2020

  

Evaluatie experiment «beroepsopleiding gecombineerde leerwegen bol-bbl» meting 2020

2020

  

Evaluatie MBO Card

2020

  

Evaluatie Salarismixregeling mbo

2020

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Ex-ante beleidsevaluatie certificaten MBO

2016

  

Arbeidsmarktrelevantie MBO niveau 2

2017

  

Literatuurverkenning arbeidsmarktperspectief van niveau 2-opleidingen

2017

  

MBO-instellingen en de arbeidsmarktrelevantie van het opleidingenaanbod op niveau 2

2017

  

Monitor en evaluatie Ruimte voor de regio nulmeting

2020

3.

Overig onderzoek

 
  

OESO stelsel review

2016

  

Lonen van BBL-leerlingen en het wettelijk minimum jeugdloon

2017

  

Goal; Guidance & Orientation Adult Learners; Cross Country Reports Wave 1

2017

  

De waarde van de startkwalificatie op de arbeidsmarkt

2018

  

Evaluatie nieuwe bekostiging VAVO

2018

  

Onderzoek tevredenheid bedrijven BBL/BPV (motie Straus)

2018

  

Achtergronden van ontwikkelingen in de instroom in de bbl

2018

  

Monitor Sociale Veiligheid

2018

  

Kwalitatieve evaluatie schoolmaatschappelijk werk

2018

  

Evaluatie instrumentkeuze middelen schoolmaatschappelijk werk in het MBO

2018

  

De kosten en baten van BBL

2018

  

Onderzoek gezamenlijke huisvesting

2018

  

Evaluatie wettelijke taken SBB zoals vastgelegd in de WEB

2018

  

Onderzoeksrapport NCOR over nut onderwijsovereenkomst en rechtspositie mbo-student

2018

  

Bedrijfsscholen voor mbo-opleidingen: een eerste verkenning

2019

  

Het verhaal achter de financiele cijfers

2019

  

Het loslaten van de verplichte koppeling van keuzedelen aan kwalificaties in het mbo

2019

Tabel 106 Artikel 6 en 7 (Hoger onderwijs)
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

Beleidsdoorlichting artikel 6 en 7

2019

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
  

Governancestructuur van stichting Studiekeuze123 (AEF)

2016

  

Rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs

2016

  

Onderzoek naar de dataverwerking van Studiekeuze123 (ResearchNed)

2016

  

Motieven tijdig stoppen studentenreisproduct

2016

  

Studentplannen doorstroom mbo-hbo

2016

  

Monitor Beleidsmaatregelen 2015

2016

  

Rapport project wetenschap en technologie op de pabo's

2016

  

Dyslexieverklaringen

2017

  

Monitor Beleidsmaatregelen 2016 ‒ 2017

2017

  

Studentenmonitor gegevens tot en met 2016

2017

  

De Studiekeuzecheck

2017

  

Onderzoek schakeltrajecten

2017

  

Kwaliteitscultuur en prestatieafspraken in het hoger onderwijs

2017

  

Sectoranalyse van het Croho onderdeel onderwijs

2017

  

Evaluatie nadere vooropleidingseisen mbo-hbo

2018

  

Evaluatie van het accreditatiestelsel

2018

  

Stelselreview Benchmarking higher education system performance (OESO)

2018

  

Onderzoek gezamenlijke huisvesting i.k.v. publiek/ privaat

2018

  

Onderzoek bekostigingssystematiek

2018

  

Monitor Beleidsmaatregelen 2017 ‒ 2018

2018

  

Tussenevaluatie experimenten vraagfinanciering en flexibilisering deeltijd en duaal hoger onderwijs

2019

  

OECD Education at a glance

2019

  

Specialisatiemogelijkheden in lerarenopleidingen

2019

  

Monitor Beleidsmaatregelen 2018 ‒ 2019

2019

  

Werking van het bindend studieadvies

2019

  

Instellingsaccreditatie in het buitenland

2019

  

Ervaren regeldruk rond kwaliteitszorg in het onderwijs

2019

  

Het experiment promotieonderwijs: een tussenevaluatie

2019

  

IBO Internationalisering van het (hoger) onderwijs

2019

  

Derde cyclus hbo in het buitenland en samenwerking hbo en wo in onderzoek in Nederland

2019

  

Signaleringswaarden voor mogelijk bovenmatig publiek eigen vermogen (IvhO)

2020

  

Analyse macrodoelmatigheid bestaand onderwijsaanbod

2020

  

Onderzoek Levenlang leren krediet

2020

  

Monitor beleidsmaatregelen 2019-2020

2020

  

Evaluatie hbo-titulatuur, positionering hogescholen en lectoren

2020

  

Startmonitor (periodiek)

2020

  

Studentenmonitor (periodiek)

2020

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
  

N.v.t.

 
Tabel 107 Artikel 8 (Internationaal beleid)
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Evaluatie subsidieregeling Internationalisering po en vo

2019

  

Evaluatie Erasmus+

2020

  

DIAkritisch – Evaluatie Duitsland Instituut Amsterdam 2016-2020

2020

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
  

Inventariseren en bezien acties door Nederland naar aanleiding van geconstateerde onregelmatigheden binnen EU Programma Erasmus+ bij mobiliteit vanuit Turkije naar Nederland.

2016

  

Evaluatie en nationaal rapport Erasmus+

2017

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
  

N.v.t.

 
Tabel 108 Artikel 9 (Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid)
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 2e tussenmeting

2016

  

Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (beginmeting)

2017

  

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), eindmeting

2017

3.

Overig onderzoek

 
  

Uitkomsten scenario’s po met mirror

2016

  

IPTO bevoegdheden en vakken in het vo

2016

  

Loopbaanmonitor 2016, begeleiding van beginnende leraren

2016

  

De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015-2025

2016

  

Loopbaanmonitor onderwijs 2016

2016

  

Aansluiting vraag-aanbod masteropleidingen vo

2016

  

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo 2015/2016

2016

  

Procesevaluatie wetenschap en techniek op de pabo

2016

  

Carrièreperspectieven van leraren in het kader van de functiemix primair en voortgezet onderwijs

2016

  

Eindrapport Monitor maatregelen opleiding leraren beroepsonderwijs

2017

  

IPTO bevoegdheden en vakken in het vo

2017

  

Arbeidsmarktbarometer 2017 po, vo en mbo

2017

  

Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo Kamerstukken II 2017/2018, 27923 nr. 281

2017

  

Loopbaanmonitor 2017, begeleiding van beginnende leraren Kamerstukken II 2017/2018, 27923 nr. 281

2017

  

Eindevaluatie Wetenschap & Technologie op de pabo

2017

  

TALIS: Initial Teacher Preparation (ITP): Country Background Report

2017

  

Kwalitatief onderzoek naar meer tijd voor onderwijsverbetering Kamerstukken II 2016/2017,31293, nr. 358

2017

  

Personeel niet in loondienst Kamerstukken II 2017/18, 27923 nr. 281

2017

  

Metastudie Effectiviteit Lerarenbeurs Kamerstukken II 2016/17, 27923, nr. 265

2017

  

Differentiëren en differentiatievaardigheden in het po

2017

  

Differentiëren en differentiatievaardigheden in het vo

2017

  

Quickscan effecten WWZ Kamerstukken 2016/17, 27923, nr. 249

2017

  

Effecten op de overwegingsintentie van scholieren en mbo-4 studenten om leraar te worden Kamerstukken II 2016/17, 27923, nr. 265

2017

  

Onderzoek naar kosten zij-instroom Kamerstukken II 2017/18, 27923, nr. 281

2017

  

Anders organiseren van het onderwijs Kamerstukken II 2017/18, 27923, nr. 281

2017

  

Invloed van opleidingsniveau ouders en sociaal-economische status en doorstroomintentie naar het naar het hoger onderwijs op de intentie van scholieren en mbo-4 studenten om leraar te worden Kamerstukken II 2017/18, 27923, nr. 281

2017

  

IPTO bevoegdheden en vakken in het vo Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 344

2017

  

Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 344

2018

  

Loopbaanmonitor Onderwijs 2018 Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 344

2018

  

Onderzoek naar Financiering Opleiden in de School

2018

  

Arbeidsmarktbarometer 2017 ‒ 2018 Kamerstukken 2018/19, 27923, nr. 344

2018

  

Onderzoek leer- en ontwikkelbehoeften van teamleiders VO

2018

  

Onderzoeksrapport onderwijsassistenten Kamerstukken II 2017/18, 27923, nr. 318

2018

  

Arbeidsmarkt Barometer po, vo en mbo 2018-2019 Kamerstukken 2019/20, 27923, nr. 388

2018

  

IPTO bevoegdheden en vakken in het vo Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 388

2019

  

Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 388

2019

  

Loopbaanmonitor Onderwijs 2019 Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 388

2019

  

Professionalisering: Lerarenregister: nulmeting en monitoring wet op beroep leraar Kamerstukken II 2019/2020, 27923, nr. 387

2019

  

Professionalisering: Strategisch personeelsbeleid in het VO

2019

  

Evaluatieonderzoek toelatingseisen pabo Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 387

2019

  

Nulmeting Wet beroep leraar Eindrapport Kamerstukken II 2019/20, 29723, nr. 387

2019

  

Nulmeting Wet beroep leraar Eindrapport Kamerstukken II 2019/20, 29723, nr. 387

2019

  

Teaching and Learning International Survey (TALIS) 2018 nationaal rapport basisonderwijs (2020D29550)

2020

  

TALIS 2018, nationaal rapport voortgezet onderwijs

2020

  

TALIS 2018 Results. Teachers and School leaders as valued Professionals (2020D29448)

2020

  

IPTO: vakken en bevoegdheden in het vo, peildatum 1 oktober 2019

2020

  

De toekomstige arbeidsmarkt voor personeel in po, vo en mbo 2020-2030

2020

  

Arbeidsmarktbarometer 2020

2020

  

Naar een stelsel met toekomst – bouwstenen voor een toekomstbestendig bevoegdhedenstelsel voortgezet onderwijs’ Kamerstukken 2020/21, 27923, nr. 406

2020

  

Loopbaanmonitor 2020

2020

  

Monitor regionale aanpak lerarentekort; eindrapport 2020. Kamerstukken II 2020/21, 27923 nr. 413

2020

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
  

N.v.t.

 
Tabel 109 Artikel 11 (Studiefinanciering)
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

Beleidsdoorlichting artikel 11 Studiefinanciering

2020

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
  

Motieven mbo-studenten om al dan niet door te stromen naar hbo

2016

  

Keuzemotieven van minderjarige mbo’ers en het studentenreisproduct

2017

  

Mogelijkheden stopzetten studentenreisproduct

2017

  

Monitor beleidsmaatregelen ho 2018-2019

2019

  

Studentenmonitor (periodiek)

2020

  

Startmonitor (periodiek)

2020

  

Monitor beleidsmaatregelen ho 2019-2020

2020

  

Onderzoek levenlanglerenkrediet

2020

  

(Audit)onderzoek effectiviteit ov-boetemaatregelen

2020

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
  

N.v.t.

 
Tabel 110 Artikel 12 (Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten)
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

Beleidsdoorlichting 2009 ‒ 2016

2017

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
  

Schoolkostenmonitor 2018–2019

2019

  

Schoolkosten voor 16- en 17-jarige mbo’ers

2016

Tabel 111 Artikel 13 (Lesgeld)
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
  

N.v.t.

 

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
  

N.v.t.

 
Tabel 112 Artikel 14 (Cultuur)
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Gemeentelijke bestedingen aan Beeldende Kunst & Vormgeving - Evaluatie van de Decentralisatie-Uitkering Beeldende Kunst & Vormgeving Kamerstukken II 2018-2019, 32820, nr. 274

2018

  

Evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

2019

  

Derde evaluatie wet op de vaste boekenprijs. Periode 2013-2018

2019

  

ZBO-evaluatie bureau Architectenregister

2019

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Ex-ante onderzoek e-depot (aanpassing stelsel RHC's)

2020

3.

Overig onderzoek

 
  

Economische ontwikkelingen in de cultuursector, 2009-2015

2016

  

Kruissubsidiëring door boekhandels en uitgevers

2016

  

Culturele instellingen in Nederland. Veranderingen in geefgedrag, giften, fondsenwerving en inkomsten tussen 2011 en 2014

2016

  

Inventarisatie digitalisering cultuurproducerende instellingen

2016

  

Nulmeting nieuw huisvestingsstelsel - Rijksmusea

2016

  

Monitor Cultuuronderwijs in het primair onderwijs en programma Cultuureducatie met Kwaliteit (Peiling 2015/16)

2016

  

Een analyse van meerjarige strategische plannen internationaal cultuurbeleid en een onderzoek naar de ontwikkeling van een monitoring- en evaluatiekader voor de toetsing van de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid 2017-2020

2016

  

Kapitalisering van vrijwilligersinzet in de erfgoedsector

2016

  

Gemeentelijke bestedingen aan beeldende kunst en vormgeving

2016

  

Van binnen naar buiten - Een onderzoek naar de rol van dewettelijke titelbescherming voor interieurarchitecten

2016

  

Monitor Cultuureducatie voortgezet onderwijs 2017

2017

  

Evaluatie van het Programma Ondernemerschap Cultuur 2013-2016

2017

  

Meta-analyse ondernemerschap BIS aanvragen 2017-2020

2017

  

Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2009-2016

2017

  

Onderzoek Sectorbeschrijvingen Cultuur

2017

  

Midterm Review Wet stelsel openbare bibliotheekvoorziening

2017

  

Onderzoek naar de ontwikkeling van de afdracht van leenrechtvergoedingen (2006-2015)

2017

  

Impactanalyse vervroegen overbrengingstermijn archiefwet

2017

  

Sturen met betekenis

2017

  

Ondersteuningsstructuur cultuursector

2018

  

Samenhangende evaluatie van het financiële stelsel voor monumentenzorg

2018

  

Van de canon en de mug: een inventarisatie van inzichten rondom de culturele niet-bezoeker

2018

  

Stelsel of lappendeken: Quick scan gemeentelijke taakvervulling boven- en ondergrondse monumentenzorg

2018

  

Onderzoek diversiteit cultuursector - Onderzoek naar de diversiteit van besturen en personeel van meerjarige gesubsidieerde kunst- en cultuurinstellingen en subsidieadviseurs

2018

  

Monitor Cultuureducatie primair onderwijs 2017-2018

2018

  

Monitor Creatieve Industrie 2019

2019

  

Onderzoek richtlijn functie- en loongebouw presentatie-instellingen voor beeldende kunst

2019

  

Satellietrekening Cultuur en Media 2015

2019

  

(Meer) muziekonderwijs als doel en middel. Tussentijds onderzoek naar het stimuleringsprogramma muziekonderwijs Kamerstukken II 2018-2019, 32820, nr. 291

2019

  

Impactanalyse openbaarheid en toegankelijkheid jonger archief

2019

  

Onderzoek stand van zaken digitale toegankelijkheid en gebruik Nederlands erfgoed

2019

  

De Canon van Nederland. Vervolgonderzoek 2018/19

2019

  

Monitor Cultuureducatie primair onderwijs 2018-2019 Kamerstukken II 2019-2020, 32820, nr. 323

2019

  

Evaluatie pilot impuls filmeducatie - leren van de pilot en het meten van impact

2020

  

Verkenning implic aanwijz werelderfgoed Nwe Holl Waterlinie

2020

  

IPO/UVW uitvoeringstoets Archiefwet

2020

  

Gevolgen van de toepassing van de Fair Practice Code

2020

  

Mapping toegankelijkheid (irt tot VN verdrag en motie Asscher/Ellemeet

2020

  

Stand van zaken in de Nederlandse popsector

2020

  

Landelijk samenwerkingsverband publieksdata in de culturele sector

2020

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
  

N.v.t.

 
Tabel 113 Artikel 15 (Media)
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Evaluatie Stimuleringsfonds voor de Journalistiek 2011-2016

2017

  

Evaluatie expertisecentrum Mediawijzer.net 2015-2018 Kamerstukken II 2017-2018, 31434, nr. 8

2018

  

Evaluatie NIBG

2020

  

Evaluatie NICAM

2020

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Must carry on - Onderzoek naar aanpassing van de mediawettelijke doorgifteverplichting

2017

  

Verheffing of verstoring-effecten stimuleringsmaatregelen audiovisuele productie in Nederland Kamerstukken II 2019-2020, 32820, nr. 330

2019

  

Validatie begroting landelijke uitrol regionale vensters

2020

  

Onderzoek regulering distributievergoeding

2020

3.

Overig onderzoek

 
  

Commissariaat van de Media - Mediamonitor

Jaarlijks

  

Diversiteit van televisiepakketten 2016 (Mediamonitor)

2016

  

Televisie à la carte (Mediamonitor)

2016

  

Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2016 (Mediamonitor)

2016

  

Financieel onderzoek EYE

2016

  

Financieel onderzoek Beeld en Geluid

2016

  

Governance STER

2016

  

Juridisch onderzoek transparantie ex artikel 2.15 Mediawet 2008 en artikel 68 Grondwet

2017

  

Advies Verkenning Benoemingen bij publieke media instellingen

2017

  

Diversiteit van televisiepakketten 2017 (Mediamonitor)

2017

  

Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2017 (Mediamonitor)

2017

  

Veranderend kijkgedrag (Mediamonitor)

2017

  

Onderzoek reclame-inkomsten mediabegroting OCW

2017

  

Onderzoek inkomstenopties 2017-2022 Landelijke Publieke Omroep (LPO)

2017

  

Onderzoeksjournalistiek in Nederland Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127

2018

  

Op het tweede gezicht.. Regionale en lokale media en journalistiek, 2000 ‒ 2017 Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127

2018

  

Beyond the filter bubble: concepts, myths, evidence and issues for future debates Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127

2018

  

Ontwikkelingen journalistieke infrastructuur 2000-2018 Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127

2018

  

Inventarisatie methodes om «nepnieuws» tegen te gaan Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127

2018

  

Onderzoek financiering toezichtskosten Commissariaat voor de Media

2018

  

Actualisatie budgetbehoefte Commissariaat voor de Media

2018

  

Mediamonitor 2018

2018

  

Mediamonitor 2019

2019

  

Evaluatie van de gemeentelijke bekostiging lokale publieke media-instellingen 2016-2018 Kamerstukken II 2019-2020, 35300-VIII, nr. 147

2019

  

SCP Trends in Media: Tijd

2019

  

Bezoldigingssystematiek bestuurders publieke mediadomein

2020

  

Samenvattende studie mediawijsheid in Nederland

2020

  

Mediamonitor 2020

2020

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
  

N.v.t.

 
Tabel 114 Artikel 16 (Onderzoek en wetenschapsbeleid)
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

Portfolio-analyse KNAW

2019

  

Portfolio-analyse NWO

2019

  

Evaluatie KB

2019

  

Evaluatie KNAW

2020

  

Evaluatie NWO

2020

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
  

Astronomische welvaart? Effecten van Nederlandse deelname aan de Square kilometre Array radiotelescoop

2016

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
  

N.v.t.

 
Tabel 115 Artikel 25 (Emancipatie)
 

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
  

Beleidsdoorlichting 2014-2018

2018

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

Evaluatieonderzoek GSA Natuurlijk Samen | Rapport

2016

  

Evaluatie regenboogsteden 2015-2017

2017

  

Procesevaluatie allianties

2020

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
  

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
  

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
  

Black box

2016

  

Emancipatiemonitor 2016

2016

  

Bedrijvenmonitor 2016

2016

  

LHBT monitor 2016

2016

  

Lekker vrij

2016

  

Vrije plekke rvc's en rvb's

2016

  

Opvattingen jongeren taakverdeling mannen en vrouwen

2016

  

Verdient een man meer?

2016

  

Preventie intergenerationeel geweld in Nederland en EU

2016

  

Wetenschappelijke weging LHBT-beleid in Europese landen

2016

  

Genderscan aanpak huiselijk geweld

2016

  

Werkloos toezien; gevolgen van de crisis van emancipatie

2016

  

Doorstroming vrouwen naar de subtop

2017

  

Leren van verschillen

2017

  

Eerste treden op de arbeidsmarkt

2017

  

Gelijk verdeeld?

2017

  

Bedrijvenmonitor 2017

2017

  

Voorstudie sectorale benchmark

2018

  

Emancipatiemonitor 2018

2018

  

LHBT monitor 2018

2018

  

Toelichting op female board index 2018

2018

  

Sociale veiligheid en economische zelfstandigheid van vrouwen

2018

  

Werken aan de start

2018

  

Genderdatabase m/v

2018

  

Bedrijvenmonitor 2019

2019

  

Mediapresentator

2019

  

Kennissynthese «Wat werkt»

2019

  

IBO Deeltijd

2019

  

Opvattingen over intersekse

2020

  

Bedrijvenmonitor 2020

2020

  

Emancipatiemonitor 2020

2020

  

Monitor M/V Stat 2020

2020

  

Onderzoek huiselijk geweld irt financiële afhankelijkheid

2020

  

Transgenders op de arbeidsmarkt

2020

  

Iedereen in Beeld

2020

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
  

N.v.t.

 

Bijlage 3 Inhuur externen

Tabel 116 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verslagjaar 2020 (bedragen x € 1.000)

Programma- en apparaatskosten

 

1.

Interim-management

463

2.

Organisatie- en Formatieadvies

81

3.

Beleidsadvies

460

4.

Communicatieadvisering

647

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

1.651

5.

Juridisch Advies

27

6.

Advisering opdrachtgevers automatisering

41.985

7.

Accountancy, financiën en administratieve organisatie

48

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

42.060

8.

Uitzendkrachten (formatie & piek)

13.762

Ondersteuning bedrijfsvoering (som 8)

13.762

Totaal uitgaven inhuur externen

57.473

Tabel 117 Inhuur externen buiten raamovereenkomsten
 

2020

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief

0

Toelichting

Het gerealiseerde percentage externe inhuur van het Ministerie van OCW in 2020 bedraagt in totaal 12,02% en de beleidsgevoelige inhuur bedraagt 0,39%. Het agentschap DUO met zijn rijksbrede dienstverlening naar instellingen, studenten, leerlingen, leraren en andere overheidsorganen komt uit op een percentage van 20,30%. In opdracht van het Ministerie van OCW zelf, maar ook van andere overheidsorganen, bijvoorbeeld het Ministerie van SZW en het Ministerie van Financiën, voert DUO opdrachten uit gericht op de dienstverlening en de daarbij behorende werkprocessen. Informatisering en digitalisering zijn daarvan belangrijke bouwstenen. Bij deze, veelal ICT-gerelateerde opdrachten, maakt DUO vanwege externe expertise en uit doelmatigheidsoverwegingen gebruik van externe expertise. Daarbij streeft DUO naar een evenwichtige balans tussen extern personeel en intern personeel om daarmee de continuïteit van het primaire proces in een veranderende omgeving te borgen. Een balans die vooral gericht is op het verder afbouwen van extern personeel ten gunste van het verder investeren in de kwaliteiten van intern personeel. De ICT-gerelateerde inhuur laat door verambtelijking al enkele jaren een daling zien. Als deze trend zich in de komende jaren doorzet, kunnen de totale uitgaven voor externe inhuur van het Ministerie van OCW naar verwachting over enkele jaren binnen de 10%-norm komen te liggen.

Tabel 118 Sturingspercentage 2020
 

Heel OCW

OCW excl. DUO

DUO

Uitgaven ambtelijk personeel

420.511

219.226

201.285

Uitgaven externe inhuur

57.473

6.209

51.264

Waarvan beleidsgevoelige inhuur

1.651

1.629

22

Totale personele uitgaven

477.984

225.435

252.549

Percentage Externe inhuur 2020

12,02%

2,75%

20,30%

Het gerealiseerde percentage externe inhuur 2020 is gedaald ten opzichte van 2019 van 15,64% naar 12,02%. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door verambtelijking van ingehuurd personeel van DUO, anderzijds door terughoudendheid in gebruikmaking van inhuur bij de overige organisatieonderdelen van het Ministerie van OCW.

Bijlage 4 Financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector

Deze bijlage geeft een overzicht van de financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector over de periode 2015 t/m 2019. De bron van deze gegevens is de Financiële Staat van het Onderwijs 2019 van de Inspectie van het Onderwijs. Deze is eind januari 2021 aan de Tweede Kamer gestuurd. Voor nadere duiding van de cijfers wordt verwezen naar deze rapportage. Opgemerkt wordt dat in de gegevens in de Financiële Staat van het Onderwijs al sprake is van afrondingsverschillen waardoor de totalen in de verschillende tabellen niet sluitend zijn.

De onderwijsinstellingen stellen hun jaarverslagen op nadat het desbetreffende kalenderjaar is afgerond en dienen deze conform de Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs voor 1 juli van het opvolgende jaar in bij het Ministerie van OCW/DUO. Dat betekent dat in 2020 de gegevens over 2019 zijn ontvangen. Deze zijn in de overzichten opgenomen. De jaarverslagen over 2020 worden vóór 1 juli 2021 ingediend.

Gehanteerde definities voor de kengetallen conform de Financiële Staat van het Onderwijs 2019:

Rentabiliteit: de rentabiliteit geeft aan of er sprake is van een positief of negatief financieel resultaat, ook wel exploitatieresultaat genoemd. Dit is de verhouding tussen het financiële resultaat en de inkomsten (resultaat/(totaal baten + financiële baten)*100). Onderwijsinstellingen kunnen een positief financieel resultaat realiseren, maar streven geen winst na omdat dit niet past bij hun publieke taak. Het streven is te sturen op een nulpositie voor de rentabiliteit. Als indicatie voor mogelijke financiële risico’s hanteert de Inspectie van het Onderwijs een driejarig resultaat onder nul procent, een tweejarig resultaat onder de 5 procent of eenmalig onder de 10 procent.

Solvabiliteit II: de solvabiliteit geeft aan in hoeverre een organisatie in staat is om op korte en lange termijn haar schulden te kunnen voldoen. Als specifieke indicatie voor continuïteitsrisico’s kijken wij naar de solvabiliteit2 ((eigen vermogen + voorzieningen)/totale passiva). Daarbij hanteren we een signaleringswaarde van 0,3.

Liquiditeit: de liquiditeit geeft aan hoeveel geld er beschikbaar is om geplande en onvoorziene uitgaven te kunnen voldoen. Dit wordt berekend door de vlottende activa die over het algemeen bestaan uit liquide middelen en vorderingen, te delen door de kortlopende schulden. Voor kleinere instellingen in met name het funderend onderwijs hanteren we daarvoor als signaleringswaarde 0,75. Voor grote instellingen is dat 0,5.

Huisvestingsratio: de huisvestingsratio maakt inzichtelijk in hoeverre de lasten voor huisvesting mogelijk te hoog zijn en zouden kunnen leiden tot continuïteitsrisico’s. Daartoe worden alle lasten die samenhangen met huisvesting gedeeld door de totale lasten ((huisvestingslasten + afschrijvingen gebouwen en terreinen + afschrijvingen op desinvesteringen gebouwen en terreinen)/(totaal lasten)). Voor het funderend onderwijs bedraagt de signaleringswaarde 0,10 en voor mbo en ho 0,15 .

Tabel 119 Balans, staat van baten en lasten en kengetallen landelijk totaal (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2015

2016

2017

2018

2019

1

Activa

     

1.1

Immateriële vaste activa

78

82

75

69

65

1.2

Materiële vaste activa

14081

14300

14565

14721

15023

1.3

Financiële vaste activa

759

702

736

752

739

Totaal vaste activa

14917

15085

15376

15542

15827

1.4

Voorraden

21

19

17

16

15

1.5

Vorderingen

2319

2445

2340

2327

2413

1.6

Effecten

108

96

96

94

92

1.7

Liquide middelen

7592

7865

8234

8962

9539

Totaal vlottende activa

10040

10425

10687

11399

12059

Totaal Activa

24957

25510

26063

26941

27886

2

Passiva

     

2.1

Eigen vermogen

12887

13126

13417

13806

14295

2.2

Voorzieningen

2048

2202

2360

2584

2736

2.3

Langlopende schulden

3010

3097

3182

3210

3187

2.4

Kortlopende schulden

7012

7084

7104

7341

7667

Totaal Passiva

24957

25510

26063

26941

27886

        

Staat van baten en lasten

2015

2016

2017

2018

2019

Baten

     

3.1

Rijksbijdragen

27822

28508

30959

32448

33859

3.2

Overige overheidsbijdragen

584

576

589

638

614

3.3

College, cursus etc. gelden

1474

1535

1611

1641

1640

3.4

Baten werk in opdracht

2184

2195

2266

2326

2425

3.5

Overige Baten

1704

1729

1698

1768

1830

Totaal baten

33768

34543

37123

38820

40368

Lasten

     

4.1

Personeelslasten

25067

25893

26729

27869

29013

4.2

Afschrijvingen

1448

1504

1521

1563

1602

4.3

Huisvestingslasten

2309

2317

2296

2394

2437

4.4

Overige lasten

4366

4479

6226

6500

6683

Totaal lasten

33190

34193

36771

38327

39735

Saldo baten en lasten

578

350

352

494

633

Gerealiseerde herwaardering

1

1

1

1

1

 

Financiële baten

73

53

33

16

29

 

Financiële lasten

121

130

115

120

116

5

Financiële baten en lasten

‒ 48

‒ 78

‒ 82

‒ 104

‒ 87

Resultaat

530

273

272

391

546

6

Belastingen

2

3

3

2

2

7

Resultaat deelnemingen

3

3

5

7

4

Resultaat na belastingen

531

274

274

396

548

8

Aandeel derden in resultaat

16

15

15

16

18

Netto resultaat

515

258

259

380

530

 

Buitengewone baten

0

1

0

0

0

 

Buitengewone lasten

0

0

0

0

0

9

Buitengewoon resultaat

0

1

0

0

0

Totaal resultaat

515

259

259

380

530

       

Kerngetallen

2015

2016

2017

2018

2019

Rentabiliteit %

1,57

0,79

0,73

1,01

1,35

Solvabiliteit 2

0,60

0,60

0,61

0,61

0,61

Liquiditeit

1,43

1,47

1,50

1,55

1,57

Figuur 4 Kengetallen landelijk totaal

Tabel 120 Balans, staat van baten en lasten en kengetallen primair onderwijs, zonder samenwerkingsverbanden (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2015

2016

2017

2018

2019

1

Activa

     

1.1

Immateriële vaste activa

0

0

0

0

0

1.2

Materiële vaste activa

1417

1464

1514

1583

1684

  

Gebouwen, terreinen

376

381

409

420

460

  

Inventaris en overige

1041

1084

1105

1162

1224

1.3

Financiële vaste activa

269

252

242

235

210

Totaal vaste activa

1686

1716

1756

1819

1895

1.4

Voorraden

0

0

0

0

0

1.5

Vorderingen

765

760

761

812

850

1.6

Effecten

30

26

29

31

34

1.7

Liquide middelen

2316

2449

2566

2583

2751

Totaal vlottende activa

3111

3235

3356

3426

3636

Totaal Activa

4797

4951

5113

5245

5530

2

Passiva

     

2.1

Eigen vermogen

2950

3017

3122

3124

3312

2.2

Voorzieningen

562

632

678

727

780

2.3

Langlopende schulden

102

103

113

121

128

2.4

Kortlopende schulden

1183

1200

1199

1273

1309

Totaal Passiva

4797

4951

5113

5245

5530

        

Staat van baten en lasten

2015

2016

2017

2018

2019

Baten

     

3.1

Rijksbijdragen

9041

9222

9483

10034

10587

3.2

Overige overheidsbijdragen

297

294

294

325

312

3.3

College, cursus etc. gelden

0

0

0

0

0

3.4

Baten werk in opdracht

7

11

9

9

11

3.5

Overige Baten

379

372

379

391

414

Totaal baten

9725

9899

10166

10759

11324

Lasten

     

4.1

Personeelslasten

7892

7982

8176

8798

9093

4.2

Afschrijvingen

236

241

254

261

279

4.3

Huisvestingslasten

723

727

735

751

777

4.4

Overige lasten

861

886

895

940

986

4.5

Doorbet. Schoolbesturen

 

0

0

7

4

5

Totaal lasten

9712

9836

10067

10754

11140

Saldo baten en lasten

13

63

99

5

184

Gerealiseerde herwaardering

0

0

0

0

0

 

Financiële baten

27

17

13

6

11

 

Financiële lasten

6

6

6

7

6

5

Financiële baten en lasten

21

12

8

0

5

Resultaat

34

74

106

5

190

6

Belastingen

0

0

0

0

0

7

Resultaat deelnemingen

0

0

0

1

0

Resultaat na belastingen

34

74

106

6

189

8

Aandeel derden in resultaat

0

0

0

0

0

Netto resultaat

34

74

106

6

189

 

Buitengewone baten

0

0

0

0

0

 

Buitengewone lasten

0

0

0

0

0

9

Buitengewoon resultaat

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

34

75

106

6

189

       

Kengetallen

2015

2016

2017

2018

2019

Rentabiliteit %

0,35

0,75

1,05

0,05

1,67

Solvabiliteit 2

0,73

0,74

0,74

0,73

0,74

Liquiditeit

2,63

2,70

2,80

2,69

2,78

Huisvestingsratio

  

0,08

0,08

0,08

0,07

0,07

Figuur 5 Kengetallen primair onderwijs

Tabel 121 Balans, staat van baten en lasten en kengetallen voortgezet onderwijs zonder samenwerkingsverbanden (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2015

2016

2017

2018

2019

1

Activa

     

1.1

Immateriële vaste activa

1

1

1

1

1

1.2

Materiële vaste activa

2103

2126

2172

2207

2305

  

Gebouwen, terreinen

1260

1302

1384

1433

1467

  

Inventaris en overige

843

824

788

774

838

1.3

Financiële vaste activa

215

231

263

269

269

Totaal vaste activa

2319

2358

2436

2477

2575

1.4

Voorraden

4

4

2

2

2

1.5

Vorderingen

295

292

318

322

358

1.6

Effecten

20

14

14

18

17

1.7

Liquide middelen

1578

1580

1732

1962

2292

Totaal vlottende activa

1898

1890

2066

2304

2669

Totaal Activa

4216

4248

4502

4781

5245

2

Passiva

     

2.1

Eigen vermogen

2002

2038

2116

2204

2408

2.2

Voorzieningen

580

636

688

751

807

2.3

Langlopende schulden

406

402

498

555

692

2.4

Kortlopende schulden

1228

1171

1200

1271

1339

Totaal Passiva

4216

4248

4502

4781

5245

        

Staat van baten en lasten

2015

2016

2017

2018

2019

Baten

     

3.1

Rijksbijdragen

7492

7748

7965

8182

8505

3.2

Overige overheidsbijdragen

135

131

134

150

138

3.3

College, cursus etc. gelden

8

8

9

9

10

3.4

Baten werk in opdracht

4

4

5

4

3

3.5

Overige Baten

398

401

392

425

436

Totaal baten

8037

8293

8505

8770

9092

Lasten

     

4.1

Personeelslasten

6313

6540

6720

6857

7040

4.2

Afschrijvingen

275

281

277

298

291

4.3

Huisvestingslasten

503

521

507

546

552

4.4

Overige lasten

891

924

924

961

1014

4.5

Doorbet. Schoolbesturen

0

0

7

6

0

Totaal lasten

7981

8265

8435

8669

8898

Saldo baten en lasten

56

28

70

101

194

Gerealiseerde herwaardering

0

0

0

0

0

 

Financiële baten

17

11

7

6

7

 

Financiële lasten

15

16

14

16

15

5

Financiële baten en lasten

2

‒ 5

‒ 7

‒ 10

‒ 8

Resultaat

58

23

64

91

185

6

Belastingen

0

0

0

0

0

7

Resultaat deelnemingen

0

0

0

0

0

Resultaat na belastingen

58

23

64

91

185

8

Aandeel derden in resultaat

0

0

0

0

0

Netto resultaat

58

23

64

91

185

 

Buitengewone baten

0

0

0

0

0

 

Buitengewone baten

0

0

0

0

0

9

Buitengewoon resultaat

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

57

23

64

91

185

        

Kengetallen

2015

2016

2017

2018

2019

Rentabiliteit %

0,72

0,28

0,75

1,04

2,04

Solvabiliteit 2

0,61

0,63

0,62

0,62

0,61

Liquiditeit

1,54

1,61

1,72

1,81

1,99

Huisvestingsratio

  

0,07

0,08

0,07

0,08

0,07

Figuur 6 Kengetallen voortgezet onderwijs

Tabel 122 Balans, staat van baten en lasten en kengetallen samenwerkingsverbanden passend onderwijs in het primair onderwijs (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2015

2016

2017

2018

2019

1

Activa

     

1.1

Immateriële vaste activa

0

0

0

0

0

1.2

Materiële vaste activa

1

2

2

2

3

1.3

Financiële vaste activa

0

0

0

0

0

Totaal vaste activa

2

2

2

3

3

1.4

Voorraden

0

0

0

0

0

1.5

Vorderingen

7

6

9

12

12

1.6

Effecten

0

0

0

0

0

1.7

Liquide middelen

105

127

139

149

142

Totaal vlottende activa

111

133

148

161

154

Totaal Activa

113

135

151

164

157

2

Passiva

     

2.1

Eigen vermogen

76

101

112

118

115

2.2

Voorzieningen

1

1

1

1

1

2.3

Langlopende schulden

0

0

0

0

0

2.4

Kortlopende schulden

37

33

38

45

41

Totaal Passiva

113

135

151

164

157

        

Staat van baten en lasten

2015

2016

2017

2018

2019

Baten

     

3.1

Rijksbijdragen

154

152

793

839

857

3.2

Overige overheidsbijdragen

6

7

7

7

7

3.3

College, cursus etc. gelden

0

0

0

0

0

3.4

Baten werk in opdracht

0

0

0

0

0

3.5

Overige Baten

12

6

10

11

12

Totaal baten

172

165

810

857

876

Lasten

     

4.1

Personeelslasten

76

81

87

93

93

4.2

Afschrijvingen

0

0

1

1

1

4.3

Huisvestingslasten

2

2

2

2

3

4.4

Overige lasten

47

57

33

34

43

4.5

Doorbet. Schoolbesturen

0

0

677

721

740

Totaal lasten

125

140

800

851

880

Saldo baten en lasten

48

25

10

6

‒ 3

Gerealiseerde herwaardering

0

0

0

0

0

 

Financiële baten

0

0

0

0

0

 

Financiële lasten

0

0

0

0

0

5

Financiële baten en lasten

0

0

0

0

0

Resultaat

48

26

10

6

‒ 3

6

Belastingen

0

0

0

0

0

7

Resultaat deelnemingen

0

0

0

0

0

Resultaat na belastingen

48

26

10

6

‒ 3

8

Aandeel derden in resultaat

0

0

0

0

0

Netto resultaat

48

26

10

6

‒ 3

 

Buitengewone baten

0

0

0

0

0

 

Buitengewone baten

0

0

0

0

0

9

Buitengewoon resultaat

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

48

26

10

6

‒ 3

        
        
        

Kengetallen

2015

2016

2017

2018

2019

Rentabiliteit %

  

1,29%

0,75%

‒ 0,37%

Solvabiliteit 2

0,68

0,76

0,74

0,73

0,74

Liquiditeit

3,04

4,02

3,86

3,61

3,74

Figuur 7 Kengetallen samenwerkingsverbanden passend onderwijs po

Tabel 123 Balans, staat van baten en lasten en kengetallen samenwerkingsverbanden passend onderwijs in het voortgezet onderwijs (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2015

2016

2017

2018

2019

1

Activa

     

1.1

Immateriële vaste activa

0

0

0

0

0

1.2

Materiële vaste activa

3

3

4

6

7

1.3

Financiële vaste activa

1

1

1

1

1

Totaal vaste activa

4

4

5

8

8

1.4

Voorraden

0

0

0

0

0

1.5

Vorderingen

13

12

16

13

16

1.6

Effecten

0

0

0

0

0

1.7

Liquide middelen

101

124

142

162

164

Totaal vlottende activa

114

135

158

175

180

Totaal Activa

118

140

164

182

187

2

Passiva

     

2.1

Eigen vermogen

82

105

127

142

144

2.2

Voorzieningen

1

3

2

3

3

2.3

Langlopende schulden

0

0

0

0

0

2.4

Kortlopende schulden

35

32

34

38

40

Totaal Passiva

118

140

164

182

187

        

Staat van baten en lasten

2015

2016

2017

2018

2019

Baten

     

3.1

Rijksbijdragen

129

141

1237

1298

1312

3.2

Overige overheidsbijdragen

12

11

10

9

10

3.3

College, cursus etc. gelden

0

0

0

0

0

3.4

Baten werk in opdracht

3

3

2

2

1

3.5

Overige Baten

28

19

18

21

21

Totaal baten

172

174

1267

1330

1344

Lasten

     

4.1

Personeelslasten

70

80

82

87

90

4.2

Afschrijvingen

1

1

1

1

1

4.3

Huisvestingslasten

4

4

4

5

5

4.4

Overige lasten

63

66

47

47

46

4.5

Doorbet. Schoolbesturen

0

0

1112

1177

1200

Totaal lasten

137

151

1246

1317

1342

Saldo baten en lasten

35

23

21

13

2

Gerealiseerde herwaardering

0

0

0

0

0

 

Financiële baten

0

0

0

0

0

 

Financiële lasten

0

0

0

0

0

5

Financiële baten en lasten

0

0

0

0

0

Resultaat

35

23

21

13

2

6

Belastingen

0

0

0

0

0

7

Resultaat deelnemingen

0

0

0

0

0

Resultaat na belastingen

35

23

21

13

2

8

Aandeel derden in resultaat

0

0

0

0

0

Netto resultaat

35

23

21

13

2

 

Buitengewone baten

0

0

0

0

0

 

Buitengewone baten

0

0

0

0

0

9

Buitengewoon resultaat

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

35

23

21

13

2

        
        
        

Kengetallen

2015

2016

2017

2018

2019

Rentabiliteit %

  

1,69%

0,98%

0,16%

Solvabiliteit 2

0,71

0,77

0,79

0,79

0,78

Liquiditeit

3,27

4,27

4,61

4,61

4,46

Figuur 8 Kengetallen samenwerkingsverbanden passend onderwijs vo

Tabel 124 Balans, staat van baten en lasten en kengetallen middelbaar beroepsonderwijs (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2015

2016

2017

2018

2019

1

Activa

     

1.1

Immateriële vaste activa

6

13

12

11

10

1.2

Materiële vaste activa

3608

3619

3675

3655

3641

  

Gebouwen, terreinen

3040

3022

3064

3076

3056

  

Inventaris en overige

568

597

611

579

585

1.3

Financiële vaste activa

59

61

62

66

79

Totaal vaste activa

3618

3636

3685

3667

3730

1.4

Voorraden

4

4

4

4

4

1.5

Vorderingen

177

189

182

180

196

1.6

Effecten

13

13

13

10

12

1.7

Liquide middelen

948

1016

1005

1120

1095

Totaal vlottende activa

1141

1223

1203

1314

1306

Totaal Activa

4814

4916

4953

5046

5037

2

Passiva

     

2.1

Eigen vermogen

2539

2616

2615

2712

2773

2.2

Voorzieningen

256

282

314

345

361

2.3

Langlopende schulden

1060

1082

1057

1004

919

2.4

Kortlopende schulden

960

935

966

985

984

Totaal Passiva

4814

4916

4953

5046

5037

        

Staat van baten en lasten

2015

2016

2017

2018

2019

Baten

     

3.1

Rijksbijdragen

4471

4591

4638

4813

4944

3.2

Overige overheidsbijdragen

100

97

97

93

96

3.3

College, cursus etc. gelden

45

53

59

63

61

3.4

Baten werk in opdracht

158

175

192

187

169

3.5

Overige Baten

203

199

195

205

205

Totaal baten

4977

5115

5180

5361

5474

Lasten

     

4.1

Personeelslasten

3464

3688

3824

3900

4036

4.2

Afschrijvingen

307

298

310

312

320

4.3

Huisvestingslasten

339

351

353

348

361

4.4

Overige lasten

638

652

650

667

669

Totaal lasten

4748

4988

5136

5228

5386

Saldo baten en lasten

229

127

44

132

89

Gerealiseerde herwaardering

1

1

1

1

1

 

Financiële baten

5

3

2

2

2

 

Financiële lasten

51

50

41

41

40

5

Financiële baten en lasten

‒ 46

‒ 47

‒ 39

‒ 39

‒ 38

Resultaat

184

81

7

95

52

6

Belastingen

1

1

0

0

0

7

Resultaat deelnemingen

1

1

0

1

0

Resultaat na belastingen

184

81

7

96

51

8

Aandeel derden in resultaat

0

0

0

0

0

Netto resultaat

184

81

7

96

51

 

Buitengewone baten

 

0

   
 

Buitengewone baten

 

0

   

9

Buitengewoon resultaat

1

0

0

0

 

Totaal resultaat

184

81

7

96

51

        

Kengetallen

2015

2016

2017

2018

2019

Rentabiliteit %

3,69

1,59

0,13

1,76

0,94

Solvabiliteit 2

0,58

0,59

0,59

0,61

0,62

Liquiditeit

1,19

1,31

1,24

1,33

1,33

Huisvestingsratio

  

0,11

0,11

0,11

0,11

0,11

Figuur 9 Kengetallen middelbaar beroepsonderwijs

Tabel 125 Balans, staat van baten en lasten en kengetallen hoger beroepsonderwijs (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2015

2016

2017

2018

2019

1

Activa

     

1.1

Immateriële vaste activa

6

11

10

8

7

1.2

Materiële vaste activa

2447

2501

2501

2537

2612

  

Gebouwen, terreinen

2163

2166

2212

2234

2163

  

Inventaris en overige

284

335

289

303

449

1.3

Financiële vaste activa

26

21

24

38

31

Totaal vaste activa

2480

2533

2535

2583

2650

1.4

Voorraden

2

1

2

2

1

1.5

Vorderingen

316

315

152

153

177

1.6

Effecten

3

2

1

0

0

1.7

Liquide middelen

941

886

965

1128

1045

Totaal vlottende activa

1262

1205

1119

1283

1222

Totaal Activa

3741

3737

3654

3866

3873

2

Passiva

     

2.1

Eigen vermogen

1729

1639

1623

1745

1754

2.2

Voorzieningen

198

202

244

272

303

2.3

Langlopende schulden

668

732

741

769

698

2.4

Kortlopende schulden

1147

1164

1047

1081

1119

Totaal Passiva

3741

3737

3654

3866

3873

        

Staat van baten en lasten

2015

2016

2017

2018

2019

Baten

     

3.1

Rijksbijdragen

2837

2852

2942

3160

3280

3.2

Overige overheidsbijdragen

32

36

46

53

50

3.3

College, cursus etc. gelden

841

861

887

878

848

3.4

Baten werk in opdracht

174

182

194

199

215

3.5

Overige Baten

161

164

170

166

166

Totaal baten

4046

4095

4239

4456

4559

Lasten

     

4.1

Personeelslasten

3002

3143

3229

3309

3498

4.2

Afschrijvingen

226

240

240

246

238

4.3

Huisvestingslasten

238

233

232

231

243

4.4

Overige lasten

531

544

523

533

554

Totaal lasten

3997

4160

4224

4318

4532

Saldo baten en lasten

49

‒ 65

15

138

27

Gerealiseerde herwaardering

0

0

0

0

0

 

Financiële baten

5

3

1

1

1

 

Financiële lasten

29

29

27

26

24

5

Financiële baten en lasten

‒ 24

‒ 26

‒ 26

‒ 25

‒ 24

Resultaat

25

‒ 91

‒ 11

113

2

6

Belastingen

1

1

2

1

1

7

Resultaat deelnemingen

0

0

0

0

3

Resultaat na belastingen

24

‒ 92

‒ 12

112

4

8

Aandeel derden in resultaat

0

0

0

0

0

Netto resultaat

24

‒ 92

‒ 13

112

4

 

Buitengewone baten

 

0

   
 

Buitengewone lasten

 

0

   

9

Buitengewoon resultaat

0

0

0

0

 

Totaal resultaat

24

‒ 92

‒ 13

112

4

       

Kengetallen

2015

2016

2017

2018

2019

Rentabiliteit %

0,60

‒ 2,20

‒ 0,30

2,50

0,10

Solvabiliteit 2

0,52

0,49

0,51

0,52

0,53

Liquiditeit

1,10

1,03

1,07

1,19

1,09

Huisvestingsratio

  

0,10

0,11

0,10

0,10

0,10

Figuur 10 Kengetallen hoger beroepsonderwijs

Tabel 126 Balans, staat van baten en lasten en kengetallen wetenschappelijk onderwijs (bedragen x € 1.000.000)

Balans

2015

2016

2017

2018

2019

1

Activa

     

1.1

Immateriële vaste activa

64

58

51

49

46

1.2

Materiële vaste activa

4502

4584

4696

4730

4770

  

Gebouwen, terreinen

3614

3894

3915

3994

3972

  

Inventaris en overige

888

690

782

735

798

1.3

Financiële vaste activa

188

136

144

143

149

Totaal vaste activa

4755

4778

4891

4921

4966

1.4

Voorraden

11

11

9

8

7

1.5

Vorderingen

746

872

902

835

805

1.6

Effecten

42

39

40

34

29

1.7

Liquide middelen

1603

1683

1685

1860

2049

Totaal vlottende activa

2403

2605

2636

2737

2890

Totaal Activa

7157

7383

7528

7658

7856

2

Passiva

     

2.1

Eigen vermogen

3510

3609

3702

3761

3790

2.2

Voorzieningen

449

447

433

485

481

2.3

Langlopende schulden

775

778

774

762

749

2.4

Kortlopende schulden

2423

2549

2619

2650

2835

Totaal Passiva

7157

7383

7528

7658

7856

        

Staat van baten en lasten

2015

2016

2017

2018

2019

Baten

     

3.1

Rijksbijdragen

3697

3802

3901

4121

4375

3.2

Overige overheidsbijdragen

1

1

1

1

2

3.3

College, cursus etc. gelden

580

614

657

691

721

3.4

Baten werk in opdracht

1838

1820

1865

1925

2026

3.5

Overige Baten

523

566

534

550

578

Totaal baten

6639

6803

6957

7288

7701

Lasten

     

4.1

Personeelslasten

4251

4381

4610

4825

5164

4.2

Afschrijvingen

404

443

440

445

472

4.3

Huisvestingslasten

501

479

463

511

495

4.4

Overige lasten

1335

1351

1325

1373

1398

4.5

Verstr. Subsidies

   

27

36

27

Totaal lasten

6491

6654

6864

7190

7556

Saldo baten en lasten

148

149

93

98

144

Gerealiseerde herwaardering

0

0

0

0

0

 

Financiële baten

18

17

9

0

7

 

Financiële lasten

19

30

27

30

30

5

Financiële baten en lasten

‒ 2

‒ 12

‒ 19

‒ 30

‒ 23

Resultaat

147

137

74

67

121

6

Belastingen

0

1

1

1

1

7

Resultaat deelnemingen

2

2

5

5

1

Resultaat na belastingen

149

138

78

71

122

8

Aandeel derden in resultaat

16

15

14

15

18

Netto resultaat

133

123

64

56

104

 

Buitengewone baten

     
 

Buitengewone lasten

     

9

Buitengewoon resultaat

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

133

123

64

56

104

       

Kengetallen

2015

2016

2017

2018

2019

Rentabiliteit %

2,20

2,01

1,06

0,92

1,57

Solvabiliteit 2

0,55

0,55

0,55

0,55

0,54

Liquiditeit

0,99

1,02

1,01

1,03

1,02

Huisvestingsratio

  

0,13

0,12

0,12

0,13

0,12

Figuur 11 Kengetallen wetenschappelijk onderwijs

Op de website «Onderwijs in Cijfers» van het Ministerie van OCW treft u onder meer het «dashboard Jaarrekeninggegevens» aan. Met dit dashboard wordt op bestuursniveau meerjarig inzicht gegeven in de financiële gegevens uit de jaarrekeningen van alle Nederlandse onderwijsinstellingen die door het Ministerie van OCW worden bekostigd. Deze informatie is ook per sector beschikbaar. Deze gegevens kunnen dienen als basis voor het gesprek over de financiële positie tussen onder meer besturen, leraren, studenten, ouders en leden van de medezeggenschapsraad.

Toezegging aan Tweede Kamer

Op aangeven van de Algemene Rekenkamer is toegezegd om de informatievoorziening over de rechtmatigheid bij onderwijsclusters in het Departementaal jaarverslag op te nemen.

Tabel 127 Overzicht1 bevindingen2 ontleend aan de controlebevindingen van de accountant bij de jaarverslagen 2018 van het bestuur van de bekostigde onderwijsinstellingen3
 

Sector

 

po

vo

mbo

ho

Aantal onrechtmatigheden

15

7

1

2

Bedrag per sector € (x 1000)

12.128

642

3.011

28.083

Totaal lasten per sector € (x 1000)

12.019.545

10.239.866

5.385.795

11.758.639

Percentage bedrag per sector t.o.v. totaal van de lasten per sector (x 1%)

0,10

0,01

0,06

0,24

Totaal aantal besturen

1.012

357

61

52

X Noot
1

Bron: DUO

X Noot
2

Er is sprake van een bevinding als een accountant een opmerking, beperking of afkeuring opneemt bij zijn oordeel rechtmatigheid in de controleverklaring. Accountants kwantificeren niet altijd de bevinding. Dit kan ook bij de andere sectoren spelen.

X Noot
3

Het totaal van de lasten betreft de lasten zoals opgenomen in de XBRL aanlevering van de bekostigde onderwijsinstellingen.

Toezegging aan Tweede Kamer

Tijdens het Wetgevingsoverleg op 10 oktober 2018 heeft de Minister toegezegd om de derde geldstroom en de verdeling daarvan over instellingen inzichtelijk te maken in het jaarverslag van het Minsiterie van OCW. Dit is voor het eerst opgenomen in het jaarverslag 2018. In onderstaande tabel worden de verschillende geldstromen per instelling weergegeven. Daarnaast is de ontwikkeling van de verschillende geldstromen over de jaren 2015-2019 in figuur 11 opgenomen.

In het wetenschappelijk onderwijs worden drie verschillende geldstromen onderscheiden:

  • 1. de eerste geldstroom bestaat uit de rijksbijdrage, de ontvangen collegegelden en ontvangen lesgelden;

  • 2. de tweede geldstroom omvat de ontvangen subsidies van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW);

  • 3. de derde geldstroom omvat de ontvangen overige inkomsten. Dit zijn onder andere subsidies van Nederlandse ministeries en de Europese Unie, ontvangen middelen voor contractonderwijs en contractonderzoek en overige baten uit opdracht van derden. Ook inkomsten uit catering en verhuur vallen onder de derde geldstroom.

Tabel 128 Geldstromen
  

2018

 

2019

Instelling

Geldstromen

Bedrag x € 1.000.000

% van totaal baten

 

Bedrag x € 1.000.000

% van totaal baten

 

1e geldstroom

362

55,7%

 

374

55,0%

Erasmus Universiteit Rotterdam

2e geldstroom

24

3,7%

 

30

4,3%

 

3e geldstroom

264

40,6%

 

277

40,7%

       
 

1e geldstroom

295

66,3%

 

311

65,7%

Maastricht University

2e geldstroom

17

3,8%

 

20

4,2%

 

3e geldstroom

133

29,9%

 

143

30,1%

       
 

1e geldstroom

62

92,1%

 

67

93,0%

Open Universiteit Nederland

2e geldstroom

0

0,4%

 

0

0,3%

 

3e geldstroom

5

7,5%

 

5

6,6%

       
 

1e geldstroom

10

91,3%

 

10

88,3%

Protest. Theolog. Universiteit

2e geldstroom

0

0,1%

 

0

0,4%

 

3e geldstroom

1

8,6%

 

1

11,2%

       
 

1e geldstroom

346

60,1%

 

362

59,9%

Radboud Univ Nijmegen

2e geldstroom

51

8,8%

 

58

9,5%

 

3e geldstroom

179

31,1%

 

185

30,6%

       
 

1e geldstroom

467

69,6%

 

492

70,6%

Rijksuniversiteit Groningen

2e geldstroom

36

5,4%

 

38

5,5%

 

3e geldstroom

167

24,9%

 

167

24,0%

       
 

1e geldstroom

161

71,2%

 

171

72,1%

Stg. Kath. Univ. Brabant

2e geldstroom

9

3,9%

 

9

3,7%

 

3e geldstroom

56

24,9%

 

58

24,2%

       
 

1e geldstroom

6

82,1%

 

7

78,2%

Stg. Universit. v. Humanistiek

2e geldstroom

0,0%

 

0,0%

 

3e geldstroom

1

17,9%

 

2

21,8%

       
 

1e geldstroom

2

37,8%

 

2

34,6%

T.U.K.

2e geldstroom

0,0%

 

0,0%

 

3e geldstroom

3

62,2%

 

3

65,4%

       
 

1e geldstroom

247

65,4%

 

270

65,9%

Techn. Universiteit Eindhoven

2e geldstroom

19

5,1%

 

23

5,5%

 

3e geldstroom

112

29,5%

 

118

28,7%

       
 

1e geldstroom

473

66,2%

 

512

67,2%

Technische Universiteit Delft

2e geldstroom

58

8,2%

 

73

9,5%

 

3e geldstroom

183

25,7%

 

178

23,3%

       
 

1e geldstroom

1

58,9%

 

1

45,7%

Theol Universiteit Apeldoorn

2e geldstroom

0,0%

 

0

0,4%

 

3e geldstroom

1

41,1%

 

2

53,9%

       
 

1e geldstroom

427

65,4%

 

447

65,1%

Universiteit Leiden

2e geldstroom

52

7,9%

 

58

8,4%

 

3e geldstroom

174

26,7%

 

182

26,5%

       
 

1e geldstroom

238

71,5%

 

256

71,2%

Universiteit Twente

2e geldstroom

28

8,5%

 

29

8,0%

 

3e geldstroom

67

20,1%

 

75

20,8%

       
 

1e geldstroom

562

65,6%

 

587

64,6%

Universiteit Utrecht

2e geldstroom

66

7,7%

 

72

7,9%

 

3e geldstroom

228

26,7%

 

250

27,5%

       
 

1e geldstroom

527

66,3%

 

554

66,4%

Universiteit van Amsterdam

2e geldstroom

40

5,1%

 

45

5,4%

 

3e geldstroom

228

28,6%

 

235

28,2%

       
 

1e geldstroom

385

71,7%

 

407

72,5%

V U A

2e geldstroom

28

5,2%

 

31

5,5%

 

3e geldstroom

124

23,1%

 

124

22,0%

       
 

1e geldstroom

242

66,8%

 

265

69,0%

W U

2e geldstroom

30

8,4%

 

33

8,7%

 

3e geldstroom

90

24,8%

 

86

22,3%

       
 

1e geldstroom

4.812

66,0%

 

5.095

66,2%

TOTAAL

2e geldstroom

460

6,3%

 

517

6,7%

 

3e geldstroom

2.016

27,7%

 

2.088

27,1%

Figuur 12 Geldstromen in het wetenschappelijk onderwijs

Bijlage 5 Focusonderwerp 2020, naleving CW3.1

De Operatie Inzicht in Kwaliteit kent als één van de focuspunten om de resultaatgerichtheid te verbeteren en daarmee ook een impuls te geven aan de kwaliteit van beleid en uitvoering. Artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet (CW) biedt bij dit streven houvast.

In de CW 3.1 is opgenomen dat voorstellen, voornemens en toezeggingen een toelichting moeten bevatten waarin wordt ingegaan op drie elementen:

  • 1. de doelstellingen, de doeltreffendheid en de doelmatigheid die worden nagestreefd;

  • 2. beleidsinstrumenten die worden ingezet;

  • 3. financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren.

Vakministers zijn verantwoordelijk voor de naleving.

In de periode 1 juni tot eind december 2020 heeft in het kader van de Operatie Inzicht in Kwaliteit een pilot plaatsgevonden waarbij Kamerbrieven met significante (> € 20 mln) financiële gevolgen dienden te worden voorzien van een afzonderlijke bijlage waarin wordt ingegaan op de verplichte aspecten van CW3.1. Deze pilot is gestart naar aanleiding van een onderzoek van de rapporteurs voor de Operatie Inzicht in Kwaliteit. De rapporteurs hebben aanbevolen om de vindbaarheid van toelichtingen te vergroten, zodat de dialoog hierover met de Tweede Kamer kan worden verbeterd.

Tabel 129 Overzicht voorstellen pilot CW3.1

Naam voorstel

Focusonderwerp

Intensivering aanpak tekorten in het onderwijs en de lerarenopleidingen

Comptabiliteitswet 3.1 bijlage

Uitwerking maatregelen tweede specifieke pakket voor de culturele en creatieve sector

Comptabiliteitswet 3.1 bijlage

Primair Onderwijs; Brief regering; Eindevaluatie sectorakkoorden (po en vo) en bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen

Comptabiliteitswet 3.1 bijlage

Toelichting

Bij het voorbereiden van beleid geldt regulier al de toepassing van het Integraal Afwegingskader (IAK) waarin de elementen van artikel 3.1 CW aan bod komen. De pilot artikel 3.1 CW heeft daar de expliciete vermelding van deze elementen in een bijlage aan toegevoegd. Daardoor is de toelichting beter vindbaar geworden. Het aantal cases bij het Ministerie van OCW was te weinig om te kunnen zeggen of de kwaliteit van de voorbereiding zelf is verbeterd door het gebruik van de bijlage. Bovendien heeft de hoge tijdsdruk waaronder brieven met betrekking tot de coronamaatregelen tot stand moesten komen een verstorend effect gehad op de vergelijking van de naleving van CW3.1 vóór en sinds de pilot.

Naar boven