28 760 Meerjarenplan Alfabetisering

Nr. 39 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN DE STAATSSECRETARISSEN VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 maart 2015

1. Inleiding

Laaggeletterdheid is een maatschappelijk probleem waar vaak nog een taboe op rust.1 Ongeveer 1,3 miljoen inwoners van Nederland tussen de 16 en 65 jaar zijn laaggeletterd. Ze hebben moeite met lezen, schrijven en communiceren in het Nederlands. Ondanks de inzet van velen is de omvang van laaggeletterdheid de afgelopen jaren niet gedaald en bij enkele groepen zelfs toegenomen.

En dat terwijl taal steeds belangrijker wordt om zelfstandig te kunnen participeren. Denk aan het gebruiken van websites van overheden en bedrijven, aan internetbankieren of een sollicitatiebrief schrijven, of aan langer zelfstandig kunnen wonen. Maar denk ook aan het begrijpen van veiligheidsinstructies op het werk of bijsluiters van medicijnen. Bovendien is de aanpak van de overheid soms nog te versnipperd waardoor niet alle laaggeletterden goed worden bereikt. Met de motie Siderius en Jadnanansing heeft uw Kamer hier ook op gewezen.2

Het nieuwe actieprogramma Tel mee met Taal is het antwoord waarmee de departementen OCW, VWS en SZW gezamenlijk tegengaan dat mensen met een beperkte taalvaardigheid aan de kant komen te staan. Elke laaggeletterde is er één te veel. We geven daarom de komende jaren extra aandacht aan taal. We creëren synergie door diverse terreinen waar taal een rol speelt te verbinden: op scholen, in bibliotheken en buurthuizen, maar ook bij sociale wijkteams, de schuldhulpverlening, schooluitval, (re)integratie, jeugdhulpverlening en de bijstand. Met deze brief geven we ook uitvoering aan een aantal moties van uw Kamer over de aanpak van laaggeletterdheid.3

We verbinden het aanpakken van laaggeletterdheid bij volwassenen bovendien met het voorkomen van taalachterstanden en het bevorderen van leesplezier bij kinderen. Dit draagt bewezen bij aan taalontwikkeling en kan laaggeletterdheid op latere leeftijd helpen voorkomen.4 Zo vergroten we de kansen van kwetsbare groepen om mee te doen in onze samenleving, nu en in de toekomst.

Talloze landelijke en lokale organisaties werken al aan de bevordering van taalvaardigheid. In Den Haag geven bijvoorbeeld meer dan 250 vrijwilligers van Taal aan Zee Nederlandse les aan geïsoleerde anderstalige vrouwen, asielzoekers, vluchtelingen en andere migranten. In bijna 100 gemeenten, verspreid over heel Nederland, zorgt de VoorleesExpress ervoor dat gezinnen waarvan de kinderen een lage taalvaardigheid hebben wekelijks een voorlezer op bezoek krijgen. En in Groningen krijgen werkzoekenden met weinig taalvaardigheid via uitzendbureau Randstad begeleiding naar taalondersteuning op maat, verzorgd door een roc.5

De uitdaging is ervoor te zorgen dat dergelijke initiatieven voor alle laaggeletterden bereikbaar zijn, onafhankelijk van woonplaats, afkomst of leeftijd. We willen gemeenten, werkgevers en de vele bevlogen professionals en vrijwilligers op lokaal niveau zo goed mogelijk in staat stellen om laaggeletterdheid aan te pakken. Daarbij past ook dat we alle partijen, inclusief laaggeletterden zelf, aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Wij bieden dit actieprogramma landelijk aan, als impuls voor gemeenten om de lokale aanpak van laaggeletterdheid en leesbevordering te verstevigen.6

Daarmee is dit actieprogramma het vervolg op succesvol gebleken programma’s zoals het Actieplan Laaggeletterdheid, het pilotprogramma Taal voor het Leven en het Actieplan Kunst van Lezen. Deze programma’s zijn landelijk ontwikkeld om ondersteuning te bieden aan gemeenten, provincies en maatschappelijke organisaties om laaggeletterdheid aan te pakken en het lezen te bevorderen. De programma’s lopen dit jaar af en zijn inmiddels geëvalueerd. De positieve resultaten van deze evaluaties (zie bijlagen 1 en 2), en gesprekken met onder meer gemeenten, taalaanbieders, werkgevers, het UWV, leerwerkloketten, de VNG, het IPO en maatschappelijke organisaties, hebben bijgedragen aan het vormgeven van dit nieuwe actieprogramma.7

Gedurende de looptijd trekken we voor de verschillende maatregelen jaarlijks gemiddeld € 18 miljoen euro uit, waarvan € 11 miljoen uit de OCW begroting, € 5 miljoen uit de SZW begroting en € 2 miljoen uit de VWS begroting.

2. Probleemanalyse

Nederland heeft een bevolking met een hoog gemiddeld niveau van taalvaardigheden in vergelijking met andere Europese landen.8 Ook behoort Nederland tot de landen met het laagste percentage laaggeletterden. Niettemin is het percentage laaggeletterden in ons land in de afgelopen 17 jaar gestegen van 9,4% (1994) naar 11,9% (2012) – de eerder genoemde 1,3 miljoen mensen (zie bijlage 4 voor onderzoekscijfers).

Autochtonen met een middelbare opleiding vormen weliswaar in absolute aantallen nog steeds de grootste groep laaggeletterden, maar in specifieke risicogroepen heeft een stijging plaatsgevonden. Zo is in de leeftijdsgroep 55 tot 65 jaar inmiddels 21% van de bevolking onvoldoende geletterd om zelfstandig maatschappelijk actief te zijn. Ook onder de allochtonen van de eerste generatie is het percentage laaggeletterden gestegen: van 25,8% (1994) naar 36,2% (2012). Tenslotte is de laaggeletterdheid in de afgelopen jaren sterker gestegen onder vrouwen dan onder mannen. Dit speelt vooral bij vrouwen die het arbeidsproces verlaten omdat zij bijvoorbeeld voor hun kinderen gaan zorgen.9

Taalonderhoud is essentieel

Eén van de oorzaken van de toename van het aantal laaggeletterden is de vergrijzing; met het ouder worden neemt de taalvaardigheid af. Veel mensen die nu laaggeletterd zijn, hebben een goede basis meegekregen in het regulier onderwijs, maar die basis blijkt niet altijd voldoende te zijn voor het verdere leven. Mensen die in hun werk of dagelijkse routine weinig lezen of schrijven, lopen het risico om hun taalvaardigheid te verliezen. Het internationale onderzoek Programme for the International Assessment of Adult Competencies (PIAAC) spreekt in dit verband over «use it or lose it».

Maatschappelijk en economisch probleem

Laaggeletterdheid is niet alleen een belemmering voor individuele mensen, maar ook voor hun omgeving. Groeiende verschillen in taalbeheersing vergroten sociale ongelijkheid, verkleinen de maatschappelijke en financiële zelfredzaamheid van mensen en bevestigen traditionele rolverdelingen tussen mannen en vrouwen.10 Laaggeletterdheid is ook een economisch probleem, vanwege verminderde productiviteit van laaggeletterden, lagere belastingopbrengsten en hogere zorgkosten.11

Laaggeletterdheid zorgt voor problemen in het gezin en op het werk en voor een slechtere (kennis over) gezondheid.12 Ouders met een lage taalvaardigheid kunnen hun kinderen minder goed ondersteunen op school en kinderen die opgroeien in een taalarm gezin lopen daarmee zelf meer risico om een taalachterstand op te lopen.13 Hiernaast ervaart bijna 40% van de laaggeletterden in Nederland hun gezondheidstoestand als matig tot slecht.14 Laaggeletterdheid bemoeilijkt ook de arbeidsparticipatie. De arbeidsmarkt kenmerkt zich door een groeiende vraag naar breed inzetbare arbeidskrachten.15 Zelfs eenvoudig werk wordt ingewikkelder en doet een groter beroep op de taalvaardigheid van werknemers.16 Laaggeletterden hebben meer moeite om een baan te vinden of te behouden, blijven langer in een uitkering en kunnen zich niet eenvoudig laten omscholen.17 Tot slot belemmert laaggeletterdheid het aangaan van sociale contacten en draagt zo bij aan sociale isolatie.

3. Visie Tel mee met Taal

Taal biedt kansen: op het volgen van goed onderwijs, het vinden van een baan of het aangaan en onderhouden van sociale contacten. Taal leer je van jongs af aan op school en daarbuiten. Om je taalniveau op peil te houden moet je erin blijven investeren – ook nadat je de schoolbanken hebt verlaten.

Het kabinet heeft de afgelopen jaren al veel gedaan om taalachterstand en laaggeletterdheid te bestrijden in en rond het onderwijs, zoals de extra investeringen in de voor- en vroegschoolse educatie, de doorlopende leerlijnen Nederlandse taal en rekenen, en de taaleis in de bijstand (zie bijlage 5 voor een overzicht van deze inspanningen). Tel mee met Taal bevat aanvullende acties die nodig zijn om nog meer effect te bereiken en de behaalde resultaten van deze inspanningen blijvend te maken.

Met dit actieprogramma willen we tussen 2016 en 2018 de volgende hoofddoelstellingen realiseren:

  • 1. In de periode 2016–2018 verbeteren tenminste 45.000 Nederlanders hun taalbeheersing zodanig dat zij aantoonbaar beter scoren op taalbeheersing en maatschappelijke participatie, waaronder arbeidsdeelname.

  • 2. In 2018 worden in totaal 1 miljoen jonge kinderen tot en met de basisschoolleeftijd bereikt met leesbevorderingsactiviteiten, zodat hun taalvaardigheid en leesplezier toenemen.

Met deze doelstellingen kiezen we voor ambitie en haalbaarheid. We willen niet, zoals in het verleden is gebeurd, de suggestie wekken dat het aantal laaggeletterden in een paar jaar fors te reduceren is. Laaggeletterdheid is echt een zaak van lange adem, waarvoor de blijvende inzet van vele partijen, waaronder gemeenten, werkgevers en de laaggeletterden zelf, is vereist. Met de aanpak van dit actieprogramma willen we een beweging op gang brengen waarmee we niet alleen op korte termijn bovenstaande doelen halen, maar ook de randvoorwaarden helpen creëren waarmee laaggeletterdheid structureel kan worden voorkomen en aangepakt. De doelstellingen van dit programma zijn daarmee geen einddoel, maar een mijlpaal op weg naar een structurele afname van het aantal laaggeletterden in Nederland.

Samen met de andere inspanningen van het kabinet om de taalvaardigheid te bevorderen zullen de maatregelen van Tel mee met Taal er aan bijdragen dat Nederland zijn positie in de top drie van landen met de minste laaggeletterden zal behouden.18

Laaggeletterdheid effectief aanpakken

Voor veel laaggeletterden is de drempel hoog om zich in te schrijven voor een taalcursus. Juist daarom is het van belang om verschillende organisaties in de nabije omgeving van laaggeletterden te betrekken vanuit hun eigen rol. Zij kunnen laaggeletterden vinden en hen doorverwijzen naar een geschikt taalaanbod. Dat kan in een roc zijn, maar ook in een buurthuis of bibliotheek. Taalscholing kan het beste plaatsvinden op de plek waar laaggeletterden toch al zijn: op hun werk bijvoorbeeld, of in een uitzendbureau of ziekenhuis. We willen dat meer maatschappelijke organisaties hun rol in het vinden en scholen van laaggeletterden erkennen en onderling goed samenwerken. Uit de evaluaties van de huidige actieplannen en uit onze gesprekken is gebleken dat dit nog beter kan.

Ook zoeken we naar manieren om de aanpak van het voorkomen van taalachterstand en laaggeletterdheid (preventief) te verbinden met het bestrijden van laaggeletterdheid (curatief). Zo voorkomt een school niet alleen taalachterstanden bij kinderen en jongeren, maar kan zij tegelijkertijd potentiële laaggeletterdheid bij ouders signaleren. Met deze brede benadering van de aanpak van laaggeletterdheid geven we tevens invulling aan de motie Bergkamp en Dik-Faber (Kamerstuk 33 846, nr. 36).19

Drie domeinen

Laaggeletterdheid kan bij uitstek effectief worden aangepakt waar de grootste problemen rondom taalachterstanden en laaggeletterdheid spelen en waar nieuwe verbindingen tussen organisaties het meest kansrijk zijn. Dit zijn het gezin, de arbeidsmarkt en de gezondheid(zorg). Deze domeinen komen terug in alle actielijnen die we hieronder bespreken.

Gezin

Vaak gaan taalachterstanden van de ene op de volgende generatie over. Daarom moet laaggeletterdheid tegelijkertijd worden voorkomen bij kinderen en worden bestreden bij ouders, zowel bij moeders als bij vaders. Zo kan de vicieuze cirkel van het doorgeven van taalachterstanden worden doorbroken.

Arbeidsmarkt

Op de arbeidsmarkt hebben zowel werknemers, werkgevers als werkzoekenden een groot belang bij taalvaardigheid. Werknemers zijn flexibeler inzetbaar, kunnen makkelijker doorgroeien naar ander werk en kunnen beter (veiligheids)instructies opvolgen als zij voldoende taalvaardig zijn. Werkgevers hebben belang bij flexibele, duurzaam inzetbare werknemers waarmee zij kunnen inspelen op een steeds meer dynamische en concurrerende economie. Werkzoekenden komen door een betere taalbeheersing sneller aan een baan, terwijl niet-uitkeringsgerechtigden hun maatschappelijke positie kunnen verbeteren door een betere taalvaardigheid.

Gezondheid(zorg)

Laaggeletterden zijn vaak minder goed in staat informatie te vinden over ziekte, gezondheid en gezond leven. Met de decentralisatie van de langdurige zorg zijn stappen gezet om mensen ondanks gebreken wegens ouderdom of ziekte zo lang mogelijk zelfstandig te laten blijven wonen en hen volwaardig te laten meedoen in de samenleving. Gebrekkige taalbeheersing mag dit niet in de weg staan.

4. Actieprogramma Tel mee met Taal

Actielijn 1. Lokale netwerkaanpak

Actie: met de lokale netwerkaanpak wordt het pilotprogramma Taal voor het Leven uitgebreid naar heel Nederland.

Hoofddoelstelling

Gedurende de looptijd van dit actieprogramma beginnen in heel Nederland tenminste 45.000 nieuwe deelnemers aan een taaltraject waarbij de materialen en vrijwilligers van Taal voor het Leven worden ingezet.

Beoogde resultaten:

  • 1a. In elke arbeidsmarktregio ontstaat een duurzame infrastructuur waarmee gemeenten in samenwerking met lokale en regionale partners de regie nemen om laaggeletterdheid beter op te sporen en te bestrijden.

  • 1b. In elke regio worden nieuwe taalvrijwilligers getraind die kunnen worden ingezet als taalmaatje, taalcoach of begeleider van laaggeletterden. In heel Nederland zijn in 2018 tenminste 3000 vrijwilligers getraind.

  • 1c. In elke regio wordt tenminste één herkenbare permanente ontmoetingsplek ingericht voor cursisten, vrijwilligers, docenten en andere netwerkpartners (Taalpunt).

Netwerkprogramma Taal voor het Leven

Taal leer je lokaal. Daarom is het belangrijk om er voor te zorgen dat het plaatselijke taalaanbod goed aansluit op de behoefte van potentiële cursisten.

Het netwerkprogramma Taal voor het Leven levert hieraan een belangrijke bijdrage. Sinds 2012 wordt dit programma als pilot uitgevoerd in de vier grote steden, Flevoland en Overijssel. Regionale «taalteams» verzorgen niet zelf taalcursussen, maar sluiten aan bij de vraag van regionale partijen om het bestaande taalaanbod effectiever te maken. Dat doen zij door in een regio plekken waar laaggeletterden gevonden kunnen worden, zoals het UWV, de Werkbedrijven, leerwerkloketten en sociale wijkteams, beter te laten samenwerken met plekken waar taallessen worden aangeboden zoals roc’s, bibliotheken en wijkcentra. Zo ontstaat een regionaal «taalnetwerk» waardoor gemeenten hun aanpak van laaggeletterdheid effectiever kunnen maken. Bovendien worden allerlei andere partijen, waaronder werkgevers en zorginstellingen gewezen op hun rol en verantwoordelijkheid.

Zowel gemeenten als organisaties waar laaggeletterden gevonden of geschoold kunnen worden, ondersteunen wij met landelijk ontwikkelde cursus- en wervingsmaterialen die aansluiten op de leervraag van laaggeletterden. Zo hoeven zij niet allemaal zelf het wiel opnieuw uit te vinden. Ook worden in elke regio taalvrijwilligers opgeleid die door lokale aanbieders kunnen worden ingezet als coach of taalmaatje in aanvulling op het reguliere lesprogramma. Dit gebeurt in samenwerking met bestaande lokale vrijwilligersinitiatieven zoals vrijwilligerscentrales en het vrijwilligerswerk van Het begint met Taal of Vluchtelingenwerk. Zo wordt het bestaande regionale taalaanbod effectiever en boeken cursisten in vergelijking met reguliere cursussen meer vooruitgang in taalniveau en maatschappelijke participatie.

Netwerkaanpak in 35 arbeidsmarktregio’s

Met het pilotprogramma Taal voor het Leven (2012–2015) zijn de randvoorwaarden om laaggeletterdheid aan te pakken in zes regio’s succesvol georganiseerd. In deze regio’s worden meer laaggeletterden getraind en gaan zij aanmerkelijk vooruit in taalbeheersing en maatschappelijke participatie.20 In de komende drie jaar gaan we dit programma daarom landelijk uitbreiden ter ondersteuning van gemeenten.

We zorgen ervoor dat in elke regio de randvoorwaarden op orde zijn om laaggeletterdheid effectief aan te pakken. De taalteams worden actief in elke regio waar dit nodig is. Hier bouwen zij mee aan een taalnetwerk en ondersteunen zij partijen met expertise en lesmaterialen. Voor zover passend sluiten zij aan bij bestaande regionale structuren, zoals de leerwerkloketten, om laaggeletterden te vinden en taaltraining te geven. Gedurende de looptijd van Tel mee met Taal (2016–2018) beginnen hierdoor tenminste 45.000 laaggeletterden aan een taaltraject waarbij de materialen en vrijwilligers van Taal voor het Leven worden benut. Het aantal nieuw geworven deelnemers vormt daarmee een goede indicator van het functioneren van de regionale infrastructuur en de effectiviteit van het taalnetwerk.

De taalteams richten zich in eerste instantie op de centrumgemeenten van de 35 arbeidsmarktregio’s.21 De taalteams zorgen ervoor dat gemeenten en andere betrokken partijen in een regio een duurzame regionale infrastructuur opbouwen om laaggeletterden op te sporen en naar (taal)scholing te begeleiden. Deze basisinfrastructuur bestaat uit:

  • Een taalpunt als lokale of regionale spil in het taalnetwerk. Hier wordt alle regionale informatie over het taalaanbod gebundeld, kan de doelgroep terecht met vragen en kunnen cursussen en evenementen worden georganiseerd.

  • Gebruik van de Taalmeter, waarmee laaggeletterden door bijvoorbeeld uitzendbureaus, het uwv, de bijstand- en leerwerkloketten en zorgverleners sneller kunnen worden herkend en doorverwezen naar een taalaanbod dat bij hen past (zie goede voorbeelden, bijlage 3).

  • Een trainingsaanbod voor taalvrijwilligers.

Actielijn 2. Taalakkoorden

Actie: de netwerkaanpak van Taal voor het Leven leidt tot het sluiten van taalakkoorden in alle (arbeidsmarkt)regio’s. Hiermee kunnen gemeenten de regie houden en hun verantwoordelijkheid nemen om samen met andere (curatieve én preventieve) partijen het taalnetwerk duurzaam te maken. Het bestaande Taalakkoord met werkgevers zal worden uitgebreid en waar mogelijk een plek krijgen binnen de regionale akkoorden.

Hoofddoelstelling

Deze actielijn draagt zowel bij aan de hoofddoelstelling van de aanpak van laaggeletterdheid bij volwassenen als aan de hoofddoelstelling van de leesbevordering bij kinderen.

Beoogde resultaten:

  • 2a. Het aantal arbeidsmarktregio's waar een taalakkoord is gesloten groeit van minimaal 10 in 2016 naar 20 in 2017 en 30 in 2018.

  • 2b. Het aantal werkgevers (waaronder het Rijk) dat is aangesloten bij het Taalakkoord: Zet in op Taal! en/of de regionale taalakkoorden loopt op tot 300 in 2018.

  • 2c. Er komt een stimuleringsbudget voor alle (arbeidsmarkt)regio’s met een Taalakkoord om extra praktijkgerichte taalscholing voor moeilijk bereikbare doelgroepen mogelijk te maken, als aanvulling op de bestaande budgetten.

Taalakkoorden in de regio

Na de tijdelijke steun bij het opbouwen van een regionaal taalnetwerk moeten gemeenten en andere regionale partijen de aanpak zelf voortzetten. Het maken van afspraken via regionale taalakkoorden helpt de regio’s hierbij. Met een regionaal taalakkoord committeren gemeenten, bibliotheken, werkgevers, taalaanbieders, zorginstellingen en andere betrokken partijen zich om bij te dragen aan het voorkomen van taalachterstanden en het bestrijden van laaggeletterdheid.

In een taalakkoord is ook expliciet aandacht voor de aanpak van laaggeletterdheid in de aandachtgebieden het gezin, de arbeidsmarkt en gezondheid(zorg). Een taalakkoord bevat bijvoorbeeld afspraken over concrete resultaten in het bereik van de verschillende doelgroepen en over het meten van effecten. De taalteams dragen eraan bij dat de taalakkoorden een voldoende ambitieniveau hebben, maar ook realistisch en meetbaar zijn.

Een logisch niveau om het taalakkoord af te sluiten is de arbeidsmarktregio, maar samenwerkende gemeenten kunnen ook voor een andere werkbare schaal kiezen. In het taalakkoord kunnen bestaande lokale en regionale afspraken een plek krijgen: over de volwasseneneducatie, het tegengaan van taalachterstanden bij kinderen of de besteding van participatie- en re-integratiemiddelen. Zo ontstaat één samenhangend regionaal plan om laaggeletterdheid effectief aan te pakken.

Het Rijk zal hierbij zichtbaar aanwezig zijn om waar nodig ondersteuning te bieden aan het behalen van regionale en lokale resultaten. In de verschillende regionale en lokale gesprekken die we in aanloop naar dit actieprogramma hebben gevoerd, hebben we gemerkt dat zichtbaarheid en betrokkenheid vanuit het Rijk gewaardeerd worden. Bij de totstandkoming van de regionale aanpak en de taalakkoorden zullen we actief in gesprek gaan met de regio’s om de gewenste rol van het Rijk te bepalen. Medeondertekening van een regionaal taalakkoord door het Rijk, samen met gemeenten, is daarbij een optie.

Het doel is dat vanaf 2016 de eerste regionale taalakkoorden worden gesloten, als één van de uitkomsten van de lokale netwerkaanpak Taal voor het Leven, en dat in 2018 in minimaal 30 regio’s een taalakkoord bestaat voor de periode 2019–2022. Zo wordt de inspanning die via dit actieprogramma wordt geleverd duurzaam verankerd bij gemeenten en andere lokale en regionale bondgenoten die het taalakkoord ondertekenen.

Taalakkoord werkgevers

Naast de regionale taalakkoorden, is naar aanleiding van de motie Heerma22 reeds op 27 januari j.l. het Taalakkoord: Zet in op Taal! getekend tussen de Minister van SZW en 29 koploperwerkgevers. De werkgevers zetten zich hiermee in voor taal binnen hun eigen organisatie. Ook enthousiasmeren zij andere bedrijven om hierbij aan te sluiten.

Het Ministerie van SZW heeft het Taalakkoord medeondertekend en zet zich vanuit haar ambassadeursrol in om meer organisaties binnen de (Rijks)overheid te committeren aan het Taalakkoord. Het streven hierbij is dat meerdere departementen, uitvoeringsinstanties en toezichthouders actief aan de slag gaan met de taalvaardigheid van hun eigen werknemers. Via de koploperwerkgevers wordt gewerkt aan vertienvoudiging van het aantal bedrijven dat actief werkt aan taalvaardigheid op het werk. Ter verduurzaming van dit initiatief zal vanaf 2016 waar mogelijk een koppeling worden gezocht tussen dit Taalakkoord en de regionale taalakkoorden.

Stimuleringsbudget

Om de lokale netwerkaanpak en het sluiten van taalakkoorden effectiever te maken, stellen we voor partijen die een akkoord hebben ondertekend jaarlijks een budget beschikbaar om extra praktijkgerichte taalscholing voor laaggeletterden aan te bieden. Dit zijn kortlopende trajecten op maat waarmee bijvoorbeeld laaggeletterde werknemers direct toepasbare taalvaardigheden kunnen aanleren. Juist deze groep heeft behoefte aan korte, praktische modules om aan het werk te blijven, door te stromen of (weer) aan het werk te komen. Dergelijke korte trajecten kunnen bovendien dienen als opstapje naar een uitgebreidere cursus taal of rekenen via de volwasseneneducatie en de reguliere scholingsfondsen. Van deze voorzieningen wordt nu nog niet altijd voldoende gebruik gemaakt omdat het bestaande aanbod soms onvoldoende flexibel is doordat het is gericht op het behalen van een certificaat of een diploma of omdat de inhoud van de cursussen landelijk is vastgelegd in eindtermen. Daarmee is dit aanbod niet altijd voldoende aantrekkelijk voor laaggeletterden die een negatieve scholingservaring hebben en een drempel over moeten om zich te laten bijscholen.

Met het ondersteunen van kortlopende, praktijkgerichte taaltrajecten voor laaggeletterden geven we tevens gehoor aan de roep van lokale en landelijke partijen om bij de aanpak van laaggeletterdheid niet alleen te zorgen voor noodzakelijke randvoorwaarden, maar ook te bevorderen dat middelen voor de aanpak van laaggeletterdheid direct ten goede komen aan taalscholing van de doelgroep.

Een soortgelijke aanpak heeft in Noorwegen tot positieve resultaten geleid en wordt in 2015 in Nederland als kleinschalige pilot uitgevoerd in het kader van het Actieplan Laaggeletterdheid.23 Mede op basis van deze ervaringen gaan we in gesprek met betrokken partijen, zoals Stichting Lezen & Schrijven, de VNG, bibliotheken, taalaanbieders en de doelgroep, over de manier waarop dit budget zo effectief mogelijk beschikbaar gesteld kan worden, zodat er geen versnippering optreedt. Het voornemen is om de omvang van dit budget geleidelijk te laten toenemen van € 1,1 miljoen in 2016 tot € 2,2 miljoen in 2018. Met deze aanpak geven we tevens mede-invulling aan de moties Ypma24 en Van Meenen.25

Actielijn 3. Leesbevordering

Actie: het Actieplan Kunst van Lezen wordt de komende drie jaar voortgezet. Kunst van Lezen krijgt een landelijke uitrol en wordt versterkt. Dit gebeurt door een extra inzet bij ouders met een lage taalvaardigheid en hun kinderen middels een pilot.

Hoofddoelstelling

In 2018 worden in totaal 1 miljoen jonge kinderen tot en met de basisschoolleeftijd bereikt met leesbevorderingsactiviteiten, zodat hun taalvaardigheid en leesplezier toenemen.

Beoogde resultaten:

  • 3a. Eind 2018 is in alle basisbibliotheken het programma BoekStart ingevoerd; eind 2018 wordt 100% van de ouders met pasgeboren baby’s geïnformeerd en wordt 55% van de Nederlandse baby’s via hun ouders actief bereikt.

  • 3b. Eind 2018 voert 85% van de basisbibliotheken BoekStart in de kinderopvang uit, waaraan 45% van de kinderopvanginstellingen in hun werkgebied deelneemt.

  • 3c. Eind 2018 is het programma de Bibliotheek op School uitgebreid. In het primair onderwijs met 85% van de basisbibliotheken die 60% van de leerlingen bereiken in hun werkgebied. In het VMBO met 25% van de basisbibliotheken die 25% van de leerlingen bereiken binnen hun werkgebied. In het HAVO/VWO met 10% van de basisbibliotheken die daarmee 10% van de leerlingen bereiken in hun werkgebied.

Leesbevordering

De aanpak van laaggeletterdheid kan niet los worden gezien van maatregelen om taalachterstanden en laaggeletterdheid te voorkomen, zoals leesbevordering. Leesbevordering richt zich niet alleen op kinderen met een taalachterstand, maar op alle kinderen. Met leesbevordering streven we immers ook culturele doelen na, zoals leesplezier en het lezen van literaire teksten. Maar uit onderzoek blijkt dat lezen en voorlezen ook een positief effect hebben op taalvaardigheid, waaronder begrijpend lezen, spelling, schrijven, grammatica en woordenschat.26 Daarom is het beleid gericht op leesbevordering en leesplezier een waardevolle aanvulling op het reguliere taalonderwijs en is dit onderdeel van het actieprogramma Tel mee met Taal.

In de periodes 2008–2011 en 2012–2015 heeft Stichting Lezen in samenwerking met het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken (SIOB, nu: Koninklijke Bibliotheek) het actieplan Kunst van Lezen uitgevoerd.27 Uit de evaluatie van Kunst van Lezen blijkt dat samenwerkingspartners (waaronder gemeenten, kinderopvangorganisaties, scholen, kinderdagverblijven en ouders) positief zijn over de onderlinge samenwerking in het kader van Kunst van Lezen. Enkele resultaten van deze samenwerking zijn de bijna landelijke uitrol van BoekStart voor jonge kinderen van 0–4 jaar en het hoge tempo waarmee bibliotheekvestigingen op scholen worden geopend door het hele land. Over het algemeen zijn BoekStart en de Bibliotheek op School effectief gebleken en ingebed in het structurele bibliotheekbeleid.28

Om de verdere uitbreiding mogelijk te maken ondersteunen we Kunst van Lezen ook de komende drie jaar. Ons doel is dat in 2018 in totaal per jaar ongeveer 1 miljoen jonge kinderen tot en met de basisschoolleeftijd worden bereikt met leesbevorderingsactiviteiten van Kunst van Lezen: Boekstart voor baby’s, Boekstart in de kinderopvang en de Bibliotheek op School. Dit is ongeveer de helft van de totale doelgroep: baby’s thuis, kinderen 0–4 jaar in de kinderopvang en kinderen van 4–12 jaar op de basisschool. Hier bovenop komt nog het bereik in het voortgezet onderwijs.

Actielijn 4. Experimenten

Actie: door middel van pilots leggen we verbindingen tussen taal en andere onderwerpen waar gebrekkige taalvaardigheid een rol speelt. Zo kunnen we moeilijk bereikbare doelgroepen beter bedienen.

We richten ons in eerste instantie op de vier pilots die hieronder zijn beschreven en zullen daarnaast nieuwe experimentele pilots ondersteunen of initiëren.

Hoofddoelstelling

Deze actielijn draagt zowel bij aan de hoofddoelstelling van aanpak van laaggeletterdheid bij volwassenen als aan de hoofddoelstelling van de leesbevordering bij kinderen.

Beoogde resultaten:

  • 4a. Een substantieel groter bereik van kinderen van laagtaalvaardige (migranten)ouders binnen de aanpak van Kunst van Lezen via BoekStart (in de kinderopvang) en de Bibliotheek op School

  • 4b. Afspraken tussen ouders en scholen met betrekking tot de gezamenlijke inzet op hun eigen taalontwikkeling en die van hun kinderen.

  • 4c. De bestaande pilot Educatie voor Vrouwen met Ambitie (EVA) en de aanpak Taal voor ouders en kind samen worden verder geïntegreerd in Taal voor het Leven, dat daarmee geschikter wordt voor het bereiken van deze doelgroepen

  • 4d. Een groter bereik van laaggeletterde ouderen (50-plussers) zodat zij gezondheidswinst kunnen boeken.

Experimenten

We maken ruimte voor innovatie gericht op thema’s en moeilijk bereikbare doelgroepen waar nog onvoldoende resultaten zijn geboekt. Door middel van pilots leggen we onder andere op Rijksniveau actief de verbinding tussen taal en nieuwe thema’s. Juist door deze te verbinden met het aanpakken van taalvaardigheid kan meer effect worden bereikt. Voorbeelden hiervan zijn thema’s als (jeugd)hulpverlening, digitalisering en sociale wijkteams. De pilots kunnen gericht zijn op het ontwikkelen en uitproberen van nieuwe vormen van taalscholing, maar ook op het organiseren van experimenteerruimte waar regelgeving of bestaande praktijken samenwerking bemoeilijken. Hierbij zullen we onderzoeken welke praktijken en randvoorwaarden het meest effectief zijn. We starten met de vier pilots die hieronder staan beschreven. Het streven is om samen met regionale en lokale partijen nieuwe pilots te ontwikkelen. Hiervoor kunnen, aanvullend op de middelen in dit actieprogramma, ook EU middelen worden aangevraagd.

Eén van die pilots vindt plaats binnen Kunst van Lezen en richt zich op gezinnen met een lage taalvaardigheid, die tot op heden via Kunst van Lezen minder goed worden bereikt. Een betere samenwerking met scholen, Stichting Lezen & Schrijven en andere (voor)leesinitiatieven levert naar verwachting meerwaarde op. In de monitoronderzoeken van Kunst van Lezen wordt specifiek aandacht gegeven aan het bereik van kinderen van ouders met een lage taalvaardigheid. We vragen Stichting Lezen, de Koninklijke Bibliotheek en de Stichting Lezen & Schrijven gezamenlijk een plan van aanpak op te stellen.

De bestaande pilot Educatie voor Vrouwen met Ambitie (EVA) blijft als zelfstandig project bestaan, maar wordt nauw betrokken bij de netwerkaanpak Taal voor het Leven, zodat een optimale uitwisseling van kennis en (les)materialen plaatsvindt. Uw Kamer heeft expliciet gevraagd om een extra inzet op laaggeletterde vrouwen met afstand tot de arbeidsmarkt (motie Yücel Kamerstuk 30 420, nr. 181), aangezien vrouwen die het arbeidsproces verlaten vaak vaardigheden verliezen, waardoor het moeilijk kan zijn om later weer te gaan werken. In de pilot is specifieke aandacht voor het verbinden van taalvaardigheid aan andere basisvaardigheden zoals rekenen en ICT.

In 2016 starten we aansluitend op de huidige inzet via de aanpak Taal voor ouders en kind samen (in het VVE en het primair onderwijs) een pilot op een aantal scholen. Deze is er op gericht buiten de onderwijsbekostiging om, methodes uit te proberen om laagtaalvaardige ouders te motiveren om te werken aan hun taalvaardigheid. Scholen kunnen dat doen door bijvoorbeeld lesruimte voor cursussen beschikbaar te stellen, ouders door te verwijzen naar taallessen, afspraken met ouders vast te leggen of ouders het lesmateriaal van hun kinderen te laten gebruiken.

We starten in 2016 tot slot een pilot gericht op laaggeletterden van 50 jaar en ouder, aangezien dit een lastig te bereiken doelgroep is. Hierbij zal specifieke aandacht worden gegeven aan de leerstijl en leerbehoefte van deze doelgroep, gericht op het vergroten van zelfstandige maatschappelijke participatie, zelfredzaamheid en vergroten van gezondheidsvaardigheden door middel van taalscholing.

Actielijn 5. Kennis en communicatie

Actie: ter ondersteuning van de regionale en lokale aanpak zullen we een aantal landelijke ondersteuningstaken organiseren. Dit betreft kennisopbouw en kennisdeling, het opzetten van een landelijk taalnetwerk en het voeren van communicatiecampagnes.

Hoofddoelstelling

Deze actielijn draagt zowel bij aan de hoofddoelstelling van de aanpak van laaggeletterdheid bij volwassenen als aan de hoofddoelstelling van de leesbevordering bij kinderen.

Beoogd resultaten:

  • 5a. Lokale en regionale partijen hebben toegang tot kennis van wat werkt, en tot relevante feiten en cijfers.

  • 5b. Het landelijke taalnetwerk verbindt de lokale, regionale en landelijke aanpak en committeert landelijke organisaties binnen het sociale domein aan de opgaven van dit actieprogramma.

  • 5c. Inzet van landelijke communicatiemiddelen leidt tot het activeren van organisaties die met de doelgroep in contact staan, en van laagtaalvaardige burgers zelf.

Kennis

De Ministeries van OCW, SZW en VWS ontwikkelen een gezamenlijke kennisagenda die gericht is op het opbouwen en delen van kennis met de regionale en lokale partijen die laaggeletterden bereiken. Het gaat hierbij om kennis over bewezen effectieve methoden om laaggeletterdheid en taalachterstanden bij kinderen aan te pakken. Ook verbinden we de onderzoeksagenda’s van landelijke en regionale partijen, en de Europese onderzoeksagenda op het gebied van «Adult Learning». Daarnaast gaat het om het verzamelen en delen van gegevens over de (omvang van de) doelgroep en de mate waarin de doelgroep wordt bereikt via Taal voor het Leven of langs andere wegen. Tenslotte monitoren en evalueren we de effecten van dit actieprogramma in zijn geheel en van de vijf actielijnen afzonderlijk via een tussenevaluatie begin 2017 en een eindevaluatie eind 2018. Ook voeren we de evaluatie van de wetswijziging in de volwasseneneducatie uit.

Communicatie

In 2015 stellen we een gezamenlijke communicatiestrategie op voor de periode 2016–2018 samen met betrokken partijen. Het gaat daarbij om communicatie gericht op agendering, taboedoorbreking, bewustwording en kennisdeling rond laaggeletterdheid. Hierbij zal uitdrukkelijk worden gekeken naar communicatiestrategieën die al effectief zijn gebleken. Voorbeelden hiervan zijn de Week van de Alfabetisering en de campagne Vaders voor Lezen. Het online kennisportal over laaggeletterdheid dat in 2014/2015 is ontwikkeld in het kader van het Actieplan Laaggeletterdheid zal worden voortgezet en aangepast aan de domeinen en actielijnen in dit actieprogramma.

Taalnetwerk

Om nog meer impact en bereik te krijgen, nemen wij het initiatief tot een landelijk taalnetwerk. Daarin verbinden zich landelijke en lokale spelers die met laagtaalvaardige burgers en laaggeletterdheid te maken hebben aan de doelstellingen van dit actieprogramma. Te denken valt aan gemeenten / de VNG, taalaanbieders en beheerders van online leeromgevingen voor laaggeletterden zoals ETV, leerwerkloketten, kenniscentra, bibliotheken, gezondheidsinstellingen, jeugdinstellingen, landelijke vrijwilligersinitiatieven en vertegenwoordigers van werkgevers. Het netwerk komt regelmatig bij elkaar en de deelnemers zorgen voor commitment binnen hun organisaties, de uitwisseling van kennis en ervaring over de uitvoering van het actieprogramma. Zo zorgt het netwerk voor aansluiting tussen de lokale aanpak en de landelijke coördinatie en doelstellingen. In dit netwerk zullen ook relaties worden gelegd met andere relevante initiatieven die zich (mede) richten op de versterking van basisvaardigheden, zoals Mediawijzer.net, het programma Digivaardig Digiveilig, en het gezondheidpreventieprogramma Alles is Gezondheid.

Het netwerk kan ook een rol spelen bij de bestuurlijke afstemming van het Rijk met medeoverheden. Gemeenten en provincies vervullen meerdere rollen: zij zijn zelf partij in de netwerken en tegelijk ondersteunen zij ook andere partijen binnen die netwerken. Zo financieren gemeenten de lokale bibliotheken en financieren provincies de provinciale serviceorganisaties die een belangrijke rol spelen bij de aanpak van leesbevordering en laaggeletterdheid. Het kabinet zal daarom met IPO en de VNG afspraken maken over hun rol bij het uitvoeren van dit actieprogramma en de voortgang periodiek met hen bespreken. De opzet van het taalnetwerk zullen wij nader uitwerken in de loop van 2015.

Samenwerking binnen het Rijk

Met de motie Rog (Kamerstuk 33 650, nr. 9) heeft uw Kamer gevraagd om te onderzoeken welke landelijke taken en budgetten nodig zijn om de regionale aanpak van laaggeletterdheid efficiënt en effectief uit te voeren. Dit hebben wij gedaan in gesprekken met gemeenten, taalaanbieders en andere betrokkenen. Uit die gesprekken en uit de evaluatie van het Actieplan Laaggeletterdheid is gebleken dat de huidige landelijke ondersteuning effectiever kan worden als de opdrachtgevende ministeries beter samenwerken. Het actieplan en de genoemde maatregelen worden daarom gezamenlijk uitgevoerd door de Ministeries van OCW, SZW en VWS. De expertise en ervaring van het Steunpunt Volwasseneneducatie zal bij deze samenwerking worden betrokken.

Financiële inzet Tel mee met Taal 2016–2018

gemiddeld per jaar

x miljoen

Actielijn 1: Lokale Netwerkaanpak

10,5

Actielijn 2: Taalakkoorden en regeling taalscholing

1,7

Actielijn 3: Leesbevordering

2,9

Actielijn 4/5: Pilots, kennis en communicatie

3

totaal (afgerond)

18

   

Dekking

 

OCW

11

SZW

5

VWS

2

totaal (afgerond)

18

Tot slot

De uitgangspunten en actielijnen van deze brief worden in de loop van 2015 verder geconcretiseerd door de drie departementen OCW, SZW en VWS en de betrokken partijen. Daarnaast houden wij u op de hoogte via een tussenevaluatie van de uitvoering van het actieprogramma begin 2017.

Met het actieprogramma Tel mee met Taal zet dit kabinet een volgende stap in het voorkomen van taalachterstanden, het bevorderen van lezen en het bestrijden van laaggeletterdheid: meer aanjagend, meer zichtbaar en effectiever. De actielijnen vormen een aanvulling op de maatregelen die al genomen worden in de voor- en vroegschoolse educatie en het reguliere onderwijs. Het uiteindelijke doel is dat zoveel mogelijk Nederlanders over voldoende taalvaardigheid beschikken om volwaardig te kunnen deelnemen in de samenleving.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Bijlage 1: Evaluatie Actieplan Laaggeletterdheid en pilots Taal voor het leven (2012–2015)29

Het Actieplan Laaggeletterdheid en het pilotprogramma Taal voor het Leven lopen van 2012 tot en met 2015. Het Actieplan is in het najaar van 2014 geëvalueerd. Het pilotprogramma Taal voor het Leven wordt doorlopend geëvalueerd. Beide programma's worden gefinancierd door het Ministerie van OCW. In de periode 2012–2015 bedraagt de financiering voor het Actieplan jaarlijks € 4 miljoen en voor Taal voor het Leven jaarlijks € 5 miljoen.

Het Actieplan richt zich in eerste instantie op het samenbrengen en activeren van landelijke en lokale partijen die betrokken zijn bij de aanpak van laaggeletterdheid, het agenderen van laaggeletterdheid als maatschappelijk probleem en het ontwikkelen en verspreiden van materialen waarmee organisaties laaggeletterdheid kunnen herkennen en adresseren. De focus van Taal voor het Leven ligt op het daadwerkelijk verbeteren van de taalvaardigheden van laaggeletterden door middel van taalscholing.

Hoewel beide programma's een focus hebben op taalvaardigheden, worden ook rekenvaardigheden en hun toepasbaarheid in een digitale context meegenomen. Het Actieplan Laaggeletterdheid is een landelijk actieprogramma. Het pilotprogramma Taal voor het Leven loopt uitsluitend in de vier grote steden, Flevoland en Overijssel.

Uit de evaluatie van het Actieplan blijkt dat verreweg de meeste samenwerkingspartners positief zijn over het Actieplan. Ruim 80 procent van de ondervraagde partijen geeft aan dat de aanpak van laaggeletterdheid door de eigen organisatie is verbeterd met behulp van de activiteiten die vanuit het Actieplan zijn ontwikkeld en dat zij zonder het Actieplan minder hadden bereikt in de aanpak van laaggeletterdheid. Activiteiten die in dit kader in het bijzonder gewaardeerd worden, en waarvoor de meerwaarde van een landelijke aanpak wordt benadrukt, zijn het aanjagen van activiteiten, agenderen van laaggeletterdheid als maatschappelijk probleem, de vraagbaakfunctie van het Steunpunt Volwasseneneducatie, het delen van onderzoek en ontwikkelen van les- en cursusmateriaal.

Het pilotprogramma Taal voor het Leven wordt doorlopend gemonitord. De monitor is er specifiek op gericht om het effect en de impact van de taaltrainingen op de taalbeheersing en perceptie van maatschappelijke inclusie onder individuele cursisten te meten. Het programma Taal voor het Leven is een verzamelnaam voor diverse soorten taaltrajecten voor laaggeletterde volwassenen, die onder regie van Stichting Lezen & Schrijven worden gerealiseerd door lokale en regionale partners, zoals roc's, bibliotheken en vrijwilligersorganisaties. De Stichting Lezen & Schrijven sluit allianties per regio met tientallen organisaties die de doelgroep bereiken en bedienen. Vervolgens worden de deelnemende organisaties actief ondersteund met instrumenten en materialen om laaggeletterden te vinden en passend te trainen.

In 2013 en 2014 zijn door lokale partners ruim 9.000 cursisten bereikt en hebben ruim 3.000 vrijwilligers de landelijke training van Taal voor het Leven gevolgd. Uit onderzoek van Maastricht University blijkt dat de lokale organisaties met deze aanpak een hoger leerrendement behalen dan vergelijkende lessituaties in binnen- en buitenland.

Circa 70% kan zijn of haar taalvaardigheden in de praktijk beter toepassen, 53% heeft een betere leesvaardigheid, 53% ervaart een betere mate van psychische gezondheid en 39% een betere mate van fysieke gezondheid. Circa 70% scoort hoger op verschillende criteria voor maatschappelijke participatie en een kwart van de deelnemers rapporteert een betere arbeidsmarktpositie.

Bijlage 2: Evaluatie Kunst van Lezen (2012–2015)30

Om het (literaire) lezen te bevorderen is OCW in 2008 gestart met het Actieplan Kunst van Lezen 2008–2011. Daarna is een vervolg aan het Actieplan gegeven met Kunst van Lezen 2012–2015. Deze verlenging is in 2011 tegelijkertijd met het Actieplan Laaggeletterdheid aangeboden aan de Tweede Kamer als het culturele pendant met een jeugdige doelgroep van het Actieplan Laaggeletterdheid, dat zich richt op het (technisch) leren lezen en schrijven door volwassenen. Het Actieplan wordt landelijk uitgevoerd door Stichting Lezen – de landelijke organisatie m.b.t. leesbevordering – in samenwerking met het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken (nu Koninklijke Bibliotheek) en gefinancierd door een subsidie van het Ministerie van OCW (€ 2,85 miljoen per jaar). De uitvoering vindt plaats via bibliotheken, scholen en de kinderopvang door speciaal geschoolde werknemers; bibliotheekmedewerkers worden opgeleid tot leesconsulent en docenten tot leescoördinator, die weer nauw met elkaar samenwerken.

De programmalijnen van Kunst van Lezen 2012–2015:

  • BoekStart voor baby’s is een Nederlandse variant van een succesvolle aanpak uit het Verenigd Koninkrijk waarbij gezinnen met een baby in contact worden gebracht met (voor)lezen, boeken en de bibliotheek. Gemeenten en/of consultatiebureaus wijzen ouders van pasgeborenen erop dat ze in de bibliotheek een BoekStartkoffer met (knisper)boekjes en een cd kunnen ophalen en hun kind gratis lid kunnen maken van de bibliotheek.

  • BoekStart in de kinderopvang ondersteunt kinderopvanginstellingen om de leesomgeving en de expertise van pedagogische medewerkers te verbeteren.

  • De Bibliotheek op School primair onderwijs (PO) realiseert een op de populatie van de school afgestemde, aantrekkelijk gepresenteerde collectie die kinderen ook mee naar huis mogen nemen en ondersteunt de bibliotheek binnen de muren van de school door plaatsing van een leesconsulent vanuit de bibliotheek.

  • De Bibliotheek op School voortgezet onderwijs (VO) bouwt voort op de bouwstenen voor het PO en richt zich op het ondersteunen van VO-instellingen bij het vormen van een collectie en het geven van aandacht aan vrij lezen en mediawijsheid.

  • Leesbevorderingsnetwerken worden bestendigd via regionale workshops en conferenties, met als doel de implementatie van BoekStart en de Bibliotheek op school te versnellen en de relaties tussen bibliotheken en educatief belanghebbenden op lokaal niveau (zoals kinderopvang, onderwijs en gemeente) te versterken.

In alle programmalijnen speelt de bibliotheek, als laagdrempelige publieke voorziening en specialist in leesbevordering, een centrale rol.

Daarnaast wordt er via deze programmalijnen ingezet op een doorgaande leeslijn en een doorgaande lijn mediawijsheid van 0 tot 18 jaar, via BoekStart (0–4 jaar) en de Bibliotheek op School (4–12 jaar, 12–18 jaar).

Enkele uitkomsten uit de evaluatie

Kunst van Lezen loopt nog tot en met 2015, maar de evaluatie is eind 2014 reeds uitgevoerd ten behoeve van deze Kamerbrief. De resultaten met betrekking tot de verschillende programmalijnen zijn momenteel deels behaald, zowel op kwantitatief als op kwalitatief niveau. Over het algemeen kan gesteld worden dat het programma Kunst van Lezen succesvol is: er is veel draagvlak in het veld voor deze landelijke leesbevorderingsaanpak (de betrokken partijen werken meer samen) en er is meer aandacht voor het belang van lezen. Enkele resultaten:

  • BoekStart voor baby’s is eind 2014 al succesvol uitgerold naar 159 van de 160 basisbibliotheken; de ambitie met betrekking tot bereik (65% van de Nederlandse baby’s) is nog niet gerealiseerd en zal naar verwachting eind 2015 ook niet gehaald zijn.

  • De doelstelling voor BoekStart in de kinderopvang zal eind 2015 naar verwachting deels zijn behaald: het aantal basisbibliotheken dat het product uitrolt in het eigen werkgebied zal waarschijnlijk behaald zijn, maar het bereik van de achterliggende doelgroep (de beoogde 37,5% van de opvanglocaties, nu 13%) nog niet.

  • De Bibliotheek op School zal het bereik van 50% van de basisschoolleerlingen eind 2015 naar alle waarschijnlijkheid gaan halen. In het voortgezet onderwijs wordt de doelstelling niet behaald, aangezien het programma zich daar nog in de pilotfase begint. Wat betreft de leesbevorderingsnetwerken zal waarschijnlijk het doel (80% van de basisbibliotheken werkt samen met een (lokale) overheid en instellingen) behaald worden.

Niet alle doelstellingen worden behaald en de producten BoekStart en de Bibliotheek op School zijn nog niet «klaar»: zowel op kwantitatief als op kwalitatief vlak, digitale middelen, monitoring, verankering, financiering en samenwerking in beleid en uitvoering is meer inzet nodig. Daarnaast is nog meer structurele afstemming tussen Stichting Lezen en Kunst van Lezen enerzijds en Stichting Lezen & Schrijven anderzijds van belang, zowel op directieniveau als op uitvoerend niveau.

Over het algemeen kan gesteld worden dat Kunst van Lezen via bibliotheken een structurele leesbevorderingsaanpak gerealiseerd heeft, waardoor een nieuwe generatie vanzelfsprekend opgroeit met voorlezen en zelf lezen thuis, in de kinderopvang en op school. Maar wil er over een decennium werkelijk sprake kunnen zijn van een nieuw cohort gemotiveerde en leesvaardige lezers, dan is het nu zaak de nu ingezette aanpak via Kunst van Lezen voort te zetten en op bovenstaande punten te versterken.

Bijlage 3: Goede voorbeelden

Goede Voorbeelden – decentraal

Taalstimulering & ouderbetrokkenheid in Haaglanden

Jeugdformaat is een organisatie voor jeugd- en opvoedhulp in de regio Haaglanden. Deze organisatie ondersteunt jaarlijks ongeveer 7.000 gezinnen en 1.100 pleeggezinnen die problemen ervaren met opgroeien en opvoeden. Als onderdeel van hun aanpak, screent Jeugdformaat ouders op taalvaardigheid. Wanneer ouders laaggeletterd blijken, biedt Jeugdformaat het programma Taal voor Thuis aan. Dit is een aanpak die is ontwikkeld door de Stichting Lezen & Schrijven met als doel om de taalstimulering van kinderen thuis te verbeteren en de ouderbetrokkenheid te vergroten.

Taalspreekuur in het ziekenhuis

In de grote hal van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) in Amsterdam kunnen patiënten, bezoekers en medewerkers op vaste momenten terecht bij een taalpunt. Tijdens het taalspreekuur bieden speciaal getrainde vrijwilligers hulp bij het invullen van formulieren of het lezen van een folder of bijsluiter. Ook geven zij voorlichting over laaggeletterdheid, verwijzen ze door naar taalles in de buurt en ondersteunen zij bij het aanmelden voor een cursus.

Elk taalspreekuur levert cursisten op. Inmiddels zijn er naast het OLVG ook in het Flevoziekenhuis en het Albert Schweitzer ziekenhuis in Dordrecht taalspreekuren gestart.

BoekStart in kinderdagverblijf Klavertje Zes in Groningen

Verschillende onderzoeken tonen aan dat voorlezen op jonge leeftijd positieve effecten heeft op de woordenschat, de taalontwikkeling en het concentratievermogen van kinderen. Voorlezen kreeg echter in Kinderdagverblijf Klavertje Zes in Groningen niet veel plaats en aandacht. Zo waren de boekjes oud en in slechte staat. Daar is verandering in gekomen door het project BoekStart in de kinderopvang: de collectie is aangevuld en sterk verbeterd, en ook jongere kinderen lezen nu meer en langer in boekjes. BoekStart in de kinderopvang is een project gestart door Stichting Lezen en Sectorinstituut Openbare Bibliotheken (nu KB) in navolging van BoekStart voor baby’s, dat zich richt op ouders en uitgevoerd wordt door de bibliotheek en het consultatiebureau. Met de subsidie voor BoekStart in de kinderopvang kan een boekencollectie worden aangeschaft en worden medewerkers van het kinderdagverblijf en de bibliotheek geschoold. Het project begint met een nulmeting, waarmee de huidige situatie van het (voor)leesbeleid wordt vastgesteld. Na 8 maanden vindt een evaluatie plaats.

Taal aan Zee in Den Haag

Taal aan Zee biedt een laagdrempelig en gedifferentieerd educatief aanbod voor geïsoleerde anderstalige vrouwen, vluchtelingen, asielzoekers en andere migranten en/of laaggeletterden. Zo kunnen zij hun zelfredzaamheid versterken en wordt de drempel om mee te doen in de samenleving minder hoog. De lessen zijn vaak maatwerk, individueel of groepsgewijs, op een centrale locatie in Den Haag, aan huis of in de buurt.

Ruim 250 vrijwilligers verzorgen de educatieve activiteiten van Taal aan Zee en worden daarbij ondersteund door een kleine, professionele staf. Daarnaast zijn er tal van organisaties die het werk van Taal aan Zee mede mogelijk maken of die daar op een andere manier een belangrijke rol in spelen. Taal aan Zee slaagt erin om moeilijk bereikbare, kwetsbare groepen te bedienen met een aanpak die nieuwe kansen biedt op volwaardige maatschappelijke participatie.

Ketenaanpak Laaggeletterdheid Friesland

In Friesland is het leerwerkloket de aanjager van een ketenaanpak voor laaggeletterdheid. In Friesland wonen ongeveer 70.000 laaggeletterden en zijn ruim 30 organisaties betrokken bij de aanpak hiervan. In het leerwerkloket worden cliënten gescreend op laaggeletterdheid en op basis van de uitkomsten wordt gekeken naar de mogelijkheden voor taalscholing.

Een belangrijke succesfactor van deze aanpak is het verbinden van vindplaatsen van laaggeletterden met scholingsaanbod in de buurt. Door een betere intakeprocedure, en door een scan op taalvaardigheid op te nemen in de werkwijze van partijen die veel met laaggeletterden in aanraking komen, worden meer cursisten bereikt en krijgen zij een beter passend aanbod waardoor de uitval kleiner is. Deze aanpak wordt vanaf september 2014 ook geïntroduceerd in andere leerwerkloketten.

Arjen Robbentrilogie in Groningen

Om het plezier in lezen en schrijven te stimuleren, heeft Stichting Lezen & Schrijven samen met FC Groningen in de Maatschappij en Uitgeverij Kluitman in Groningen zo'n 1.000 basisschoolleerlingen gevraagd om samen met volwassen laaggeletterden die deelnamen aan een taalcursus op het roc in estafettevorm te schrijven over voormalig FC Groningen speler Arjen Robben. De deelnemers hebben zo gezamenlijk drie boeken geschreven.

Het zelf schrijven van hoofdstukken en voorlezen aan klasgenoten leidde tot een grote motivatiesprong, juist bij taalzwakke deelnemers. In de boeken komt het belang van goed lezen en schrijven aan bod. De boeken waren populair en er werden ruim 65.000 exemplaren van verspreid. Op verschillende momenten heeft Arjen Robben in de media ook aandacht gevraagd voor het belang van lezen en schrijven.

Taal in de Bibliotheek – Breda

De bibliotheek Breda heeft de aanpak van laaggeletterdheid ingebed in een bredere aanpak voor laagopgeleide werkzoekenden, inburgeraars en laaggeletterden. Deze aanpak heeft vorm gekregen in Taal & Werkpleinen. Met deze pleinen wordt beoogd het sociaalmaatschappelijk aanbod op het gebied van taal en werk voor de doelgroep in samenhang te presenteren. Het aanbod bestaat uit cursussen, informatie, werkplekken en boeken. Er is een loopbaancoach ter beschikking, die samenwerkt met het UWV. De gebruikers van Taal & Werk krijgen ook een gratis bibliotheekabonnement. Met het Taal&Werk programma geeft de Bibliotheek Breda een eigen invulling aan het provinciale werkgelegenheidsproject WerkZat.

De bibliotheek werkt ook samen met het ROC Kellebeek en met private taalaanbieders die lessen verzorgen in opdracht van werkgevers. Het roc komt met cursisten langs in de bibliotheek; dit vormt een vast onderdeel van het lesprogramma. Docenten van private taalaanbieders kunnen materiaal bij de bibliotheek lenen door middel van een bedrijfsabonnement. Bovendien zijn er leesclubs voor laaggeletterden opgezet in samenwerking met het roc. Door met verschillende partijen buiten het eigen directe werkveld in contact te treden en afspraken te maken, vervult de bibliotheek een sleutelrol in de regionale aanpak van laaggeletterdheid.

Taalmeter vindt jonge laaggeletterden – Rotterdam

Bij het Jongerenloket van de gemeente Rotterdam melden zich jaarlijks honderden jongeren die vragen hebben over onderwijs, werk of inkomen. Het gaat om jongeren tussen de 16 en 27 jaar die geen opleiding volgen of baan hebben. Taal kan de oorzaak zijn van de problemen die deze jongeren ondervinden. Jongerenloket Rotterdam laat daarom alle jongeren die voor advies langskomen de Taalmeter maken. Dat is een online tool die binnen 12 minuten op een eenvoudige en betrouwbare wijze moeite met taal zichtbaar maakt. Sinds juni 2013 zijn er ruim 800 Taalmeters afgenomen. Een derde van alle jongeren blijkt moeite te hebben met taal. Zij kunnen vervolgens terecht in het Taalpunt dat is gevestigd in hetzelfde Jongerenloket. De jongeren krijgen daar een taaltraject op maat aangeboden, waarbij rekening wordt gehouden met hun specifieke situatie. Dankzij dit traject kunnen de vele jongeren nu wel doorstromen naar werk of school en vinden zij hernieuwde motivatie om hier een succes van te maken.

Goede Voorbeelden – nationaal

De VoorleesExpress

De VoorleesExpress is een landelijk initiatief van SodaProducties, een bureau voor maatschappelijke innovatie. Twintig weken lang krijgt een gezin waar ouders en/of kinderen laagtaalvaardig zijn wekelijks een voorlezer thuis op bezoek. In dit uur introduceert de vrijwilliger het voorleesritueel. Ook krijgen de ouders handvatten om het voorlezen zelf over te nemen en op andere manieren de taalontwikkeling van de kinderen te stimuleren.

De VoorleesExpress draait op vrijwilligers. Zij worden getraind en begeleid. De trainer is een betaalde kracht die vanuit een professionele organisatie opereert, bijvoorbeeld een bibliotheek of welzijnsorganisatie. De VoorleesExpress is inmiddels in bijna alle provincies actief en werkt veel samen met regionale en lokale partners op het gebied van leesbevordering, ouderbetrokkenheid en vrijwilligerswerk. Daarnaast wordt aangesloten bij landelijke programma’s zoals BoekStart, Taal voor het Leven en de Bibliotheek op School. Op deze manier krijgen gezinnen voor een langere periode een breed aanbod op het gebied van leesbevordering en taalstimulering.

Uit onderzoek blijkt dat kinderen die hebben geprofiteerd van de VoorleesExpress na afloop van het project beter presteerden op taalvaardigheid (boekoriëntatie, verhaalbegrip, begrijpend lezen en woordenschat) en meer leesplezier hadden. Ook bleek de taalomgeving in huis verrijkt: ouders hebben meer plezier in het voorlezen en zagen het belang van lezen beter in; het aantal bibliotheekbezoeken was toegenomen en er waren meer boeken in huis voor de kinderen.

Handreiking Volwasseneneducatie

Door een wijziging van de Wet Educatie & Beroepsonderwijs (WEB) krijgen gemeenten vanaf 2015 meer mogelijkheden om laaggeletterde volwassenen te bedienen met een passend aanbod opleidingen. Ook verandert de financiering van gemeenten en moeten gemeenten op regionaal niveau afspraken gaan maken over de verdeling van de beschikbare middelen.

Om gemeenten en taalaanbieders te helpen zich voor te bereiden op de veranderingen heeft de VNG, in samenwerking met het Steunpunt volwasseneneducatie en de Stichting Lezen & Schrijven een handreiking ontwikkeld: «Meer mogelijkheden: De transitie van educatie naar het sociaal domein».

In de handreiking is onder meer aandacht voor de belangrijkste informatie om de invoering van de WEB te begeleiden en uit te voeren, handvatten voor het verantwoorden van de inzet van educatiemiddelen en het monitoren van de kwaliteit en een aantal actuele voorbeelden uit de praktijk.

Toolkit voor Huisartsen

Laaggeletterdheid zorgt ervoor dat patiënten de inhoud van geschreven informatie in de huisartsenpraktijk niet goed tot zich kunnen nemen. De landelijk beschikbare «Toolkit Laaggeletterdheid», die is ontwikkeld door de Landelijke Vereniging Huisartsen in samenwerking met verschillende partners, biedt huisartsenpraktijken een checklist om laaggeletterdheid te herkennen. Praktijkassistenten kunnen de e-learningmodule «Herkennen en doorverwijzen voor praktijkassistenten» volgen. In deze digitale training van Stichting Lezen & Schrijven wordt theorie over de problematiek van laaggeletterdheid afgewisseld met oefenvragen en tips voor herkennen en doorverwijzen.

De toolkit bevat ook bevat een checklist die handvatten geeft in de communicatie met patiënten die minder goed kunnen lezen. Op deze manier kunnen huisartsen, doktersassistenten en praktijkondersteuners laaggeletterde patiënten de extra ondersteuning bieden die zij nodig hebben. Hierbij valt te denken de uitleg over het gebruik van een geneesmiddel of een verwijzing naar een arts in het ziekenhuis. Daarmee wordt de gidsrol van de huisarts als centrale zorgverlener toegankelijker voor laaggeletterden.

Bijlage 4: Onderzoekscijfers: laaggeletterdheid en taalachterstand in Nederland

Bijlage 5 Kabinetsbeleid: wat gebeurt er nu al op het gebied van taal?

In de afgelopen jaren zijn extra investeringen gedaan in de voor- en vroegschoolse educatie. Deze zijn van groot belang voor het voorkomen van taalachterstanden en hebben bewezen effect gehad.31 Ook heeft het kabinet verschillende maatregelen genomen om te voorkomen dat jongeren met een taal- en rekenachterstand het regulier onderwijs verlaten. Met de doorlopende leerlijnen Nederlandse taal en rekenen is een fundament gelegd om het niveau van beheersing van deze basisvaardigheden te verbeteren door onze leerlingen in het primair onderwijs (po), het (voortgezet) speciaal onderwijs (vso), het voortgezet onderwijs (vo) en het middelbaar beroepsonderwijs (mbo).32 Daarnaast zijn maatregelen aangekondigd over het creëren van extra kansen voor jongeren in kwetsbare posities. Deze inzet komt bovenop de succesvolle aanpak van voortijdig schoolverlaten en de introductie van passend onderwijs.33

Het kabinet voert tevens een taaleis in de bijstand in zodat bijstandsgerechtigden waar nodig worden gestimuleerd om hun taalvaardigheid op peil te brengen. De inburgeringsplicht voor nieuwe migranten is reeds aangescherpt en het sociaal leenstelsel zal toegankelijk zijn voor EU-migranten. Ook heeft het kabinet het mogelijk gemaakt dat het bevorderen van taalvaardigheid gefinancierd kan worden uit de co-financiering van de sectorplannen en het Europees Sociaal Fonds. Daarnaast zijn in de brief over een leven lang leren aanvullende maatregelen aangekondigd om volwassenen beter in staat te stellen gedurende hun gehele werkzame leven actief en productief te blijven.34 Per 2015 is bovendien de wetswijziging voor de volwasseneneducatie van kracht waarmee gemeenten meer mogelijkheden krijgen om maatwerk te bieden aan laaggeletterde volwassenen.35 Hiernaast zijn leesbevordering en de bestrijding van laaggeletterdheid een belangrijke invulling van de kernfuncties lezen en literatuur en informatie en educatie in de nieuwe bibliotheekwet.36 Het emancipatiebeleid richt zich mede op het bevorderen van de economische zelfstandigheid van laaggeletterde vrouwen, onder meer via het project Educatie voor Vrouwen met Ambitie (EVA). Tenslotte spant het kabinet zich in om burgers beter van dienst te zijn in het digitale domein en hier beter op toe te rusten, via programma’s zoals Digivaardig Digiveilig37 en Mediawijzer.net.38 Met het door het kabinet ondersteunde Nationaal Programma Preventie «Alles is Gezondheid» wordt via pledges door meerdere partijen samengewerkt om gezondheidsvaardigheden, waaronder laaggeletterdheid, te verbeteren.

De maatregelen in dit actieprogramma zijn een aanvulling op al deze inspanningen, zodat mensen hun (op school) aangeleerde taalvaardigheid verder kunnen vergroten en als volwassene op peil kunnen houden.


X Noot
1

Dit geldt vooral bij autochtone laaggeletterden.

X Noot
2

De motie Siderius en Jadnanansing (Kamerstuk 33 911, nr. 19) verzoekt de regering te komen tot een interdepartementale aanpak om zo meer laaggeletterden te bereiken.

X Noot
3

De motie Rog (Kamerstuk 33 650, nr. 9), de motie Ypma (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 26), de motie Bergkamp en Dik-Faber (Kamerstuk 33 846, nr. 36), de motie Meenen cs (Kamerstuk 33 911, nr. 17), en de genoemde motie Siderius en Jadnanansing (Kamerstuk 33 911, nr. 19). Hier hoort ook de motie Yücel bij (Kamerstuk 30 420, nr. 181) waar al eerder invulling aan is gegeven in de vorm van het pilotproject Educatie voor Vrouwen met Ambitie (EVA).

X Noot
4

Berg, H. van den, & Bus, A. BoekStart maakt baby’s slimmer. Amsterdam: Stichting Lezen, p. 18.

X Noot
5

In bijlage 1 leest u meer goede voorbeelden.

X Noot
6

Deze brief richt zich op taalvaardigheden, maar in de praktijk hangen deze vaardigheden sterk samen met rekenvaardigheden en digitale vaardigheden. In de praktijk gaat het bij taalcursussen daarom veelal ook om het verbeteren van andere basisvaardigheden. Omgekeerd leveren cursussen die zich richten op ICT of rekenvaardigheid een belangrijke bijdrage aan taalvaardigheden. In de uitvoering van de aanpak zullen we taal waar nodig en relevant in samenhang met digitale en rekenvaardigheden bekijken.

X Noot
7

Er zijn drie bijeenkomsten georganiseerd met stakeholders: één landelijke in Utrecht, waarbij werd aangesloten bij de LeerWerkdag en waarbij Friesland als voorbeeld diende. Daarnaast waren er regionale bijeenkomsten in de gemeente Rotterdam en de provincie Limburg.

X Noot
8

Buisman, M. et al. (2013). PIAAC: kernvaardigheden voor werk en leven. Resultaten van de Nederlandse Survey 2012. Den Bosch: ECBO; OECD. (2014). PISA 2012 Results in Focus: What 15-Year-Olds Know and What They Can Do with What They Know.

X Noot
9

Buisman, M. & Houtkoop, W. (2014). Laaggeletterdheid in kaart. Den Bosch: ECBO, pp. 34–37.

X Noot
10

De Greef, M. et al. (2013). Feiten & cijfers geletterdheid. Maastricht University School of Business and Economics Educational Research and Development, in opdracht van Stichting Lezen & Schrijven, p. 13.

X Noot
11

Idem, p. 6.

X Noot
12

29% van de Nederlanders heeft beperkte gezondheidsvaardigheden, zie http://www.nivel.nl/dossier/kennissynthese-gezondheidsvaardigheden.

X Noot
13

Broekhof, K. & Nijhof Broek, M. Meer voorlezen, beter in taal. Effecten van voorlezen op taalontwikkeling. Amsterdam: Stichting Lezen, pp. 8–9.

X Noot
14

Buisman, M., et al. (2013). PIAAC: Kernvaardigheden voor werk en leven. Resultaten van de Nederlandse Survey 2012.

X Noot
15

WRR. (2013). Naar een lerende economie. Investeren in het verdienvermogen van Nederland.

X Noot
16

Onderwijsraad. (2013). Meer kansen voor kwetsbare jongeren.

X Noot
17

Buisman, M. & Houtkoop, W. (2014). Laaggeletterdheid in kaart. Den Bosch: ECBO, p.5; p. 24.

X Noot
18

Van de landen die in 2013 meededen aan het internationaal vergelijkend onderzoek van de OECD. Buisman, M. & Houtkoop, W. (2014). Laaggeletterdheid in kaart. Den Bosch: ECBO, p 39 e.v.

X Noot
19

De motie Bergkamp en Dik-Faber vraagt de rol van bibliotheken bij de bestrijding van laaggeletterdheid te onderzoeken en uit te werken. Bij de invulling van dit actieprogramma zullen de bibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek daarom een belangrijke rol spelen.

X Noot
20

Zie bijlage 1 voor een samenvatting van de resultaten uit de evaluatie van Taal voor het Leven.

X Noot
21

Deze centrumgemeenten hebben al een coördinerende functie bij het organiseren van een regionaal aanbod van cursussen taal en rekenen voor laaggeletterden op basis van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Het schaalniveau van de arbeidsmarktregio’s sluit bovendien goed aan bij de regionale inspanningen die worden verricht in het kader van voor- en vroegschoolse educatie, de leerwerkloketten en de regionale werkbedrijven.

X Noot
22

De motie Heerma (Kamerstuk 32 824, nr. 15) verzoekt de regering te komen met een aanvulling op de Agenda Integratie gericht op het stimuleren en faciliteren van burgerschap en maatschappelijk initiatief. Het taalakkoord voor werkgevers vormt onderdeel van deze aanvulling. Zie ook de brief met de stand van zaken akkoorden Werk en Taal (Kamerstuk 32 824, nr. 77).

X Noot
24

De motie Ypma (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 26) verzoekt de regering om, vanaf 2015 5 miljoen euro te reserveren voor de aanpak van laaggeletterdheid en dit te vinden in de middelen voor het mbo zoals deze beschikbaar komen naar aanleiding van het begrotingsakkoord; verzoekt de regering tevens om, deze 5 miljoen euro in te zetten voor effectieve methodes om de problematiek rondom laaggeletterdheid af te laten nemen.

X Noot
25

De motie Van Meenen (Kamerstuk 33 911, nr. 17) verzoekt de regering, met een nationale aanpak te komen voor de bestrijding van laaggeletterdheid bij ouderen, met inbegrip van een intensievere samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), bibliotheken, zorginstellingen en zorgaanbieders, en daarbij aansluiting te zoeken bij initiatieven als Nederland Leest, de Boekenweek en De Nationale Voorleesdagen.

X Noot
26

Broekhof, K. & Nijhof-Broek, M. (2014). [2e druk]. Meer voorlezen, beter in taal. Sardes, p. 19; Broekhof, K. (2014). [4e druk]. Meer lezen, beter in taal. Sardes, p. 11.

X Noot
27

Zie bijlage 2 voor een samenvatting van de resultaten uit de evaluatie van Kunst van Lezen (2012–2015).

X Noot
28

De onderwijsinspectie heeft aandacht gevraagd voor het belang van leesbevordering op school. De inspectie constateert dat het leesplezier bij Nederlandse kinderen en m.n. jongens verhoudingsgewijs gering is. Naar zijn oordeel is dat zorgelijk omdat het regelmatig lezen van boeken een positief en circulair verband heeft met leerprestaties: kinderen die regelmatig lezen, verbeteren hun tekstbegrip en leren makkelijker uit boeken waardoor lezen vervolgens weer gestimuleerd wordt (Onderwijsverslag 2012/2013).

X Noot
29

Zie Kamerstuk 28 760, nr. 38, 19-02-2015.

X Noot
30

Zie Kamerstuk 28 760, nr. 3, 19-02-2015.

X Noot
31

Zie voor meer informatie de Kamerbrief over de voortgang van de bestuursafspraken van de G37 met betrekking tot het afsluiten van een convenant op het gebied van de voor- en vroegschoolse educatie (Kamerstuk 31 293, nr. 228, 02-12-2014).

X Noot
32

Zie de Kamerbrief over de voortgangsrapportage van de doorlopende leerlijnen Taal en Rekenen (Kamerstuk 31 332, nr. 28, 02-07-2014).

X Noot
33

Zie de Kamerbrief over extra kansen voor jongeren in een kwetsbare positie (Kamerstuk 30 079, nr. 53, 30-12-2014).

X Noot
34

Zie de Kamerbrief over Leven Lang Leren (Kamerstuk 30 012, nr. 41, 04-11-2014).

X Noot
35

Zie de Wet educatie en beroepsonderwijs.

X Noot
36

Zie de Wet stelsel openbare bibliotheken (Stb. 2014, nr. 470).

X Noot
37

Zie de Visiebrief over de digitale overheid 2017 (Kamerstuk 26 643, nr. 280, 23-05-2014).

X Noot
38

Digivaardig Digiveilig wordt uitgevoerd door EZ en Mediawijzer.net door OCW.

Naar boven