31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 395 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 januari 2019

Het Nederlandse beroepsonderwijs is in internationaal opzicht uniek, onder meer vanwege de (in wet verankerde) samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven. Een belangrijke positie daarbinnen heeft de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB).

Sinds 1 augustus 2015 is SBB bij wet verantwoordelijk voor taken die voorheen bij 17 afzonderlijke kenniscentra waren belegd.1 Het betreft belangrijke taken als het adviseren van de Minister van OCW over de inhoud van de kwalificatiestructuur en het erkennen van en zorgen voor voldoende aanbod van leerbedrijven. De aanleiding om de taken onder te brengen bij SBB was het regeerakkoord «Bruggen slaan» (2012).

In 2018 is naar aanleiding van een amendement van de leden Lucas en Jadnanansing2 de wet geëvalueerd die de overdracht van de hiervoor genoemde taken regelde. Uit deze evaluatie (zie de bijlage bij deze brief)3 blijkt dat SBB een majeure operatie heeft geleverd en dat de doelen van de wet grotendeels zijn gerealiseerd. Aandachtspunt is dat het borgen van de betrokkenheid van het sectorale bedrijfsleven nog verdere verbetering behoeft.

De evaluatie betreft niet het functioneren van SBB als bestuurlijke organisatie, behoudens vanzelfsprekend voor zover dit van invloed is op de uitvoering van de wettelijke taken. In een bestuurlijke evaluatie naar het functioneren van de organisatie heeft SBB geconstateerd dat naast het zorgen voor een goede uitvoering van de wettelijke taken, ook voldoende aandacht moet worden besteed aan vernieuwingsimpulsen van de wettelijke taken. Deze evaluatie heeft geleid tot een Doorontwikkelingsagenda die door SBB is opgesteld.

Met deze brief doe ik uw Kamer de evaluatie en mijn beleidsreactie daarop toekomen. Ik zal daarbij ook ingaan op de hoofdlijn van de bestuurlijke evaluatie en de Doorontwikkelingsagenda van SBB.

Inhoud en achtergrond van de wet

De taken die bij SBB bij wet zijn neergelegd, betreffen het ontwikkelen en onderhouden van een landelijke kwalificatiestructuur en het bevorderen van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming en beschikbaarheid van leerbedrijven. Hieraan gerelateerd kan SBB onder meer aanvullende activiteiten uitvoeren ter bevordering van de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt.

Met de wet werden de volgende doelen beoogd:

  • 1. Een (hogere) doeltreffendheid met betrekking tot de wettelijke taken.

  • 2. Het behoud van sectorale betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de kwalificatiestructuur en beroepspraktijkvorming.

  • 3. Minder bestuurlijke drukte en complexiteit in de mbo-sector als gevolg van integratie van, in behoorlijke mate op zichzelf staande, activiteiten van de kenniscentra in SBB.

  • 4. Het bereik van efficiencyvoordelen in de uitvoering van de wettelijke taken. In het Regeerakkoord werd een efficiencykorting van oplopend 80% in 2016 afgesproken. In overleg met de mbo-sector is er echter voor gekozen om middelen vanuit de lumpsum over te hevelen, zodat een budget van € 50 miljoen voor de uitvoering van de wettelijke taken resteert (een efficiencykorting van € 60 miljoen).

Belangrijkste conclusies uit de evaluatie

De belangrijkste conclusies uit de evaluatie, gerelateerd aan de hiervoor genoemde doelen, zijn:

  • Een (hogere) doeltreffendheid. De onderzoekers concluderen dat ondanks dat SBB het met fors minder middelen heeft moeten doen, de organisatie in staat is gebleken om de wettelijke taken naar het oordeel van haar stakeholders op ten minste het oorspronkelijke niveau te vervullen. Voor wat betreft de kwalificatiestructuur is volgens betrokkenen één landelijke organisatie voor gecoördineerde sectorale afstemming tussen onderwijs en bedrijfsleven een betere basis om versneld innovaties mogelijk te maken. Studenten en praktijkopleiders zijn tevreden over de beroepspraktijkvorming en de dienstverlening van SBB. Het wordt door alle partijen als meerwaarde ervaren dat nu één organisatie de erkenningen van leerbedrijven uitvoert en dit doet op basis van één erkenningsregeling. Omdat SBB geen commerciële taken mag uitvoeren, neemt SBB bij het erkennen van leerbedrijven een zuiverder positie in ten opzichte van de kenniscentra.

  • Behoud van sectorale betrokkenheid en sectorspecifieke kennis. De onderzoekers concluderen dat het (nog) niet is gelukt om de sectorale betrokkenheid van het bedrijfsleven te behouden op het niveau van de kenniscentra. Het betreft hier vooral de sectorale betrokkenheid bij de afstemming tussen onderwijs en bedrijfsleven dat binnen de sectorkamers van SBB plaatsvindt.

  • Het verminderen van bestuurlijke drukte. De onderzoekers concluderen dat de bestuurlijke drukte over het geheel genomen is verminderd. Het aantal sectorale overleggremia van zeventien kenniscentra is teruggebracht tot acht sectorkamers binnen één landelijke organisatie.

  • Het bereiken van efficiencyvoordelen. De beoogde efficiencydoelstelling is gerealiseerd. Het is SBB gelukt om binnen drie jaar zeventien kenniscentra samen te voegen in een nieuwe structuur, waarin de wettelijke taken met een nagenoeg gehalveerd budget worden uitgevoerd.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel is (via een motie van de leden Lucas en Jadnanansing4) gevraagd om in de evaluatie de vraag te betrekken of de erkenning van leerbedrijven bij SBB nog steeds op de beste plek is belegd. In het onderzoek is de huidige situatie waarbij de erkenning van leerbedrijven bij SBB is belegd vergeleken met (1) het volledig beleggen van de erkenning bij individuele mbo-instellingen en (2) het beleggen van de erkenning voor de beroepsopleidende leerweg (bol) bij individuele instellingen en de erkenningstaak voor de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) bij SBB. De onderzoekers maken duidelijk dat behoud van de erkenningstaak bij SBB de meest logische keuze lijkt. De onafhankelijkheid van een erkenning door een landelijke organisatie zonder eigen belang bij individuele opleidingen is hierbij de bepalende factor.

Tot slot is bij de evaluatie, in lijn met het amendement van de leden Lucas en Jadnanansing5, ook de keuze voor een privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan betrokken. De onderzoekers hebben geen aanwijzingen gevonden dat de privaatrechtelijke zbo-constructie van SBB voor de erkenning van leerbedrijven positief of negatief van invloed is geweest op de manier waarop SBB de erkenningstaak uitoefent.

Reactie op het evaluatieonderzoek en perspectief op de toekomst

Het beeld dat uit de evaluatie naar voren komt, onderschrijf ik. De doelen van de wet zijn (grotendeels) behaald. Gezien de omvang van de operatie en de relatief korte evaluatieperiode na overdracht van de taken, vind ik dat een heel mooi resultaat en een knappe prestatie van de betrokken partijen uit onderwijs en bedrijfsleven. De twee aspecten waar uw Kamer specifiek aandacht voor heeft gevraagd, te weten de rol van SBB bij de erkenning van leerbedrijven en de status van SBB als privaatrechtelijk ZBO, laten wat mij betreft zien dat destijds de juiste keuzes zijn gemaakt.

Sectorale betrokkenheid en sectorspecifieke kennis beter borgen

Hieronder ga ik nader in op het belangrijkste aandachtspunt uit de evaluatie, te weten de sectorale betrokkenheid. Uitgangspunt bij de vorming van SBB was dat beroepsonderwijs en bedrijfsleven zelf verantwoordelijk zijn voor het organiseren van hun eigen vertegenwoordiging in SBB. Tegelijkertijd blijkt dat de sectorale betrokkenheid van een deel van het bedrijfsleven en de sectorale kennis van de werkorganisatie door een deel van de stakeholders als minder wordt ervaren dan voorafgaand aan de vorming van SBB. Dit heeft voor een deel te maken met de gewijzigde zetelverdeling tussen bedrijfsleven en onderwijs binnen SBB. Bij de kenniscentra hadden vertegenwoordigers van onderwijs, werkgevers en werknemers ieder een derde van de zetels. In SBB is dat de helft voor vertegenwoordigers van het onderwijs en de helft voor vertegenwoordigers van het bedrijfsleven (werknemers en werkgevers tezamen). Verder zullen branches die zitting hebben in de sectorkamers een grotere betrokkenheid voelen dan bedrijfstakken die momenteel niet zelf aan tafel zitten, maar zich laten vertegenwoordigen door andere bedrijfstakken. Daarnaast is als gevolg van de efficiencykorting de ondersteuning van werkgevers door SBB verminderd.

Passend binnen de capaciteit van de organisatie zal SBB erop inzetten om de sectorale betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de wettelijke taken te versterken. Ook doet de werkorganisatie van SBB er alles aan om de ondersteuning op nieuwe wijze adequaat vorm te geven. Niet alleen sectorspecifiek, maar bijvoorbeeld ook door een samenwerking aan te gaan met grote bedrijven. Voor adviseurs praktijkleren heeft SBB zogenoemde interne branchecertificering en onderscheidt daarbij 35 branches waarbij kennis van een specifieke sector en de kwalificatiedossiers uit die sector aan bod komen. Op deze wijze vergroten en actualiseren adviseurs praktijkleren hun eigen sectorale expertise, maar kunnen zich ook trainen in naastgelegen sectoren en branches. Daarnaast maakt SBB informatie meer toegankelijk en richt overlegmogelijkheden ook op minder traditionele wijze in met zogenoemde communities. SBB komt hiermee ook tegemoet aan de wens vanuit het bedrijfsleven om de achterbanraadpleging te vergemakkelijken en experts op de verschillende complexe thema’s te benaderen.

SBB met nog meer oog voor vernieuwing

Nu SBB als organisatie staat, is het belangrijk verder te bouwen aan haar toegevoegde waarde voor de aansluiting tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven nu en in de toekomst. In dit verband waardeer ik het dat SBB, mede op basis van een eigen bestuurlijke evaluatie begin 2018, de Doorontwikkelingsagenda SBB heeft vastgesteld. Belangrijke boodschap uit de bestuurlijke evaluatie is dat SBB naast een adequate uitvoering van wettelijke taken, ook voldoende oog houdt voor vernieuwingsimpulsen gekoppeld aan deze wettelijke taken. Ik onderschrijf dat. De grote veranderingen op de arbeidsmarkt vragen immers erom continue na te gaan of de kwalificatiestructuur is toegerust voor de uitdagingen van de toekomst.

Ik constateer dat SBB in de afgelopen periode vooral op mijn verzoek een bijdrage heeft geleverd aan verschillende vernieuwingstrajecten. Hoewel ik op basis van de wet goedkeuring moet verlenen voor nieuwe activiteiten die gekoppeld zijn aan het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, beschouw ik het als een belangrijke opgave voor SBB om hier in de toekomst sneller dan nu ook eigenstandig op te acteren.

Goede voorbeelden waar SBB laat zien vernieuwingsimpulsen op te willen pakken, betreft haar coördinerende rol bij drie zorgvuldig gemonitorde vernieuwingstrajecten (betreffende «cross-overs», het experiment «Ruimte voor de regio» uit het regeerakkoord en de ontwikkeling van certificaten voor beroepsgerichte onderdelen).

Een andere interessante ontwikkeling zijn de pilots met praktijkleren die SBB mede namens de Staatssecretaris van SZW en mij recent heeft opgestart. De pilots praktijkleren geven invulling aan maatwerk in opleiden, onder de verantwoordelijkheid van het mbo, op basis van werkprocessen in de praktijk van leerbedrijven, eventueel aangevuld met lessen en deelexamens.

Om invulling te geven aan de motie van de leden Wiersma, Özdil en Diertens6 ontwikkelde SBB in mijn opdracht Studie in Cijfers: eenduidige en objectieve informatie over specifieke opleidingen en de kansen van die opleidingen op de arbeidsmarkt. Het ontsluiten van deze en andere informatie gebeurt onder meer via de mbo-portal KiesMBO.nl.

De aandacht voor vernieuwing van de uitvoering van de wettelijke taken zal wat mij betreft blijvend op de agenda van SBB moeten staan. In mijn overleggen met het bestuur van SBB zal ik hen in het belang van het voorbereiden van het mbo op de toekomst hier ook continue op uitdagen.

Tot besluit

Het evaluatieonderzoek laat zien dat in ruim drie jaar tijd met de overheveling van wettelijke taken van zeventien kenniscentra naar één landelijke SBB een prestatie van formaat is geleverd. Ik heb er vertrouwen in dat in de komende jaren SBB ook de sectorale betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de wettelijke taken weet te versterken en haar rol ten opzichte van toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de aansluiting van het beroepsonderwijs daarop weet uit te bouwen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Wet van wijziging van 16 april 2015 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake overgang van de wettelijke taken van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven (hierna de wet), Stb. 2015, nr. 170.

X Noot
2

Kamerstuk 34 026, nr. 10.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
4

Kamerstuk 34 026, nr. 12.

X Noot
5

Kamerstuk 34 026, nr. 10.

X Noot
6

De motie Wiersma c.s. (Kamerstuk 31 524, nr. 325) vraagt mij om zo spoedig mogelijk een regeling vast te stellen op basis waarvan mbo-scholen een vergelijkbare en goed vindbare studiebijsluiter gaan hanteren bij hun voorlichting. Deze Regeling studiebijsluiter mbo zal in februari worden gepubliceerd in de Staatscourant.

Naar boven