Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 24 april 2008 te 's-Gravenhage totstandgekomen verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Staat Qatar tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol (Trb. 2008, 112) (31764);

het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 16 april 2008 te 's-Gravenhage totstandgekomen verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Koninkrijk Bahrein tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol (Trb. 2008, 119) (31824).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van harte welkom.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Bashir (SP):

Voorzitter. Inmiddels meer dan een jaar geleden heb ik het voorstel gedaan om de verdragen met Bahrein en Qatar niet, zoals gebruikelijk, stilzwijgend goed te keuren, maar om ze voor uitdrukkelijke goedkeuring aan de Kamer voor te leggen. Ik heb toen aangegeven dat de belastingverdragen meer aandacht verdienen. Het doet me dan ook deugd dat de staatssecretaris komend voorjaar met een beleidsnotitie komt over het verdragsbeleid. Dat is hard nodig. Ik heb daar in de schriftelijke vragenronde al enkele vragen over gesteld en hoop dat ook het debat van vandaag er een bijdrage aan kan leveren.

Daarbij hoop ik dat niet alleen wordt gekeken naar het belang van Nederland, maar dat een bredere visie wordt gegeven op de manier waarop omgegaan wordt met belastingconcurrentie en internationale belastingontwijking. Moet het kabinet zich niet aantrekken dat arme landen en arme bevolkingsgroepen aan het kortste eind trekken? In dat verband vraag ik de staatssecretaris om in de notitie niet alleen aandacht te schenken aan het OESO-model, maar ook aan de voors en tegens van het VN-model.

Een vraag die zeker aan bod moet komen in de notitie, is of je wel een belastingverdrag moet willen sluiten met een belastingparadijs. Vervolgens is natuurlijk de vraag wat een belastingparadijs is. De staatssecretaris zei eerder dat hij zich aansluit bij het project van de OESO. Dat is slim geantwoord natuurlijk, maar geen antwoord op de twee vragen die ik zo-even stelde. Nu is OESO zeker niet de strengste op het punt van de aanpak van belastingparadijzen. Je verschuilen achter zo'n organisatie, is dus bepaald geen toonbeeld van slagvaardigheid. Op een goed moment had de OESO zelfs vrijwel alle landen van de zwarte lijst geschrapt, suggererend dat het heel erg goed ging. Pas nadat Merkel, Sarkozy en Obama belastingparadijzen op de internationale agenda zetten bij de G20, kwam er pas een volledige lijst van de OESO, met daarop onder het kopje belastingparadijzen, "tax havens", ook Bahrein.

Op 10 juli van dit jaar kwam de OESO met het bericht naar buiten dat Bahrein twaalf akkoorden had gesloten volgens de OESO-standaard en daarom van de lijst is geschrapt. Twaalf verdragen heb je dus nodig om niet meer als een belastingparadijs beschouwd te worden. Is het dan toeval dat we de langverwachte schriftelijke beantwoording over het verdrag een paar dagen later mochten ontvangen? Dat was namelijk op 16 juli. We blijven het overigens een vreemde gang van zaken vinden dat de OESO een land van de lijst met belastingparadijzen verwijdert, simpelweg omdat het twaalf verdragen heeft getekend. Dat betekent dat je het bestaan van belastingparadijzen mogelijk maakt door er verdragen mee te tekenen.

We stelden hier een jaar geleden een vraag. De staatssecretaris antwoordde dat het sluiten van een verdrag met Bahrein geen invloed had op de positie van Bahrein op de lijst met belastingparadijzen. Moeten we achteraf niet vaststellen dat in dit geval een loopje werd genomen met de werkelijkheid? Bahrein kent geen inkomstenbelasting, geen vennootschapsbelasting, geen belasting op rente, geen belasting op vermogenswinsten en geen belasting op dividend. Er wordt in het geheel niet of nauwelijks belasting geheven. In onze vocabulaire heet zoiets een belastingparadijs. Kan de staatssecretaris nu eens duidelijk aangeven of hij Bahrein wel of geen belastingparadijs vindt, niet alleen voor Nederland, maar ook voor andere landen die nu geen verdrag met Bahrein hebben, zonder dat hij zich probeert te verschuilen achter definities van anderen? De OESO noemt niet of nauwelijks belasting betalen wel degelijk als een van de vier kenmerken van een belastingparadijs.

Toen belastingparadijzen afgelopen jaar internationaal in opspraak raakten, heeft de staatssecretaris de discussie erover in Nederland snel weten te vernauwen tot de mate waarin er uitwisseling van gegevens tussen landen bestaat. De media zijn daar met open ogen ingetrapt en denken nu dat er iets aan de belastingparadijzen wordt gedaan. Zelfs op de gegevensuitwisseling valt een hoop af te dingen. De staatssecretaris zegt dat in het verdrag met Bahrein vooralsnog geen afspraken zijn gemaakt over automatische gegevensuitwisseling. Het woord "vooralsnog" klinkt alsof die er later misschien nog wel komen, maar als het niet de onderhandeling is gekomen, zijn we die kans waarschijnlijk gewoon misgelopen. Nu moeten we per keer een verzoek indienen.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Als ik de heer Bashir goed beluister, mag een land van de SP niet afzien van belastingheffing. Ik wou dat wij in Nederland konden afzien van belastingheffing en toch een enorme economische groei zouden kennen! De heer Bashir zegt echter: dat mag een land niet doen. Daar komt zijn betoog op neer. Als we toch zakelijke relaties willen aangaan met zo'n land, toetsen we die aan de OESO en kijken we naar de grijze lijst en de zwarte lijst van de OESO. Als er overeenkomsten gesloten worden, onder andere om inlichtingen uit te wisselen – daar kijkt de OESO naar – zodat je precies van elkaar weet wat er allemaal gebeurt, is het volgens de heer Bashir nog niet voldoende. Een land mag dus niet afzien van belastingheffing en een land mag geen verdragen sluiten met andere landen omdat het niet mag afzien van belastingheffing, ook al zijn er overeenkomsten gesloten tot het uitwisselen van inlichtingen. Ik wil daar graag een antwoord op hebben, want nogmaals, ik wou dat wij in Nederland konden afzien van belastingheffing en we toch alle sociale voorziening zouden kunnen betalen.

De heer Bashir (SP):

Landen die afzien van belastingheffing moeten dat natuurlijk zelf weten, maar zij moeten niet andere landen dwars gaan zitten. Als landen geen gegevens uitwisselen, is er inderdaad sprake van een probleem dat aangepakt moet worden. Gegevensuitwisseling met een paar landen, die erin resulteert dat een land niet meer een belastingparadijs is, zorgt er echter voor dat andere landen er wel last van hebben.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Belastingverdragen dienen er juist toe om heffingsrechten te verdelen of toe te wijzen. In de belastingverdragen zitten artikelen voor de uitwisseling van inlichtingen en daarin kun je alles regelen wat je wilt regelen. Daarin kun je precies zeggen wat je toewijst of wat je verdeelt en dat is een uitstekend instrument om de gevolgen die de heer Bashir niet wil, te voorkomen.

De heer Bashir (SP):

Ik ontken dat dit alleen met belastingverdragen zou kunnen. Je kunt het ook met een ander verdrag doen, bijvoorbeeld met een belastinguitwisselingsverdrag. Dat is niet een verdrag ter voorkoming van dubbele belastingen, zoals nu ter goedkeuring voorligt, maar een verdrag alleen voor uitwisseling van informatie.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

De heer Bashir zei daarnet: al heb je zo'n overeenkomst gesloten en word je van de zwarte lijst afgehaald, dan is het nog niet goed. Je blijft dan toch nog een paradijs.

De heer Bashir (SP):

Als een land bepaalde gegevens levert aan een ander land, is het voor het land dat de gegevens kan krijgen een goed begin, maar het blijft een feit dat twaalf verdragen ervoor zorgen dat je geen belastingparadijs meer bent. Dat kan toch niet? Dan ben je eigenlijk bezig om alle andere landen die geen verdrag hebben, nog steeds dwars te zitten. Dat kan de heer De Nerée niet ontkennen.

Qatar steekt Bahrein naar de kroon in de internationale "race to the bottom". Uit een onderzoek van het tijdschrift Forbes van vorig jaar kwam Qatar naar voren als de absolute kampioen van lage belastingen, kortom: het belastingparadijs onder de belastingparadijzen. In Qatar wordt geen enkele belasting geheven, behalve een inkomstenbelasting die nu nog progressief is, maar die zo meteen 12% bedraagt en bovendien niet voor iedereen geldt. Waarom heeft de staatssecretaris daar in eerste instantie niets over aan de Kamer gemeld? Waarom heeft hij niet gemeld dat Qatar van plan was de belastingen te verlagen? Natuurlijk was hij op de hoogte van deze op handen zijnde drastische belastingverlaging. Hoe kan het dat dit bekende gegeven geen rol heeft gespeeld in de onderhandelingen? De staatssecretaris kan ons niets meedelen over de vraag hoeveel de bedrijven in Qatar effectief aan belasting betalen. Heeft hij tenminste wel een poging ondernomen om erachter te komen?

In het verdrag met Qatar is afgeweken van het gebruikelijke "subject to tax"-vereiste. De inwoners van Qatar, waaronder ook de Nederlandse multinationals die daar om fiscale redenen gevestigd zijn, betalen gewoonweg geen belasting. Volgens de OESO kunnen ze dan geen gebruik maken van het belastingverdrag, omdat ze niet onderworpen zijn aan belasting. Dat hoeft ook niet, want ze betalen dan per definitie geen dubbele belasting. Waarom wordt dan toch zo'n vreemde definitie van het begrip "inwoner" gehanteerd? Betekent het vereiste dat de belangrijkste managementbeslissingen daar moeten worden genomen om te kwalificeren als een vestiging in Qatar? Betekent dit niet gewoon dat het volstaat om daar een kantoortje te kopen en er af en toe een manager naartoe te sturen om onder het belastingverdrag te vallen en zodoende in Qatar belasting te betalen? Het is bovendien onbegrijpelijk dat zo'n bestuurder geen belasting hoeft te betalen in Nederland. Er zijn niet eens voorwaarden verbonden aan het minimumaantal dagen dat zo iemand in Qatar of Bahrein aanwezig hoeft te zijn. Het feit dat dit in de standaard van de OESO staat, betekent toch niet dat dit rechtvaardig is?

Met dit verdrag wordt helemaal geen dubbele belasting voorkomen. Alleen over het opboren van olie wordt belasting geheven en zelfs daarvoor geldt dat met bestaande regelingen ook al dubbele belasting wordt voorkomen. De verdragen met Qatar en Bahrein gaan waarschijnlijk wel dubbele vrijstellingen mogelijk maken. Wanneer een Nederlandse onderneming een deelneming heeft in een bedrijf in Bahrein of Qatar, hoeft zij vanwege de deelnemingsvrijstelling geen dividendbelasting te betalen in Nederland. Een klein detail is dat in Bahrein en in Qatar evenmin belasting wordt geheven. De "tax planners" zijn aan het wachten tot wij dit verdrag hebben goedgekeurd, zodat zij de routes kunnen bedenken die via Nederland naar Bahrein en Qatar lopen.

In het verdrag met Qatar is geen bepaling opgenomen over bijstand bij invordering. Qatar wilde dat niet, omdat hun belastingdienst niet voldoende capaciteit zou hebben om daaraan te voldoen. Daar kan de staatssecretaris toch niet mee akkoord gaan? Daardoor wordt de handhaving ernstig belemmerd. Hij zegt hierover nog met Qatar in gesprek te gaan, maar dat doe je toch voordat je het verdrag ondertekent?

De staatssecretaris verwijst in het verdrag met Qatar naar de islamitische zakat. De zakat is echter geen belasting. Hij is niet officieel en bovendien vrijwillig. Wij tellen hier de vrijwillige giften aan de kerk toch evenmin mee als belasting? Goed is dat deze gift buiten het verdrag met Qatar is gehouden, maar waarom heeft het dan wel geresulteerd in een verandering van subject to tax? De zakat wordt echter wel in het verdrag met Saudi-Arabië genoemd. Hij is echter geen belasting; hij is een islamitische gift en moet dus ook niet worden gezien als een belasting die al betaald is. Ik verzoek de staatssecretaris dan ook om verwijzingen naar de zakat voortaan uit belastingverdragen te houden en om over dit punt in het belastingverdrag met Saudi-Arabië te heronderhandelen.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Voorzitter. Het kan verkeren in de politiek, want enige tijd geleden kregen wij een motie van wantrouwen van de oppositie over ons heen. Vandaag laat de heer Weekers van de VVD-fractie zich verontschuldigen en vraagt of ik namens hem ook het woord wil voeren nadat ik hem verteld had wat ik wilde gaan zeggen.

De voorzitter:

Wat was uw antwoord?

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Dat ik dat doe. Zo ziet u dat samenwerkingsverbanden toch ineens weer tot stand kunnen komen. Dat is heel nuttig in deze buitengewoon moeilijke tijden.

Voorzitter. Ik begin namens de CDA-fractie met te herhalen wat zij al tijdens het schriftelijk overleg heeft ingebracht. Mijn fractie heeft geen behoefte om nog uitgebreid in te gaan op de verdragen met Bahrein en Qatar en ziet graag een spoedige inwerkingtreding. Nederland is wat zijn economie betreft, voor 60% tot 70% afhankelijk van onder andere handel met het buitenland. Bij een dergelijke afhankelijkheid past ook dat de wederzijdse betrekkingen en de landen waarmee Nederland zaken doet, goed zijn geregeld. Belangrijk instrumenten daarbij zijn de verdragen ter voorkoming van dubbele belasting. In die verdragen wordt de toewijzing, dan wel de verdeling van de heffingsbevoegdheden goed geregeld. Daarbij passen ook speciale voorzieningen voor de uitwisseling van informatie, om te voorkomen dat belastingplichtigen zich onttrekken aan hun plichten om door middel van het betalen van belasting bij te dragen aan de instandhouding van de noodzakelijke sociaaleconomische structuur en infrastructurele voorzieningen in de landen.

Deze staatssecretaris is zeer actief op zowel het gebied van de belastingverdragen als het gebied van de overeenkomsten tot uitwisseling van informatie. Hij verdient daarvoor de complimenten van de CDA-fractie. Om ook duidelijk in een stuk vastgelegd te hebben waar Nederland staat met het aantal belastingverdragen en uitwisselingsovereenkomsten, ziet mijn fractie graag een overzicht van deze verdragen en overeenkomsten in bijvoorbeeld een brief. Wij willen dan ook graag een overzicht van de verdragen en overeenkomsten die nog in de pijplijn zitten.

Het kan geen kwaad om eens in de zoveel tijd in meer algemene zin van gedachten te wisselen over het Nederlandse fiscaal verdragsbeleid. Collega Bashir sprak hier ook al over. De CDA-fractie heeft dit punt ook opgebracht in het verslag naar aanleiding van het belastingverdrag tussen Nederland en Bahrein. De staatssecretaris heeft deze handschoen opgepakt en heeft toegezegd om in het voorjaar van 2010 een notitie over het verdragsbeleid aan de Kamer te sturen. Hij heeft er geen gras over laten groeien, want op 31 augustus 2009 is het ministerie van Financiën met een consultatieronde gestart die op 1 oktober 2009 afgerond moest zijn. Ik ga mijzelf te buiten: ook voor deze voortvarendheid mijn complimenten aan de staatssecretaris. Ik houd nu op met het uitdelen van complimenten, want anders stijgt de staatssecretaris op. De CDA-fractie wil overigens nog wel weten of met de nieuwe notitie over het verdragsbeleid alles nog op schema ligt.

Ik ga in op de belastingverdragen die ter goedkeuring voorliggen. Ik deel in heel kleine mate de zorgen van collega Bashir over bepaalde zaken in deze verdragen. Ik begin met de Bahreinse Financial trust. In de nota naar aanleiding van het verslag schreef het kabinet dat als de uiteindelijk gerechtigde van een rentebetaling die door een inwoner van de EU aan de trust wordt gedaan, een inwoner van de EU is, door de trust heen wordt gekeken. Mijn fractie wil graag weten hoe je erachter komt dat de uiteindelijk gerechtigde van een rentebetaling een inwoner van de EU is.

Dan kom ik op de maximale bronheffing op dividenden vanuit Nederland naar Bahrein. Deze bedraagt 10%, met name waar de antimisbruikbepalingen van artikel 10 in werking treden. Bahrein kent geen bronheffing op dividenden. Is het dan niet mogelijk dat Bahrein in relatie tot een derde land ertussen wordt geschoven om in ieder geval een verlaging van de bronheffing op dividenden te krijgen van 15% naar 10% wanneer andere internationale routes, die nog een groter voordeel brengen, niet of moeilijker toepasbaar zijn?

Uit de schriftelijke stukken blijkt dat Nederland in 2007 in ruim 40.000 gevallen informatie vanuit het buitenland heeft ontvangen. Hoeveel gevallen betreft dat in 2008? Ik vraag de staatssecretaris ook wat deze informatie in geldelijke termen heeft opgeleverd. Kortom, hoeveel geld zouden wij hebben gemist als wij de informatie niet hadden gekregen?

Ik kom te spreken over het belastingverdrag met Qatar. Door de leden van de CDA-fractie is in het verslag nadrukkelijk ingegaan op mogelijk misbruik van het verdrag met Qatar en op de in het verdrag opgenomen antimisbruikbepalingen. De antwoorden van het kabinet hebben de CDA-fractie niet in alle gevallen helemaal gerustgesteld, met name het feit dat de onderworpenheidseis niet geldt voor inwoners van Qatar alsook het feit dat Qatar niet bereid was, een beperkte "limitation on benefits"-test op te nemen. Deze test is wel opgenomen in het verdrag met Bahrein. Dit baart de CDA-fractie toch wat zorgen. Waarom was Qatar daar niet toe bereid? Namens mijn fractie vraag ik de staatssecretaris dan ook, de uiterste alertheid te betrachten op misbruik of oneigenlijk gebruik van het verdrag na de inwerkingtreding. Graag krijgt mijn fractie twee jaar na de inwerkingtreding een korte evaluatie van de opgedane ervaringen met de toepassing van het verdrag op het punt van mogelijk misbruik. Graag een toezegging van de staatssecretaris.

De heer Bashir (SP):

Voorzitter. Er liggen twee verdragen ter goedkeuring voor: een verdrag met Bahrein en een verdrag met Qatar. Wat is volgens de woordvoerder van de CDA-fractie het voordeel van het sluiten van deze verdragen, vergeleken met de huidige situatie, waarin wij geen verdragen met deze landen hebben? Wel is er het belang van gegevensuitwisseling.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Stel dat een Nederlands bedrijf in een van bedoelde landen werkzaam is en daar bijvoorbeeld een bouwproject uitvoert, aan oliewinning doet enzovoorts. Het voordeel van het sluiten van deze verdragen is dan dat een verdeling wordt gemaakt en wordt gezegd wie belasting mag heffen. Anders dan u dacht, worden in genoemde landen buitenlandse bedrijven wel degelijk belast. Dat heb ik in de stukken gelezen. Als je dus geen regeling hebt getroffen, kan een bedrijf met dubbele belastingheffing te maken krijgen. In bepaalde omstandigheden zou Nederland voor werkzaamheden die het in deze landen verricht het heffingsrecht kunnen behouden, maar als dan deze landen ook belasting heffen, is sprake van dubbele belasting. Het voordeel van deze verdragen is dus dat zij zekerheid creëren voor zowel Nederlandse bedrijven als voor de bedrijven uit deze landen als zij in Nederland werkzaamheden verrichten. Zij zorgen er dan voor dat de relatie goed is geregeld.

De heer Bashir (SP):

Wij hebben het Besluit voorkoming dubbele belasting. Dat besluit zorgt ervoor dat een bedrijf dat in Bahrein aan bijvoorbeeld olieraffinaderij doet en daar belasting betaalt, dat niet nog een keer in Nederland hoeft te doen. Het kan ook voorkomen dat bedrijven daar geen belasting betalen. Dus dan is er geen sprake van het betalen van dubbele belasting. Wat wij nu krijgen is dat bedrijven zeggen daar 0% belasting te hebben betaald en daarom in Nederland geen belasting hoeven te betalen. Zoiets wilt u toch ook niet?

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Het Besluit voorkoming dubbele belasting kent soms andere termijnen dan die welke in de verdragen ter voorkoming van dubbele belasting zijn vastgelegd. Het een kan met het ander botsen. Gelet op het gestelde in de stukken, is mijn indruk dat er door bedrijven in genoemde landen belasting werd betaald. Blindvaren op wat staat in het Besluit voorkoming dubbele belasting geeft in een aantal gevallen niet voldoende ruimte om dubbele belasting te voorkomen.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van de inbreng van de kant van de Kamer in eerste termijn.

De vergadering wordt van 16.40 tot 16.45 uur geschorst.

Staatssecretaris De Jager:

Voorzitter. Ik zal naar gelang het onderwerp aan de hand van een aantal blokjes antwoorden. Ik zal die nu niet opnoemen, want het zijn er heel veel. De laatste is zakat. Ik begin met de belangrijkste zaken in meer algemene zin.

Allereerst: wat is een belastingparadijs? Dat is een veel gevoerd debatje, met name tussen de heer Bashir en mij. Ofwel we worden het niet eens en we hebben gewoon een andere mening – het zou kunnen dat dit zo blijft – maar kennelijk is er een verschil van mening of een misverstand tussen de heer Bashir en de OESO. Het kabinet gebruikt in ieder geval de OESO als leidend voor het begrip van wat nou een belastingparadijs is. Ik vind de term "belastingparadijs" overigens een beetje ingewikkeld. Waarschijnlijk is het ooit een slechte vertaling van "tax haven" geweest. Misschien heeft in Nederland meegespeeld dat het destijds vaak van die palmboomstrandjes en dergelijke waren en dat het daarom ook een paradijs heette. Tegenwoordig zijn deze landen misschien weliswaar bekend van de palmstranden, maar die zijn in de zomer wel erg heet. Ik weet dus niet of dat heel paradijselijk is.

Waar het eigenlijk in essentie om gaat – dat vind ik overigens wel interessant aan een kleine interruptie van de heer De Nerée op de heer Bashir – is of je het een ander land gunt om over zijn eigen belastingheffing te beslissen. Ik begrijp dat de heer Bashir ook zegt: in principe mag een land zelf beslissen om wel of niet belasting te heffen en op welke manier, omdat het land bijvoorbeeld zo bizar veel andere inkomsten heeft. Dat is een enorm winstpunt.

Zo'n land moet echter niet, bijvoorbeeld in Nederland, de grondslag actief uithollen. Daar gaat het inderdaad om. Dat is interessant, want dat is nou precies de kern waarom de regering belastingverdragen afsluit. Daar kom ik straks nog op terug. Het is namelijk niet alleen een belastingverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing, maar ook ter voorkoming van dubbele belastingvrijstelling. Dat is dus heel erg belangrijk. Daar speelt informatie-uitwisseling inderdaad een cruciale rol. De heer Bashir haalt in dit verband die OESO-definities aan. Daarbij is een van de criteria: geen effectieve directe belastingen. In principe zet de OESO dat vrij strikt neer als een cumulatieve lijst. Dat heb ik in deze Kamer als eens eerder in een debatje met de heer Bashir gewisseld. De OESO is heel helder. Indien je overgaat tot volledige informatie-uitwisseling op verzoek, dus transparantie betracht, is er geen sprake meer van een belastingparadijs. Alhoewel, dat begrip gebruikt de OESO niet. Het wordt "committed jurisdiction" genoemd of "de witte lijst", met jurisdicties die daadwerkelijk overgaan tot informatie-uitwisseling annex artikel 26 van het OESO-modelverdrag bij belastingverdragen of een TIEA. Wanneer men zich houdt aan volledige informatie-uitwisseling en het andere land, in dit geval Nederland, dat de counterpart is, beschikt over een effectieve belastingdienst en een effectief belastingstelsel, dus wetgeving die actief uitholling tegengaat, dan is voldoende zeker gesteld dat er geen sprake is van ongewenste grondslaguitholling. Dit kan bijvoorbeeld door goede transfer pricing af te spreken, een goede informatie-uitwisseling over bankgegevens, bijvoorbeeld met zwartspaarders. Dus als er een combinatie is van informatie-uitwisseling, een goede wetgeving bij het ene land en een belastingdienst die ook handhaaft, is het prima mogelijk om een heel goede, normale, gezonde relatie te hebben tussen twee landen, waarbij het ene land helemaal geen belasting heft, omdat het zoveel gas in de grond heeft en verschrikkelijk veel geld heeft. Ik ben in Qatar geweest. Het is ongelooflijk; dat land heeft het grootste bbp per inwoner ter wereld vanwege zijn enorme hoeveelheid gas. Op jonge leeftijd krijgen de Qatari al allerlei gratis dingen dankzij dat gasgeld. Een land dat geen of weinig belastingen heft – een aantal belastingen wordt wel geheven – kan toch een heel gezonde relatie met Nederland hebben zonder dat uitholling van de grondslag plaatsvindt. Daarbij is informatie-uitwisseling cruciaal. Dat is een key. Dat kan zowel met een TIEA als met een belastingverdrag, daar heeft de heer Bashir gelijk in. Alleen, een belastingverdrag is in deze situaties nog wenselijker dan een TIEA. In een belastingverdrag zit sowieso die informatie-uitwisseling, maar het regelt nog een aantal andere dingen. Daar kom ik straks op terug, naar aanleiding van de vragen van de heren Bashir en De Nerée tot Babberich over dat onderscheid en over de noodzaak van een belastingverdrag.

Gaat een land door het enkele feit dat het twaalf verdragen afsluit van de OESO-lijst af? De heer Bashir zegt dat dit wel gek is, want die twaalf landen hebben met dat land wel een goede informatie-uitwisseling, maar die andere landen hebben die niet. Dat ben ik wel een beetje met de heer Bashir eens, als het zou stoppen bij die twaalf verdragen. Maar dat is duidelijk niet de bedoeling. Het sluiten van ten minste twaalf van die verdragen is een signaal dat het desbetreffende land zich committeert aan de wens van de OESO en de daarbij aangesloten landen om tot transparantie over te gaan. Dat is dus heel goed. De heer Bashir had het over Sarkozy en Merkel, ik zeg even tegen hem dat hij mij vergat te noemen. Ik was toen ook op de G20-bijeenkomst. Ik heb dat natuurlijk ter plekke gezegd dat wij daar verder in moeten gaan, om de belastinginfor­matie-uitwisseling key te maken in de strijd tegen de belastingparadijzen en het bankgeheim, om daar meters in te gaan maken. Het kan niet simpelweg bij het sluiten van twaalf verdragen blijven.

Enkele dingen komen daar nog bij. Ten eerste: ook andere landen die geïnteresseerd zijn in het sluiten van een informatie-uitwisselingsverdrag moeten zich kunnen melden met een dergelijke jurisdictie en daarover in gesprek kunnen gaan en daarover normale onderhandelingen kunnen houden in een poging om een verdrag te sluiten. Het maakt dan niet uit of dit het dertiende, veertiende of vijftiende verdrag is. Ten tweede: je kunt het wel op papier overeenkomen, maar je moet het ook effectueren. Daarvoor is er een peer-reviewproces. Via dat proces gaan wij controleren of en hoe aan de verplichtingen van het uitwisselen van informatie in de praktijk uitvoering wordt gegeven. Nederland is niet alleen één van de grote voorvechters van het afsluiten van die verdragen, maar zeker ook van het nauwgezet toezien op de naleving van de internationale commitments op dat terrein. Dat is minimaal zo belangrijk. Dat verzeker ik de Kamer.

Het enkel en alleen sluiten van twaalf informatie-uitwisselingsverdragen of van belastingverdragen met een informatie-uitwisselingsclausule mag echter nooit voldoende zijn om op basis daarvan te concluderen dat wij niks meer hoeven te doen. Het commitment is er, en daar gaan wij nu mee verder. Dat is een reden om op de witte lijst te komen. Als in de toekomst blijkt dat een land dat op de witte lijst is gekomen, zich niet goed houdt aan het peer-reviewproces of er in de praktijk een potje van maakt, dan is het best mogelijk dat dit land weer van de witte lijst wordt afgehaald. De internationale gemeenschap moet daar zeer streng in zijn. Ook Nederland zal daarbij zeker een rol spelen.

Moet je wel een belastingverdrag willen sluiten met een belastingparadijs? Uit mijn inleiding blijkt eigenlijk al dat het antwoord op deze vraag juist "ja" is. Anders blijft zo'n land altijd een belastingparadijs. Als zo'n land van het aura van belastingparadijs af wil komen door informatie-uitwisseling toe te staan, moeten wij het daartoe ook in staat stellen. Wij werken natuurlijk mee aan het tot stand brengen van informatie-uitwisseling. Het is dus heel goed dat er dan een belastingverdrag komt. Het is een voordeel als naast een TIEA een volledig belastingverdrag wordt gesloten. Heel veel Nederlandse ondernemingen zijn juist vanwege hun bijzondere expertise op het gebied van olie- en gaswinning, maar ook op het gebied van baggerwerkzaamheden, actief in landen zoals Qatar en Bahrein. Zij ontplooien daar heel belangrijke activiteiten. Zij kiezen dan voor de zekerheid van een volledig belastingverdrag. Daarom heeft Nederland ervoor gekozen om met Qatar en Bahrein een volledig belastingverdrag te sluiten en dus niet alleen maar een informatie-uitwisselingsverdrag.

De heer Bashir (SP):

Ik wil van de staatssecretaris weten op basis van welke beleidsnotitie hij deze verdragen sluit met de belastingparadijzen.

Staatssecretaris De Jager:

Er is een heel oude verdrags­notitie. Zoals de heer Bashir weet, komt er een nieuwe verdragsnotitie. Het is staand regeringsbeleid om het op deze manier te doen. Dat hebben wij nooit onder stoelen of banken gestoken. Het is absoluut staand regeringsbeleid om deze insteek te kiezen en om te werken aan de strijd tegen belastingparadijzen door informatie-uitwisselingsverdragen te sluiten, ofwel via een TIEA ofwel, als er reële activiteiten plaatsvinden, in de vorm van een belastingverdrag. Ik heb heel veel TIEA's gesloten met van die eilandjes. Ik weet niet of de heer Bashir er zelf is geweest, maar hier gaat het om enorm grote complexen. Ik ben op een complex van een Nederlands bedrijf geweest, dat wordt bebouwd en dat zo groot is als de gemeente Amsterdam. Er gaan miljarden, miljarden en miljarden euro's in om. Dat zijn heel grote investeringen. Wij spreken hier niet over een strandje ergens in de Atlantische Oceaan, dat weinig belastingen heft. Nee, wij spreken hier echt over reële landen. Daarom willen wij zowel een TIEA, of een informatie-uitwisselingsclausule, als een belastingverdrag.

De heer Bashir (SP):

Ik heb hier de notitie waarover de staatssecretaris spreekt, genaamd internationaal fiscaal verdragsbeleid. Deze is door zijn voorganger, staatssecretaris Vermeend, geschreven. De staatssecretaris is natuurlijk als uitvoerder daarvan nog steeds verantwoordelijk. Hierin staat letterlijk: op verzoek van landen met een tax-havenachtige wetgeving wordt nog steeds afhoudend gereageerd. Het aspect dubbele belasting speelt niet of nauwelijks in relatie tot belastingparadijzen, waar het inkomen niet of tegen een zeer laag tarief in de belastingheffing wordt betrokken. Dit geldt ook voor Bahrein en Qatar want daar wordt niet of nauwelijks belasting geheven.

Staatssecretaris De Jager:

Dat is niet geheel juist omdat de olie- en gassector, waarover ik net sprak, heel anders wordt belast dan waarop de heer Bashir kennelijk doelt en omdat wij niet zomaar onze olie- en gasbedrijven of baggeractiviteiten in de steek laten, enkel en alleen omdat wij zeggen dat wij wel toekunnen met een TIEA. Het is wel degelijk een belang voor allereerst Nederlandse bedrijven die daar actief zijn dat er een belastingverdrag is.

Het is belangrijk om die verdragsnotitie te actualiseren, zoals ik al heb toegezegd. Als het de heer Vermeend is geweest, dan is het in ieder geval geruime tijd geleden, zoals de heer Bashir weet. De laatste jaren is namelijk sprake van een enorme ontwikkeling van zogenaamde Sovereign Wealth Funds, investeringsmaatschappijen, waarbij er ook voor Nederlandse bedrijven of Nederland als land mogelijkheden zijn om daarvan te profiteren.

Enerzijds zijn er investeringen van Nederlandse bedrijven in deze landen. Dat gebeurt ook. Er zijn daadwerkelijk Nederlandse bedrijven actief. Dat zal op Saint Kitts en Nevis waarschijnlijk een stuk minder zijn. Anderzijds zijn daar grote fondsen die geïnteresseerd zijn om in Nederland te investeren. Daarbij is bijvoorbeeld de dividendbelasting heel belangrijk. Als wij geen belastingverdrag hebben, heffen wij over het algemeen gewoon ons maximale statutaire tarief.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Bashir.

De heer Bashir (SP):

Dit is staand beleid, dus de staatssecretaris zou zich hieraan ook moeten houden. Om nader in te gaan op hetgeen de staatssecretaris zegt, wil ik van hem weten wat het betekent voor de andere kant van het verhaal, namelijk voor bedrijven die straks wellicht actief gebruik proberen te maken van het feit dat men in Bahrein 0% belasting betaalt, met als gevolg dat men via constructies in Nederland geen belasting meer hoeft te betalen.

Staatssecretaris De Jager:

Op het laatste heb ik een heel goed antwoord. Zo dadelijk kom ik op antimisbruik. Deze belastingverdragen zijn juist ook heel goed vanwege antimisbruikclausules. Wellicht heeft de heer Bashir die gemist, maar daarop zal ik straks ingaan. Het is wel interessant dat elk verdrag twee verschillende types antimisbruikclausules heeft. Dat is misschien ook voor een volgende parlementaire stilzwijgende goedkeuring handig, want dan hebben wij de standaardtypes die mogelijk zijn, de LOB, limitation on benefits en de main purpose-test allebei al behandeld. Daarop kom ik straks terug. Meestal komt één van de twee terug in verdragen.

Staand beleid is wat ik hier verdedig, maar ik heb ook gezegd dat er heel goede reden is om tot een herijking van het verdragsbeleid te komen. De Kamer heeft dat ook aangegeven. Ik meen dat de heer De Nerée vanwege de noodzaak tot herijking van het verdragsbeleid ook heeft aangegeven dat er een nieuwe notitie moest komen. We hebben het daar een aantal keren over gehad in de Kamer. Er komt een nieuwe notitie. Er is inderdaad sprake van een nieuwe situatie. Staand beleid is niet het beleid van tien jaar terug, maar het beleid dat ik nu in deze Kamer uiteraard verdedig. Dat is het staand beleid van deze regering.

De heer De Nerée heeft inzake de informatie-uitwisseling de specifieke vraag gesteld hoe je er nu achter komt dat de uiteindelijk gerechtigde een inwoner van de EU is. Kun je dan door een Bahreinse financial trust heen kijken? Om uit te vinden of een uiteindelijk gerechtigde tot de rentebetaling aan een Bahreinse financial trust een inwoner van de Europese Unie is, kunnen inlichtingen aan de Bahreinse autoriteiten worden gevraagd. Omdat Nederland geen bronbelasting op rentebetalingen van spaartegoeden heft, ongeacht of de rente wordt betaald aan inwoners of niet-inwoners van Nederland, heeft Nederland in beginsel zelf geen belang bij dergelijke informatie. Het is wel mogelijk dat Nederland een verzoek om informatie over deze rentebetalingen uit een EU-land krijgt. Het verdrag met Bahrein biedt ook mogelijkheden om in een dergelijk geval inlichtingen te vragen, omdat de uitwisseling van inlichtingen niet beperkt is tot inwoners van Nederland en Bahrein. De in het verdrag opgenomen regeling voor de uitwisseling van inlichtingen is volledig in overeenstemming met de jongste OESO-standaard en past in het kader van transparantie en bestrijding van oneigenlijk gebruik en misbruik van verdragen.

Er is ook gevraagd naar het aantal gevallen waarin Nederland in 2008 informatie uit het buitenland heeft gekregen. Ik heb in de stukken gemeld dat in 2007 door de Nederlandse Belastingdienst in ruim 40.000 gevallen informatie uit het buitenland is ontvangen op basis van spontane of automatische uitwisseling van gegevens. In aanvulling daarop zeg ik er heel duidelijk bij dat die ruim 40.000 gevallen louter betrekking hebben op spontaan uit het buitenland ontvangen gegevens. Het is de heer De Nerée waarschijnlijk ook wel duidelijk dat we natuurlijk veel meer automatische uitwisseling hebben. In het kader van de automatische uitwisseling zijn in 2007 ruim 300.000 gevallen van informatie ontvangen uit het buitenland. Het beeld over 2008 is vergelijkbaar met dat van 2007. Er zijn spontaan ruim 40.000 en automatisch bijna 300.000 gevallen ontvangen.

De vraag wat deze informatie in geldelijke termen heeft opgeleverd, is heel moeilijk te beantwoorden. De Belastingdienst brengt alleen in het kader van bepaalde projecten, zoals het gezamenlijk project buitenlands vermogen, in beeld wat de belastingopbrengst is als gevolg van de uit het buitenland ontvangen gegevens. Dat vergt verschrikkelijk veel inspanning bij de dienst. In dit geval heb ik deze toch gevraagd, omdat er heel veel politieke belangstelling is voor deze informatie. We hebben hiervoor een aparte unit in Nederland opgericht, om deze centraal te verzamelen uit de verschillende regio's. De Belastingdienst is natuurlijk in alle regio's actief en heeft nu een soort meldingsplicht als dit soort informatie wordt vergaard, bijvoorbeeld over inkeerders met buitenlands vermogen. Dat kunnen we niet in al die gevallen doen, want belastingplichtigen hebben die buitenlandse informatie vaak al in hun aangifte verwerkt. Dan is de opbrengst strikt genomen ook niet toe te rekenen aan die buitenlandse informatie, want dan hebben ze deze al netjes opgegeven. Dat is eigenlijk alleen het geval als er correcties plaatsvinden, maar er vinden ook andere soorten correcties plaats, en die splitsen we niet helemaal uit.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Ik heb een vraag gesteld over de spontane uitwisseling van inlichtingen en niet over de automatische waarover overeenkomsten zijn. Het is interessant als er spontaan inlichtingen worden uitgewisseld, omdat die landen denken dat het andere land er iets aan heeft, anders zouden die inlichtingen niet spontaan uitgewisseld worden. Ik vraag de staatssecretaris of toch een schatting gemaakt kan worden wat die spontane inlichtingen opleveren, ook om te zien of het wel zin heeft. Als het niets oplevert, moet je je afvragen of het alleen preventief werkt zoals het geval is bij automatische inlichtingen, of dat het echt wel goed werkt.

Staatssecretaris De Jager:

Ik begrijp de achtergrond van de vraag van de heer De Nerée. Ik stel voor om in kwalitatieve zin zowel voor spontane als automatische gegevens op te nemen wat wij het profijt daarvan achten in algemene zin voor de Belastingdienst. Ik zal dat meenemen met de herijking van de verdragsnotitie.

De heer Bashir vroeg waarom er vooralsnog geen afspraken met Bahrein zijn gemaakt over automatische gegevensuitwisseling. Op het moment van inwerkingtreding van het verdrag kunnen beide landen in overleg nadere afspraken maken over automatische gegevensuitwisseling op basis van het informatie-uitwisselingartikel. Het informatie-uitwisselingartikel 26 van het OESO-Modelverdrag zegt niet of het alleen op verzoek of spontaan of automatisch is. Het is een standaard uitwisselingartikel. Op moment van inwerkingtreding kunnen eventueel nadere afspraken worden gemaakt over of het zinvol is iets al dan niet automatisch te doen. De ratificatieprocedure is nog niet voltooid, dus kunnen er ook nog geen nadere afspraken worden gemaakt. Het is natuurlijk altijd de vraag wat het oplevert wanneer een land automatisch heel weinig verzamelt. Is het dan nog wel zinvol om automatisch uit te wisselen? Wij gaan normaal gesproken altijd in overleg na inwerkingtreding van het verdrag.

De heer Bashir (SP):

Wat wordt de inzet van de staatssecretaris?

Staatssecretaris De Jager:

De algemene inzet van Nederland gaat verder dan informatie-uitwisseling op verzoek. Ik kom daar in de notitie nog verder op terug. Dat geldt zeker bij grote landen waar veel informatie zit en veel Nederlanders bankrekeningen hebben. Dan is automatische uitwisseling ideaal. Spontaan is ook ontzettend belangrijk als blijkt dat er sprake is van opsporingsinformatie. De algemene inzet vanuit Nederland is om verder te gaan dan informatie-uitwisseling op verzoek. Dat streven wij na. Rome is echter niet op een dag gebouwd. Ook dit gaat niet in een keer, maar het is wel het algemene streven.

De heren De Nerée en Bashir hebben beiden vragen gesteld over het antimisbruik. Ik noemde net al dat wij twee verschillende typen antimisbruikbepalingen in beide verdragen kennen, elk met hun eigen merites. De limitation of benefits is uitgebreid opgenomen. De main purposetest is een veel algemenere bepaling. De tekst hiervan leest makkelijker, maar biedt wellicht voor sommigen wat meer onzekerheid. Het geeft de Belastingdienst de mogelijkheid om meer te toetsen. Beide hebben hun eigen voor- en nadelen.

De Kamer heeft gevraagd of het mogelijk is dat Bahrein in relatie tot een derde land wordt tussengeschoven om een verlaging van bronheffing te krijgen van 15% naar 10% als andere internationale routes een nog groter voordeel brengen. Nederland heeft bij de onderhandelingen van het verdrag uitdrukkelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat Bahrein wordt tussengeschoven bij dividendbetalingen door een Nederlands lichaam aan een inwoner van een derde land teneinde een verlaging van het Nederlandse tarief van dividendbelasting naar 10% te krijgen. Teneinde dergelijke opzetjes tegen te gaan, kan slechts een beperkte groep van in Bahrein wonende personen aanspraak maken op de voordelen van het verdrag. Dat zijn in Bahrein gevestigde lichamen die actief zijn in de olie- en gassector en die in buitenlandse handen zijn: het Koninkrijk Bahrein, dat is de Staat zelf en de lagere overheden daarvan, en de vrijgestelde pensioenfondsen. Daarmee lijkt hiermee de door de heer De Nerée terecht gesignaleerde mogelijkheid tot oneigenlijk gebruik of misbruik van het verdrag adequaat te zijn afgedicht. Teneinde ook de mogelijkheden tot een nog verdere onrechtvaardige verlaging van het tarief van de Nederlandse dividendbelasting via het verdrag met Bahrein te voorkomen, is in dat verdrag ook nog een limitation on benefits opgenomen. Die bepaling stelt de voorwaarde dat de belastingdruk op uitbetaalde dividenden bij de ontvangende persoon in Bahrein ten minste 10% dient te bedragen. Als dat niet het geval is, hoeft Nederland de verlaging van het dividendbelastingtarief naar 0% voor deelnemingsdividenden niet te verlenen en mag Nederland 10% dividendbelasting heffen. Van die maatregelen zijn slechts weer uitgezonderd aan de effectenbeurs van Bahrein genoteerde lichamen, lichamen waarvan het kapitaal in handen is van de Bahreinse overheid alsmede lichamen die een actieve onderneming bedrijven. Dat zijn de safe harbours. De echte bedrijven die je niet wilt treffen, zijn dan weer uitgezonderd van zo'n limitation on benefits, maar de zogenaamde pure papieren doorstromers worden door een dergelijke bepaling adequaat benaderd.

Het verdrag met Qatar eist geen volledige onderworpenheid voor inwonerschap.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Ik wil nog even iets zeggen over Bahrein. De reden waarom ik namens mijn fractie die vraag gesteld heb, is de volgende. Ik heb gezien dat er een antimisbruikbepaling in zit en dat als er niet minimaal 10% geheven wordt, Nederland niet hoeft terug te treden. Maar als er wel 10% geheven wordt, gaat Nederland naar 0. En dan blijft er uiteindelijk maar 10% over. Dan kun je er wel degelijk iets tussen schuiven wat de dividenden verder kan wegsluizen naar derde landen. Dat was meer mijn vraag. Ik heb in het verslag namens de CDA-fractie gevraagd hoe de relatie met de belastingregeling van het Koninkrijk is. Onze koninkrijksdelen zullen immers absoluut kijken wat wij in andere verdragen op dit soort punten overeenkomen. Vandaar mijn vraag.

Staatssecretaris De Jager:

Ik meen overigens dat er in de BRK nog sprake is van 8,3%. 10% is natuurlijk een zeer adequate dividendbelasting om doorstroming tegen te gaan. Sterker nog, een paar procent wordt over het algemeen al prohibitief geacht om puur papieren doorstromers tegen te gaan.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Dat was ook de reden waarom ik gezegd heb: als de andere mogelijkheden die meer opleveren, moeilijk of niet begaanbaar zijn. Maar 10% is hoog.

De heer Bashir (SP):

Het gaat hier om een constructie waarbij het hoofddoel is om de belasting te ontwijken. Waarom verbieden wij die constructies dan niet gewoon in plaats van een hoger tarief te rekenen?

Staatssecretaris De Jager:

Wij kunnen natuurlijk moeilijk een constructie daar verbieden, maar wij kunnen in ons verdragsbeleid aangeven hoeveel er als bronheffing wordt gegeven. Het gaat hier om doorstromen, het gaat hier om het opzetten van papieren constructies om nul of nagenoeg nul te realiseren op je doorstroming. Dat is een prohibitieve heffing. In het belastingrecht verbieden wij nooit iets, maar belasten wij. Dat is hier adequaat belast waardoor het niet zal voorkomen. Er is althans niet de mogelijkheid om met een nihil tarief door te stromen.

De heer Bashir (SP):

Waarom dan niet 15%?

Staatssecretaris De Jager:

Ik heb zojuist aangegeven dat die 10% in nieuwe verdragen is opgenomen. Dat is een adequate heffing. Zelfs 5% wordt overigens nog internationaal als een adequate heffing gezien om het echte doorstromen tegen te gaan. Dus 10% is echt veel meer dan nodig is om het pure doorstromen tegen te gaan.

De heer De Nerée heeft een vraag gesteld over het verdrag met Qatar. Hij heeft gesteld dat dit geen volledige onderworpenheid van inwonerschap eist. Waarom was Qatar niet bereid tot een LOB, tot een limitation on benefitsbepaling? Qatar had grote bezwaren tegen een limitation on benefits, omdat men bang was voor de complexiteit die zo'n gedetailleerde bepaling met zich kan brengen. Qatar heeft in plaats daarvan een main purposetest op laten nemen. Op basis daarvan mag Nederland het 0%-tarief voor deelnemingsdividenden gewoon weigeren als Nederland misbruik van dat 0%-tarief vermoedt. Nauwkeuriger gezegd: het percentage van 0 mag niet een doorslaggevende reden zijn voor het houden van een belang in een Nederlands lichaam via een lichaam in Bahrein. De main purposetest werkt daarmee een dam op tegen misbruik en oneigenlijk gebruik. Het is moeilijk te zeggen welke beter is. De een is algemeen terwijl de LOB iets specifieker is. Je kunt niet in algemene zin zeggen dat het een beter is dan het ander.

Ook het feit dat toetreding tot het belastingverdrag geen volledige onderworpenheid vereist, is in het licht van deze ruim geformuleerde main purposetest niet verontrustend. Opzetjes om op oneigenlijke wijze verdragsvoordelen te genieten in het verdrag met Qatar kunnen dus echt adequaat worden tegengegaan. Ik zeg graag toe een evaluatie te houden na ongeveer twee jaar ervaring met mogelijk misbruik, zoals het specifieke verzoek van de heer de Nerée was.

De voorzitter:

Hoeveel tijd heeft de staatssecretaris nog nodig?

Staatssecretaris De Jager:

Ik ben ongeveer halverwege. Moet ik het sneller doen?

De voorzitter:

Ja. En ik sta geen interrupties meer toe.

Staatssecretaris De Jager:

Ik ga snel door naar het punt van ontwikkelingslanden. De heer Bashir heeft gevraagd of arme landen en arme bevolkingsgroepen aan het kortste eind trekken. Het kabinet trekt zich het lot van ontwikkelingslanden uiteraard heel erg aan. De ontwikkelingen van de afgelopen jaren op het terrein van informatie-uitwisseling zijn juist goed nieuws voor ontwikkelingslanden. Het is steeds moeilijker om vermogen te verstoppen in belastingparadijzen, dus de ontwikkelingslanden profiteren indirect weer van de strijd van de OESO-landen, van de westerse landen, tegen die belastingparadijzen. Het is natuurlijk ook erg belangrijk dat ontwikkelingslanden daarnaast worden geholpen bij het opbouwen van een effectieve belastingdienst en een effectieve belastingwetgeving, want als die basis er niet is, dan kunnen die landen niet acteren op hun eigen grondslag, zelfs al hebben zij informatie uit belastingparadijzen. Wij werken daaraan mee. Onze belastingdienst heeft samenwerkingsakkoorden met andere belastingdiensten. Nederland is een heel actieve partner in het Global Relations Programme van de OESO, waarbij wij ook kosteloze cursussen verzorgen voor medewerkers van belastingdiensten in ontwikkelingslanden. De OESO is bezig om de focus te verleggen en nog meer dan voorheen de niet-ontwikkelde landen te betrekken bij het ontwikkelen van expertise en beleid op fiscaal terrein. Er zijn dus allerlei ontwikkelingen die juist ook positief zijn voor ontwikkelingslanden.

Dan kom ik op een paar technische opmerkingen over tarieven en de onderhandelingen over de mogelijke tariefverlaging van 12%. In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik reeds gemeld dat Qatar overwoog om een algemeen tarief van 12% voor alle, zowel binnenlandse als buitenlandse, bedrijven in te voeren. Het gegeven dat Qatar nog vrijwel geen belasting heft, is uiteraard meegenomen in de onderhandelingen. Het belastingstelsel van Qatar wordt in zijn algemeenheid onderzocht, maar wij ondernemen over het algemeen geen poging om de effectieve belastingdruk te achterhalen, want deze is niet echt relevant. Zoals ik net al heb aangegeven is elke staat autonoom bevoegd om te bekijken wat hij zelf aan belastingen heft. Het feit of een staat wel of geen belasting heft, hoeft het sluiten van een belastingverdrag dus niet in de weg te staan. Ook het feit dat na het totstandkomen van een onderhandelingsresultaat de belastingen worden verlaagd, is als zodanig niet significant doorslaggevend om een belastingverdrag in de weg kan staan.

De heer Bashir vroeg of de eis dat de managementbeslissingen in Qatar moeten worden genomen om als inwoner van dat land te worden gezien, al genoeg is om daar een kantoor te kopen of af en toe een manager te laten overvliegen. In het verdrag met Qatar is voor inwonerschap op verzoek van Qatar aangesloten bij de plaats waar de werkelijke leiding van het lichaam is gelegen. Bij de "plaats van werkelijke leiding" gaat het om de plaats waar de belangrijkste commerciële beslissingen en managementbeslissingen worden genomen. Om die plaats te bepalen, moeten alle belangrijke feiten en omstandigheden worden meegewogen. Het is dus niet voldoende – ik citeer de heer Bashir – om af en toe een manager te laten overvliegen. De plaats van werkelijke leiding moet concreet handen en voeten krijgen. Uit zijn vraag proef ik ook een beetje dat de heer Bashir beducht is voor oneigenlijk gebruik van het verdrag. In dat verband wijs ik op de reeds door mij genoemde antimisbruikbepalingen. Zowel in het verdrag met Qatar als in het verdrag met Bahrein zijn dergelijke bepalingen opgenomen. In dit geval gaat het om de main purposetest in het dividendartikel. De dividendbelasting is in dit geval een belangrijke belasting, waaromtrent eventueel misbruik zou kunnen ontstaan.

De heer Bashir vroeg ook naar de bijstand bij invordering. Nederland is tijdens de onderhandelingen met Qatar zeker het gesprek hierover aangegaan. Op dat moment bleek dat de belastingdienst van Qatar onvoldoende capaciteit heeft om te kunnen voldoen aan buitenlandse bijstandsverzoeken. Wel heeft het land aangegeven, met Nederland in gesprek te willen gaan over opname van een bijstandsartikel in het verdrag, wanneer de belastingdienst van Qatar voldoende is toegerust om aan bijstandsverzoeken te voldoen. Tot slot het verzoek van de heer Bashir om in belastingverdragen niet te verwijzen naar zakat. Het is niet helemaal duidelijk waarom hij daarom vraagt. In de verdragen met Bahrein en Qatar wordt niet naar deze belasting verwezen, maar in de verdragen met Saudi-Arabië en Koeweit gebeurt dat wel. De functie van de verwijzing naar zakat is om buiten twijfel te stellen dat inwoners van Saudi-Arabië en Koeweit die zakat betalen voor de toepassing van de verdragen met die landen worden beschouwd als inwoners van die landen, omdat hun inkomsten aan belastingheffing zijn onderworpen.

Het betalen van zakat berust, zo is mij verzekerd, in Koeweit en Saudi-Arabië niet op vrijwilligheid. Ik merk daarbij op dat het bij mij niet op principiële bezwaren stuit om naar de zakat te verwijzen, omdat deze belasting in die landen alleen wordt geheven van inwoners die de islamitische godsdienst aanhangen en van lichamen zover die in handen zijn van inwoners die de islamitische godsdienst aanhangen. Van niet-inwoners van die landen wordt daarentegen inkomstenbelasting geheven. Iets dergelijks geldt voor lichamen die in die landen zijn gevestigd naar de mate waarin zij in handen zijn van niet-inwoners. Zakat en inkomstenbelasting zijn dus een beetje communicerende vaten voor de belastingheffing in die landen.

Zakat wordt geheven op de bezittingen en schulden van een persoon en op de door een persoon behaalde voordelen. Mede gelet op het karakter en de heffingsgrondslag van zakat, zie ik geen principiële bezwaren tegen het vermelden van deze belasting in de Nederlandse belastingverdragen met Saudi-Arabië en Koeweit. In het licht daarvan vind ik het niet juist om met die landen te gaan onderhandelen over een herziening.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Bashir (SP):

Voorzitter. De staatssecretaris verwees net naar de notitie die er al ligt als staand beleid. Hij verwees die notitie echter eigenlijk ook meteen naar de prullenbak, want hij zei: het beleid dat ik hier verkondig, is nu staand beleid. Dat maakt mij eerlijk gezegd wat minder enthousiast over de notitie die eraan gaat komen, want in het beste geval gaan we die ook snel weer in de prullenbak gooien, als de inhoud ons niet goed uitkomt. Daarbij is het ook nog eens zo dat de beloofde rapporten stelselmatig te laat komen. Meer dan een jaar geleden, nog voor de zomer van 2008, zou de Kamer een rapport krijgen over de mate waarin multinationals belasting betalen. Waar blijft dat rapport?

De antimisbruikbepalingen in de verdragen stellen eigenlijk weinig voor. In Bahrein gaat het alleen maar om een lagere bronheffing voor portfoliodividenden. Een andere tarief is wat anders dan een antimisbruikbepaling. Qatar ging dat zelfs al te ver. In plaats daarvan is er een main purposetest, waarbij een verlaagd brontarief wordt geweigerd als de belangrijkste reden voor het oprichten of aanhouden van een vennootschap gelegen is in het verkrijgen van een verlaagde bronheffing. Welke criteria gaat de staatssecretaris hier nu precies stellen om ook ander misbruik te voorkomen? Als het gaat om constructies met als hoofddoel het ontduiken van de belasting, dan moeten wij – ik heb het al eerder gezegd – gewoon zeggen dat wij die constructies niet willen. Die moeten wij dan ook niet faciliteren met een hoger tarief. Of we zouden kunnen zeggen: we gaan het Nederlandse tarief toepassen van 15%.

Dan kom ik op het aantal verdragen. Als je twaalf verdragen hebt, wordt je door de OESO niet meer als een belastingparadijs gezien. Ik ben blij dat de staatssecretaris het met mij eens is dat dit niet langer zo zou moeten zijn. In welke mate gaat hij zich inzetten om ervoor te zorgen dat de OESO in de toekomst het aantal van twaalf gaat verhogen?

Terwijl wij eigenlijk bezig zouden moeten zijn met verdragen die hoognodig heronderhandeld moeten worden, zoals die met Frankrijk en Duitsland, zet dit kabinet de onderhandelingscapaciteit in voor verdragen met belastingparadijzen. Door al deze verdragen werkt het kabinet mee aan het faciliteren van belastingontduiking, want als die landen eenmaal twaalf verdragen voor elkaar hebben gekregen, gelden zij niet langer als belastingparadijs. Ik zou zeggen: laten wij wel verdragen met die landen sluiten, maar dat hoeft geen verdrag te zijn ter voorkoming van dubbele belastingheffing. Verdragen met de Tax Information Authorities (TIA's) zijn een veel betere oplossing. Daarom dien ik ook de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het bestaan van belastingparadijzen onwenselijk is;

constaterende dat in de notitie voor het Nederlandse internationaal fiscaal verdragsbeleid letterlijk staat dat afhoudend moet worden gereageerd op verzoeken van landen met een tax havenachtige wetgeving;

constaterende dat in de genoemde notitie bovendien wordt gesteld dat het aspect dubbele belasting niet of nauwelijks speelt in relatie tot belastingparadijzen;

verzoekt de regering, geen verdragen te sluiten met belastingparadijzen anders dan verdragen die uitsluitend betrekking hebben op de uitwisseling van informatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bashir. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(31764,31824).

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

De staatssecretaris heeft net uitgelegd dat er bij de olie- en gaswinning in die landen ook Nederlandse bedrijven betrokken zijn en dat er belasting betaald wordt. U wilt dus eigenlijk dat er geen belastingverdragen gesloten worden en dat er dubbele belasting betaald moet worden. U wilt dus eigenlijk dat Nederlandse bedrijven zich niet over de grens kunnen ontwikkelen. U zegt dus gewoon: laat ze zich maar kapot betalen, dan is het klaar.

De heer Bashir (SP):

Voorzitter. Dat is niet waar. De heer De Nerée weet heel goed dat die bedrijven ook op dit moment geen dubbele belasting betalen. We hebben op dit moment het Besluit ter voorkoming van dubbele belastingen en dat zorgt ervoor dat die bedrijven ook nu al geen dubbele belasting hoeven te betalen. Het verdrag zorgt er alleen maar voor dat meer bedrijven geen belasting hoeven te betalen. Ik heb gevraagd om in de beleidsnotitie die de staatssecretaris aan de Kamer wil sturen ook in te gaan op internationale aspecten, zoals belastingconcurrentie. Hij heeft dat niet toegezegd. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat belastingconcurrentie wereldwijd zorgt voor een ongewenste uitholling van belastinggrondslagen en een neerwaartse druk op overheidsinkomsten;

overwegende dat dat ertoe leidt dat de gemiste inkomsten uiteindelijk ten laste komen van diegenen die niet in staat zijn om te profiteren van belastingontwijking;

overwegende dat landen zelf de beslissing moeten kunnen nemen over hoe de lasten verdeeld worden en dat die daarbij niet onder druk moeten worden gezet door een internationale wedloop;

verzoekt de regering, in de aangekondigde beleidsnotitie over het verdragsbeleid te komen met voorstellen om internationale belastingconcurrentie tegen te gaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bashir. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(31764,31824).

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden en toezeggingen. Ik heb een ding gemist: wij zouden graag een overzicht willen van de bestaande belastingverdragen, Tax Information Exhange Agreements en ook van die verdragen die in de pijplijn zitten. Wij willen weten hoe de stand van zaken is met een aantal landen.

De voorzitter:

Normaal gesproken ben ik zeer coulant, maar nu sta ik geen interrupties meer toe. Ik hoop dat de heer De Nerée tot Babberich dat ook gehoord heeft. Anders merkt hij dat zo meteen.

Staatssecretaris De Jager:

Voorzitter. Voordat ik op de twee moties inga en op de vraag van de heer De Nerée-tot Babberich, heb ik er behoefte aan om een correctie te maken op het punt van die verdragsnotitie. Nu wordt namelijk de suggestie gewekt dat wij non committed jurisdictions belastingverdragen hebben gesloten. De heer Bashir verwijst naar een verdragsnotitie van 1998. Als wij een nieuwe verdragsnotitie maken, wil dat niet zeggen dat de vorige zo maar in de prullenbak wordt gegooid. Die is namelijk al meer dan tien jaar oud. Gelet op alle internationale ontwikkelingen, lijkt het mij goed om tot een nieuwe verdragsnotitie te komen en die te herijken aan de nieuwe situatie. Tegenwoordig hebben wij het begrip "belastingparadijzen" nader gedefinieerd in OESO-termen. In dit geval sluiten wij juist belastingverdragen om te voorkomen dat landen belastingparadijzen of non committed jurisdictions worden. Met een belastingverdrag en een TIEA proberen wij te werken aan meer fiscale transparantie. Dat is wat de heer Bashir wil.

In eerste termijn heb ik aangegeven waarom in dit geval een belastingverdrag absoluut de voorkeur geniet boven een normale TIEA. Het gaat hier dus niet om een paar eilandjes in de Atlantische Oceaan, maar om reële werkgelegenheid voor onder anderen heel veel Nederlanders. In een van die landen in de Golfstaten die ik afgelopen week heb bezocht, zijn duizenden Nederlanders echt hard aan het werk. Het gaat dus echt niet over die klassieke vorm, namelijk die tax havens. Het gaat echt om landen waarmee je op een goede manier business kunt doen. Wij vinden een TIEA hier dan ook veel te mager. Ook het Nederlandse belang is met het sluiten van een verdrag met goede antimisbruikbepalingen gediend.

Op de eerste motie met de inhoud dat wij geen verdragen meer sluiten met belastingparadijzen, anders dan TIEA's, ben ik dus al ingegaan. Ik ontraad de Kamer met voorgenoemde argumenten om die motie aan te nemen.

De tweede motie van de heer Bashir gaat over belastingconcurrentie. De motie zoals die nu voorligt, moet ik ontraden. Er staan namelijk een aantal overwegingen in waar ik niet in kan meegaan. Ik kan wel toezeggen dat aspecten van ongewenste internationale belastingconcurrentie door mij zullen worden meegenomen in de notitie over het verdragsbeleid.

De heer Bashir (SP):

Als dat zo is, kan ik deze motie intrekken, voorzitter.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Bashir (31764, nr. 9) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris De Jager:

De heer De Nerée heeft gevraagd om een overzicht van vertraagde wijzigingsprotocollen en TIEA's die nog in de pijplijn zitten en die nog niet zijn aangeboden aan de Tweede Kamer. Ik heb een lijst bij me van dergelijke wijzigingsprotocollen en TIEA's. Om te voorkomen dat ik die lijst nu moet gaan voorlezen, verzoek ik de voorzitter om deze lijst toe te voegen aan de Handelingen. Het is een overzicht van de ondertekende verdragen, TIEA's en wijzigingsprotocollen die nog in de pijplijn zitten. Zij zijn dus ondertekend door Nederland, maar nog niet aan de Tweede Kamer aangeboden. De lijst geeft de stand weer van begin oktober 2009.

De voorzitter:

Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Stemmingen over de moties zullen vandaag nog plaatsvinden bij de eindstemming.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven