Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2018, 293 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2018, 293 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 30 juni 2017, nr. IenM/BSK-2017/168354, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op de grondwaterrichtlijn, de kaderrichtlijn afvalstoffen, de kaderrichtlijn water, het Londen-protocol, de nitraatrichtlijn, het Ospar-verdrag, het PRTR-protocol, de PRTR-verordening, de richtlijn autowrakken, de richtlijn benzinedampterugwinning, de richtlijn duurzaam gebruik, de richtlijn geologische opslag van kooldioxide, de richtlijn havenontvangstvoorzieningen, de richtlijn industriële emissies, de richtlijn offshore veiligheid, de richtlijn opslag en distributie benzine, de richtlijn stedelijk afvalwater, de richtlijn toegang tot milieu-informatie, de richtlijn winningsafval, de Seveso-richtlijn, het verdrag van Aarhus, het verdrag van Granada, het verdrag van Valletta, het werelderfgoedverdrag, het VN-Zeerechtverdrag en de artikelen 2.24, eerste lid, 4.3, eerste en tweede lid, 5.1, eerste en tweede lid, en 20.6, eerste lid, van de Omgevingswet, de artikelen 6, eerste lid, 7, eerste lid, 16 en 20 van de Arbeidsomstandighedenwet, de artikelen 31, vierde lid, 48, zesde lid, en 49, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s en artikel 19.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 december 2017, nr. W14.17.0200/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 juni 2018, nr. 2018-0000524052, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Onze Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Bijlage I bij dit besluit bevat begrippen en definities voor de toepassing van dit besluit.
Dit besluit is van toepassing in de exclusieve economische zone.
Met een erkenning, certificaat, keuring of norm als bedoeld in dit besluit wordt gelijkgesteld een erkenning, certificaat, keuring of norm, afgegeven, uitgevoerd of goedgekeurd door een daartoe bevoegde onafhankelijke instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat die geen lidstaat van de Europese Unie is en partij is bij een verdrag dat Nederland bindt, met een beschermingsniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.
De hoofdstukken 2 tot en met 5 gaan over milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk die daarbij worden verricht.
1. De regels in de hoofdstukken 2 tot en met 5 over milieubelastende activiteiten zijn gesteld met het oog op:
a. het waarborgen van de veiligheid;
b. het beschermen van de gezondheid; en
c. het beschermen van het milieu, voor zover het gaat om:
1°. het beschermen tegen milieuverontreiniging;
2°. het beschermen van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
3°. het doelmatig gebruik van energie en grondstoffen;
4°. een doelmatig beheer van afvalstoffen;
5°. het voorkomen of beperken van geluidhinder, trillinghinder, lichthinder en geurhinder;
6°. het beperken van de kans op en het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet;
7°. het beschermen van de doelmatige werking van voorzieningen voor het beheer van afvalwater;
8°. het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste; of
9°. het vervullen van de maatschappelijke functies die op grond van de wet aan watersystemen zijn toegekend.
2. De regels in de hoofdstukken 2 tot en met 5 over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk zijn gesteld met het oog op:
a. het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
b. het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
c. het vervullen van de maatschappelijke functies die op grond van de wet aan watersystemen zijn toegekend; en
d. het beschermen van de doelmatige werking van het zuiveringtechnisch werk.
Tenzij in de artikelen 2.5 tot en met 2.9 anders is bepaald, is voor een milieubelastende activiteit het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarbinnen de activiteit geheel of in hoofdzaak wordt verricht het bevoegd gezag:
a. waaraan een melding wordt gedaan;
b. dat een maatwerkvoorschrift kan stellen; of
c. dat beslist op een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen.
Voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk in beheer bij een waterschap is het dagelijks bestuur van het waterschap waarbinnen de activiteit geheel of in hoofdzaak wordt verricht het bevoegd gezag:
a. waaraan een melding wordt gedaan;
b. dat een maatwerkvoorschrift kan stellen; of
c. dat beslist op een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen.
Voor het aanleggen en het gebruiken van een open bodemenergiesysteem, bedoeld in paragraaf 3.2.6, zijn gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de activiteit geheel of in hoofdzaak wordt verricht het bevoegd gezag:
a. waaraan een melding wordt gedaan;
b. dat een maatwerkvoorschrift kan stellen; of
c. dat beslist op een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen.
Voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, een milieubelastende activiteit die geheel of in hoofdzaak wordt verricht in de territoriale zee die buiten een gemeente of provincie ligt, een milieubelastende activiteit die geheel of in hoofdzaak wordt verricht in de exclusieve economische zone, het exploiteren van een buisleiding met gevaarlijke stoffen, bedoeld in paragraaf 3.4.3, of een milieubelastende activiteit op een militair terrein of een terrein met een militair object, als bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, is Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat het bevoegd gezag:
a. waaraan een melding wordt gedaan;
b. dat een maatwerkvoorschrift kan stellen; of
c. dat beslist op een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen.
Voor het aanleggen en exploiteren van een mijnbouwwerk, bedoeld in paragraaf 3.10.1, is Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat het bevoegd gezag:
a. waaraan een melding wordt gedaan;
b. dat een maatwerkvoorschrift kan stellen; of
c. dat beslist op een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen.
Voor een milieubelastende activiteit is het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor die milieubelastende activiteit, bedoeld in de artikelen 4.6 tot en met 4.17 van het Omgevingsbesluit, ook het bevoegd gezag:
a. waaraan een melding wordt gedaan;
b. dat een maatwerkvoorschrift kan stellen; of
c. dat beslist op een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen.
Aan de afdelingen 2.6 en 2.7 en de hoofdstukken 3 tot en met 5 wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
1. Degene die een milieubelastende activiteit of een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 2.2, is verplicht:
a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
b. voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
2. Voor milieubelastende activiteiten houdt deze plicht in ieder geval in dat:
a. alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
b. alle passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen;
c. de beste beschikbare technieken worden toegepast;
d. geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;
e. alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet;
f. afvalwater dat wordt geloosd en gekanaliseerde emissies van stoffen in de lucht doelmatig kunnen worden bemonsterd;
g. metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund;
h. meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd;
i. voor zover verontreiniging van de bodem ontstaat: herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk blijft; en
j. afvalstoffen worden afgevoerd binnen acht weken na beëindiging van een activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3.
3. Voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk houdt deze plicht in ieder geval in dat:
a. alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
b. de beste beschikbare technieken worden toegepast;
c. geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;
d. alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet;
e. lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;
f. metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en
g. meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.
1. Een maatwerkregel kan worden gesteld over artikel 2.11, afdeling 2.7 en de hoofdstukken 3 tot en met 5, met uitzondering van bepalingen waarin activiteiten worden aangewezen als milieubelastende activiteiten of lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk.
2. Met een maatwerkregel kan worden afgeweken van afdeling 2.7 en de hoofdstukken 3 tot en met 5, tenzij anders is bepaald.
3. Een maatwerkregel kan worden gesteld met het oog op de belangen, bedoeld in artikel 2.2.
4. Een maatwerkregel wordt voor milieubelastende activiteiten gesteld in het omgevingsplan of in de omgevingsverordening en voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk in de waterschapsverordening.
1. Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld, of een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 5.35 van de wet kan aan een omgevingsvergunning als bedoeld in hoofdstuk 3 worden verbonden, over artikel 2.11, afdeling 2.7 en de hoofdstukken 3 tot en met 5, met uitzondering van bepalingen:
a. waarin activiteiten als milieubelastende activiteiten of lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk worden aangewezen; en
b. over meldingen.
2. Met een maatwerkvoorschrift of een vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van afdeling 2.7 en de hoofdstukken 3 tot en met 5, tenzij anders is bepaald. De artikelen van die afdeling en die hoofdstukken over maatwerkvoorschriften zijn van overeenkomstige toepassing op vergunningvoorschriften.
3. Met een maatwerkvoorschrift of een vergunningvoorschrift kan voor een periode van ten hoogste negen maanden ook worden afgeweken van artikel 2.11, tweede lid, onder a, b en c, en derde lid, onder a en b, voor het testen of gebruiken van een nieuwe techniek die, als zij commercieel zou worden ontwikkeld:
a. een hoger of ten minste hetzelfde beschermingsniveau voor het milieu kan opleveren; en
b. grotere kostenbesparingen kan opleveren dan de voor die activiteit bestaande beste beschikbare technieken.
4. Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in hoofdstuk 3 kan worden verbonden.
5. Op het stellen van een maatwerkvoorschrift over een milieubelastende activiteit zijn de beoordelingsregels en de bepalingen over vergunningvoorschriften in de artikelen 8.9 tot en met 8.25, 8.26, tweede tot en met vierde lid, 8.27, 8.28, 8.30, 8.31 en 8.33 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
6. Op het stellen van een maatwerkvoorschrift over een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk zijn de beoordelingsregels en de bepalingen over vergunningvoorschriften in de artikelen 8.26, tweede tot en met vierde lid, 8.27, 8.28, 8.30, 8.31, 8.33, 8.84, 8.88 en 8.92 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Een maatwerkregel waarmee wordt afgeweken van een bepaling over een melding uit hoofdstuk 4 kan alleen inhouden een aanvullend verbod om zonder voorafgaande melding aan het bevoegd gezag een activiteit te verrichten en kan worden gesteld vanwege:
a. het uitvoeren van taken op het gebied van het beheer van watersystemen en het waterketenbeheer, bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, van de wet, en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de wet;
b. het uitvoeren van taken op het gebied van het beheer van watersystemen en het waterketenbeheer, bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, onder a, van de wet; of
c. het uitvoeren van taken op het gebied van het voorkomen of beperken van geluidhinder, het beschermen van de kwaliteit van het grondwater, het beheer van watersystemen en het zwemwaterbeheer, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder b, c en d, van de wet.
1. In afwijking van de bepalingen in hoofdstuk 3 waarin vergunningplichtige gevallen van milieubelastende activiteiten of van lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk worden aangewezen, kan een aanvullend verbod worden gesteld om een activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten.
2. Het aanvullende verbod kan worden gesteld in:
a. de waterschapsverordening, vanwege het uitvoeren van taken op het gebied van het beheer van watersystemen en het waterketenbeheer, bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, onder a, van de wet; of
b. in de omgevingsverordening, vanwege het uitvoeren van taken op het gebied van het voorkomen of beperken van geluidhinder, het beschermen van de kwaliteit van het grondwater, het beheer van watersystemen en het zwemwaterbeheer, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder b, c en d, van de wet.
In afwijking van artikel 2.15, eerste lid, kan in de omgevingsverordening worden bepaald dat geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, is vereist:
a. met het oog op doelmatig gebruik van bodemenergie of doelmatig waterbeheer; en
b. als de hoeveelheid grondwater die wordt onttrokken niet meer is dan 10 m3/u.
Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de aanduiding van de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 4;
b. de naam en het adres van degene die de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 3, verricht;
c. het adres waarop de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 3, wordt verricht; en
d. de dagtekening.
Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, worden die ondertekend en voorzien van:
a. de aanduiding van de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 3;
b. als het gaat om een activiteit als bedoeld in hoofdstuk 4: de aanduiding van die activiteit;
c. de naam en het adres van degene die de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 3, verricht;
d. het adres waarop de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 3, wordt verricht; en
e. de dagtekening.
1. Voordat de naam of het adres, bedoeld in de artikelen 2.17 en 2.18, wijzigen, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2.
2. Ten minste vier weken voordat de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 3, door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2.
1. Op verzoek van het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en de maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu.
2. Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.
Het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.
Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2:
a. informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;
b. informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;
c. andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en
d. informatie over de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet.
Met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden de artikelen 2.21 en 2.22 niet versoepeld.
Het lozen van stoffen, water of warmte op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit als bedoeld in dit hoofdstuk is een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk als bedoeld in artikel 2.1.
1. Als in hoofdstuk 4 is bepaald dat het te lozen afvalwater wordt geloosd of kan worden geloosd in een vuilwaterriool, kan ook worden geloosd op een zuiveringtechnisch werk.
2. De bepalingen in hoofdstuk 4 over afvalwater dat in een vuilwaterriool wordt geloosd of kan worden geloosd, zijn van overeenkomstige toepassing op het lozen op een zuiveringtechnisch werk.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten, geldt voor het lozen van afvalwater afkomstig van een milieubelastende activiteit als bedoeld in dit hoofdstuk op een zuiveringtechnisch werk, voor zover voor die milieubelastende activiteit het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, geldt om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten.
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het aanwezig hebben van een stookinstallatie met een nominale belasting op bovenwaarde van meer dan 130 kW.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW, afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.4.
1. Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.4, wordt voldaan aan de regels over een grote stookinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.3.
2. Ook wordt voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een natte koeltoren.
1. Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.7, wordt voldaan aan de regels over het exploiteren van een natte koeltoren, bedoeld in paragraaf 4.46.
2. Ook wordt voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.
1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het opwekken van elektriciteit met een windturbine met een rotordiameter van meer dan 2 m.
2. Onder de aanwijzing valt niet het opwekken van elektriciteit met een windturbine die deel uitmaakt van een windpark in de Noordzee als bedoeld in paragraaf 7.2.3.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.11, voor zover het gaat om een windpark met 20 of meer windturbines.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.11, voor zover het gaat om een windpark met 3 tot 20 windturbines.
1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het aanwezig hebben van een koelinstallatie met meer dan:
a. 10 kg kooldioxide;
b. 5 kg koolwaterstoffen; of
c. 10 kg ammoniak.
2. Onder de aanwijzing valt niet het aanwezig hebben van een koelinstallatie met:
a. een gefluoreerd broeikasgas als bedoeld in Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (PbEU 2014, L 150); of
b. een gereguleerde stof als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PbEU 2009, L 286).
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.15, voor zover het gaat om een koelinstallatie met meer dan:
a. 100 kg koolwaterstoffen; of
b. 1.500 kg ammoniak.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW, afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.15.
1. Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.15, wordt voldaan aan de regels over het aanwezig hebben van een koelinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.33, als daarin ten hoogste 100 kg koolwaterstoffen of ten hoogste 1.500 kg ammoniak als koudemiddel wordt toegepast.
2. Ook wordt voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.
Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het aanleggen van een bodemenergiesysteem; en
b. het gebruiken van een bodemenergiesysteem.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.18, voor zover het gaat om het aanleggen of gebruiken van:
a. een open bodemenergiesysteem; of
b. een gesloten bodemenergiesysteem met een bodemzijdig vermogen van 70 kW of meer.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.
Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het opslaan van giftige, bijtende, brandbare of oxiderende gassen die tot vloeistof zijn verdicht van ADR-klasse 2 in een opslagtank met een inhoud van meer dan 150 l;
b. het opslaan van verstikkende gassen die tot vloeistof zijn verdicht van ADR-klasse 2 in een opslagtank met een inhoud van meer dan 300 l; en
c. het opslaan van tot vloeistof verdichte gassen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening, in een opslagtank met een inhoud van meer dan 150 l.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.21, voor zover het gaat om het opslaan van:
a. giftige of bijtende gassen van ADR-klasse 2;
b. gassen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening;
c. meer dan 13 m3 propaan of propeen in een opslagtank;
d. propaan of propeen, als propaan of propeen in de vloeistoffase wordt afgetapt;
e. brandbare gassen van ADR-klasse 2, met uitzondering van propaan of propeen;
f. meer dan 100 m3 oxiderende gassen van ADR-klasse 2; of
g. propaan of propeen in meer dan twee opslagtanks.
1. Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.21, wordt voldaan aan de regels over:
a. het opslaan van propaan of propeen in opslagtanks, bedoeld in paragraaf 4.91, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.22; en
b. het opslaan van oxiderende en verstikkende gassen in opslagtanks, bedoeld in paragraaf 4.92, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.22.
2. Ook wordt voldaan aan de regels over het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het opslaan in een opslagtank met een inhoud van meer dan 250 l of een tankcontainer of verpakking die als opslagtank wordt gebruikt en een inhoud heeft van meer dan 250 l, van:
a. vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 3;
b. vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 5.1;
c. vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 5.2;
d. vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 6.1;
e. vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 8;
f. vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 9 die het aquatisch milieu verontreinigen;
g. vloeibare gevaarlijke stoffen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3; bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening;
h. oliën of vetten; of
i. pekel.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.24, voor zover het gaat om het opslaan:
a. van vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 3;
b. van vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 5.2;
c. van vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 6.1;
d. van vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 8, verpakkingsgroep I;
e. van vloeibare gevaarlijke stoffen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening; of
f. in een opslagtank met een inhoud van meer dan 150 m3 of een tankcontainer of verpakking die als opslagtank wordt gebruikt en een inhoud heeft van meer dan 150 m3.
2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, geldt niet voor:
a. het opslaan in een ondergrondse opslagtank;
b. het opslaan van gasolie, diesel of huisbrandolie met een vlampunt van 55 °C of hoger; of
c. het opslaan in een opslagtank die:
1°. een inhoud heeft van 300 l of minder; en
2°. niet vanuit een tankwagen wordt gevuld.
3. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c tot en met f.
1. Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.24, wordt voldaan aan de regels over:
a. het opslaan van brandbare vloeistoffen anders dan diesel in bovengrondse opslagtanks, bedoeld in paragraaf 4.93, als de opslagtank een inhoud heeft van ten hoogste 150 m3;
b. het opslaan van diesel, oxiderende, bijtende of aquatoxische vloeistoffen of oliën, vetten of pekel in bovengrondse opslagtanks, bedoeld in paragraaf 4.94, als de opslagtank een inhoud heeft van ten hoogste 150 m3;
c. het opslaan van diesel, oxiderende, bijtende of aquatoxische vloeistoffen of oliën, vetten of pekel in een tankcontainer of verpakking die als opslagtank wordt gebruikt, bedoeld in paragraaf 4.95;
d. het opslaan van brandbare vloeistoffen anders dan diesel in ondergrondse opslagtanks, bedoeld in paragraaf 4.96, als de opslagtank een inhoud heeft van ten hoogste 150 m3; en
e. het opslaan van diesel, oxiderende, bijtende of aquatoxische vloeistoffen of oliën, vetten of pekel in ondergrondse opslagtanks, bedoeld in paragraaf 4.97, als de opslagtank een inhoud heeft van ten hoogste 150 m3.
2. Ook wordt voldaan aan de regels over het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.
3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met e, is niet van toepassing op het opslaan van vloeibare gevaarlijke stoffen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening.
1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het opslaan in verpakking van:
a. gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 2, 3, 4, 5.1, 5.2, 6.1, 6.2 of 8;
b. gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 9 die het aquatisch milieu verontreinigen; of
c. gevaarlijke stoffen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening.
2. Onder de aanwijzing valt niet:
a. het opslaan van vloeistoffen in verpakking met een inhoud van meer dan 250 l die als opslagtank wordt gebruikt, bedoeld in paragraaf 3.2.8;
b. het opslaan van vaste minerale anorganische meststoffen, bedoeld in paragraaf 3.2.12; en
c. het opslaan van minder dan:
1°. 1 kg gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 5.2, 6.1, verpakkingsgroep I, 6.2, categorie I1 of I2, of 8, verpakkingsgroep I;
2°. 25 kg vloeibare gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 3, verpakkingsgroep I of II;
3°. 25 l giftige of bijtende gassen van ADR-klasse 2;
4°. 125 l brandbare gassen van ADR-klasse 2 in gasflessen; en
5°. 1.000 kg in totaal van de gevaarlijke stoffen, bedoeld in het eerste lid.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.27, voor zover het gaat om het opslaan in een opslagvoorziening, als daarin wordt opgeslagen:
a. meer dan 1.500 l giftige of bijtende gassen van ADR-klasse 2 in gasflessen;
b. gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 5.2, type A of B;
c. gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 5.2, type C tot en met F, waarvoor volgens ADR temperatuurbeheersing is vereist;
d. meer dan 1.000 kg gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 5.2, type C tot en met F, waarvoor volgens ADR geen temperatuurbeheersing is vereist;
e. meer dan 1.000 kg gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 6.1, verpakkingsgroep I;
f. meer dan 1.000 kg gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 8, verpakkingsgroep I;
g. meer dan 1.500 l tot vloeistof verdichte gassen in de gevarenklasse acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3, bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening; of
h. 10.000 kg of meer in totaal van de gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 3.27, eerste lid.
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.27, wordt voldaan aan de regels over:
a. het opslaan van gevaarlijke stoffen in verpakking, bedoeld in paragraaf 4.98, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.28; en
b. het opslaan van organische peroxiden in verpakking, bedoeld in paragraaf 4.99, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.28.
1. Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen het opslaan, herverpakken en bewerken van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.
2. Onder de aanwijzing valt niet het opslaan, herverpakken of bewerken van:
a. minder dan 200 kg in totaal van vuurwerk van categorie F1 en fop- en schertsvuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit;
b. minder dan 25 kg vuurwerk van categorie F2 en F3; of
c. vuurwerk dat door de krijgsmacht, de politie of de brandweer wordt gebruikt voor instructiedoeleinden.
3. Onder de aanwijzing valt ook niet het voor het vervoer van goederen, bedoeld in paragraaf 3.8.6, opslaan van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik voor korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger.
4. Voor het bepalen van het gewicht wordt uitgegaan van het vuurwerk met omhulsel en verpakking, maar zonder de transportverpakking, bedoeld in de ADR.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.30, voor zover het gaat om het opslaan, herverpakken of bewerken van:
a. meer dan 25 kg pyrotechnische artikelen voor theatergebruik van categorie T1 of T2;
b. meer dan 10.000 kg vuurwerk van categorie F1, F2 of F3;
c. vuurwerk van categorie F4; of
d. ander vuurwerk dan vuurwerk dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.
2. Voor het bepalen van het gewicht wordt uitgegaan van het vuurwerk of van de pyrotechnische artikelen voor theatergebruik met omhulsel en verpakking, maar zonder de transportverpakking, bedoeld in de ADR.
1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het opslaan van ontplofbare stoffen van ADR-klasse 1.
2. Onder de aanwijzing valt niet:
a. een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.11.4;
b. het opslaan van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, bedoeld in paragraaf 3.2.10; en
c. het voor het vervoer van goederen opslaan van stoffen, bedoeld in paragraaf 3.8.6, voor zover het gaat om ontplofbare stoffen van ADR-klasse 1 voor korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.33, voor zover het gaat om het opslaan van:
a. meer dan 1 kg zwart kruit van ADR-klasse 1.1;
b. meer dan 50 kg rookzwak kruit van ADR-klasse 1.3;
c. meer dan 50 kg NEM noodsignalen van ADR-klasse 1.3 of 1.4;
d. meer dan 250.000 munitiepatronen of hagelpatronen voor vuurwapens van ADR-klasse 1.4;
e. meer dan 250.000 patronen voor schiethamers van ADR-klasse 1.4; of
f. andere ontplofbare stoffen van ADR-klasse 1.
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het opslaan van meer dan:
a. 250.000 kg vaste minerale anorganische meststoffen van meststoffengroep 1.2 of 1.3 van PGS 7;
b. 50.000 kg vaste minerale anorganische meststoffen van meststoffengroep 2 van PGS 7; of
c. 50 kg vaste minerale anorganische meststoffen van meststoffengroep 3 of 4 van PGS 7.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.36, voor zover het gaat om het opslaan van meer dan:
a. 100.000 kg vaste minerale anorganische meststoffen van meststoffengroep 2 van PGS 7; of
b. 50 kg vaste minerale anorganische meststoffen van meststoffengroep 3 of 4 van PGS 7.
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.36, wordt voldaan aan de regels over het opslaan van vaste minerale anorganische meststoffen, bedoeld in paragraaf 4.100, als ten hoogste 100.000 kg vaste minerale anorganische meststoffen van meststoffengroep 2 of ten hoogste 50 kg vaste minerale anorganische meststoffen van meststoffengroep 3 of 4 van PGS 7 wordt opgeslagen.
1. Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen de volgende activiteiten met bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen als die worden verricht voorafgaand aan de inzameling of afgifte van die afvalstoffen:
a. het opslaan van meer dan 50 ton gevaarlijke afvalstoffen op een andere locatie dan de locatie van productie;
b. het opslaan van meer dan 45 m3 bedrijfsafvalstoffen op een andere locatie dan de locatie van productie;
c. het scheiden van de onder a of b bedoelde afvalstoffen op een andere locatie dan de locatie van productie;
d. het op de locatie van productie mengen van afvalstoffen met afvalstoffen die vallen onder een andere categorie van afvalstoffen als bedoeld in bijlage II, als het gescheiden houden en gescheiden afgeven gelet op de hoeveelheden en de manier van vrijkomen van deze afvalstoffen en de kosten van het gescheiden houden en gescheiden afgeven op grond van het Landelijk afvalbeheerplan kan worden gevergd;
e. het mengen van afvalstoffen met afvalstoffen die vallen onder een andere categorie van afvalstoffen als bedoeld in bijlage II op een andere locatie dan de locatie van productie;
f. het mengen van afvalstoffen met andere stoffen dan afvalstoffen; en
g. het verdichten van gevaarlijk afval.
2. Onder de aanwijzing valt niet:
a. het mengen of scheiden van bouwafval en sloopafval, voor zover het Besluit bouwwerken leefomgeving van toepassing is;
b. een activiteit als bedoeld in paragraaf 3.5.11; en
c. de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, met huishoudelijke afvalstoffen die nog niet zijn ingezameld of afgegeven.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.39.
2. Het verbod geldt niet voor:
a. het opslaan van niet meer dan 10.000 m3 grond of baggerspecie dat voldoet aan de eisen van de artikelen 39, 59 of 60 van het Besluit bodemkwaliteit;
b. het opslaan van grond of baggerspecie waarop het Besluit bodemkwaliteit van toepassing is;
c. het opslaan van niet meer dan 600 m3 groenafval dat een bedrijfsafvalstof is; of
d. het opslaan van niet meer dan 45 m3 per stroom gescheiden gehouden bedrijfsafvalstoffen die horen bij dezelfde categorie van afvalstoffen, bedoeld in bijlage II.
3. Het verbod geldt ook niet voor het scheiden van afvalstoffen als het opslaan van de afvalstoffen niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.
Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van afvalwater, bedoeld in categorie 6.11 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
b. het exploiteren van een zelfstandige afvalwaterzuivering, anders dan een zuiveringtechnisch werk, voor het zuiveren van afvalwater dat niet afkomstig is van een vuilwaterriool; en
c. het anders dan in een zuiveringtechnisch werk zuiveren van afgegeven of ingezameld afvalwater dat niet afkomstig is van een vuilwaterriool.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.41.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.
Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.41, wordt voldaan aan de regels over:
a. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van industrieel afvalwater, bedoeld in categorie 6.11 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies; en
b. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3.
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van het oppervlak van stoffen, voorwerpen of producten met organische oplosmiddelen, bedoeld in categorie 6.7 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.44.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.
1. Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.44, wordt voldaan aan de regels over een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34.
2. Ook wordt voldaan aan de regels over:
a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1;
b. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1;
c. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3; en
d. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, als het niet gaat om een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34.
Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het afvangen van CO2-stromen voor geologische opslag, bedoeld in categorie 6.9 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies; en
b. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het afvangen van CO2-stromen voor geologische opslag.
[Gereserveerd]
[Gereserveerd]
De bepalingen over het aanwijzen van algemene regels en het verstrekken van gegevens en bescheiden bij milieubelastende activiteiten in de afdelingen 3.4 tot en met 3.11 zijn niet van toepassing op een activiteit die is aangewezen in deze afdeling.
1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een Seveso-inrichting, als een gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn aanwezig is of mag zijn of kan ontstaan bij verlies van controle over de processen, in een hoeveelheid van ten minste de drempelwaarde, bedoeld in bijlage I, deel 1, of deel 2, bij de Seveso-richtlijn, met inachtneming van de aantekeningen bij die bijlage.
2. Onder de aanwijzing vallen niet:
a. milieubelastende activiteiten door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht op militaire terreinen of terreinen met een militair object als bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
b. het voor het vervoer van goederen opslaan van gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn voor korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger;
c. het exploiteren van een buisleiding voor gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn, met de voorzieningen die daarbij horen, buiten een Seveso-inrichting;
d. het opsporen en winnen van delfstoffen;
e. het ondergronds opslaan van gas in de Noordzee; en
f. het storten van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen op een stortplaats, met inbegrip van het ondergronds opslaan van afvalstoffen, met uitzondering van:
1°. chemische en thermische verwerkingsactiviteiten en opslag die daarmee samenhangt, waarbij gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn, zijn betrokken; en
2°. operationele voorzieningen voor het zich ontdoen van residuen die gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn, bevatten.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.50.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.50, wordt voldaan aan de regels over:
a. een Seveso-inrichting, bedoeld in paragraaf 4.2; en
b. het exploiteren van een benzineterminal, bedoeld in paragraaf 4.105.
In aanvulling op artikel 23.2 van de wet geldt een wijziging van bijlage I bij de Seveso-richtlijn voor de toepassing van deze paragraaf met ingang van de dag waarop aan die wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een ippc-installatie voor het stoken, bedoeld in categorie 1.1 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.54.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.
1. Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.54, wordt voldaan aan de regels over het exploiteren van een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.4.
2. Ook wordt voldaan aan de regels over:
a. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1; en
b. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3.
1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een ippc-installatie voor het raffineren van aardolie en gas, bedoeld in categorie 1.2 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.57.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.
1. Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.57, wordt voldaan aan de regels over:
a. het exploiteren van een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.4;
b. de clausinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.6; en
c. het exploiteren van een benzineterminal, bedoeld in paragraaf 4.105.
2. Ook wordt voldaan aan de regels over:
a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;
b. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1;
c. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3; en
d. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, als het niet gaat om een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met c.
1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van cokes, bedoeld in categorie 1.3 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.60.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.60, wordt voldaan aan de regels over:
a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;
b. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1;
c. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3; en
d. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4.
1. Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het vergassen of vloeibaar maken van steenkool of andere brandstoffen, bedoeld in categorie 1.4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
b. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het vergassen of vloeibaar maken van steenkool of andere brandstoffen;
c. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het briketteren of walsen van steenkool of bruinkool; en
d. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het maken van steenkoolproducten of vaste rookvrije brandstof.
2. De aanwijzing omvat ook milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.63.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.
1. Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.63, wordt voldaan aan de regels over het exploiteren van een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.4.
2. Ook wordt voldaan aan de regels over:
a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;
b. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het vergassen of vloeibaar maken van steenkool;
c. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3; en
d. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, als het niet gaat om het exploiteren van een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.4.
1. Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het roosten of sinteren van ertsen, bedoeld in categorie 2.1 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
b. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van ijzer of staal, bedoeld in categorie 2.2 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
c. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het maken van ijzer of staal;
d. het exploiteren van een ippc-installatie voor het verwerken van ferrometalen door warmwalsen, smeden met hamers of het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal, bedoeld in categorie 2.3 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
e. het exploiteren van een ippc-installatie voor het smelten of gieten van ferrometalen, bedoeld in categorie 2.4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
f. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het smelten of gieten van ferrometalen; en
g. het exploiteren van een ippc-installatie voor het winnen van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen, het smelten, met inbegrip van het legeren, en het gieten van non-ferrometalen, bedoeld in categorie 2.5 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.66.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.
1. Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.66, wordt voldaan aan de regels over:
a. het exploiteren van een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.4; en
b. een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34.
2. Ook wordt voldaan aan de regels over:
a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;
b. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor een activiteit als bedoeld in categorie 2.1 tot en met 2.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
c. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3; en
d. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, als het niet gaat om een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onder a en b.
1. Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van cement, cementklinkers, ongebluste kalk en magnesiumoxide, bedoeld in categorie 3.1 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
b. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het maken van cement, cementklinkers, ongebluste kalk en magnesiumoxide;
c. het exploiteren van een ippc-installatie voor het winnen van asbest of het maken van asbestproducten, bedoeld in categorie 3.2 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
d. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van glas, met inbegrip van het maken van glasvezels, bedoeld in categorie 3.3 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
e. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het maken van glas, met inbegrip van het maken van glasvezels;
f. het exploiteren van een ippc-installatie voor het smelten van minerale stoffen, en het maken van mineraalvezels, glazuren of emailles, bedoeld in categorie 3.4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
g. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het smelten van minerale stoffen, en het maken van mineraalvezels, glazuren of emailles; en
h. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van koolstof of elektrografiet door verbranding of grafitisering, bedoeld in categorie 6.8 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.69.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.
1. Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.69, wordt voldaan aan de regels over het exploiteren van een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.4.
2. Ook wordt voldaan aan de regels over:
a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;
b. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om exploiteren van een ippc-installatie voor een activiteit als bedoeld in categorie 3.1 tot en met 3.5 of 6.8 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
c. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3; en
d. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, als het niet gaat om het exploiteren van een afvalverbrandings- of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.4.
1. Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van organisch-chemische producten, bedoeld in categorie 4.1 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
b. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van anorganisch-chemische producten, bedoeld in categorie 4.2 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
c. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van fosfaathoudende, stikstofhoudende of kaliumhoudende meststoffen, bedoeld in categorie 4.3 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
d. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van producten voor gewasbescherming of van biociden, bedoeld in categorie 4.4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
e. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van farmaceutische producten, bedoeld in categorie 4.5 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies; en
f. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van explosieven, bedoeld in categorie 4.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.72.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.
1. Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.72, wordt voldaan aan de regels over:
a. het exploiteren van een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.4;
b. het maken van titaandioxide, bedoeld in paragraaf 4.5; en
c. een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34.
2. Ook wordt voldaan aan de regels over:
a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;
b. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor een activiteit als bedoeld in categorie 4.1 tot en met 4.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
c. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3; en
d. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, als het niet gaat om een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met c.
1. Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van papierstof, papierpulp, papier, karton, of oriented strand board, spaanplaat of vezelplaat van hout, bedoeld in categorie 6.1 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies; en
b. het exploiteren van een ippc-installatie voor het voorbehandelen of het verven van textielvezels of textiel, bedoeld in categorie 6.2 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.75.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.
1. Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.75, wordt voldaan aan de regels over:
a. het exploiteren van een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.4; en
b. een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34.
2. Ook wordt voldaan aan de regels over:
a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;
b. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor een activiteit als bedoeld in categorie 6.1 of 6.2 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
c. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3; en
d. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, als het niet gaat om een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onder a en b.
1. Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het verwijderen of nuttig toepassen van gevaarlijke afvalstoffen, bedoeld in categorie 5.1 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
b. het exploiteren van een ippc-installatie voor het verwijderen of nuttig toepassen van ongevaarlijke afvalstoffen, bedoeld in categorie 5.3 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
c. het exploiteren van een ippc-installatie voor het tijdelijk opslaan van gevaarlijke afvalstoffen, bedoeld in categorie 5.5 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies; en
d. het exploiteren van een ippc-installatie voor het ondergronds opslaan van gevaarlijke afvalstoffen, bedoeld in categorie 5.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.78.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.
Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.78, wordt voldaan aan de regels over:
a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;
b. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om:
1°. het nuttig toepassen of verwijderen van gevaarlijk afval als per dag 10 ton of meer gevaarlijk afval wordt ontvangen; en
2°. het verwijderen van niet-gevaarlijk afval bij een capaciteit van 50 ton of meer per dag;
c. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3; en
d. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4.
1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een ippc-installatie voor de destructie of het verwerken van kadavers of dierlijk afval, bedoeld in categorie 6.5 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.81.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.81, wordt voldaan aan de regels over:
a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie; en
b. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4.
1. Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het storten van afvalstoffen, bedoeld in categorie 5.4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
b. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het storten van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen op een stortplaats; en
c. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het storten of verzamelen van winningsafvalstoffen in een winningsafvalvoorziening.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.
3. Onder de aanwijzing valt niet de activiteit, bedoeld in het eerste lid, onder b, met huishoudelijke afvalstoffen die nog niet zijn ingezameld of afgegeven.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.84.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van stoffen of afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.
Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.84, wordt voldaan aan de regels over:
a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;
b. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om:
1°. het exploiteren van een stortplaats, bedoeld in categorie 5.4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
2°. het nuttig toepassen of verwijderen van gevaarlijk afval als per dag 10 ton of meer gevaarlijk afval wordt ontvangen; en
3°. het verwijderen van niet-gevaarlijk afval bij een capaciteit van 50 ton of meer per dag; en
c. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3.
1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een ippc-installatie voor het verwijderen of het nuttig toepassen van afvalstoffen in een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in categorie 5.2 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.87.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.
1. Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.87, wordt voldaan aan de regels over het exploiteren van een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.4.
2. Ook wordt voldaan aan de regels over:
a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;
b. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1;
c. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3; en
d. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, als het niet gaat om het exploiteren van een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.4.
1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het behandelen van meer dan 25.000 m3 dierlijke meststoffen per jaar op een andere locatie dan de locatie van productie.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat exploiteren functioneel ondersteunen.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.90.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.
Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.90, wordt voldaan aan de regels over:
a. het exploiteren van een afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.4;
b. het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie, bedoeld in paragraaf 4.83;
c. het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een mestbassin, bedoeld in paragraaf 4.86;
d. een mestbehandelingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.87;
e. een mestvergistingsinstallatie, bedoeld in paragraaf 4.88; en
f. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104.
1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het bewerken van drinkwater voor de openbare drinkwatervoorziening.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat bewerken functioneel ondersteunen.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.93.
1. Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.93, wordt voldaan aan de regels over:
a. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;
b. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40; en
c. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104.
2. Ook wordt voldaan aan de regels over energiebesparing, bedoeld in paragraaf 5.4.1.
1. Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.93, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:
a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en
b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.
2. Ten minste vier weken voor de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.
1. Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen het regelen van aardgasdruk en het meten van de hoeveelheid of kwaliteit van aardgas in een gasdrukregelstation of gasdrukmeetstation:
a. met een ontwerpcapaciteit van ten minste 10 Nm3/u en een werkdruk aan de inlaatzijde van ten minste 1.600 kPa; of
b. met een ontwerpcapaciteit van ten minste 650 Nm3/u en een werkdruk aan de inlaatzijde van ten minste 10 kPa.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat regelen of meten functioneel ondersteunen.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.97, voor zover het gaat om een gasdrukregelstation en gasdrukmeetstation met:
a. een werkdruk aan de inlaatzijde van meer dan 10.000 kPa; of
b. een gastoevoerleiding met een diameter van meer dan 50,8 cm.
1. Bij het verrichten van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.97, wordt voldaan aan de regels over een gasdrukregelstation en gasdrukmeetstation, bedoeld in paragraaf 4.29, als de werkdruk aan de inlaatzijde niet meer is dan 10.000 kPa en de gastoevoerleiding een diameter heeft van ten hoogste 50,8 cm.
2. Ook wordt voldaan aan de regels over energiebesparing, bedoeld in paragraaf 5.4.1, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.
1. Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.97 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:
a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en
b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.
2. Ten minste vier weken voor de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.
1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een buisleiding voor:
a. aardgas, met een uitwendige diameter van ten minste 50 mm en een druk van ten minste 1.600 kPa;
b. andere brandbare stoffen dan aardgas, met een uitwendige diameter van ten minste 70 mm of een binnendiameter van ten minste 50 mm en een druk van ten minste 1.600 kPa;
c. giftige stoffen; of
d. kooldioxide, zuurstof of stikstof, met een uitwendige diameter van ten minste 70 mm of een binnendiameter van ten minste 50 mm en een druk van ten minste 1.600 kPa.
2. De aanwijzing omvat ook de voorzieningen die bij de buisleiding horen, met uitzondering van een verpompingsstation of compressorstation waarop paragraaf 3.3.1 van toepassing is.
3. Onder de aanwijzing valt niet het exploiteren van een buisleiding:
a. in de Noordzee;
b. door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht in of boven een militaire zeehaven als bedoeld in artikel 3.323 of een militaire luchthaven als bedoeld in artikel 3.326; of
c. die een activiteit met externe veiligheidsrisico’s als bedoeld in bijlage VII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving functioneel ondersteunt en ligt binnen de begrenzing van de locatie waarop die activiteit wordt verricht.
1. Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van het oppervlak van metalen of kunststoffen door een elektrolytisch of chemisch procedé, bedoeld in categorie 2.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies, als het oppervlak van metalen wordt behandeld;
b. het verwerken van metalen door smelten, legeren, gieten, walsen, trekken, klinken of smeden met hamers;
c. het op metaal aanbrengen van anorganische deklagen, conversielagen of deklagen van gesmolten metaal;
d. het behandelen van het oppervlak van metalen door een elektrolytisch of chemisch procedé;
e. het harden en gloeien van metalen en het diffunderen van stoffen in het metaaloppervlak; en
f. het maken van producten van metaal.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met f, functioneel ondersteunen.
3. Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b tot en met f, als deze alleen worden verricht:
a. tijdens het verrichten van een bouwactiviteit of sloopactiviteit of het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een weg;
b. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis;
c. voor educatieve doelen; of
d. tijdens het maken, onderhouden, repareren en behandelen van de scheepshuid van schepen, bedoeld in paragraaf 3.4.11.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van het oppervlak van metalen of kunststoffen door een elektrolytisch of chemisch procedé, bedoeld in categorie 2.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, voor zover het gaat om:
a. het smelten, met inbegrip van het legeren, of het gieten van non-ferrometalen, anders dan:
1°. aluminium en legeringen van aluminium met lood, zink, tin, koper, nikkel, ten hoogste 19% silicium, ten hoogste 1% mangaan, ten hoogste 5,5% magnesium, ten hoogste 1,5% ijzer, ten hoogste 1% titanium of ten hoogste 1% chroom;
2°. koper en legeringen van koper met lood, zink, tin, aluminium, nikkel, ten hoogste 5% silicium, ten hoogste 13% mangaan, ten hoogste 6% ijzer of ten hoogste 0,1% fosfor;
3°. lood, zink, tin en legeringen van deze metalen met nikkel; of
4°. goud, zilver, platina en legeringen met ten minste 30% van deze metalen tot ten hoogste 500 kg/jaar;
b. het smelten, met inbegrip van het legeren, of het gieten van non-ferrometalen waarbij:
1°. de verloren wasmethode wordt toegepast en ten minste 500 kg was per jaar wordt verbruikt;
2°. de lost foam methode wordt toegepast; of
3°. vormzand thermisch wordt geregenereerd;
c. het harden of gloeien van metalen of het diffunderen van stoffen in het metaaloppervlak, als daarbij zouten, oliën of gassen anders dan inerte gassen of koolzuurgas worden gebruikt; of
d. het aanbrengen van metaallagen met een cyanidehoudend bad met een inhoud van ten minste 100 l.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor:
a. het verwerken van ferrometalen door warmwalsen, het smeden met hamers, of het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal;
b. het smelten, met inbegrip van het legeren, van non-ferrometalen, met uitzondering van edele metalen, en met inbegrip van terugwinningsproducten;
c. het behandelen van het oppervlak van metalen met een elektrolytisch of chemisch procedé;
d. het maken van auto’s of motoren van auto’s of het assembleren van auto’s;
e. het bouwen of repareren van luchtvaartuigen; of
f. het maken van spoorwegmaterieel.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, voor zover het gaat om:
a. het met testbanken beproeven van motoren, turbines of reactoren; of
b. het uitstampen van metalen met springstoffen.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het verwerken van metalen waarvan de niet in een gesloten gebouw ondergebrachte productieoppervlakte daarvoor ten minste 2.000 m2 is:
a. door warmwalsen of koudwalsen voor zover het smeltpunt van de metalen ten minste 800 K is en de dikte van het aangevoerde materiaal ten minste 1 mm is;
b. in een walsinstallatie of trekinstallatie voor het maken van profielmateriaal of stafmateriaal;
c. in een walsinstallatie, trekinstallatie of lasinstallatie voor het maken van metalen buizen;
d. door smeden voor het maken van ankers of kettingen;
e. door het maken of schoonmaken van metalen ketels, vaten, tanks of containers; of
f. door het samenvoegen van plaatmaterialen, profielmaterialen, stafmaterialen of buismaterialen door smeden, klinken, lassen of monteren.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW, afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, voor zover het niet gaat om de activiteit, bedoeld in artikel 3.104.
1. Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, wordt voldaan aan de regels over:
a. het aanbrengen van lagen op metalen, bedoeld in paragraaf 4.11;
b. het smelten en gieten van metalen, bedoeld in paragraaf 4.12;
c. het stralen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.13;
d. het schoonbranden van metalen, bedoeld in paragraaf 4.14;
e. het etsen en beitsen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.15;
f. het lassen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.16;
g. het solderen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.17;
h. het mechanisch en thermisch bewerken van metalen, bedoeld in paragraaf 4.18;
i. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;
j. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;
k. het proefdraaien van verbrandingsmotoren, bedoeld in paragraaf 4.23;
l. een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34;
m. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;
n. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;
o. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101;
p. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104; en
q. het laden en lossen van schepen, bedoeld in paragraaf 4.107.
2. Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.103, wordt voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.
3. Ook wordt voldaan aan de regels over:
a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;
b. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor een activiteit als bedoeld in categorie 2.1 tot en met 2.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
c. energiebesparing, bedoeld in paragraaf 5.4.1, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk;
d. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk; en
e. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk en het niet gaat om een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met q.
1. Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.103 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:
a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en
b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.
2. Ten minste vier weken voor de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.
1. Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van keramische producten door verhitting, bedoeld in categorie 3.5 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
b. het maken van producten van glas, met een oven met een individuele nominale belasting op bovenwaarde van meer dan 130 kW of een aansluitwaarde van meer dan 130 kW;
c. het maken van keramische producten door verhitting, met een oven met een individuele nominale belasting op bovenwaarde van meer dan 130 kW of een aansluitwaarde van meer dan 130 kW;
d. het maken van asfalt of asfaltproducten;
e. het winnen van steen, mergel, zand, grind of kalk;
f. het breken, malen, zeven en drogen van mergel, zand, grind, kalk, steenkolen of andere mineralen of derivaten daarvan;
g. het maken van kalkzandsteen of cellenbeton; en
h. het maken van betonmortel of producten van betonmortel.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met h, functioneel ondersteunen.
3. Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b tot en met h, als deze alleen worden verricht:
a. tijdens het verrichten van een bouwactiviteit of sloopactiviteit of het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een weg;
b. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis; of
c. voor educatieve doelen.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.111, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor het maken van keramische producten door verhitting, bedoeld in categorie 3.5 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.111, voor zover het gaat om:
a. het maken van asfalt of asfaltproducten; of
b. het maken van kalkzandsteen of cellenbeton.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.111, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het maken van keramische producten door verhitting.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.111, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor:
a. het breken, malen, zeven of drogen van mergel, zand, grind, kalk, steenkolen of andere mineralen of derivaten daarvan, bij een capaciteit van 100.000.000 kg/jaar of meer;
b. het winnen van steen, mergel, zand, grind of kalk; of
c. het maken van betonmortel of producten van betonmortel.
1. Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.111, wordt voldaan aan de regels over:
a. een asfaltcentrale, bedoeld in paragraaf 4.7;
b. een betoncentrale, bedoeld in paragraaf 4.8;
c. het vormgeven van betonproducten, bedoeld in paragraaf 4.9;
d. het mechanisch bewerken van steen, bedoeld in paragraaf 4.19;
e. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;
f. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;
g. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;
h. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;
i. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101;
j. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104; en
k. het laden en lossen van schepen, bedoeld in paragraaf 4.107.
2. Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.111, wordt ook voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.
3. Ook wordt voldaan aan de regels over:
a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;
b. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor een activiteit als bedoeld in categorie 3.1 tot en met 3.5 of 6.8 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
c. energiebesparing, bedoeld in paragraaf 5.4.1, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk;
d. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk; en
e. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk en het niet gaat om een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met k.
1. Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.111 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:
a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en
b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.
2. Ten minste vier weken voor de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.
1. Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het maken van elastomeren, verf, lak, drukinkt, lijm, waspoeder of enzymen;
b. het vullen van spuitbussen met drijfgassen;
c. het maken van vloeibare biobrandstof;
d. het maken van vloeibare gassen uit de buitenlucht; en
e. het maken van schoonmaakmiddelen of cosmetica.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met e, functioneel ondersteunen.
3. Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, als deze alleen worden verricht:
a. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis;
b. voor educatieve doelen; of
c. bij een laboratorium.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.118, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor:
a. het maken van elastomeren, verf, lak, drukinkt, lijm, waspoeder of enzymen;
b. het vullen van spuitbussen met drijfgassen;
c. het maken van vloeibare biobrandstof; of
d. het maken van vloeibare gassen uit de buitenlucht.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.
1. Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.118, wordt voldaan aan de regels over:
a. een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34;
b. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;
c. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40; en
d. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104.
2. Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.118, wordt voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.
3. Ook wordt voldaan aan de regels over:
a. energiebesparing, bedoeld in paragraaf 5.4.1, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk;
b. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk; en
c. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk en het niet gaat om een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met d.
1. Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.118 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:
a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en
b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.
2. Ten minste vier weken voor de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.
1. Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het looien van huiden, bedoeld in categorie 6.3 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
b. het exploiteren van een ippc-installatie voor het conserveren van hout en houtproducten met chemische stoffen, bedoeld in categorie 6.10 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
c. het maken van papierstof, papierpulp, papier of karton;
d. het ontharen en looien van huiden;
e. het conserveren van hout of houtproducten met chemische stoffen;
f. het coaten van planten of delen van planten; en
g. het maken van producten van papier, karton, hout, textiel of leer.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met g, functioneel ondersteunen.
3. Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder c tot en met g, als deze alleen worden verricht:
a. tijdens het verrichten van een bouwactiviteit of sloopactiviteit of het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een weg;
b. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis;
c. voor educatieve doelen;
d. als onderdeel van bosbouw of natuurbeheer; of
e. tijdens het maken, onderhouden, repareren en behandelen van de scheepshuid van schepen, bedoeld in paragraaf 3.4.11.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.122, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor:
a. het looien van huiden, bedoeld in categorie 6.3 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies; of
b. het conserveren van hout en houtproducten met chemische stoffen, bedoeld in categorie 6.10 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.122, voor zover het gaat om het conserveren van hout of houtproducten met behulp van chemische stoffen.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.122, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor:
a. het maken van papierstof, papier of karton;
b. het looien van huiden; of
c. het voorbehandelen of verven van vezels of textiel.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.
1. Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.122, wordt voldaan aan de regels over:
a. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;
b. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;
c. een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34;
d. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;
e. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;
f. het chemisch reinigen van textiel, bedoeld in paragraaf 4.57;
g. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104; en
h. het laden en lossen van schepen, bedoeld in paragraaf 4.107.
2. Ook wordt voldaan aan de regels over:
a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;
b. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor een activiteit als bedoeld in categorie 6.1, 6.2, 6.3, 6.7 of 6.10 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
c. energiebesparing, bedoeld in paragraaf 5.4.1, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk;
d. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk; en
e. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk en het niet gaat om een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met h.
1. Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.122 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:
a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en
b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.
2. Ten minste vier weken voor de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.
1. Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het slachten, bewerken of verwerken van dierlijke of plantaardige grondstoffen voor het maken van levensmiddelen of voeder of het bewerken en verwerken van alleen melk, bedoeld in categorie 6.4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
b. het slachten van meer dan 10.000 kg levend gewicht aan dieren per week;
c. het maken en bewerken van dierlijke of plantaardige oliën of vetten;
d. het maken en bewerken van voedingsmiddelen voor landbouwhuisdieren; en
e. het met een stookinstallatie met een individuele nominale belasting op bovenwaarde van meer dan 130 kW of een aansluitwaarde van meer dan 130 kW maken van:
1°. zetmeel of suiker;
2°. vismeel of visolie; of
3°. levensmiddelen of voeder.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met e, functioneel ondersteunen.
3. Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b tot en met e, als deze alleen worden verricht:
a. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis;
b. voor educatieve doelen; of
c. voor eigen landbouwhuisdieren bij een veehouderij.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.128, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor het slachten, bewerken of verwerken van dierlijke of plantaardige grondstoffen voor het maken van levensmiddelen of voeder of het bewerken en verwerken van alleen melk, bedoeld in categorie 6.4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.128, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor:
a. het maken van dierlijke of plantaardige oliën en vetten;
b. het maken van conserven van dierlijke en plantaardige producten;
c. het maken van zuivel;
d. het brouwen van bier of het mouten;
e. het maken van siroop of suikerwaren;
f. het slachten van dieren;
g. het maken van zetmeel;
h. het maken van vismeel of visolie; of
i. het maken van suiker.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.128, voor zover het gaat om het maken of bewerken van voedingsmiddelen voor landbouwhuisdieren.
1. Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.128, wordt voldaan aan de regels over:
a. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;
b. de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in paragraaf 4.28;
c. een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34;
d. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;
e. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;
f. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104; en
g. het laden en lossen van schepen, bedoeld in paragraaf 4.107.
2. Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.128, wordt ook voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.
3. Ook wordt voldaan aan de regels over:
a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;
b. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor een activiteit als bedoeld in categorie 6.4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
c. energiebesparing, bedoeld in paragraaf 5.4.1, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk;
d. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk; en
e. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk en het niet gaat om een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met g.
1. Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.128 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:
a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en
b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.
2. Ten minste vier weken voor de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.
1. Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van het oppervlak van metalen of kunststoffen door een elektrolytisch of chemisch procedé, bedoeld in categorie 2.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies, als het oppervlak van kunststoffen wordt behandeld;
b. het blazen, expanderen en schuimen van kunststof met een blaasmiddel anders dan lucht, kooldioxide of stikstof;
c. het verwerken van elastomeren;
d. het verwerken van polyesterhars, waarbij meer dan 1 kg organisch peroxide aanwezig is; en
e. het maken van producten van kunststof.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met e, functioneel ondersteunen.
3. Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b tot en met e, als deze alleen worden verricht:
a. tijdens het verrichten van een bouwactiviteit of sloopactiviteit of het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een weg;
b. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis;
c. voor educatieve doelen; of
d. tijdens het maken, onderhouden, repareren en behandelen van de scheepshuid van schepen, bedoeld in paragraaf 3.4.11.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.134, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor het behandelen van het oppervlak van metalen of kunststoffen door een elektrolytisch of chemisch procedé, bedoeld in categorie 2.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in het eerste lid.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.134, voor zover het gaat om het blazen, expanderen of schuimen van kunststof met een blaasmiddel anders dan lucht, kooldioxide of stikstof.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.134, voor zover het gaat om:
a. het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het behandelen van het oppervlak van kunststof met een elektrolytisch of chemisch procedé; of
b. het maken of behandelen van producten op basis van elastomeren.
1. Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.134, wordt voldaan aan de regels over:
a. het schoonbranden van metalen, bedoeld in paragraaf 4.14;
b. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;
c. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;
d. het verwerken van rubbercompounds, bedoeld in paragraaf 4.25;
e. het verwerken van thermoplastisch kunststof, bedoeld in paragraaf 4.26;
f. het verwerken van polyesterhars, bedoeld in paragraaf 4.27;
g. een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34;
h. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;
i. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;
j. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101;
k. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104; en
l. het laden en lossen van schepen, bedoeld in paragraaf 4.107.
2. Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.134, wordt ook voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.
3. Ook wordt voldaan aan de regels over:
a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;
b. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie voor een activiteit als bedoeld in categorie 2.6 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
c. energiebesparing, bedoeld in paragraaf 5.4.1, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk;
d. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk; en
e. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk en het niet gaat om een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met l.
1. Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.134 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:
a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en
b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.
2. Ten minste vier weken voor de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.
1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het bedrukken van materialen met zeefdruk, vellenoffset, rotatieoffset, illustratiediepdruk of flexografie.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat bedrukken functioneel ondersteunen.
3. Onder de aanwijzing valt niet het bedrukken van materialen met zeefdruk, vellenoffset, rotatieoffset, illustratiediepdruk of flexografie alleen:
a. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis; of
b. voor educatieve doelen.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW, afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.140.
1. Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.140, wordt voldaan aan de regels over:
a. grafische processen, bedoeld in paragraaf 4.10;
b. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;
c. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;
d. een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34;
e. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;
f. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;
g. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104; en
h. het laden en lossen van schepen, bedoeld in paragraaf 4.107.
2. Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.140, wordt ook voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.
3. Ook wordt voldaan aan de regels over:
a. energiebesparing, bedoeld in paragraaf 5.4.1, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk; en
b. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.
1. Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.140, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:
a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en
b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.
2. Ten minste vier weken voor de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.
1. Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het maken van schepen;
b. het onderhouden, repareren en schoonmaken van schepen als dat geheel of gedeeltelijk op de wal gebeurt; en
c. het behandelen van de scheepshuid van schepen om te voorkomen dat organismen zich onder het wateroppervlak daaraan vasthechten.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat maken, onderhouden, repareren, schoonmaken of behandelen functioneel ondersteunen.
3. Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met c, als deze alleen worden verricht bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 3.144, voor zover het gaat om het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor:
a. het maken van metalen pleziervaartuigen met een langs de waterlijn te meten lengte van ten minste 25 m; of
b. het maken, onderhouden, repareren, schoonmaken of behandelen van de scheepshuid van schepen, anders dan pleziervaartuigen.
2. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater afkomstig van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in het eerste lid.
1. Bij het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.144, wordt voldaan aan de regels over:
a. het stralen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.13;
b. het schoonbranden van metalen, bedoeld in paragraaf 4.14;
c. het lassen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.16;
d. het solderen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.17;
e. het mechanisch en thermisch bewerken van metalen, bedoeld in paragraaf 4.18;
f. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;
g. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;
h. het onderhouden en repareren van verbrandingsmotoren, gemotoriseerde voertuigen, vaartuigen of werktuigen, bedoeld in paragraaf 4.22;
i. het proefdraaien van verbrandingsmotoren, bedoeld in paragraaf 4.23;
j. het schoonmaken van pleziervaartuigen, bedoeld in paragraaf 4.24;
k. het verwerken van thermoplastisch kunststof, bedoeld in paragraaf 4.26;
l. het verwerken van polyesterhars, bedoeld in paragraaf 4.27;
m. een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34;
n. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;
o. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;
p. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101;
q. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104; en
r. het laden en lossen van schepen, bedoeld in paragraaf 4.107.
2. Ook wordt voldaan aan de regels over:
a. het eindonderzoek bodem, bedoeld in paragraaf 5.2.1, voor zover het gaat om het exploiteren van een ippc-installatie;
b. het PRTR-verslag, bedoeld in paragraaf 5.3.1, voor zover het gaat om het maken, of het verven of het verwijderen van verf van schepen van ten minste 100 m lang;
c. energiebesparing, bedoeld in paragraaf 5.4.1, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk;
d. het emitteren van zeer zorgwekkende stoffen, bedoeld in paragraaf 5.4.3, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk; en
e. emissies in de lucht, bedoeld in paragraaf 5.4.4, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk en het niet gaat om een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met r.
1. Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 3.144 worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:
a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en
b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.
2. Ten minste vier weken voor de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.
1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het maken van materialen, eindproducten of halffabrikaten met:
a. een stookinstallatie met een nominaal vermogen van meer dan 400 kW;
b. een koelinstallatie met meer dan 300 kg koudemiddel; of
c. een oplosmiddeleninstallatie.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat maken functioneel ondersteunen.
3. Onder de aanwijzing valt niet een activiteit die is aangewezen in paragraaf 3.4.4 tot en met 3.4.11.
Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, geldt voor het lozen van koelwater met een warmtevracht van meer dan 50 MW, afkomstig van de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.148.
1. Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.148, wordt voldaan aan de regels over:
a. het lassen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.16;
b. het solderen van metalen, bedoeld in paragraaf 4.17;
c. het mechanisch en thermisch bewerken van metalen, bedoeld in paragraaf 4.18;
d. het mechanisch bewerken van steen, bedoeld in paragraaf 4.19;
e. het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20;
f. het reinigen, lijmen en coaten van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.21;
g. een oplosmiddeleninstallatie, bedoeld in paragraaf 4.34;
h. het kleinschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.39;
i. het grootschalig tanken, bedoeld in paragraaf 4.40;
j. het vullen van gasflessen met propaan of butaan, bedoeld in paragraaf 4.101;
k. het opslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.104; en
l. het laden en lossen van schepen, bedoeld in paragraaf 4.107.
2. Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.148, wordt ook voldaan aan de regels over het lozen van koelwater, bedoeld in paragraaf 4.110, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.
3. Ook wordt voldaan aan de regels over energiebesparing, bedoeld in paragraaf 5.4.1, als de activiteit niet als vergunningplichtig is aangewezen in dit hoofdstuk.
1. Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 3.148, worden aan het bevoegd gezag, bedoeld in afdeling 2.2, gegevens en bescheiden verstrekt over:
a. de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht; en
b. de verwachte datum van het begin van de activiteit.
2. Ten minste vier weken voor de begrenzing wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.
1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het demonteren van ingezamelde of afgegeven autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen.
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat demonteren functioneel ondersteunen.
3. Onder de aanwijzing vallen niet:
a. het demonteren van accessoires van een autowrak of wrak van een tweewielig motor