27 406 Nota «De kenniseconomie in zicht»

Nr. 193 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 2011

In het project «Kenbaarheid van Normen en Normalisatie» zijn de problemen die zich voordoen bij normalisatie in kaart gebracht en zijn aanbevelingen gedaan hoe deze problemen kunnen worden aangepakt. Naar aanleiding van dit project is de kabinetsreactie op kenbaarheid van normen en normalisatie opgesteld, die ik u hierbij aanbied.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen

Kabinetsreactie op kenbaarheid van normen en normalisatie

1. Inleiding

In het project «Kenbaarheid van Normen en Normalisatie» zijn problemen die zich voordoen bij normalisatie in kaart gebracht en zijn aanbevelingen gedaan hoe deze kunnen worden aangepakt.1 De gesignaleerde problemen en aanbevelingen hebben betrekking op de toegang tot het normalisatieproces en op de toegang tot normen zelf. Van de zeventien aanbevelingen die er worden gedaan, zijn er zeven gericht tot de overheid. De overige aanbevelingen zien op het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

De zeven aanbevelingen aan de overheid zijn:

  • 1. De overheid dient een eenduidige visie te ontwikkelen op de wijze waarop zij gebruik maakt van normalisatie, er in participeert en deze ondersteunt.

  • 2. De overheid dient te onderzoeken, indien regelgeving gebruik maakt van normalisatie, of er is voldaan aan de kaders van de publieke wet- en regelgeving.

  • 3. De overheid dient kennis te hebben van welke normen zij mogelijk wil gaan gebruiken.

  • 4. De overheid dient haar financiële bijdrage aan normalisatie af te stemmen op:

    • Wat er van haar verwacht mag worden ten aanzien van de ontwikkeling van normen in het publieke domein.

    • De instandhouding van de basisstructuur voor normalisatie.

    • Stimulering van deelname van marktpartijen aan normalisatie in het algemeen.

  • 5. De overheid dient, bij normalisatie in de publieke context, de deelname van zogenaamde «zwakke marktpartijen» zeker te stellen.

  • 6. De overheid dient, naar analogie van reguliere wetgeving, «verwezen normen» kosteloos ter beschikking te stellen.

  • 7. De overheid dient onderwijs en onderzoek naar het gebruik van het instrument normalisatie te stimuleren.

In deze kabinetsreactie wordt uiteengezet wat normalisatie is en welke rol de overheid hierbij inneemt. Vervolgens wordt er ingegaan op de aanbevelingen, waarbij deze brief zo is opgesteld dat deze een eenduidige visie van de overheid op normalisatie weergeeft. Met deze kabinetsreactie wordt dus invulling gegeven aan aanbeveling 1.

2. Normalisatie

Normalisatie is het proces waarbij belanghebbende partijen op vrijwillige basis, in overleg en op basis van consensus afspraken maken. Onder belanghebbende partijen kunnen bijvoorbeeld producenten, ondernemers, groot- en kleinbedrijf, dienstverleners, gebruikers, consumenten en de overheid worden verstaan. Belanghebbende partijen kunnen afspraken maken over wat, in het licht van de stand van de techniek en de best beschikbare kennis, goede normen zijn om te hanteren bij de productie van bepaalde zaken en het leveren van diensten. Deze afspraken kunnen vrijwel overal over gaan. Een actueel voorbeeld is het opstellen van een technische standaard voor telefoonopladers, zodat er één universele oplader is voor alle telefoons. Dergelijke afspraken worden vastgelegd in normen. Een norm mag niet conflicteren met andere normen.

Het maken van normen gebeurt op initiatief van belanghebbende partijen. Ook de verantwoordelijkheid voor de organisatie van het normalisatieproces en voor het bereiken van overeenstemming ligt bij de partijen zelf. Een wezenskenmerk van normalisatie is dat het vrijwillig is. Partijen zijn vrij om normen al dan niet op te stellen en toe te passen. Normalisatie draagt bij aan een goed functionerende economie. Zo vergemakkelijkt normalisatie de toegang tot markten, verbetert zij de kwaliteit en de veiligheid van producten en diensten en vereenvoudigt zij de verspreiding van kennis, technologie en bedrijfspraktijken. Normalisatie zorgt ervoor dat producten, onderdelen en netwerken beter op elkaar aansluiten. Dit bevordert het handelsverkeer en de innovatie. Normalisatie kan leiden tot efficiencyvergroting en dus tot lagere kosten. Daarmee profiteert niet alleen het bedrijfsleven van normalisatie, maar de maatschappij als geheel. Uit onderzoek is gebleken dat normen een belangrijke bijdrage leveren aan de productiviteitsgroei en economische groei van een economie.2

In Nederland wordt het normalisatieproces begeleid door een private stichting, het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN). Naast het begeleiden van het nationale normalisatieproces, bestaat de rol van NEN voor een groot deel uit het faciliteren van de Nederlandse inbreng in Europees en internationaal verband. NEN beheert in totaal zo’n 30 000 normen. Dit zijn nationale normen en in Nederland aanvaarde Europese en internationale normen. Door het wereldwijde systeem van normalisatie is minder dan 5% van de normen nationaal.

NEN heeft alle onderwerpen gegroepeerd in 17 sectoren. Voor elke sector is er een beleidscommissie en zijn er normcommissies. De beleidscommissies sturen het normalisatiewerk aan en verdelen het over de normcommissies. In de normcommissies worden de normen ontwikkeld. Er zijn ruim 1 400 normcommissies met zo´n 7 000 normcommissieleden. Voor een goede afweging van belangen en het bereiken van consensus en draagvlak streeft NEN naar participatie van alle belanghebbende partijen in de beleidscommissies en normcommissies.

3. Normalisatie op Europees niveau

Normalisatie is in toenemende mate een internationale en Europese aangelegenheid. Normalisatie op Europees niveau vindt plaats in CEN, CENELEC en ETSI. CEN, CENELEC en ETSI zijn onafhankelijke private organisaties. ETSI ziet op de telecommunicatie, CENELEC op de elektrotechniek en CEN op de overige gebieden. De notificatierichtlijn3 bevat regels op het gebied van normalisatie en beoogt de transparantie van het systeem van normalisatie te bevorderen. Zo moeten de Europese Commissie en de nationale normalisatie-instellingen op de hoogte worden gesteld als een nationale normalisatie-instelling een norm gaat opstellen of wijzigen. Daarnaast mogen de nationale normalisatie-instellingen geen nieuwe of herziene nationale norm publiceren die niet in overeenstemming is met een bestaande Europese norm.

Sinds zo’n 25 jaar bestaan er Europese productrichtlijnen met de naam Nieuwe Aanpak. In deze richtlijnen zijn de essentiële eisen met betrekking tot een product vastgelegd. De richtlijnen geven aan dat indien aan geharmoniseerde Europese normen wordt voldaan, daarmee het bewijsvermoeden ontstaat dat aan de essentiële eisen (en dus aan de wet- en regelgeving) wordt voldaan. Toepassing van zo’n norm is vrijwillig, er kan ook op andere wijze aan de richtlijn worden voldaan. In de Nieuwe Aanpak richtlijnen worden de normen waarnaar wordt verwezen niet opgenomen. De referentienummers van de toepasselijke geharmoniseerde normen worden middels het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt. De nationale normalisatie-instellingen moeten deze normen vervolgens op nationaal niveau beschikbaar stellen. Hiervoor vragen de normalisatie-instellingen een vergoeding.4 De financiering van normalisatie wordt dan ook gedragen door zowel de opstellers als de gebruikers van normen.

Het Europese stelsel is in ontwikkeling. In september 2008 heeft de Raad van de Europese Unie conclusies vastgesteld over normalisatie en innovatie.5 Op verzoek van de Europese Commissie heeft een onafhankelijke groep van experts, the Expert Panel for the Review of the European Standardisation System (EXPRESS), in maart 2010 een rapport uitgebracht: «Standardisation for a competitive and innovative Europe: a vision for 2020».6 Het Europees Parlement heeft op 21 oktober 2010 een resolutie aangenomen over de toekomst van Europese normalisatie. Op 1 juni 2011 heeft de Europese Commissie een pakket uitgebracht met daarin een mededeling en een voorstel voor de modernisering van het Europese normalisatiestelsel.7

4. De keuze voor het gebruik van normalisatie

Het kabinetsbeleid is er op gericht om met beleid en regelgeving aan te sluiten bij het zelfregulerend vermogen van de samenleving.8 Normalisatie is hier een voorbeeld van. Het aansluiten bij normalisatie is nuttig, bijvoorbeeld omdat producenten en andere belanghebbenden bij uitstek over de deskundigheid beschikken om adequate technische normen op te stellen. Daarnaast zijn normen door belanghebbende partijen in overleg en op basis van consensus opgesteld. Hierdoor is het aannemelijk dat een norm een evenwichtige weerspiegeling is van de belangen van deze partijen. Door de verwijzing naar normen in wet- en regelgeving kan de wetgever eenvoudig en snel, zonder omvangrijke nieuwe voorschriften uit te vaardigen, aansluiten bij de praktijk en kunnen bedrijven inspelen op nieuwe ontwikkelingen en innovaties. Dit draagt bij aan het reduceren van lasten.

Uit een inventarisatie blijkt dat de centrale overheid in haar wet- en regelgeving rechtstreeks naar zo’n 200 nationale NEN-normen en naar zo’n 400 internationale normen verwijst. Daarnaast zijn er zo’n 2800 geharmoniseerde Europese normen gelieerd aan de Europese Nieuwe Aanpak richtlijnen. De titels van deze geharmoniseerde normen staan niet in de wet- en regelgeving, maar worden gepubliceerd in het Europese Publicatieblad en in de Staatscourant. Op een totaal van 30 000 normen zijn er dus zo’n 3400 normen gelieerd aan wet- en regelgeving.

5. Uitgangspunten bij het gebruik van normen door de overheid

Uitgangspunt van het kabinet bij het gebruik van normen in beleid of wetgeving is dat de toepassing van normen vrijwillig is. Dit sluit aan bij het vrijwillige karakter van normalisatie en bij de Nieuwe Aanpak richtlijnen in Europees verband. Het beleid van de overheid is er dan ook op gericht in beginsel op een niet-dwingende wijze te verwijzen. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een verwijzing op basis van bewijsvermoeden. Een verwijzing op basis van bewijsvermoeden houdt in dat, indien een normadressaat de norm volgt, dit een bewijsvermoeden oplevert dat de normadressaat aan de eisen van de wet- en regelgeving voldoet. De verwijzing op basis van bewijsvermoeden laat belanghebbenden de ruimte om te kiezen voor andere oplossingen dan het volgen van een norm, mits de alternatieve methode tot hetzelfde, wettelijk beoogde resultaat leidt. Vrijwillige toepassing werkt echter alleen als de wettelijke doelvoorschriften duidelijk en concreet zijn. Dit betekent dat de essentiële eisen waaraan moet worden voldaan in de wet dienen te staan en niet in een norm. Dit uitgangspunt is recent in de Aanwijzingen voor de regelgeving neergelegd.9

Ook toezichthouders dienen rekening te houden met het feit dat er bij een verwijzing op basis van bewijsvermoeden op verschillende manieren aan de wetgeving kan worden voldaan. Indien men gebruik maakt van een alternatieve wijze, dient de toezichthouder rechtstreeks te toetsen aan de regelgeving. De toezichthouder kan het voldoen aan de norm dan niet eisen.

Soms kiest de wetgever ervoor om dwingend naar een norm te verwijzen. Dit houdt in dat om aan de wetgeving te voldoen ook aan de norm moet worden voldaan. Indien de wetgever dwingend naar een norm verwijst, zal hij moeten kunnen beargumenteren waarom wordt afgeweken van het principe om op basis van bewijsvermoeden te verwijzen. Een reden om af te wijken is bijvoorbeeld de implementatie van internationale wetgeving waarin dwingend naar een norm wordt verwezen of bijvoorbeeld omdat het wenselijk is dat er één bepaalde meetmethode wordt gebruikt die is vastgelegd in een norm.10 Indien een norm waar dwingend naar wordt verwezen verder gaat dan de wetgeving vereist, dient de verwijzing beperkt te blijven tot het voor de wetgeving relevante deel van de norm.

Het kabinet is van mening dat door verwijzing in een algemeen verbindend voorschrift naar een norm, die norm op zichzelf genomen nog geen «vanwege het Rijk vastgesteld algemeen verbindend voorschrift» wordt. Dit standpunt is eerder in een brief van de Minister van Justitie aangegeven,11 is zo toegelicht in de memorie van toelichting bij de Bekendmakingswet12 en ligt ten grondslag aan Aanwijzing 92 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dit uitgangspunt is steeds leidend geweest voor de wijze waarop de wetgever in het verleden is omgegaan met verwijzingen naar normen. De norm gaat wél – aldus ook de genoemde memorie van toelichting – op enigerlei wijze deel uitmaken van het recht dat voor belanghebbenden kenbaar moet kunnen zijn. Daarom is vereist dat bij de verwijzing wordt vermeld wat de vindplaats van de norm is, moet de norm algemeen verkrijgbaar zijn en mag de prijs van een norm niet onredelijk hoog zijn. Voordat regelgeving waarin naar normen wordt verwezen wordt vastgesteld, behoren dit punten van aandacht te zijn. Dit stelsel is in lijn met het Europese stelsel. Ook de Europese wetgever volstaat immers in de Nieuwe Aanpak richtlijnen met een verwijzing naar de geharmoniseerde normen, zonder dat deze normen kosteloos beschikbaar zijn. Het standpunt dat normen waarnaar in wetgeving wordt verwezen, niet overeenkomstig de Bekendmakingswet hoeven te worden gepubliceerd, is in rechterlijke uitspraken bevestigd.13

6. Invulling aanbevelingen

Zoals eerder opgemerkt, is deze kabinetsreactie zo opgesteld dat daarmee invulling aan aanbeveling 1 (ontwikkelen eenduidige visie overheid) wordt gegeven. Hieronder wordt ingegaan op de maatregelen die het kabinet mede naar aanleiding van de overige aanbevelingen zal nemen.

6.1. Invulling aanbevelingen 2 en 3: toetsing van normen waarnaar in regelgeving wordt verwezen

Het platform Kenbaarheid heeft aangegeven (aanbeveling 2) dat de overheid, voordat zij in wet- en regelgeving naar normen verwijst, moet toetsen of de normen inhoudelijk en procedureel voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Hiertoe dient de overheid kennis te hebben van welke normen zij mogelijk wil gaan gebruiken (aanbeveling 3). Deze aanbevelingen neemt het kabinet over. Indien de wetgever naar een norm verwijst, dient de wetgever de inhoud van de norm te kennen. Vervolgens dient de wetgever na te gaan of bij de totstandkoming van de norm alle relevante belangen betrokken zijn. Als dit zo is, kan namelijk worden aangenomen dat er sprake is van een evenwichtige norm die recht doet aan de belangen van de betrokkenen. Wanneer blijkt dat niet alle relevante belanghebbenden bij de totstandkoming van een norm zijn betrokken, is dat een reden niet naar de norm te verwijzen. Het kan echter voorkomen dat een dergelijke norm wel goed aansluit bij het overheidsbeleid. Het kabinet meent dat in zo’n geval toch naar een norm kan worden verwezen, mits de wetgever in het reguliere proces van regelgeving nagaat of deze belanghebbenden niet onevenredig worden geschaad.

6.2. Invulling aanbeveling 4: financiële bijdrage van de overheid

Het platform Kenbaarheid beveelt aan dat de overheid haar financiële bijdrage aan normalisatie dient af te stemmen op wat er van haar verwacht mag worden ten aanzien van de ontwikkeling van normen in het publieke domein, de instandhouding van de basisstructuur voor normalisatie en de stimulering van deelname van marktpartijen aan normalisatie in het algemeen. De Staat draagt jaarlijks voor de instandhouding van de basisinfrastructuur voor 30% bij aan de contributie van NEN aan CEN, CENELEC en ISO (normalisatie-instelling op mondiaal niveau) en voor 100% aan de notificatieverplichting van normen. Ter stimulering van deelname van marktpartijen aan normalisatie geeft de overheid een jaarlijkse bijdrage14 aan NEN voor informatievoorziening aan deze partijen. Dit is vastgelegd in een overeenkomst tussen NEN en de Staat.15 Daarnaast stelt het kabinet vanuit verschillende overheidsdiensten structurele en projectmatige sectorgerichte bijdragen ter beschikking voor de ontwikkeling van relevante normen. De overheid heeft zowel in 2008 als in 2009 met zo’n € 6 miljoen bijgedragen aan de normalisatieactiviteiten van NEN16 en in 2010 voor € 5,8 miljoen. Conform de aanbeveling meent het kabinet dat haar bijdrage aan normalisatie derhalve voldoende is afgestemd op de relatie van normen tot het publieke domein, de instandhouding van de basisstructuur voor normalisatie en de stimulering van deelname van marktpartijen aan normalisatie.

6.3. Invulling aanbeveling 5: bevordering van deelname van partijen

Het platform Kenbaarheid beveelt aan dat de overheid, bij normalisatie in de publieke context, de deelname van zogenaamde «zwakke marktpartijen» dient zeker te stellen (aanbeveling 5). Het kabinet is daarom een project gestart om te onderzoeken op welke wijze belanghebbenden directer en goedkoper (via ICT) bij het normalisatieproces kunnen worden betrokken. Er is door de klankbordgroep17 bij dit project voor gekozen een systeem te ontwikkelen voor het inzien van normontwerpen en het indienen van commentaar via de website: http://www.normontwerpen.nen.nl. Op deze manier kunnen belanghebbende partijen vanuit huis of kantoor commentaar indienen op het ontwerp van een norm. Uit de pilots is gebleken dat het systeem leidt tot meer betrokkenheid van zwakke marktpartijen. Niet alle effecten van het systeem zijn echter direct zichtbaar, daarom zal NEN het systeem na 1 januari 2012 evalueren.

De klankbordgroep heeft meer aspecten benoemd die essentieel zijn voor het verbeteren van de betrokkenheid van partijen en het goed functioneren van het normalisatiesysteem. Bij de totstandkoming van een norm is een gedegen stakeholdersanalyse nodig en moet duidelijk zijn hoe groot het draagvlak is bij de stakeholders. Het project heeft daarom geleid tot een aanvullend actieplan dat door NEN wordt opgepakt. Een MKB-normalisatiegereedschapskist18 geeft bijvoorbeeld concrete suggesties en methoden, aan onder andere NEN, MKB-bedrijven en haar brancheorganisaties, om normalisatie bekender te maken en beter te benutten. NEN en zijn Raad van Advies heeft de klankbordgroep gevraagd de implementatie van het actieplan te volgen. Daarnaast dient de klankbordgroep ertoe om concrete klachten die zich voordoen rondom normalisatie aan te pakken.

Tenslotte is het kabinet twee projecten gestart om de toepassing van de normen zelf te verbeteren. In het eerste project worden de nationale normen waarnaar in wet- en regelgeving wordt verwezen lastenarm gemaakt. Het project wordt uitgevoerd door NEN en strekt ertoe dat de inhoud van een norm proportioneel is met het doel en dat de lasten tot een minimum worden beperkt. In het tweede project is een handleiding opgesteld voor de toepassing van de bouwregelgeving en de bouwnormen bij eenvoudige verbouwingen. Deze handleiding is te raadplegen via de internetsite: www.verbouwkompas.nl.

6.4. Invulling aanbeveling 6: beschikbaarstelling van nationale normen waar dwingend naar wordt verwezen

Het platform Kenbaarheid beveelt aan dat«verwezen normen» kosteloos ter beschikking dienen te worden gesteld. De mogelijkheid hier invulling aan te geven is door het kabinet verkend. Gebleken is dat internationale normen niet eenzijdig door de Nederlandse overheid kosteloos ter beschikking kunnen worden gesteld. De reden hiervoor is dat op Europees en wereldniveau de rechten op een norm bij het internationale normalisatie-instituut en de betrokken normalisatie-instellingen gezamenlijk berust.Dit auteursrecht moet de Nederlandse overheid uiteraard respecteren.

Met betrekking tot de kenbaarheid van nationale normen vindt het kabinet het passend een onderscheid te maken naar gelang de rol die een norm in de wetgeving speelt. Het beleid van de overheid is er op gericht dat het toepassen van normen vrijwillig is. Hiermee blijven de voordelen die gepaard gaan met normalisatie als zelfregulering behouden. Er dient dan ook zoveel mogelijk op niet-dwingende wijze naar normen te worden verwezen.19 Het kabinet zal een traject in gang zetten om overbodig geachte dwingende verwijzingen om te zetten in verwijzingen op basis van bewijsvermoeden. Het kabinet streeft ernaar de overbodig geachte dwingende verwijzingen voor 1 januari 2014 om te zetten. Bij verwijzingen op basis van bewijsvermoeden blijft er ruimte voor alternatieve en innovatieve oplossingen. De normadressaat is niet verplicht een norm aan te schaffen. Hij kan ook op alternatieve wijze aan de wetgeving voldoen. Besluit de normadressaat toch om de norm aan te schaffen, dan koopt hij daarmee kennis in waar hij bij zijn bedrijfsvoering gebruik van kan maken en zijn voordeel mee kan doen. Daarom acht het kabinet het gerechtvaardigd het profijtbeginsel toe te passen indien op basis van bewijsvermoeden naar een norm wordt verwezen. Een potentiële gebruiker moet dan wel in staat zijn een weloverwogen beslissing voor de aankoop van een norm te kunnen nemen. Hiertoe is de website van NEN aangepast zodat normen op eenvoudige wijze te vinden zijn. De website van NEN geeft van veel normen kosteloos inzicht in het toepassingsgebied, de inhoud en een samenvatting.

Als er dwingend naar een norm wordt verwezen, is er geen vrije keuze meer de norm al dan niet toe te passen. De norm moet worden ingezien om aan de wet te kunnen voldoen. Daarom zal het kabinet er bij inhoudelijk nieuwe regelgeving die op of na 1 januari 2012 in werking treedt voor zorgen dat indien hierin dwingend naar nationale normen wordt verwezen, deze normen vanaf inwerkingtreding van die regelgeving kosteloos beschikbaar zijn. Het vraagt zorgvuldigheid en daarmee tijd om de, ten tijde van het uitbrengen van deze kabinetsreactie, reeds bestaande regelgeving door te lichten en eventuele overbodig geachte dwingende verwijzingen om te zetten in verwijzingen op basis van bewijsvermoeden. Voor deze regelgeving geldt dat per 1 januari 2014 de nationale normen waar dan nog dwingend naar wordt verwezen vrij beschikbaar zullen worden gesteld. Hetzelfde geldt voor wetgeving die formeel (nog) niet van kracht is, maar zich ten tijde van het uitbrengen van deze kabinetsreactie in een vergevorderd stadium van ontwikkeling bevindt. Het gaat dan bijvoorbeeld om verwijzingen in ontwerp regelgeving die reeds ter consultatie is aangeboden, regelgeving die bij de Raad van State voorligt voor advies, wetsvoorstellen die door de Tweede Kamer zijn aanvaard en reeds vastgestelde regelgeving in afwachting van bekendmaking of inwerkingtreding. Ook voor deze normen geldt dat zij per 1 januari 2014 gratis ter beschikking worden gesteld.20, 21, 22 NEN heeft aangegeven, onder voorwaarden voor compensatie van gederfde inkomsten door de overheid, open te staan voor de kosteloze beschikbaarstelling van nationale normen waarvan NEN auteursrechthebbend is. Onderhandelingen met NEN zullen hierover worden gestart zodra inventarisatie heeft uitgewezen welke verwijzingen dwingend zijn en zullen blijven. Volledigheidshalve merk ik op dat dit het in paragraaf 5 beschreven standpunt van het kabinet over de verhouding van normen tot de Bekendmakingswet onverlet laat. Het kabinet zet zich er ook in Brussel voor in dat de Europese regelgeving geen dwingende verwijzingen bevat, dan wel dat de Europese normen waar deze regelgeving dwingend naar verwijst kosteloos beschikbaar komen.

6.5. Invulling aanbeveling 7: stimulering van onderwijs en onderzoek

Het platform Kenbaarheid heeft in aanbeveling 7 aangegeven dat de overheid onderwijs en onderzoek naar het gebruik van het instrument normalisatie dient te stimuleren. Om hier uitvoering aan te geven, zal het kabinet in overleg treden met de klankbordgroep (zie paragraaf 6.3) over hoe er vervolg kan worden gegeven aan het onderwijs- en onderzoeksproject uit het project Kenbaarheid.


X Noot
1

Het project Kenbaarheid ziet op normalisatie begeleid door het Nederlands Normalisatie-instituut. Aan het project Kenbaarheid werd deelgenomen door vertegenwoordigers van VNO-NCW, MKB Nederland, FNV, FME-CWM, Koninklijke Metaalunie, Normalisatiekringen Nederland, Consumentenbond en NEN. Samen worden zij het platform Kenbaarheid genoemd.

X Noot
2

G.M.P. Swann, The Economics of Standardisation: An Update, Innovative Economics Limited, 2010.

X Noot
3

Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften.

X Noot
4

Dit geldt overigens niet voor ETSI-normen. De leden van ETSI hebben besloten tot een financieringsmodel waarin de opstellers van de normen de financiering geheel voor hun rekening nemen. ETSI-normen zijn na registratie bij ETSI kosteloos beschikbaar.

X Noot
5

Raadsconclusies over normalisatie van 25 september 2008 (http://ec.europa.eu/enterprise/standards_policy/standardisation_innovation/doc/councilconclusions_20080925_en.pdf).

X Noot
6

http://ec.europa.eu/enterprise/express.

X Noot
7

Uw Kamer zal op de gebruikelijke wijze over dit voorstel van de Europese Commissie worden geïnformeerd.

X Noot
8

Aanwijzingen voor de regelgeving, nr. 7 en 8. en kabinetsnota «Vertrouwen in wetgeving», Kamerstukken II 2008/09, 31 731, nr. 1, zie m.n. par. 2.2 (p. 5/6) Ruimte aan burgers, bedrijven en uitvoerende organen.

X Noot
9

Zie de recente Aanwijzing voor de regelgeving 91a, Staatscourant nr. 6743, 14 april 2011.

X Noot
10

Door één meetmethode dwingend voor te schrijven, zijn de meetuitkomsten eenduidig en kan hierop strafrechtelijk worden gehandhaafd bij een overtreding.

X Noot
11

Kamerstukken II 2008/2009, 28 325, nr. 105.

X Noot
12

Kamerstukken II 1985/86, 19 583, nr. 3, p. 5.; Zie ook de MvT bij de Woningwet Kamerstukken 1986/87, 20 066, nr. 3. p. 38.

X Noot
13

Dit standpunt wordt gedeeld door het Gerechtshof ’s-Gravenhage in het arrest van 16 november 2010 in de zaak Staat vs. Knooble over de status van NEN-normen in de bouwwetgeving (Hof ’s-Gravenhage 16 november 2010, LJN BO4175) en door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een uitspraak van 2 februari 2011 (LJN BP2750).

X Noot
14

Het kabinet staat er voor open dat een deel van deze bijdrage wordt aangewend voor de stimulatie van onderwijs en onderzoek (aanbeveling 7).

X Noot
15

Staatscourant nr. 39, 26 februari 2009.

X Noot
16

De Normcommissieleden van NEN hebben in 2008 naast hun investering in tijd en kennis zo’n € 8 miljoen bijgedragen aan de omzet van NEN door hun lidmaatschapsgelden, de gebruikers van normen hebben € 11 miljoen bijgedragen door de aanschaf van normen. Aan deelname aan een Beleidscommissie zijn geen lidmaatschapskosten verbonden.

X Noot
17

De klankbordgroep wordt momenteel gevormd door vertegenwoordigers van het ministerie van EL&I en BZK, VNO-NCW, MKN-NL, FME-CWM, Koninklijke Metaalunie, VOM, Aannemersfederatie Nederland Bouw en Infra, FNV, Consumentenbond en Normalisatie Kringen Nederland.

X Noot
18

www.smest.eu.

X Noot
19

Zie de recente Aanwijzing voor de regelgeving 91a.

X Noot
20

Het departement dat verantwoordelijk is voor de regelgeving waarin dwingend naar nationale normen wordt verwezen, draagt de kosten voor deze gratis ter beschikkingstelling. Voor het gratis ter beschikking stellen van normen waar dwingend naar wordt verwezen, is het kabinet wel afhankelijk van NEN. Het auteursrecht van de normen berust immers bij NEN.

X Noot
21

In het geval dat dwingend naar nationale normen wordt verwezen op grond van door externe partijen opgestelde documenten (cao's, certificatieschema's, verordeningen bedrijfsschappen, ed.), die op hun verzoek door de overheid verbindend worden opgelegd, worden deze partijen geacht zelf voor de kosteloze terbeschikkingstelling voor een ieder te zorgen.

X Noot
22

In het geval de overheid normadressaat is, worden de normen niet gratis ter beschikking gesteld. Dit zou slechts een verschuiving van overheidsgeld zijn.

Naar boven