A. TITEL

Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, met Bijlagen;

Aarhus, 25 juni 1998

B. TEKST

De Engelse en de Franse tekst van het Verdrag zijn afgedrukt in Trb. 1998, 2891.

Het Verdrag is voorts nog ondertekend voor de volgende staat:

Oekraïne25 juni 1998

C. VERTALING

Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden

De Partijen bij dit Verdrag,

Herinnerend aan beginsel 1 van de Verklaring van Stockholm inzake het Menselijk Leefmilieu,

Tevens herinnerend aan beginsel 10 van de Verklaring van Rio inzake Milieu en Ontwikkeling,

Voorts herinnerend aan de resoluties van de Algemene Vergadering 37/7 van 28 oktober 1982 inzake het Wereldnatuurhandvest en 45/94 van 14 december 1990 inzake de noodzaak een gezond milieu te waarborgen voor het welzijn van individuen,

Herinnerend aan het Europees Handvest inzake Milieu en Gezondheid aangenomen op de Eerste Europese Conferentie inzake Milieu en Gezondheid van de Wereldgezondheidsorganisatie in Frankfurt-am-Main, Duitsland, op 8 december 1989,

Bevestigend de noodzaak de toestand van het milieu te beschermen, in stand te houden en te verbeteren en een duurzame en milieuhygiënisch verantwoorde ontwikkeling te waarborgen,

Erkennend dat adequate bescherming van het milieu van wezenlijk belang is voor het welzijn van de mens en het genot van de fundamentele mensenrechten, waaronder het recht op leven zelf,

Tevens erkennend dat een ieder het recht heeft te leven in een milieu dat passend is voor zijn of haar gezondheid en welzijn en de plicht heeft, zowel individueel als tezamen met anderen, het milieu te beschermen en te verbeteren in het belang van de huidige en toekomstige generaties,

Overwegend dat, om dit recht te kunnen doen gelden en deze plicht te kunnen vervullen, burgers toegang tot informatie, recht op inspraak in de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden moeten hebben, en in dit verband erkennend dat burgers bijstand nodig kunnen hebben om hun rechten uit te oefenen,

Erkennend dat, op milieugebied, een verbeterde toegang tot informatie alsmede inspraak in besluitvorming de kwaliteit en de uitvoering van besluiten verbeteren, bijdragen tot de bewustheid bij het publiek van milieuvraagstukken, het publiek de gelegenheid bieden om zijn bezorgdheid te uiten en bestuursorganen in staat stellen naar behoren rekening te houden met deze bezorgdheid,

Aldus beogend de verantwoording en transparantie van de besluitvorming te bevorderen en de publieke steun voor besluiten over het milieu te versterken,

Erkennend dat transparantie in alle geledingen van de overheid gewenst is, en wetgevende lichamen uitnodigend de beginselen van dit Verdrag in hun handelingen ten uitvoer te brengen,

Tevens erkennend dat het publiek bekend dient te zijn met de procedures voor inspraak in besluitvorming op milieugebied, er vrije toegang toe dient te hebben en dient te weten hoe deze te gebruiken,

Voorts het belang erkennend van de onderscheiden rollen die individuele burgers, niet-gouvernementele organisaties en de particuliere sector kunnen spelen in het beschermen van het milieu,

Geleid door de wens milieu-educatie te stimuleren ter bevordering van het begrip van het milieu en duurzame ontwikkeling en bij het publiek een wijdverbreide bewustheid van, en inspraak aan te moedigen in, besluiten die invloed hebben op het milieu en die duurzame ontwikkeling beïnvloeden,

Gelet op, in dit verband, het belang van gebruikmaking van de media en van elektronische of andere, toekomstige vormen van communicatie,

Het belang erkennend van geheel in besluitvorming van de overheid geïntegreerde milieu-overwegingen en derhalve van de noodzaak voor bestuursorganen te beschikken over nauwkeurige, uitvoerige en actuele milieu-informatie,

Erkennend dat bestuursorganen milieu-informatie bezitten in het openbaar belang,

Geleid door de wens het publiek, met inbegrip van organisaties, toegang te geven tot doelmatige mechanismen van rechtspraak, opdat zijn rechtmatige belangen worden beschermd en het recht wordt toegepast,

Gelet op het belang dat adequate productinformatie wordt verstrekt aan consumenten, om hen in staat te stellen weloverwogen milieukeuzes te maken,

Erkennend de bezorgdheid van het publiek over de doelbewuste introductie in het milieu van genetisch gemodificeerde organismen en de noodzaak van grotere transparantie en meer inspraak in de besluitvorming op dit gebied,

Overtuigd dat de uitvoering van dit Verdrag zal bijdragen tot het versterken van de democratie in de regio van de Economische Commissie voor Europa (ECE) van de Verenigde Naties,

Zich bewust van de rol die de ECE in dit opzicht heeft gespeeld en herinnerend aan, onder meer, de richtsnoeren van de ECE inzake de toegang tot milieu-informatie en inspraak in milieubesluitvorming, bekrachtigd in de Ministeriële Verklaring aangenomen op de Derde Ministeriële Conferentie „Milieu voor Europa" in Sofia, Bulgarije, op 25 oktober 1995,

Indachtig de relevante bepalingen van het Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband, tot stand gekomen te Espoo, Finland, op 25 februari 1991, en het Verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen en het Verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren, beide tot stand gekomen te Helsinki op 17 maart 1992, en andere regionale verdragen,

Zich ervan bewust dat het aannemen van dit Verdrag een bijdrage zal vormen aan het verder versterken van het proces „Milieu voor Europa" en aan de resultaten van de Vierde Ministeriële Conferentie in Aarhus, Denemarken, in juni 1998,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1 Doel

Om bij te dragen aan de bescherming van het recht van elke persoon van de huidige en toekomstige generaties om te leven in een milieu dat passend is voor zijn of haar gezondheid en welzijn, waarborgt elke Partij de rechten op toegang tot informatie, inspraak in de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit Verdrag,

1. Wordt onder „Partij" verstaan, tenzij uit de tekst anders blijkt, een Verdragsluitende Partij bij dit Verdrag;

2. Wordt onder „overheidsinstantie" verstaan:

  • a. overheid op nationaal, regionaal of ander niveau;

  • b. natuurlijke of rechtspersonen die openbare bestuursfuncties naar nationaal recht vervullen, met inbegrip van specifieke taken, activiteiten of diensten met betrekking tot het milieu;

  • c. alle andere natuurlijke of rechtspersonen die openbare verantwoordelijkheden of functies hebben, of openbare diensten verlenen, met betrekking tot het milieu, onder toezicht van een orgaan of persoon vallend onder de bovenstaande onderdelen a. of b.;

  • d. de instellingen van elke regionale organisatie voor economische integratie bedoeld in artikel 17 die Partij is bij dit Verdrag.

Deze begripsomschrijving omvat geen organen of instellingen die optreden in een rechterlijke of wetgevende hoedanigheid;

3. Wordt onder „milieu-informatie" verstaan alle informatie in geschreven, visuele, auditieve, elektronische of enige andere materiële vorm over:

  • a. de toestand van elementen van het milieu, zoals lucht en atmosfeer, water, bodem, land, landschappen en natuurgebieden, biologische diversiteit en componenten daarvan, met inbegrip van genetisch gemodificeerde organismen, en de interactie tussen deze elementen;

  • b. factoren, zoals stoffen, energie, geluid en straling, en activiteiten of maatregelen, met inbegrip van bestuurlijke maatregelen, milieuakkoorden, beleid, wetgeving, plannen en programma's die de elementen van het milieu aantasten of waarschijnlijk aantasten binnen het toepassingsgebied van het voorgaande onderdeel a., en kosten-baten- en andere economische analyses en veronderstellingen gebruikt in milieubesluitvorming;

  • c. de toestand van de menselijke gezondheid en veiligheid, de menselijke levensomstandigheden, cultureel waardevolle gebieden en bouwwerken, voor zover deze worden of kunnen worden aangetast door de toestand van de elementen van het milieu of, via deze elementen, door de factoren, activiteiten of maatregelen bedoeld in het voorgaande onderdeel b.;

4. Wordt onder „het publiek" verstaan een of meer natuurlijke of rechtspersonen en, in overeenstemming met nationale wetgeving of praktijk, hun verenigingen, organisaties of groepen;

5. Wordt onder „het betrokken publiek" verstaan het publiek dat gevolgen ondervindt, of waarschijnlijk ondervindt van, of belanghebbende is bij, milieubesluitvorming; voor de toepassing van deze omschrijving worden niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming en voldoen aan de eisen van nationaal recht geacht belanghebbende te zijn.

Artikel 3 Algemene bepalingen

1. Elke Partij neemt de noodzakelijke wet- en regelgevende en andere maatregelen, met inbegrip van maatregelen om verenigbaarheid te bewerkstelligen tussen de bepalingen ter uitvoering van de bepalingen in dit Verdrag betreffende informatie, inspraak en toegang tot de rechter, alsmede passende handhavingsmaatregelen, voor het instellen en in standhouden van een duidelijk, transparant en samenhangend kader voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag.

2. Elke Partij streeft ernaar te waarborgen dat overheidsfunctionarissen en overheidsinstanties het publiek bijstaan en begeleiden bij het verkrijgen van toegang tot informatie, het vergemakkelijken van inspraak in besluitvorming en het verkrijgen van toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.

3. Elke Partij bevordert milieueducatie en milieubewustzijn onder het publiek, in het bijzonder omtrent het verkrijgen van toegang tot informatie, omtrent inspraak in besluitvorming en omtrent het verkrijgen van toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden.

4. Elke Partij voorziet in passende erkenning van en steun aan verenigingen, organisaties of groepen die milieubescherming bevorderen en waarborgt dat haar nationale rechtsstelsel strookt met deze verplichting.

5. De bepalingen van dit Verdrag laten onverlet het recht van een Partij maatregelen te handhaven of in te stellen die voorzien in een ruimere toegang tot informatie, uitgebreidere inspraak in besluitvorming en ruimere toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden dan vereist door dit Verdrag.

6. Dit Verdrag verplicht niet tot het afwijken van bestaande rechten op toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.

7. Elke Partij bevordert de toepassing van de beginselen van dit Verdrag bij internationale besluitvormingsprocessen aangaande het milieu en binnen het kader van internationale organisaties in aangelegenheden verband houdend met het milieu.

8. Elke Partij waarborgt dat personen die hun rechten uitoefenen overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag niet worden gestraft, vervolgd of op enige wijze gehinderd wegens hun betrokkenheid. Deze bepaling laat onverlet de bevoegdheden van de nationale rechter om in een rechtsgeding redelijke kosten toe te wijzen.

9. Binnen het toepassingsgebied van de relevante bepalingen van dit Verdrag heeft het publiek toegang tot informatie, heeft het de mogelijkheid van inspraak in besluitvorming en heeft het toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden zonder discriminatie op grond van staatsburgerschap, nationaliteit of woonplaats en, in het geval van een rechtspersoon, zonder discriminatie op grond van de plaats van de statutaire zetel of een feitelijk middelpunt van de activiteiten.

Artikel 4 Toegang tot milieu-informatie

1. Elke Partij waarborgt dat, met inachtneming van de volgende leden van dit artikel, overheidsinstanties, in antwoord op een verzoek om milieu-informatie, deze informatie beschikbaar stellen aan het publiek, binnen het kader van de nationale wetgeving, waaronder, desgevraagd en behoudens het navolgende onderdeel b., afschriften van de feitelijke documentatie die deze informatie bevat of omvat:

  • a. zonder dat een bepaald belang behoeft te worden gesteld;

  • b. in de verzochte vorm, tenzij:

    • i. het voor de overheidsinstantie redelijk is dit in een andere vorm beschikbaar te stellen, in welk geval het beschikbaar stellen in die vorm met redenen wordt omkleed; of

    • ii. de informatie al voor het publiek beschikbaar is in een andere vorm.

2. De milieu-informatie bedoeld in het bovenstaande eerste lid wordt zo spoedig mogelijk beschikbaar gesteld en uiterlijk binnen een maand nadat het verzoek is ingediend, tenzij de omvang en de ingewikkeldheid van de informatie een verlenging van deze termijn rechtvaardigen tot ten hoogste twee maanden na het verzoek. De verzoeker wordt ingelicht over elke verlenging en over de redenen die deze rechtvaardigen.

3. Een verzoek om milieu-informatie kan worden geweigerd indien:

  • a. de overheidsinstantie waaraan het verzoek is gericht de verzochte milieu-informatie niet bezit;

  • b. het verzoek kennelijk onredelijk is of op een te algemene wijze is geformuleerd; of

  • c. het verzoek nog onvoltooid materiaal of interne mededelingen van overheidsinstanties betreft, wanneer in een dergelijke uitzondering is voorzien in het nationale recht of bestendig gebruik, met inachtneming van het openbare belang dat met bekendmaking wordt gediend.

4. Een verzoek om milieu-informatie kan worden geweigerd indien de bekendmaking een nadelige invloed zou hebben op:

  • a. de vertrouwelijkheid van het handelen van overheidsinstanties, wanneer in dergelijke vertrouwelijkheid is voorzien naar nationaal recht;

  • b. internationale betrekkingen, nationale defensie of openbare veiligheid;

  • c. de rechtspleging, de mogelijkheid van een persoon een eerlijk proces te verkrijgen of de bevoegdheid van een overheidsinstantie om een onderzoek te verrichten van strafrechtelijke of tuchtrechtelijke aard;

  • d. de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële informatie, wanneer deze informatie bij wet beschermd wordt om een legitiem economisch belang te beschermen. Binnen dit kader wordt informatie over emissies bekend gemaakt die van belang is voor de bescherming van het milieu;

  • e. intellectuele eigendomsrechten;

  • f. de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens en/of -dossiers met betrekking tot een natuurlijk persoon wanneer die persoon niet heeft ingestemd met bekendmaking van de informatie aan het publiek, wanneer in deze vertrouwelijkheid is voorzien naar nationaal recht;

  • g. de belangen van een derde die de verzochte informatie heeft verstrekt zonder dat deze derde wettelijk verplicht is of wettelijk verplicht kan worden dat te doen, en wanneer die derde niet instemt met het vrijgeven van het materiaal; of

  • h. het milieu waarop de informatie betrekking heeft, zoals de voortplantingsgebieden van zeldzame soorten.

De bovengenoemde gronden voor weigering worden restrictief uitgelegd, met inachtneming van het met bekendmaking gediende openbare belang en in aanmerking nemend of de verzochte informatie betrekking heeft op emissies in het milieu.

5. Indien een overheidsinstantie de verzochte milieu-informatie niet bezit, licht deze overheidsinstantie de verzoeker zo spoedig mogelijk in over de overheidsinstantie waarbij naar zijn mening de verzochte informatie kan worden aangevraagd, of het zendt het verzoek door aan die overheidsinstantie en licht de verzoeker hierover in.

6. Elke Partij waarborgt dat, indien informatie die ingevolge het voorgaande derde lid, onderdeel c, en vierde lid is uitgezonderd van bekendmaking kan worden afgescheiden zonder afbreuk te doen aan de vertrouwelijkheid van de uitgezonderde informatie, overheidsinstanties de overige milieu-informatie waarom is verzocht beschikbaar stellen.

7. Een weigering van een verzoek geschiedt schriftelijk indien het verzoek schriftelijk is gedaan of de verzoeker daarom verzoekt. Een weigering wordt met redenen omkleed en verschaft informatie over toegang tot de herzieningsprocedure waarin is voorzien in overeenstemming met artikel 9. De weigering geschiedt zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen een maand, tenzij de ingewikkeldheid van de informatie een verlenging van deze termijn rechtvaardigt tot ten hoogste twee maanden na het verzoek. De verzoeker wordt ingelicht over elke verlenging en over de redenen die deze rechtvaardigen.

8. Elke Partij kan haar overheidsinstanties toestaan kosten te heffen voor het verstrekken van informatie, maar deze vergoeding gaat een redelijk bedrag niet te boven. Overheidsinstanties die voornemens zijn dergelijke kosten te heffen voor het verstrekken van informatie stellen aan verzoekers een overzicht beschikbaar van de vergoedingen die kunnen worden geheven, met vermelding van de omstandigheden waarin deze kunnen worden geheven of vrijstelling kan worden verleend en wanneer het verstrekken van informatie afhankelijk is van vooruitbetaling van dergelijke kosten.

Artikel 5 Verzamelen en verspreiden van milieu-informatie

1. Elke Partij waarborgt dat:

  • a. overheidsinstanties milieu-informatie bezitten en actualiseren die van belang is voor hun functies;

  • b. er verplichte mechanismen worden ingesteld voor een adequate informatiestroom naar de overheidsinstanties over voorgestelde en bestaande activiteiten die het milieu aanmerkelijk kunnen beïnvloeden;

  • c. in het geval van een onmiddellijke bedreiging van de menselijke gezondheid of het milieu, hetzij veroorzaakt door menselijke activiteiten of ten gevolge van natuurlijke oorzaken, alle informatie die het publiek in staat kan stellen maatregelen te nemen om uit de bedreiging voortvloeiende schade te voorkomen of te beperken en die in bezit is van een overheidsinstantie onmiddelijk en terstond wordt verspreid onder leden van het publiek die getroffen kunnen worden.

2. Elke Partij waarborgt dat, binnen het kader van haar nationale wetgeving, de wijze waarop overheidsinstanties milieu-informatie beschikbaar stellen aan het publiek transparant is en dat milieu-informatie op doeltreffende wijze toegankelijk is, onder meer door:

  • a. het verstrekken van voldoende informatie aan het publiek over de aard en de strekking van de milieu-informatie die in het bezit is van de betrokken overheidsinstanties, de fundamentele voorwaarden waarop deze informatie beschikbaar wordt gesteld en toegankelijk is, en via welke procedure deze kan worden verkregen;

  • b. het instellen en in stand houden van praktische voorzieningen zoals:

    • i. voor het publiek toegankelijke lijsten, registers of bestanden;

    • ii. de eis dat overheidsfunctionarissen het publiek bijstaan bij het verkrijgen van toegang tot informatie ingevolge dit Verdrag; en

    • iii. het aanwijzen van contactpunten; en

    • c. het kosteloos verschaffen van toegang tot de milieu-informatie die zich bevindt in lijsten, registers of bestanden als bedoeld in het voorgaande onderdeel b., i).

3. Elke Partij waarborgt dat milieu-informatie in toenemende mate beschikbaar wordt in elektronische gegevensbestanden via openbare telecommunicatie-netwerken die gemakkelijk toegankelijk zijn voor het publiek. In deze vorm toegankelijke informatie zou dienen te omvatten:

  • a. rapporten over de toestand van het milieu, bedoeld in het navolgende vierde lid;

  • b. wetteksten over of verband houdend met het milieu;

  • c. indien van toepassing beleid, plannen en programma's over of verband houdend met het milieu, en milieu-akkoorden; en

  • d. andere informatie, voor zover de beschikbaarheid van deze informatie in deze vorm de toepassing van nationale wetgeving ter uitvoering van dit Verdrag zou kunnen vergemakkelijken, mits zulke informatie reeds beschikbaar is in elektronische vorm.

4. Elke Partij publiceert en verspreidt, met regelmatige tussenpozen van ten hoogste drie of vier jaar een nationaal rapport over de toestand van het milieu, met inbegrip van informatie over de kwaliteit van het milieu en informatie over op het milieu uitgeoefende druk.

5. Elke Partij neemt maatregelen binnen het kader van haar wetgeving voor de verspreiding van, onder meer:

  • a. wetgeving en beleidsdocumenten zoals documenten over strategieën, beleid, programma's en actieplannen betreffende het milieu, en voortgangsrapporten over hun uitvoering, voorbereid op verschillende overheidsniveaus;

  • b. internationale verdragen en overeenkomsten over milieu-onderwerpen; en

  • c. indien van toepassing, andere belangrijke internationale documenten over milieu-onderwerpen.

6. Elke Partij moedigt exploitanten wier activiteiten een aanmerkelijke invloed op het milieu hebben aan het publiek regelmatig te informeren over de gevolgen van hun activiteiten en producten voor het milieu, indien van toepassing, binnen het kader van vrijwillige milieukeur- of milieuauditsystemen of met andere middelen.

7. Elke Partij:

  • a. publiceert de feiten en feitenanalyses die zij relevant en belangrijk acht voor het opstellen van essentiële milieubeleidsvoorstellen;

  • b. publiceert, of maakt op andere wijze beschikbaar toelichtend materiaal toegankelijk over haar contacten met het publiek over aangelegenheden die behoren tot het toepassingsgebied van dit Verdrag; en

  • c. verstrekt in gepaste vorm informatie over het verrichten van openbare functies of het verlenen van openbare diensten betreffende het milieu door de overheid op alle niveaus.

8. Elke Partij ontwikkelt mechanismen om te waarborgen dat toereikende productinformatie beschikbaar wordt gemaakt voor het publiek op een wijze die consumenten in staat stelt weloverwogen milieukeuzen te maken.

9. Elke Partij neemt geleidelijk stappen om, indien van toepassing rekening houdend met internationale processen, een coherent, landelijk systeem voor inventarisatie of registratie van verontreinigingsgegevens in te stellen in een gestructureerd, geautomatiseerd en voor het publiek toegankelijk gegevensbestand, samengesteld op grond van gestandaardiseerde rapportages. Dit systeem kan betrekking hebben op de introductie, het uitstoten en overbrengen van een bepaalde reeks stoffen en producten, met inbegrip van water, energie en hulpbronnenverbruik, afkomstig van een bepaalde reeks activiteiten, in de verschillende milieucompartimenten en naar ter plaatse of elders gelegen verwerkings- en stortplaatsen.

10. Niets in dit artikel doet afbreuk aan het recht van Partijen te weigeren bepaalde milieu-informatie bekend te maken in overeenstemming met artikel 4, derde en vierde lid.

Artikel 6 Inspraak in besluiten over specifieke activiteiten

1. Elke Partij:

  • a. past de bepalingen van dit artikel toe ten aanzien van besluiten over het al dan niet toestaan van voorgestelde activiteiten vermeld in bijlage I;

  • b. past, in overeenstemming met haar nationale wetgeving, de bepalingen van dit artikel ook toe op besluiten over niet in bijlage I vermelde voorgestelde activiteiten die een aanzienlijk effect op het milieu kunnen hebben. Hiertoe bepalen de Partijen of een dergelijke voorgestelde activiteit onder deze bepalingen valt; en

  • c. kan, indien haar nationale wetgeving hierin voorziet, per geval besluiten de bepalingen van dit artikel niet toe te passen op voorgestelde activiteiten voor nationale defensiedoeleinden, indien die Partij meent dat een dergelijke toepassing op deze doeleinden van nadelige invloed zal zijn.

2. Het betrokken publiek wordt, bij openbare bekendmaking of, indien van toepassing, individueel, vroegtijdig in een milieu-besluitvormingsprocedure, en op adequate, tijdige en doeltreffende wijze, geïnformeerd over onder meer:

  • a. de voorgestelde activiteit en de aanvraag waarover een besluit zal worden genomen;

  • b. de aard van mogelijke besluiten of het ontwerp-besluit;

  • c. de voor de besluitvorming verantwoordelijke overheidsinstantie;

  • d. de beoogde procedure, met inbegrip van, in de gevallen waarin deze informatie kan worden verstrekt:

    • i. de aanvang van de procedure;

    • ii. de mogelijkheden voor inspraak van het publiek;

    • iii. de tijd en plaats van een beoogde openbare hoorzitting;

    • iv. een aanduiding van de overheidsinstantie waarvan relevante informatie kan worden verkregen en waarbij de relevante informatie voor het publiek ter inzage is gelegd;

    • v. een aanduiding van de betreffende overheidsinstantie of enig ander officieel lichaam waarbij opmerkingen of vragen kunnen worden ingediend en van het tijdschema voor het doorgeven van opmerkingen of vragen; en

    • vi. een aanduiding van welke voor de voorgestelde activiteit relevante milieu-informatie beschikbaar is; en

  • e. het feit dat de activiteit voorwerp is van een nationale of grensoverschrijdende milieu-effectrapportage.

3. De inspraakprocedures omvatten redelijke termijnen voor de verschillende fasen, die voldoende tijd laten voor het informeren van het publiek in overeenstemming met het voorgaande tweede lid en voor het publiek om zich gedurende de milieu-besluitvorming doeltreffend voor te bereiden en deel te nemen.

4. Elke Partij voorziet in vroegtijdige inspraak, wanneer alle opties open zijn en doeltreffende inspraak kan plaatsvinden.

5. Elke Partij zou, indien van toepassing, potentiële aanvragers aan dienen te moedigen het betrokken publiek te identificeren, discussies aan te gaan en informatie te verstrekken betreffende de doelstellingen van hun aanvraag alvorens een vergunning aan te vragen.

6. Elke Partij stelt aan de bevoegde overheidsinstanties de eis dat zij het betrokken publiek voor inzage toegang verschaffen, op verzoek wanneer het nationale recht dit vereist, kosteloos en zodra deze beschikbaar wordt, tot alle informatie die relevant is voor de in dit artikel bedoelde besluitvorming die beschikbaar is ten tijde van de inspraakprocedure, onverminderd het recht van Partijen te weigeren bepaalde informatie bekend te maken in overeenstemming met het derde en vierde lid van artikel 4. De relevante informatie omvat ten minste, en onverminderd de bepalingen van artikel 4:

  • a. een beschrijving van het terrein en de fysieke en technische kenmerken van de voorgestelde activiteit, met inbegrip van een prognose van de verwachte residuen en emissies;

  • b. een beschrijving van de belangrijke effecten van de voorgestelde activiteit op het milieu;

  • c. een beschrijving van de beoogde maatregelen om de effecten, met inbegrip van emissies, te voorkomen en/of te verminderen;

  • d. een niet-technische samenvatting van het voorgaande;

  • e. een schets van de voornaamste door de aanvrager bestudeerde alternatieven; en

  • f. in overeenstemming met de nationale wetgeving, de voornaamste aan de overheidsinstantie uitgebrachte rapporten en adviezen op het tijdstip waarop het betrokken publiek dient te worden geïnformeerd in overeenstemming met het voorgaande tweede lid.

7. Inspraakprocedures bieden het publiek de mogelijkheid schriftelijk of, indien van toepassing, tijdens een hoorzitting of onderzoek met de verzoeker, alle opmerkingen, informatie, analyses of meningen naar voren te brengen die het relevant acht voor de voorgestelde activiteit.

8. Elke Partij waarborgt dat in het besluit naar behoren rekening wordt gehouden met het resultaat van de inspraak.

9. Elke Partij waarborgt dat, wanneer het besluit is genomen door de overheidsinstantie, het publiek terstond over het besluit wordt ingelicht in overeenstemming met de toepasselijke procedures. Elke Partij maakt de tekst van het besluit toegankelijk voor het publiek tezamen met de redenen en overwegingen waarop het besluit is gebaseerd.

10. Elke Partij waarborgt dat, wanneer een overheidsinstantie de voorwaarden voor het uitvoeren van een in het eerste lid bedoelde activiteit heroverweegt of aanpast, de bepalingen van de leden 2 tot en met 9 van dit artikel dienovereenkomstig worden toegepast, waar dit van toepassing is.

11. Elke Partij past, binnen het kader van haar nationale wetgeving, voor zover mogelijk en passend, bepalingen van dit artikel toe op besluiten over het al dan niet toestaan van de introductie in het milieu van genetisch gemodificeerde organismen.

Artikel 7 Inspraak betreffende plannen, programma's en beleid betrekking hebbende op het milieu

Elke Partij treft passende praktische en/of andere voorzieningen voor inspraak voor het publiek gedurende de voorbereiding van plannen en programma's betrekking hebbende op het milieu, binnen een transparant en eerlijk kader, na het publiek de benodigde informatie te hebben verstrekt. In dit kader wordt artikel 6, derde, vierde en achtste lid toegepast. Het publiek dat kan inspreken wordt door de betreffende overheidsinstantie aangewezen met inachtneming van de doelstellingen van dit Verdrag. Voor zover passend spant elke Partij zich in om, bij de voorbereiding van beleid betrekking hebbende op het milieu mogelijkheden te scheppen voor inspraak.

Artikel 8 Inspraak tijdens de voorbereiding van uitvoerende regelingen en/of algemeen toepasselijke wettelijk bindende normatieve instrumenten

Elke Partij tracht doeltreffende inspraak in een passend stadium te bevorderen, en terwijl opties nog openstaan, gedurende de voorbereiding door overheidsinstanties van uitvoerende regelingen en andere algemeen toepasselijke wettelijk bindende regels die een aanzienlijk effect kunnen hebben op het milieu. Hiertoe zouden de volgende stappen dienen te worden genomen:

  • a. er zouden voor doeltreffende inspraak toereikende termijnen dienen te worden vastgesteld;

  • b. ontwerp-regels zouden dienen te worden gepubliceerd of anderszins aan het publiek beschikbaar te worden gesteld; en

  • c. het publiek zou in de gelegenheid dienen te worden gesteld opmerkingen te maken, rechtstreeks of via representatieve overlegorganen.

Met het resultaat van de inspraak wordt zoveel mogelijk rekening gehouden.

Artikel 9 Toegang tot de rechter

1. Elke Partij waarborgt, binnen het kader van haar nationale wetgeving, dat een ieder die meent dat zijn of haar verzoek om informatie ingevolge artikel 4 veronachtzaamd, ten onrechte geheel of gedeeltelijk afgewezen of anderszins niet beantwoord is in overeenstemming met de bepalingen van dat artikel, toegang heeft tot een herzieningsprocedure voor een rechterlijke instantie of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan.

In de omstandigheden waarin een Partij in een dergelijk beroep bij een rechterlijke instantie voorziet, waarborgt zij dat een dergelijke persoon tevens toegang heeft tot een bij wet ingestelde snelle procedure die kosteloos of niet kostbaar is, voor heroverweging door een overheidsinstantie of toetsing door een onafhankelijk en onpartijdig orgaan anders dan een rechterlijke instantie.

Eindbeslissingen ingevolge het eerste lid zijn bindend voor de overheidsinstantie die de informatie bezit. De redengeving geschiedt schriftelijk, in ieder geval wanneer toegang tot informatie wordt geweigerd ingevolge dit lid.

2. Elke Partij waarborgt, binnen het kader van haar nationale wetgeving, dat leden van het betrokken publiek

  • a. die een voldoende belang hebben

dan wel

  • b. stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht van een Partij dit als voorwaarde stelt,

toegang hebben tot een herzieningsprocedure voor een rechterlijke instantie en/of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan, om de materiële en formele rechtmatigheid te bestrijden van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen van artikel 6 en, wanneer het nationale recht hierin voorziet en onverminderd het navolgende derde lid, andere relevante bepalingen van dit Verdrag.

Wat een voldoende belang en een inbreuk op een recht vormt wordt vastgesteld in overeenstemming met de eisen van nationaal recht en strokend met het doel aan het betrokken publiek binnen het toepassingsgebied van dit Verdrag ruim toegang tot de rechter te verschaffen. Hiertoe wordt het belang van elke niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de in artikel 2, vijfde lid, gestelde eisen voldoende geacht in de zin van het voorgaande onderdeel a. Dergelijke organisaties worden tevens geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van het voorgaande onderdeel b.

De bepalingen van dit tweede lid sluiten niet de mogelijkheid uit van een herzieningsprocedure voor een bestuursrechtelijke instantie en laten onverlet de eis van het uitputten van de bestuursrechtelijke beroepsgang alvorens over te gaan tot rechterlijke herzieningsprocedures, wanneer die eis bestaat naar nationaal recht.

3. Aanvullend op en onverminderd de in het voorgaande eerste en tweede lid bedoelde herzieningsprocedures, waarborgt elke Partij dat leden van het publiek, wanneer zij voldoen aan de eventuele in haar nationale recht neergelegde criteria, toegang hebben tot bestuursrechtelijke of rechterlijke procedures om het handelen en nalaten van privé-personen en overheidsinstanties te betwisten die strijdig zijn met bepalingen van haar nationale recht betreffende het milieu.

4. Aanvullend op en onverminderd het voorgaande eerste lid, voorzien de in het voorgaande eerste, tweede en derde lid bedoelde procedures in passende en doeltreffende middelen, met inbegrip van, zo nodig, een dwangmiddel tot rechtsherstel en zijn zij billijk, snel en niet onevenredig kostbaar. Beslissingen ingevolge dit artikel zijn schriftelijk of worden schriftelijk vastgelegd. Beslissingen van rechterlijke instanties, en waar mogelijk van andere organen, zijn voor het publiek toegankelijk.

5. Om de doeltreffendheid van de bepalingen van dit artikel te bevorderen waarborgt elke Partij dat aan het publiek informatie wordt verstrekt over toegang tot bestuursrechtelijke en rechterlijke herzieningsprocedures en overweegt zij het instellen van passende mechanismen voor bijstand om financiële of andere belemmeringen voor de toegang tot de rechter weg te nemen of te verminderen.

Artikel 10 Vergadering van Partijen

1. De eerste vergadering van de Partijen wordt niet later bijeengeroepen dan een jaar na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag. Daarna wordt ten minste een maal per twee jaar een gewone vergadering van de Partijen gehouden, tenzij anders besloten door de Partijen, of op schriftelijk verzoek van een Partij, mits binnen zes maanden na het meedelen van het verzoek aan alle Partijen door de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, het genoemde verzoek gesteund wordt door ten minste een derde van de Partijen.

2. Bij hun vergaderingen toetsen de Partijen voortdurend de uitvoering van dit Verdrag op basis van regelmatig door de Partijen uitgebrachte rapporten, en, met dit doel voor ogen:

  • a. toetsen zij het beleid alsmede juridische en methodologische benaderingen inzake toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, met het oog op verdere verbetering ervan;

  • b. wisselen zij informatie uit aangaande ervaring verworven bij het sluiten en uitvoeren van bilaterale en multilaterale overeenkomsten of andere regelingen die van belang zijn voor de doelstellingen van dit Verdrag en waarbij een of meer van de Partijen partij zijn;

  • c. verzoeken zij, indien van toepassing, om de diensten van de relevante ECE-organen en van andere bevoegde internationale organen en speciale commissies, bij alle aspecten die verband houden met het verwezenlijken van de doelstellingen van dit Verdrag;

  • d. stellen zij alle subsidiaire organen in die zij noodzakelijk achten;

  • e. bereiden zij, indien van toepassing, protocollen bij dit Verdrag voor;

  • f. overwegen zij en nemen zij voorstellen aan voor wijzigingen van dit Verdrag in overeenstemming met de bepalingen van artikel 14;

  • g. overwegen zij en ondernemen zij elke aanvullende actie die vereist kan zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van dit Verdrag;

  • h. overwegen zij en nemen zij bij hun eerste vergadering bij consensus een reglement van orde aan voor hun vergaderingen en de vergaderingen van subsidiaire organen;

  • i. toetsen zij tijdens hun eerste vergadering hun ervaring met het uitvoeren van de bepalingen van artikel 5, negende lid, en overwegen zij welke stappen nodig zijn voor het verder ontwikkelen van het in dat lid bedoelde systeem, met inachtneming van internationale processen en ontwikkelingen, met inbegrip van de uitwerking van een passend instrument voor registers of inventarisaties van het uitstoten en overbrengen van verontreiniging die als bijlage bij dit Verdrag kunnen worden opgenomen.

3. De vergadering van de Partijen kan, zo nodig, op basis van consensus het instellen van financiële regelingen overwegen.

4. De Verenigde Naties, de gespecialiseerde VN-agentschappen en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, alsmede elke Staat of regionale organisatie voor economische integratie die ingevolge artikel 17 het recht heeft dit Verdrag te ondertekenen maar geen Partij bij dit Verdrag is, en elke intergouvernementele organisatie die bevoegd is op de gebieden waarop dit Verdrag betrekking heeft, hebben het recht als waarnemers deel te nemen aan de vergaderingen van de Partijen.

5. Elke niet-gouvernementele organisatie die bevoegd is op de gebieden waarop dit Verdrag betrekking heeft, die de Uitvoerend Secretaris van de Ecomische Commissie voor Europa op de hoogte heeft gesteld van haar wens vertegenwoordigd te zijn bij een vergadering van de Partijen heeft het recht deel te nemen als waarnemer tenzij ten minste een derde van de ter vergadering aanwezige Partijen bezwaar maken.

6. Voor de toepassing van het voorgaande vierde en vijfde lid voorziet het in het voorgaande tweede lid, onderdeel h., bedoelde reglement van orde in praktische regelingen voor de toelatingsprocedure en andere relevante voorwaarden.

Artikel 11 Stemrecht

1. Behoudens het bepaalde in het navolgende tweede lid heeft elke Partij bij dit Verdrag één stem.

2. Regionale organisaties voor economische intregratie oefenen, ten aanzien van aangelegenheden die onder hun bevoegdheid vallen, hun stemrecht uit met een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van hun lidstaten die Partij zijn bij dit Verdrag. Deze organisaties oefenen hun stemrecht niet uit indien hun lidstaten hun stemrecht uitoefenen, en omgekeerd.

Artikel 12 Secretariaat

De Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa verricht de volgende secretariaatstaken:

  • a. het beleggen en voorbereiden van vergaderingen van de Partijen;

  • b. het toezenden aan de Partijen van verslagen en andere in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag ontvangen informatie; en

  • c. andere taken als door de Partijen kunnen worden bepaald.

Artikel 13 Bijlagen

De bijlagen bij dit Verdrag maken een integrerend deel daarvan uit.

Artikel 14 Wijzigingen van het Verdrag

1. Elke Partij kan wijzigingen van dit Verdrag voorstellen.

2. Teksten van voorstellen tot wijziging van dit Verdrag worden schriftelijk ingediend bij de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die ze ten minste negentig dagen voor de vergadering van de Partijen tijdens welke zij ter aanneming zullen worden voorgelegd, doet toekomen aan alle Partijen.

3. De Partijen stellen alles in het werk om consensus te bereiken over voorgestelde wijzigingen van dit Verdrag. Indien alle pogingen om consensus te bereiken zijn uitgeput, en geen overeenstemming is bereikt, wordt de wijziging in laatste instantie aangenomen met een meerderheid van drievierde van de stemmen van de op de vergadering aanwezige Partijen die hun stem uitbrengen.

4. Wijzigingen van dit Verdrag die zijn aangenomen in overeenstemming met het voorgaande derde lid worden door de Depositaris aan alle Partijen toegezonden voor bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding. Wijzigingen van dit Verdrag anders dan die van een bijlage worden van kracht voor Partijen die deze hebben bekrachtigd, goedgekeurd of aanvaard op de negentigste dag na de ontvangst door de Depositaris van de kennisgeving van hun bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding door ten minste drievierde van deze Partijen. Daarna worden zij van kracht voor elke andere Partij op de negentigste dag nadat die Partij haar akte van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding van de wijzigingen nederlegt.

5. Een Partij die niet in staat is een wijziging van een bijlage bij dit Verdrag goed te keuren stelt de Depositaris hiervan schriftelijk in kennis binnen twaalf maanden na het bericht van de aanneming. De Depositaris stelt alle Partijen onverwijld in kennis van elke kennisgeving die hij ontvangt. Een Partij kan te allen tijde een eerder gedane kennisgeving vervangen door een verklaring van aanvaarding, en na nederlegging van een akte van aanvaarding bij de Depositaris, worden de wijzigingen van een dergelijke bijlage voor die Partij van kracht.

6. Na het verstrijken van twaalf maanden na de datum van haar toezending door de Depositaris als voorzien in het voorgaande vierde lid wordt een wijziging van een bijlage van kracht voor die Partijen die bij de Depositaris geen kennisgeving hebben ingediend in overeenstemming met de bepalingen van het voorgaande vijfde lid, mits niet meer dan eenderde van de Partijen een dergelijke kennisgeving hebben ingediend.

7. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „aanwezige Partijen die hun stem uitbrengen", verstaan de Partijen die aanwezig zijn en een stem vóór of tegen een voorstel uitbrengen.

Artikel 15 Toezicht op naleving

De Vergadering van de Partijen stelt, op basis van consensus, facultatieve regelingen vast van niet-confronterende, niet-rechterlijke en raadplegende aard voor toetsing van de naleving van de bepalingen van dit Verdrag. Deze regelingen laten ruimte voor passende betrokkenheid van het publiek en kunnende optie omvatten mededelingen van leden van het publiek over aangelegenheden met betrekking tot dit Verdrag in overweging te nemen.

Artikel 16 Regeling van geschillen

1. Indien tussen twee of meer Partijen een geschil ontstaat over de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag, trachten zij dit op te lossen door onderhandeling of volgens een andere voor de partijen bij het geschil aanvaardbare methode voor de regeling van geschillen.

2. Een Partij kan bij ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag, of te allen tijde daarna, schriftelijk aan de Depositaris mededelen dat zij, in geval van een geschil dat niet wordt opgelost in overeenstemming met het voorgaande eerste lid, de toepassing van de volgende methode voor het regelen van geschillen, dan wel één van beide, als verplicht aanvaardt ten aanzien van iedere Partij die dezelfde verplichting aanvaardt:

  • a. voorlegging van het geschil aan het Internationale Gerechtshof;

  • b. arbitrage in overeenstemming met de procedure omschreven in bijlage II.

3. Indien de partijen bij het geschil beide in het voorgaande tweede lid genoemde methoden voor de regeling van geschillen hebben aanvaard, kan het geschil alleen aan het Internationaal Gerechtshof worden voorgelegd, tenzij de partijen anders overeenkomen.

Artikel 17 Ondertekening

Dit Verdrag staat op 25 juni 1998 te Aarhus (Denemarken), en daarna tot 21 december 1998 op de Zetel van de Verenigde Naties te New York, open voor ondertekening door de lidstaten van de Economische Commissie voor Europa alsmede door Staten die een consultatieve status bij de Europese Commissie voor Europa hebben krachtens de paragrafen 8 en 11 van resolutie 36 (IV) van 28 maart 1947 van de Economische en Sociale Raad, en door regionale organisaties voor economische integratie opgericht door soevereine Staten die lid zijn van de Economische Commissie voor Europa, waaraan de lidstaten bevoegdheden hebben overgedragen ten aanzien van aangelegenheden die onder dit Verdrag vallen, met inbegrip van de bevoegdheid ten aanzien van deze aangelegenheden verdragen aan te gaan.

Artikel 18 Depositaris

De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties treedt op als Depositaris van dit Verdrag.

Artikel 19 Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring en toetreding

1. Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door ondertekenende Staten en regionale organisaties voor economische integratie.

2. Dit Verdrag staat vanaf 22 december 1998 open voor toetreding door de Staten en regionale organisaties voor economische integratie bedoeld in artikel 17.

3. Elke andere, niet in het voorgaande tweede lid bedoelde Staat die lid is van de Verenigde Naties kan toetreden tot het Verdrag na goedkeuring door de Vergadering van de Partijen.

4. Iedere organisatie zoals bedoeld in artikel 17 die Partij wordt bij dit Verdrag zonder dat een van haar lidstaten Partij is, is gebonden door alle verplichtingen krachtens dit Verdrag. Indien een of meer lidstaten van een dergelijke organisatie Partij bij dit Verdrag zijn, beslissen de organisatie en haar lidstaten over hun onderscheiden verantwoordelijkheden ten aanzien van de nakoming van hun verplichtingen krachtens dit Verdrag. In dat geval mogen de organisatie en de lidstaten niet tegelijkertijd rechten krachtens dit Verdrag uitoefenen.

5. In hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding vermelden de regionale organisaties voor economische integratie bedoeld in artikel 17 de reikwijdte van hun bevoegdheid ten aanzien van de aangelegenheden die onder dit Verdrag vallen. Deze organisaties doen de Depositaris tevens mededeling van elke wezenlijke verandering in de reikwijdte van hun bevoegdheid.

Artikel 20 Inwerkingtreding

1. Dit Verdrag treedt in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de zestiende akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

2. Voor de toepassing van het voorgaande eerste lid wordt de door een regionale organisatie voor economische integratie neergelegde akte niet meegeteld naast akten die zijn nedergelegd door lidstaten van die organisatie.

3. Ten aanzien van elke Staat of organisatie bedoeld in artikel 17 die dit Verdrag bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt of ertoe toetreedt na de nederlegging van de zestiende akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, treedt het Verdrag in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging door de Staat of organisatie van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

Artikel 21 Opzegging

Elke Partij kan, te allen tijde na drie jaar vanaf de datum waarop dit Verdrag ten aanzien van die Partij in werking is getreden, het Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Depositaris. De opzegging wordt van kracht op de negentigste dag na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Depositaris.

Artikel 22 Authentieke teksten

Het originele exemplaar van dit Verdrag, waarvan de Engelse, de Franse en de Russische tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, hiertoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Aarhus (Denemarken), de vijfentwintigste juni negentien honderd achtennegentig.

(Voor de ondertekeningen zie blz. 42 en 43 van Trb. 1998, 289 en blz. 1 van dit Tractatenblad)


Bijlage I

Lijst van activiteiten bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a

1. Energiesector:

– Aardolie- en gasraffinaderijen;

– Installaties voor vergassing en vloeibaarmaking;

– Thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties met een warmtevermogen van ten minste 50 megawatt (MW);

– Cokesfabrieken;

– Kerncentrales en andere kernreactoren, met inbegrip van de ontmanteling of buitengebruikstelling van dergelijke centrales of reactoren1 (met uitzondering van onderzoeksinstallaties voor de productie en verwerking van splijt- en kweekstoffen, met een constant vermogen van ten hoogste 1 thermische kW).

– Installaties voor de opwerking van bestraalde splijtstoffen;

– Installaties die ontworpen zijn:

– voor de productie of de verrijking van splijtstoffen,

– voor de behandeling van bestraalde splijtstoffen of hoog radioactief afval,

– voor de definitieve verwijdering van bestraalde splijtstoffen,

– uitsluitend voor de definitieve verwijdering van radioactief afval,

– uitsluitend voor de (voor meer dan tien jaar geplande) opslag van bestraalde splijtstoffen of radioactief afval op een andere plaats dan het productieterrein.

2. Productie en verwerking van metalen:

– Installaties voor het roosten of sinteren van ertsen, met inbegrip van zwavelhoudend erts.

– Installaties voor de productie van ijzer of staal (primaire of secundaire smelting), met inbegrip van uitrusting voor continugieten, met een capaciteit van meer dan 2,5 ton per uur;

– Installaties voor de verwerking van ferrometalen door

    • i. warmwalsen met een capaciteit van meer dan 20 ton ruwstaal per uur;

    • ii. smeden met hamers met een slagarbeid van meer dan 50 kilojoule per hamer, wanneer een thermisch vermogen van meer dan 20 MW wordt gebruikt;

    • iii het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal met een verwerkingscapaciteit van meer dan 2 ton ruwstaal per uur;

– Smelterijen van ferrometalen met een productiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag;

– Installaties:

    • i. voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische of elektrolytische procédés;

    • ii. voor het smelten, van non-ferrometalen met inbegrip van het legeringen, inclusief terugwinningsproducten (affineren, vormgieten, etc.) met een smeltcapaciteit van meer dan 4 ton per dag voor lood en cadmium of 20 ton per dag voor alle andere metalen;

– Installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen door middel van een elektrolytisch of chemisch procédé wanneer de inhoud van de gebruikte behandelingsbaden meer dan 30 m3 bedraagt.

3. Minerale industrie:

– Installaties voor de productie van cementklinkers in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 500 ton per dag, of van ongebluste kalk in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag of in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag;

– Installaties voor de winning van asbest en de fabricage van asbestproducten;

– Installaties voor de fabricage van glas, met inbegrip van installaties voor de fabricage van glasvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag;

– Installaties voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag;

– Installaties voor de fabricage van keramische producten door middel van verhitting, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein, met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag, en/of met een ovencapaciteit van meer dan 4 m3 en met een plaatsingsdichtheid per oven van meer dan 300 kg/m3.

4. Chemische industrie: onder fabricage in de zin van de categorieën van activiteiten van deze paragraaf wordt verstaan de fabricage van in de onderdelen a. tot en met g. genoemde stoffen of groepen van stoffen op industriële schaal door chemische omzetting:

  • a. Chemische installaties voor de fabricage van organisch-chemische basisproducten, zoals:

    • i. eenvoudige koolwaterstoffen (lineaire of cyclische, verzadigde of onverzadigde, alifatische of aromatische);

    • ii. zuurstofhoudende koolwaterstoffen zoals alcoholen, aldehyden, ketonen, carbonzuren, esters, acetaten, ethers, peroxiden, epoxyharsen;

    • iii. zwavelhoudende koolwaterstoffen;

    • iv. stikstofhoudende koolwaterstoffen zoals aminen, amiden, nitroso-, nitro- en nitraatverbindingen, nitrillen, cyanaten, isocyanaten;

    • v. fosforhoudende koolwaterstoffen;

    • vi. halogeenhoudende koolwaterstoffen;

    • vii. organometaalverbindingen;

    • viii. kunststofbasisproducten (polymeren, kunstvezels en cellulosevezels);

    • ix. synthetisch rubber;

    • x. kleurstoffen en pigmenten;

    • xi. tensioactieve stoffen en tensiden;

  • b. Chemische installaties voor de fabricage van anorganisch-chemische basisproducten, zoals:

    • i. van gassen, zoals ammoniak, chloor of chloorwaterstof, fluor of fluorwaterstof, kooloxiden, zwavelverbindingen, stikstofoxiden, waterstof, zwaveldioxide, carbonyldichloride;

    • ii. van zuren, zoals chroomzuur, fluorwaterstofzuur, fosforzuur, salpeterzuur, zoutzuur, zwavelzuur, oleum, zwaveligzuren;

    • iii. van basen, zoals ammoniumhydroxide, kaliumhydroxide, natriumhydroxide;

    • iv. van zouten, zoals ammoniumchloride, kaliumchloraat, kaliumcarbonaat, natriumcarbonaat, perboraat, zilvernitraat;

    • v. van niet-metalen, metaaloxiden of andere anorganische verbindingen zoals calciumcarbide, silicium, siliciumcarbide;

  • c. Chemische installaties voor de fabricage van fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen);

  • d. Chemische installaties voor de fabricage van basisproducten voor gewasbescherming en van biociden;

  • e. Installaties voor de fabricage van farmaceutische basisproducten die een chemisch of biologisch procédé gebruiken;

  • f. Chemische installaties voor de fabricage van explosieven;

  • g. Chemische installaties waarin een chemische of biologische bewerking wordt toegepast voor de fabricage van eiwitadditieven voor voedsel, gisten en andere eiwitstoffen.

5. Afvalbeheer:

– Installaties voor de verbranding, de nuttige toepassing, de chemische behandeling of het storten van gevaarlijke afvalstoffen;

– Installaties voor de verbranding van stedelijk afval met een capaciteit van meer dan 3 ton per uur;

– Installaties voor de verwijdering van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 50 ton per dag;

– Stortplaatsen die meer dan 10 ton per dag ontvangen of een totale capaciteit van meer dan 25.000 ton hebben, met uitzondering van stortplaatsen voor inerte afvalstoffen.

6. Rioolwaterzuiveringsinstallaties met een capaciteit van meer dan 150.000 inwonerequivalenten.

7. Industriële installaties voor:

  • a. de fabricage van papierpulp uit hout of uit andere vezelstoffen;

  • b. de fabricage van papier en karton met een productiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag.

8. a. Aanleg van spoorlijnen voor spoorverkeer over lange afstand en aanleg van vliegvelden1 met een start- en landingsbaan van ten minste 2100 meter.

  • b. Aanleg van autosnelwegen en autowegen;1

  • c. Aanleg van nieuwe wegen met vier of meer rijstroken, of verlegging en/of verbreding van bestaande wegen met twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken, wanneer de nieuwe weg, het verlegde en/of verbrede weggedeelte een ononderbroken lengte van 10 km of meer heeft.

9. a. Waterwegen en havens voor de binnenscheepvaart voor schepen van meer dan 1350 ton;

  • b. Zeehandelshavens, met het land verbonden en buiten havens gelegen pieren voor lossen en laden (met uitzondering van pieren voor veerboten) die schepen van meer dan 1350 ton kunnen ontvangen.

10. Werkzaamheden voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater wanneer het jaarlijks volume onttrokken of aangevuld water 10 miljoen m3 of meer bedraagt.

11. a. Projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden wanneer deze overbrenging ten doel heeft eventuele waterschaarste te voorkomen en de hoeveelheid overgebracht water meer bedraagt dan 100 miljoen m3 per jaar;

  • b. In alle andere gevallen, projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden wanneer het meerjarig gemiddelde jaardebiet van het bekken waaraan het water wordt onttrokken meer bedraagt dan 2000 miljoen m3 per jaar en de hoeveelheid overgebracht water 5% van dit debiet overschrijdt.

    In beide gevallen is overbrenging van via leidingen aangevoerd drinkwater uitgesloten.

12. Commerciële winning van aardolie en aardgas wanneer de gewonnen hoeveelheid meer dan 500 ton aardolie per dag of meer dan 500.000 m3 aardgas per dag bedraagt.

13. Stuwdammen en andere installaties voor het stuwen of permanent opslaan van water, wanneer een nieuwe of extra hoeveelheid water van meer dan 10 miljoen m3 wordt gestuwd of opgeslagen.

14. Pijpleidingen voor gas, olie of chemicaliën met een diameter van meer dan 800 mm en een lengte van meer dan 40 km.

15. Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan:

  • a. 40.000 plaatsen voor pluimvee;

  • b. 2.000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg); of

  • c. 750 plaatsen voor zeugen.

16. Steengroeven en dagbouwmijnen met een terreinoppervlakte van meer dan 25 hectare, of turfwinning met een terreinoppervlakte van meer dan 150 hectare.

17. Aanleg van bovengrondse hoogspanningsleidingen van 220 kV of meer en langer dan 15 km.

18. Installaties voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten met een capaciteit van 200.000 ton of meer.

19. Overige activiteiten:

– installaties voor de voorbehandeling (wassen, bleken, merceriseren) of het verven van vezels of textiel met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag;

– installaties voor het looien van huiden met een verwerkingscapaciteit van meer dan 12 ton eindproducten per dag;

  • a. abattoirs met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag geslachte dieren;

  • b. bewerking en verwerking bestemd voor de fabricage van levensmiddelen van:

    • i. dierlijke grondstoffen (andere dan melk) met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton eindproducten per dag;

    • ii. plantaardige grondstoffen met een productiecapaciteit van meer dan 300 ton eindproducten per dag (gemiddelde waarde op kwartaalbasis);

  • c. bewerking en verwerking van melk, met een hoeveelheid ontvangen melk van meer dan 200 ton per dag (gemiddelde waarde op jaarbasis);

– installaties voor de destructie of verwerking van kadavers en dierlijk afval met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag;

– installaties voor de oppervlaktebehandeling van stoffen, voorwerpen of producten waarin organische oplosmiddelen worden gebruikt, in het bijzonder voor het appreteren, bedrukken, het aanbrengen van een laag, het ontvetten, het vochtdicht maken, lijmen, verven, reinigen of impregneren, met een verbruikscapaciteit van meer dan 150 kg oplosmiddel per uur of meer dan 200 ton per jaar;

– installaties voor de fabricage van koolstof (harde gebrande steenkool) of elektrografiet door verbranding of grafitisering.

20. Activiteiten die niet vallen onder de voorgaande paragrafen 1 tot en met 19 wanneer in inspraak is voorzien ingevolge een procedure voor milieu-effectbeoordeling in overeenstemming met nationale wetgeving.

21. De bepaling van artikel 6, eerste lid, onderdeel a., van dit Verdrag is niet van toepassing op de hiervoor genoemde projecten die uitsluitend of voornamelijk worden uitgevoerd voor onderzoek, ontwikkeling en het testen van nieuwe methoden of producten gedurende minder dan twee jaar, tenzij aannemelijk is dat zij een aanzienlijk nadelig effect hebben op milieu of gezondheid.

22. Op elke wijziging of uitbreiding van activiteiten is, wanneer zulk een wijziging of uitbreiding op zichzelf voldoet aan de in deze bijlage omschreven criteria/drempels, artikel 6, eerste lid, onderdeel a., van dit Verdrag van toepassing. Op elke andere wijziging of uitbreiding van activiteiten is artikel 6, eerste lid, onderdeel b., van dit Verdrag van toepassing.


Bijlage II

Arbitrage

1. Indien een geschil aan arbitrage wordt onderworpen ingevolge artikel 16, tweede lid, van dit Verdrag, stelt/stellen een of meer van de partijen bij het geschil het secretariaat in kennis van het onderwerp van arbitrage, onder vermelding van de artikelen van dit Verdrag over de uitlegging of toepassing waarvan een geschil is ontstaan. Het secretariaat zendt de ontvangen informatie toe aan alle Partijen bij dit Verdrag.

2. Het scheidsgerecht bestaat uit drie leden. De eisende partij(en) en de andere partij(en) bij het geschil benoemen elk een arbiter, en de twee aldus benoemde arbiters wijzen met gezamenlijke instemming de derde arbiter aan, die voorzitter van het scheidsgerecht wordt. De derde arbiter mag geen onderdaan van een van de partijen bij het geschil zijn, noch mag hij of zij zijn of haar gewone verblijfplaats op het grondgebied van een van die partijen hebben, of in dienst zijn bij een van hen, of in een andere hoedanigheid reeds bij de aangelegenheid betrokken zijn geweest.

3. Indien de voorzitter van het scheidsgerecht niet is aangewezen binnen twee maanden na de benoeming van de tweede arbiter, wijst de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, op verzoek van een van beide partijen bij het geschil, binnen een nieuwe termijn van twee maanden de voorzitter aan.

4. Indien een van de partijen bij het geschil niet binnen een maand nadat zij het verzoek daartoe heeft ontvangen, een arbiter heeft benoemd, kan de andere partij dit mededelen aan de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die binnen een nieuwe termijn van twee maanden de voorzitter van het scheidsgerecht aanwijst. Vervolgens verzoekt de voorzitter van het scheidsgerecht de partij die nog geen arbiter heeft benoemd, dit binnen twee maanden te doen. Indien zij dit binnen dat tijdvak niet doet, deelt de voorzitter dit mede aan de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die vervolgens binnen een volgend tijdvak van twee maanden de benoeming verricht.

5. Het scheidsgerecht neemt zijn beslissing in overeenstemming met het internationale recht en met de bepalingen van dit Verdrag.

6. Ieder krachtens de bepalingen van deze Bijlage ingesteld scheidsgerecht stelt zijn eigen procedureregels vast.

7. De beslissingen van het scheidsgerecht betreffende zowel procedures als aan hem voorgelegde aangelegenheden worden genomen met een meerderheid van de stemmen van zijn leden.

8. Het scheidsgerecht kan alle passende maatregelen nemen ter vaststelling van de feiten.

9. De partijen bij het geschil doen alles wat in hun vermogen ligt om het werk van het scheidsgerecht te vergemakkelijken, met name door:

  • a. het scheidsgerecht alle relevante documenten, voorzieningen en informatie te verstrekken;

  • b. het scheidsgerecht indien nodig in staat te stellen getuigen of deskundigen op te roepen en te horen.

10. De partijen en de arbiters beschermen de vertrouwelijkheid van de informatie die zij gedurende het werk van het scheidsgerecht in vertrouwen verkrijgen.

11. Het scheidsgerecht kan, op verzoek van een van de partijen, tussentijdse beschermingsmaatregelen aanbevelen.

12. Indien een van de partijen bij het geschil niet voor het scheidsgerecht verschijnt of haar zaak niet verdedigt, kan de andere partij het scheidsgerecht verzoeken de procedure voort te zetten en zijn uiteindelijke beslissing te nemen. Het feit dat een partij niet voor het scheidsgerecht verschijnt of haar zaak niet verdedigt, vormt geen belemmering voor de voortzetting van de procedure.

13. Het scheidsgerecht kan tegeneisen die rechtstreeks voortkomen uit de aangelegenheid die het onderwerp van het geschil is, horen en erover beslissen.

14. Tenzij het scheidsgerecht anders bepaalt vanwege de bijzondere omstandigheden van de zaak, worden de kosten van het scheidsgerecht, met inbegrip van de honorering van zijn leden, in gelijke delen gedragen door de partijen bij het geschil. Het scheidsgerecht houdt een overzicht van al zijn kosten bij, en verstrekt de partijen daarvan een eindopgave.

15. Iedere Partij bij dit Verdrag die een belang ten aanzien van het recht heeft bij de aangelegenheid die het onderwerp van het geschil is, en waarvoor de beslissing van het scheidsgerecht gevolgen kan hebben, kan zich met de instemming van het scheidsgerecht voegen in de procedure.

16. Het scheidsgerecht doet zijn uitspraak binnen vijf maanden na de datum waarop het werd ingesteld, tenzij het het noodzakelijk acht deze termijn te verlengen met een termijn van ten hoogste vijf maanden.

17. De uitspraak van het scheidsgerecht dient vergezeld te gaan van een uiteenzetting van de gronden. De uitspraak is onherroepelijk en bindend voor alle partijen bij het geschil. De uitspraak wordt door het scheidsgerecht toegezonden aan de partijen bij het geschil en aan het secretariaat. Het secretariaat zendt de ontvangen informatie toe aan alle Partijen bij dit Verdrag.

18. Ieder geschil dat tussen partijen ontstaat betreffende de uitlegging of tenuitvoerlegging van de uitspraak kan door elk van de partijen worden voorgelegd aan het scheidsgerecht dat de uitspraak heeft gedaan of, indien het daaraan niet kan worden voorgelegd, aan een ander scheidsgerecht dat hiertoe wordt ingesteld op dezelfde wijze als het eerstbedoelde scheidsgerecht.


D. PARLEMENT

Zie Trb. 1998, 289.

E. BEKRACHTIGING

In overeenstemming met artikel 19, eerste lid, van het Verdrag hebben de volgende staten een akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties:

Roemenië11 juli 2000
Denemarken129 september 2000

F. TOETREDING

In overeenstemming met artikel 19, tweede lid, van het Verdrag heeft de volgende staat een akte van toetreding nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties:

Azerbeidzjan23 maart 2000

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1998, 289.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 1998, 289.

Voor het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart zie ook Trb. 1999, 108.

Uitgegeven de negentiende april 2001

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. VAN AARTSEN


XNoot
1

Ondertekening door Denemarken onder de volgende verklaring:

``Both the Faroe Islands and Greenland are self-governing under Home Rule Acts, which implies inter alia that environmental affairs in general and the areas covered by the Convention are governed by the right of self-determination. In both the Faroe and the Greenland Home Rule Governments there is great political interest in promoting the fundamental ideas and principles embodied in the Convention to the extent possible. However, as the Convention is prepared with a view to European countries with relatively large populations and corresponding administrative and social structures, it is not a matter of course that the Convention is in all respects suitable for the scarcely populated and far less diverse societies of the Faroe Islands and of Greenland. Thus, full implementation of the Convention in these areas may imply needless and inadequate bureaucratization. The authorities of the Faroe Islands and of Greenland will analyse this question thoroughly.

Signing by Denmark of the Convention, therefore, not necessarily means that Danish ratification will in due course include the Faroe Islands and Greenland."

Ondertekening door de Europese Gemeenschap onder de volgende verklaring:

``The European Community wishes to express its great satisfaction with the present Convention as an essential step forward in further encouraging and supporting public awareness in the field of environment and better implementation of environmental legalisation in the UN/ECE region, in accordance with the principle of sustainable development.

Fully supporting the objectives pursued by the Convention and considering that the European Community itself is being actively involded in the protection of the environment through a comprehensive and evolving set of legislation, it was felt important not only to sign up to the Convention at Community level but also to cover its own institutions, alongside national public authorities.

Within the institutional and legal context of the Community and given also the provisions of the Treaty of Amsterdam with respect to future legislation on transparency, the Community also declares that the Community institutions will apply the Convention within the framework of their existing and future rules on access to documents and other relevant rules of Community law in the field covered by the Convention.

The Community will consider whether any further declarations will be necessary when ratifying the Convention for the purpose of its application to Community institutions."

Ondertekening door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland onder de volgende verklaring:

``The United Kingdom understands the references in Article 1 and the seventh preambular paragraph of this Convention to the `right' of every person `to live in an environment adequate to his or her health and well-being' to express an aspiration which motivated the negotiation of this Convention and which is shared fully by the United Kingdom. The legal rights which each Party undertakes to guarantee under Article 1 are limited to the rights of access to information, public participation in decision-making and access to justice in environmental matters in accordance with the provisions of this Convention."

Ondertekening door Duitsland onder de volgende verklaring:

``The text of the Convention raises a number of difficult questions regarding its practical implementation in the German legal system which it was not possible to finally resolve during the period provided for the signing of the Convention. These questions require careful consideration, including a consideration of the legislative consequences, before the Convention becomes binding under international law.

The Federal Republic of Germany assumes that implementing the Convention through German administrative enforcement will not lead to developments which counteract efforts towards deregulation and speeding up procedures."

XNoot
1

Onder de verklaring dat de goedkeuring niet van toepassing is op de Faeröer en Groenland

XNoot
1

Kerncentrales en andere kernreactoren houden op zulke installaties te zijn wanneer alle splijtstoffen en andere radioactief besmette elementen permanent van de plaats van de installatie zijn verwijderd.

XNoot
1

Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder „vliegveld" verstaan een vliegveld dat beantwoordt aan de definitie van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Chicago, 1944), tot oprichting van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (bijlage 14).

XNoot
1

Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder „autoweg" verstaan een weg die beantwoordt aan de definitie van de Europese Overeenkomst inzake internationale hoofdverkeerswegen van 15 november 1975.

Naar boven