9 Situatie in de melkveehouderij

Aan de orde is de voortzetting van het debat over de situatie in de melkveehouderij. 

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat deze ochtend in dit debat de eerste termijn van de Kamer is afgerond. Dan is nu de staatssecretaris aan de beurt voor het geven van antwoorden in zijn eerste termijn. 

Van Dam:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor de vragen die zijn gesteld en voor het feit dat dit debat nu plaatsvindt. Dit is een belangrijk debat voor de melkveehouderij. Ik denk en ik weet ook dat er veel mensen af en toe proberen een blik op dit debat te werpen terwijl zij hard aan het werk zijn, omdat eigenlijk al sinds vorig jaar de melkveehouderij in onduidelijkheid verkeert. Men weet niet wat het toekomstperspectief is. Dat heeft alles te maken met de productie van fosfaat. 

Voor toehoorders geef ik een korte toelichting. Fosfaat is een stof die in mest zit. Op Europees niveau is afgesproken dat de productie van fosfaat niet te hoog mag zijn. Als fosfaat namelijk in het milieu, in de natuur terechtkomt, kan die stof daar verstorend werken. Aangezien we in Nederland tot nu toe te maken hebben met overschrijdingen van normen, bijvoorbeeld in het oppervlaktewater, hebben we al sinds tien jaar met Europa de afspraak dat we niet meer fosfaat mogen produceren dan een bepaalde afgesproken norm. 

Vorig jaar werd duidelijk dat die norm zou worden overschreden. Daarop heeft mijn voorganger, staatssecretaris Dijksma, op 2 juli een brief geschreven aan de Kamer waarin zij aankondigde dat het noodzakelijk is om de productie te gaan beperken. Zij heeft daarvoor een stelsel van fosfaatrechten aangekondigd. Dat is geen prettige boodschap geweest voor de melkveehouderij. De sector was namelijk eigenlijk pas sinds kort, met het loslaten van het melkquotum, de beperking op de productie kwijtgeraakt. Het loslaten van dat quotum gaf ondernemers veel meer ruimte om in te spelen op de ontwikkelingen op de markt. Voor veel bedrijven is het ingrijpend om te moeten terugkeren naar wat feitelijk een productiebeperkend stelsel is. Het is nóg ingrijpender omdat de productie over 2015 dusdanig hoger was dan de afgesproken norm, dat ook de sector als geheel zal moeten krimpen. Dat is geen makkelijke boodschap. Ik vond dit bij mijn aantreden, begin november vorig jaar, misschien wel het moeilijkste vraagstuk dat op dat moment op mijn bord kwam te liggen. Ik ben daarover vrij snel in contact getreden met de verschillende sectororganisaties. Ik wil hier benadrukken dat ik LTO, NZO, NMV, Netwerk GRONDig en ook de Stichting Natuur & Milieu zeer dankbaar ben voor de goede gesprekken die we hebben gevoerd. Dat waren uitvoerige gesprekken en soms ook scherpe discussies over hoe zo'n stelsel van fosfaatrechten eruit zou moeten komen te zien. Ik ben in het bijzonder LTO, NZO en Netwerk GRONDig zeer erkentelijk voor het feit dat zij de bereidheid hebben gehad om hun nek uit te steken en op hoofdlijnen verantwoordelijkheid te nemen voor het stelsel zoals dat er nu ligt. Voor individuele melkveehouders was dat geen makkelijke en geen prettige boodschap. LTO heeft dat ook bij herhaling benadrukt. Het feit dat de sector als geheel moet krimpen en dat afroming op bedrijfsniveau zeer waarschijnlijk is, is zeker geen makkelijke, maar wel een noodzakelijke boodschap. 

De productie en de ontwikkeling van de melkveehouderij en van individuele melkveebedrijven moet plaatsvinden binnen de milieurandvoorwaarden die we hebben afgesproken. We verwachten in juni de definitieve cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek over de fosfaatproductie in 2015. Alles wijst erop dat de stijging, zoals die gaande was, vorig jaar is doorgezet. De voorlopige cijfers lieten zien dat er meer geproduceerd was dan was afgesproken in het kader van de derogatie van de Nitraatrichtlijn. De verwachting is dat ook de definitieve cijfers een behoorlijke overschrijding zullen laten zien. Dat levert grote risico's op, ook voor de melkveehouderij: het risico van een ingebrekestelling wat betreft de uitvoering van de Nitraatrichtlijn en het risico — dat is het belangrijkste — van verlies van de derogatie. 

Derogatie is een uitzondering op de strikte regels voor het gebruik van stikstof uit dierlijke mest die zijn opgenomen in de Nitraatrichtlijn. Op het moment dat we die derogatie zouden verliezen, zou de melkveehouderij veel meer kosten moeten maken voor het verantwoord afvoeren van dierlijke mest en voor het aanvoeren van kunstmest. We hebben die kosten indicatief eerder berekend op 100 miljoen euro per jaar, maar dat kan een voorzichtige schatting zijn. Het zou om meer kunnen gaan. Verlies van de derogatie heeft ook impact op andere veehouderijsectoren dan uitsluitend de melkveehouderij. Zonder derogatie neemt het nationale mestoverschot fors toe, wat ook leidt tot een aanzienlijke stijging van de mestafzetkosten, ook in andere sectoren. 

Nog los van de economische consequenties, zitten er ook milieuconsequenties aan het verlies van die derogatie. Op dit moment kunnen we een aantal van de grondstoffen die in mest zitten — een aantal Kamerleden heeft daar ook op gewezen in de eerste termijn — benutten voor de akkerbouw of voor het bemesten van met name grasland. Het zou zonde zijn als we die grondstoffen in mindere mate kunnen benutten. Uit het oogpunt van de circulaire economie zou dat echt een stap achteruit zijn. We hebben een deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing, al jarenlang, dat het gebruik van extra dierlijke mest, zoals wij dat doen, niet leidt tot risico voor de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. 

Een verlies van de derogatie zou een groter overschot van dierlijke mest betekenen en tegelijkertijd een grotere aanvoer van kunstmest. Dat is een ontwikkeling die precies de verkeerde kant op gaat. Dat is ook de reden waarom we samen met de sector tot de conclusie zijn gekomen dat het in het belang van de sector en de hele veehouderij is om te komen tot een stelsel van fosfaatrechten. Dat is een vervelende, maar wel noodzakelijke stap. We zullen de fosfaatproductie namelijk moeten maximeren om die derogatie te behouden, maar ook om überhaupt in gesprek te kunnen zijn met de Europese Commissie over een nieuwe derogatieperiode. De huidige derogatieperiode loopt aan het eind van 2017 af. Ik denk dat het in het belang is van onze landbouw dat we ook daarna gebruik kunnen maken van derogatie. Daarvoor zullen we moeten onderhandelen met de Europese Commissie. Om dat te kunnen, zullen we moeten laten zien dat we ons houden aan de afspraken die zijn gemaakt. Dat betekent dat wij voor het einde van deze derogatieperiode in elk geval maatregelen moeten hebben genomen om de fosfaatproductie weer onder het met de Europese Commissie afgesproken plafond te brengen. Ook om die reden is de introductie van een fosfaatrechtenstelsel onontkoombaar. 

De voorzitter:

Voordat ik mevrouw Dik-Faber het woord geef, wil ik graag weten hoe u uw bijdrage hebt opgebouwd. Dan weten we ook wanneer er kan worden geïnterrumpeerd. 

Van Dam:

Er zijn een aantal algemene vragen gesteld over het waarom en het doel van het fosfaatrechtenstelsel. Die zal ik eerst beantwoorden. Verder zijn er de nodige vragen gesteld over de Europese context en de onderhandelingen met de Europese Commissie. Vervolgens ga ik in op de vraag hoe het systeem eruit moet zien: de toekenning van rechten, de afroming en de inrichting van een fosfaatbank. Tot slot heb ik nog de categorie overige vragen. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Helemaal in het begin van zijn betoog greep de staatssecretaris terug op de afgelopen periode waarin overleggen plaatsvonden met LTO en andere partijen over het stelsel van fosfaatrechten. We hebben ook een periode achter de rug waarin veel onzekerheid en onduidelijkheid was voor melkveehouders. Ze konden geen kant op, ze wisten niet of ze wel of niet moesten investeren. Die periode heeft veel te lang geduurd. Ik zou heel graag van de staatssecretaris willen weten hoe hij terugkijkt op die belabberde tijd. 

Van Dam:

Het begint met het loslaten van de melkquota, waarna er een gevoel ontstond van "er is alle ruimte om te groeien". Meteen is ook door mijn voorgangster aangegeven: let op, die groei moet plaatsvinden binnen de milieurandvoorwaarden. De sector heeft in eerste instantie gezegd zich daarover geen grote zorgen te maken. Men zei stappen te zullen zetten om dat ook te borgen. Ik denk dat de snelheid van de groei bijna iedereen heeft verrast. De groei is de afgelopen twee jaar met grote sprongen gegaan. Daarmee zijn we heel snel over de milieugrens heen gegaan. Toen dat duidelijk werd, heeft het kabinet meteen aangegeven — zie de brief van 2 juli 2015 van mijn voorgangster — te zullen moeten ingrijpen en te zullen moeten komen met een stelsel dat uitgaat van productiebeperking. Ik begrijp heel goed dat, toen dit duidelijk werd, er onzekerheid ontstond. Het is ook nogal een ingreep. De eerste uitdaging van het fosfaatrechtenstelsel is om de productie weer onder het afgesproken plafond te krijgen. Daarvoor moet de sector krimpen. De voorlopige cijfers lagen al ongeveer 4% boven de afgesproken norm. Dat betekent krimp van de hele sector. Zo'n krimp vereist wel zorgvuldigheid. Ik merkte vrij snel na mijn aantreden dat iedereen zo snel mogelijk duidelijkheid wilde. Het allerbelangrijkste is echter dat we het zorgvuldig doen. Daarvoor heb ik ook de tijd genomen, ook voor overleg met de sectororganisaties en de milieuorganisaties. Ik vond het namelijk van groot belang om deze stap samen te zetten. Het is een probleem van de melkveehouderij. Het is heel goed dat wij samen hebben overlegd. Misschien heeft het daardoor iets langer geduurd voordat er duidelijkheid was, maar ik denk wel dat dit verstandig is geweest. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik waardeer de zorgvuldigheid van de staatssecretaris. Het gebrek aan voortvarendheid wreekt zich nu wel. Dit is niet het eerste voorstel van het kabinet dat heel lang op zich heeft laten wachten. Wij hebben al een geschiedenis met de Melkveewet, de AMvB grondgebonden groei en nu weer het stelsel van fosfaatrechten. Vanwege onenigheid in de coalitie laat de besluitvorming verschrikkelijk lang op zich wachten of is de besluitvorming niet adequaat. Wil de staatssecretaris zich dat aantrekken en meer regie voeren op dit dossier, in het belang van de melkveehouderij in ons land? 

De voorzitter:

De staatssecretaris, een korte reactie. 

Van Dam:

Ik zei al dat dit een van de ingewikkeldste dossiers was die bij mijn aantreden op mijn bord lagen. Ik heb mij daar zo snel en zo goed mogelijk in verdiept. Ik ben zo snel mogelijk de gesprekken met de verschillende organisaties gaan voeren. Eigenlijk zijn wij op een vrij korte termijn, binnen een paar maanden, gekomen tot de contouren van het stelsel zoals de Kamer die in de brief van maart heeft gekregen. Veel meer regie dan dat had hier volgens mij dus niet op kunnen zitten. Ik denk dat wij er alles aan hebben gedaan om zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden. Deze ingreep doet individuele bedrijven en de sector als geheel hoe dan ook pijn, maar het uitgangspunt was ook om die pijn zo rechtvaardig mogelijk te verdelen. Ik ben van mening dat wij daar gezamenlijk in geslaagd zijn. Dat kon alleen maar door samen te overleggen. Dat kost nu eenmaal tijd. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Vorig jaar, op 2 juli, kregen we die brief; die kwam heel snel nadat de problemen bekend waren geworden. Intussen zijn we negen maanden verder, een complete zwangerschap van negen maanden. Er is hier een kindje geboren, maar dat kind, het plan, kan nog niet lopen. Als dat al zo lang kan duren, waarom kunnen we dan niet de tijd nemen om die onderhandelingen in Brussel rustig met elkaar te voeren? Is er vanuit Brussel enige notie gekomen dat het te lang duurt en dat het kindje sneller moet leren lopen? 

Van Dam:

Zeker, Brussel volgt zeer kritisch hoe wij met de derogatie omgaan. Brussel weet natuurlijk ook dat wij waarschijnlijk meer hebben geproduceerd dan was afgesproken en verwacht van ons dat wij maatregelen nemen. Dat is Nederland ook aangegeven. Ik kan u één ding zeggen: als wij zouden nalaten om die maatregelen te nemen, hebben wij geen goede gespreksbasis voor een volgende derogatie. Met de door de heer Dijkgraaf in zijn termijn voorgestelde aanpak neemt hij dus een zeer groot risico voor de Nederlandse melkveehouderij. Ik vind dat risico onverantwoord en ik wil dat niet voor mijn rekening nemen. We zetten nu stappen om ervoor te zorgen dat wij ons houden aan de afspraken die wij zelf hebben gemaakt en waar wij zelf onze handtekening onder hebben gezet. Als we ons aan die afspraken houden, hebben we een basis om te spreken over hoe de toekomst eruit gaat zien. De heer Dijkgraaf suggereert om geen maatregelen te nemen en om dat pas te doen wanneer Europa ons iets geeft. Zo werkt het helaas niet. Het eerste wat de Europese Commissie dan tegen ons zou zeggen, is: we hebben de vorige keer afspraken met u gemaakt; u houdt zich daar niet aan en u neemt ook geen stappen om ervoor te zorgen dat u zich daaraan houdt; waarom komt u dan eigenlijk praten? 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dit is typisch de Nederlandse interpretatie van hoe het in Brussel gaat. Als ik met mensen in Brussel praat, hoor ik heel andere verhalen. Ik zou dus graag de brief zien die Brussel naar de Nederlandse regering heeft gestuurd met de boodschap dat Nederland haast moet maken, dat dit binnen deze derogatieperiode moet gebeuren, dat men helemaal niet verder wil praten en dat Nederland een slechte onderhandelingspositie heeft als Nederland niet voor 1 januari met fosfaatrechten komt. Als Nederlandse parlementariër wil ik die brief zwart-op-wit zien in plaats van een interpretatie van de Nederlandse regering van wat er in Brusselse hoofden zou plaatsvinden. 

Van Dam:

Daar is geen brief van, maar het gaat niet om een interpretatie. Er zijn gewoon gesprekken met de Europese Commissie. We hebben de Europese Commissie natuurlijk ook gemeld wat hier speelt. Dat hoeft niet, want Brussel volgt de media en weet heel goed wat hier speelt. We hebben dit echter wel gemeld. Daarbij heeft de Commissie — ik zou bijna zeggen: vanzelfsprekend — aangegeven de voortgang hiervan kritisch te volgen. Men ziet natuurlijk ook dat we er met het door ons voorgelegde plan eigenlijk pas na deze derogatieperiode in slagen om de productie weer onder het afgesproken plafond te krijgen. Het is dus niet helemaal onlogisch dat Brussel hier kritisch naar kijkt, maar men ziet tegelijkertijd dat er sprake is van ingrijpende maatregelen, ook voor de sector. De Commissie wacht dus af hoe dit zich verder ontwikkelt. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

De staatssecretaris zegt: de groei van de melkveesector heeft ons verrast. Ik heb het rapport van het PBL uit 2011 al genoemd: Welke veestapel past in Nederland? Daarin staat dat de melkproductie tussen 2012 en 2020 nog zou groeien met 20% tot 30%, waardoor de fosfaatuitscheiding zou toenemen, en dat het plafond tussen 2010 en 2015 tegelijkertijd naar beneden zou gaan van 154 miljoen kilo naar 136 miljoen kilo. Dat is allemaal opgeschreven in 2011. Is de staatssecretaris het met mij eens dat de Nederlandse regering willens en wetens haar kop in het zand heeft gestoken? 

Van Dam:

Dat ben ik niet met de heer Grashoff eens. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Het feit dat de staatssecretaris niet eens toekomt aan enig argument, terwijl ik hem hier citaten geef van het door hemzelf … Dit is van het Planbureau voor de Leefomgeving uit 2011. Er staat een logo op van de rijksoverheid. Het staat er klip-en-klaar in. Overal is voor gewaarschuwd en niet alleen door het PBL. En nu zegt de staatssecretaris: ik ben verrast. Ik ben geschokt door zo'n antwoord en ik wil de staatssecretaris wel beloven dat ik dit rapport nog een keer extra zal toesturen aan de Europese Commissie als de staatssecretaris gaat praten over het verhogen van het fosfaatplafond. Ik hoop dat de Europese Commissie hem daarmee dan om de oren zal slaan en zal zeggen: gaan jullie eerst eens gewoon je huiswerk doen! 

Van Dam:

De hoop die de heer Grashoff hier uitspreekt, vind ik zeer onverstandig, want hij hoopt in feite dat de Europese Commissie niet zal meewerken aan het verlengen van de derogatie. Dat heeft gigantische consequenties voor de Nederlandse melkveehouderij en daarmee voor allemaal kleine ondernemers. De heer Grashoff weet ook dat het gemiddelde Nederlandse bedrijf 89 koeien telt en vaak in handen is van een echtpaar of een kleine familie. Dat bedrijf heeft een zeer beperkt inkomen en zorgt voor een aantal dingen waarop we als Nederland trots zijn, zoals groene weilanden, koeien in de wei en de kaas waarom wij wereldberoemd zijn. Dat is de Nederlandse melkveehouderij. Ik vind het nogal wat als de heer Grashoff zegt: ik hoop eigenlijk dat de Europese Commissie niet wil meewerken aan een gezonde toekomst voor de Nederlandse melkveehouderij. Ik vind dat buitengewoon onverstandig. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Nu word ik echt boos! Als er één partij is geweest in de Kamer die hiervoor al in 2010 en 2011 heeft gewaarschuwd — dat was ik zelf — was dat GroenLinks. En als er één partij is die heel graag op een goede en duurzame manier door wil met de melkveehouderij, is het GroenLinks. Maar het is de Nederlandse regering die er een potje van heeft gemaakt! Laten we dat vaststellen. Maar ik krijg nu het verwijt terug. Ik zeg dat het nu goed zou zijn als de Europese Commissie streng zou zijn en zou zeggen: dit gaat te ver, Nederland, u moet zich aan de afspraken houden en dan kunt u een beroep op ons doen op wat voor manier ook. En dan krijg ik hier de bui over me heen. Ik vind dat ongepast! 

De heer Graus (PVV):

Mevrouw de voorzitter, ik heb mijnheer Grashoff nog nooit zo boos gezien in de afgelopen jaren. 

De voorzitter:

Ik wel. 

De heer Graus (PVV):

U wel? Ik niet. Normaal is hij altijd heel rustig en kalm. 

Ik ben heel blij dat ook professor Dijkgraaf van de SGP zich heeft aangesloten bij ons jarenlange betoog dat de Nederlandse regering echt moet gaan opkomen voor de Nederlandse ondernemers. Daarbij moet zij ook af en toe de Europese Commissie gewoon aan de kant zetten, want we moeten onze soevereiniteit bewaken. Ik heb het al gezegd: we zijn de grootste nettobetaler en het beste jongetje van de klas en we lopen overal voorop, ook als het om dierenwelzijn gaat. Ik heb het in mijn inbreng gehad over Natura 2000, dat onze boeren om zeep helpt, en over de PAS, de Programmatische Aanpak Stikstof, en noem maar op. Ik kan nog even doorgaan over die verstikkende wet- en regelgeving. Wij hebben altijd vooropgelopen en zijn altijd het beste jongetje van de klas geweest. Nu zou de staatssecretaris moeten zeggen: jongens, ho, we gaan dat niet meer doen. Onze boeren gaan naar de knoppen en daarover gaat ook mijn vraag. Onze boeren zijn echt naar de knoppen aan het gaan. De staatssecretaris moet nu echt, met de hakken in het zand, zeggen: we gaan dat niet doen; ik ga nu opkomen voor onze boeren. Dat dient de staatssecretaris mijns inziens te zeggen. Dat geldt ook voor de derogatie, want daarop wilde ik nog even een reactie hebben. 

Van Dam:

De heer Graus noemt Natura 2000 en de PAS. Die gaan over het beschermen van onze natuur. En ja, daarvoor maken we met elkaar afspraken in Europa, omdat die bescherming ook grensoverschrijdend is en we elkaar soms beïnvloeden. Maar het is onze natuur in Nederland die we beschermen en waarvoor we afspraken hebben gemaakt in Europa, juist om ervoor te zorgen dat alle landen op dezelfde manier invulling geven aan die bescherming. Het gaat om onze bossen en om onze natuurgebieden, waar wij trots op zijn. En ja, er is nou eenmaal invloed van economische activiteiten, dus ook van landbouw, op de natuur. Als je de natuur goed wilt beschermen, is het dus heel logisch dat je afspraken maakt over die invloed en dat je ook probeert om die invloed te beperken. Dat doen we bijvoorbeeld met de PAS, de Programmatische Aanpak Stikstof. De heer Graus presenteert dat alsof het een soort Brussels dictaat is dat op ons neerkomt. Dat is natuurlijk niet het geval. Wij willen zelf ook onze natuur heel graag beschermen. De heer Graus spreekt meestal vol trots over dit land. Ik doe dat ook. We zijn trots op hoe dit land eruitziet en op wat dit land zo bijzonder maakt. De Nederlandse natuur is daarmee volgens mij onlosmakelijk verbonden. 

De fosfaatrechten hebben daar ook alles mee te maken. Als je de Nederlandse natuur wilt beschermen, moet je voorkomen dat er te veel stoffen in terechtkomen die haar verstoren. Fosfaat doet dat. Als het in te grote concentraties in het oppervlaktewater zit, krijgt dat een groen waas. Het komt ook in de natuur terecht en daar leidt het tot overbemesting; het verstoort de balans in de natuur. Daarom hebben wij afgesproken dat wij voorkomen dat er te veel fosfaat in het oppervlaktewater terechtkomt, maar daar slagen wij niet altijd even goed in. Met Brussel hebben wij afgesproken dat wij niet te veel produceren zolang wij niet goed genoeg kunnen voorkomen dat er te veel fosfaat in het water terechtkomt. Immers, hoe meer wij produceren, hoe meer er in het water terechtkomt. Het is helemaal geen onlogische afspraak. Wij hebben daar tien jaar geleden onze handtekening onder gezet en de betreffende landbouwsectoren hebben dat ook gedaan. Brussel heeft ons heel veel ruimte geboden om meer mest te gebruiken op het land, veel meer ruimte dan andere lidstaten kregen, omdat wij kunnen aantonen dat wij ervoor zorgen dat het niet te veel in het water terechtkomt. 

De voorzitter:

De interrupties moeten kort zijn, maar de antwoorden ook. 

De heer Graus (PVV):

Ik zal zuinig zijn op mijn interrupties, maar dit is wel een belangrijk punt. Vooral als je ook nog steun krijgt van professor Dijkgraaf, moet je de kans aangrijpen. Ik ken geen enkel Kamerlid dat niet voor bescherming van de natuur is. Dat geldt ook voor mijn fractie: iedereen is voor bescherming van de natuur. Als Brusselse wet- en regelgeving tot verstikkende maatregelen leiden en daar vaak ook nog eens nationale koppen op worden gezet — daar doelde professor Dijkgraaf ook op — is het beleid niet langer uitvoerbaar. In een motie van mijn hand, die door de Kamer is aangenomen, roep ik de regering op om na te gaan wat überhaupt werkbaar en uitvoerbaar is. Ik krijg daarop ook nog graag een reactie. Ik weet niet of de staatssecretaris aan de slag is met de uitvoering van die motie. Onze melkveehouders kunnen zo niet meer werken. Op een gegeven moment zal de staatssecretaris als herder van de schapen moeten zeggen: nu is het mooi geweest, hier is de grens, wij hebben al die jaren vooropgelopen maar dit gaat niet gebeuren. Dat kan hij namens ons zeggen. Ik weet zeker dat hij daarvoor mandaat van de Kamer krijgt. Niemand kan daarvoor zijn. 

De voorzitter:

De staatssecretaris als herder van de schapen, zegt de heer Graus. 

Van Dam:

Het is een prachtbeeld, maar was het maar zo eenvoudig als de heer Graus veronderstelt. Ik heb al gezegd dat wij de meeste ruimte krijgen van Brussel. Onze uitzondering op de regels, de derogatie, is de grootste van alle landen. De heer Graus kan zeggen: wij trekken ons niets aan van de Europese Commissie. Dan raken wij die uitzondering kwijt. Dat is één. Als wij dan gewoon doorgaan, krijgen wij te maken met een ingebrekestelling. Wij worden daarop aangesproken en dat heeft ook consequenties; de Commissie kan daar ook sancties aan verbinden. Ik geef de Kamer op een briefje dat dit uiteindelijk allemaal verre van goed is voor de Nederlandse landbouw. Die zal daar de prijs voor betalen. Voor de houding die de heer Graus suggereert, zullen de Nederlandse boeren de prijs betalen. Wij doen het juist zo goed ook doordat wij tot nu toe steeds goede afspraken hebben gemaakt met de Europese Commissie. Het lijkt mij verstandig dat wij ernaar blijven streven om goede afspraken te maken ten behoeve van de Nederlandse landbouw en dat wij ons aan die afspraken houden. 

De voorzitter:

Heel kort nog, en dit geldt ook voor de staatssecretaris. 

De heer Graus (PVV):

De Hollanders lopen al eeuwen voorop, dat heeft helemaal niets met de Europese Unie te maken. Ten tijde van Michiel de Ruyter en al die eeuwen daarna hebben onze boeren voorop gelopen, ook zonder Europese Unie, maar nu gaan zij naar de knoppen. Dit is mooi voor de Handelingen. 

Van Dam:

Ik adviseer de heer Graus zich te verdiepen in de vraag waar het overgrote deel van de export van de Nederlandse landbouwproducten naartoe gaat. Dat gaat naar de landen van de Europese Unie en dat zou niet mogelijk zijn als wij niet op deze manier zouden samenwerken in de EU. 

De heer Geurts (CDA):

Ik heb nog een vieze smaak ik mijn mond van de vorige derogatieonderhandelingen. De staatssecretaris zegt: Brussel zegt, Brussel vindt. Ik heb twee concrete vragen aan de staatssecretaris. Wat vindt Brussel nu precies? Heeft het kabinet, heeft de staatssecretaris, heeft het ministerie contact gehad met het Nitraatcomité? 

Van Dam:

Het Nitraatcomité beslist uiteindelijk over de toekenning van de derogatie, maar de Europese Commissie ziet daarop toe, dus er is vanzelfsprekend contact geweest met de Europese Commissie. Ik kom daar nog iets uitgebreider op terug. Er is contact geweest met de Europese Commissie en er is gemeld dat de verwachting is dat we de afspraken hebben overschreden. We hebben ook gemeld op welke manier wij maatregelen willen nemen om ons weer aan die afspraken te houden. Ik zal daar bij het volgende blok iets uitgebreider op ingaan. 

Er zijn een aantal algemene vragen gesteld over het waarom en het doel van het fosfaatrechtenstelsel. Door verschillende Kamerleden, onder andere door de heer Geurts, is gevraagd of er niet sprake is van een opeenstapeling van maatregelen. Hij vroeg ook of wij ons realiseren dat hoe langer de onduidelijkheid duurt, hoe vervelender het is voor het familiebedrijf. Dat laatste realiseer ik mij zeer. Het is mijn intentie om ervoor te zorgen dat het wetsvoorstel er voor de zomer is. Ik hoop dat we in deze Kamer en in de Eerste Kamer kunnen komen tot een voorspoedige behandeling, waardoor het stelsel op 1 januari kan ingaan. Dit debat geeft veel boeren al duidelijkheid, maar definitieve duidelijkheid komt er pas bij het wetsvoorstel. Ik hoop dat we in staat zijn om dat wetsvoorstel zo spoedig mogelijk te behandelen en vervolgens door te zenden naar de Eerste Kamer. Ik hoop dat de Eerste Kamer dan in staat is om het zo spoedig als kan aan te nemen, zodat er definitieve duidelijkheid voor alle bedrijven bestaat. 

Ik heb mij gerealiseerd dat er inderdaad sprake is van verschillende opeenvolgende stappen. Dat was ook onderwerp van de gesprekken met de sectororganisaties. We hebben recent de AMvB over grondgebonden groei gekregen. Deze moet worden omgezet in een wetsvoorstel, dat voorligt bij de Kamer. We hopen dat zo spoedig mogelijk te behandelen, want dat is naar mijn mening onlosmakelijk verbonden met dit stelsel. We hebben ervoor gekozen om in deze wet geen nieuwe maatregelen op te nemen die zien op de grondgebondenheid van bedrijven, maar om te volstaan met de AMvB die er ligt, omdat deze regelgeving recent is ingevoerd, zeg ik tegen mevrouw Koşer Kaya, die helaas elders in dit gebouw moest zijn en dit hopelijk via haar medewerker verneemt. 

Door de vertegenwoordiger van de Partij voor de Dieren, die ik nu ook niet zie, is een vraag gesteld over grondgebonden en gesloten kringlopen. Het is heel goed als de kringlopen gesloten worden. De gebruiksnormen in het mestbeleid hebben tot gevolg dat er niet meer bemest mag worden dan verantwoord is. We kennen een mestverwerkingsplicht, waardoor het te veel aan mest wordt afgezet buiten de Nederlandse landbouw. Enkele Kamerleden hebben gesuggereerd dat er sprake kan zijn van verdere intensivering van de melkveehouderij, maar dat is niet het geval. Intensieve bedrijven kunnen niet verder intensiveren door de AMvB over grondgebonden groei. Intensieve melkveehouderijen kunnen alleen maar groeien door te extensiveren. Zij zullen grond bij moeten kopen. Zij zullen meer grondgebonden moeten worden dan zij zijn, als zij verder willen groeien. Door het stelsel van fosfaatrechten is er een plafond voor de totale mestproductie. 

Als je kijkt naar het complete pakket van het mestbeleid, draagt dat ook bij aan het zo veel mogelijk sluiten van kringlopen. Als er een mestoverschot is in Nederland, kunnen we als het goed is vanaf volgend jaar garanderen dat het teveel aan mest wordt afgezet buiten de Nederlandse landbouw. 

Mevrouw Lodders vroeg of het wel gaat lukken om de wet per 1 januari in werking te laten treden. Ik zei al dat dit in elk geval mijn inzet is. Ik acht dit ook haalbaar, maar ik ben ook een beetje afhankelijk van de samenwerking met beide Kamers. Ik hoop dat de Kamer net als ik het belang ziet van enig tempo in de wetsbehandeling. 

De heer Dijkgraaf vroeg of er een einddatum is voor de fosfaatrechten, met name vanwege de fiscaliteit. Daar moet nog een besluit over worden genomen. Dat zal ik doen tijdens het ontwerpen van deze wet. Een dergelijke beslissing heeft financiële consequenties, dus ik zal het met de minister van Financiën moeten bespreken. 

De heer Graus vroeg of het klopt dat de prijzen van mest stijgen als we de derogatie verliezen. Dat is het geval. LTO heeft het LEI, het Landbouw Economisch Instituut, gevraagd om een inschatting te maken. De uitkomst van die studie heb ik gemeld in de brief van 3 maart. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Het is logisch dat de staatssecretaris zegt dat het financiële consequenties heeft, maar het heeft natuurlijk ook financiële consequenties voor boeren als er een einddatum komt, niet alleen omdat het, zeer terecht, aftrekbaar is voor de belastingen, maar ook omdat daarmee de prijs van de fosfaatrechten wordt gedrukt. Als je er een vaste periode aan hangt, worden de rechten een stuk goedkoper dan wanneer ze oneindig zijn. Als je boeren niet op kosten wil jagen, heb je dus een einddatum nodig. Is de staatssecretaris het daarmee eens? 

Van Dam:

De redenering kan helaas ook andersom. Op het moment dat dergelijke rechten fiscaal aftrekbaar zijn, kan dat juist ook een prijsopdrijvend effect hebben op de rechten, omdat dan de netto investeringslast lager wordt. Daardoor kun je je een hogere prijs veroorloven voor die rechten. Bij bijvoorbeeld de pluimveerechten en de varkensrechten is er een verband tussen prijzen en het instellen van een einddatum. Die kunnen op een gegeven moment bij Koninklijk Besluit vervallen. Daardoor zijn de rechten fiscaal aftrekbaar geworden, maar er is niet gezegd dat dit leidt tot lagere prijzen. Mijn verwachting is eerder andersom. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat is precies waarom ik zeg dat er twee mechanismes zijn. Het ene is de fiscaliteit. Dat wordt in de netto contante waarde van de rechten verrekend, en dus in de prijs. Maar als je er een einddatum aan hecht, is er ook sec een drukkend effect, want het maakt nogal uit of je een recht koopt voor 1, 10 of 100 jaar. 

Van Dam:

Ja, dat maakt uit. Maar als de heer Dijkgraaf suggereert om niet alleen in de wet op te nemen dat de rechten op een zeker moment kunnen vervallen maar om ook echt een datum in de wet op te nemen, dan voldoet dat niet aan de afspraak met de Europese Commissie. De Commissie zegt namelijk niet: u moet de productie van fosfaat gedurende een beperkte periode beperken. De afspraak is nu dat in ieder geval gedurende de looptijd van de derogatie de productie niet hoger mag zijn. Zonder derogatie verwacht ik dat de Europese Commissie overigens ook niet mild zal zijn over hoe we met mest omgaan, maar laten we ervan uitgaan dat we niet in die situatie terecht hoeven te komen. 

Ik ga verder. Ik was bij de Europese context. Met name de fracties van CDA en VVD hebben gevraagd naar het proces van de onderhandelingen met de Europese Commissie over de volgende derogatieperiode. We hebben nu al overleg met de Europese Commissie over een aantal relevante ontwikkelingen. Eén: de prognoses van het CBS over de fosfaatproductie in 2015 en de voorgenomen introductie van fosfaatrechten voor de melkveehouderij. Twee: de uitvoering van het vijfde actieprogramma en een doorkijk naar het zesde. Drie: de mogelijkheid om mineralenconcentraat als kunstmestvervanger in te zetten. Dat overleg vindt op verschillende niveaus plaats. Ik heb bijvoorbeeld zelf al over mineralenconcentraat gesproken met Eurocommissaris Vella. Daarnaast vinden op hoog ambtelijk niveau verschillende gesprekken plaats, ook over mineralenconcentraat. De Europese Commissie volgt de ontwikkelingen scherp, met name de berichten over de overschrijding. De Europese Commissie is, zoals ik al zei, kritisch en verwacht dat Nederland overtuigende maatregelen neemt om de productie van fosfaat terug te brengen tot onder het afgesproken plafond. 

Naast de gesprekken met de Europese Commissie zal Nederland een presentie geven in het Nitraatcomité over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het actieprogramma en de invoering van het fosfaatrechtenstelsel. Op basis van gegevens over de milieuresultaten, die onderdeel zijn van de evaluatie van de Meststoffenwet, kan gesproken worden met de Europese Commissie over concrete maatregelen in het zesde actieprogramma. Dat gebeurt komend najaar omdat de evaluatiegegevens dan pas beschikbaar zijn. Over de voortzetting van de huidige derogatie na 2017 komt duidelijkheid nadat met de Europese Commissie overeenstemming is bereikt over het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Bij de indiening van het wetsvoorstel zal ik de Kamer een overzicht sturen over de stand van zaken van de gesprekken en over eventuele knelpunten en de precieze planning. Ik hoop de Kamer voor de zomer te informeren over de stand van zaken rond de toepassing van mineralenconcentraat als kunstmestvervanger binnen de kaders van de Nitraatrichtlijn. 

De heer Graus heeft gevraagd hoe Nederland ervoor gaat zorgen dat de derogatie wordt behouden. De heer Geurts en de heer Dijkgraaf hebben in dat kader gevraagd om een garantie. Uit dit proces moet uiteindelijk een besluit voortkomen. Dat besluit is niet iets wat wij zelf in de hand hebben. Het is een onderhandeling. Er wordt een gesprek gevoerd. Het is aan ons om te zorgen dat ons verhaal zo goed mogelijk is. Dat begint bij het feit dat we ons houden aan de bestaande afspraken voor de lopende derogatieperiode. Het volgende is dat we opnieuw wetenschappelijk zullen moeten onderbouwen dat een nieuwe derogatie ook verantwoord is. Wat betreft de mestverwerkingsplicht ben ik voornemens de percentages voor volgend jaar zodanig vast te stellen dat er een evenwicht ontstaat op de mestmarkt. Daarmee kunnen we ook aantonen dat te veel geproduceerde mest in Nederland daadwerkelijk buiten de Nederlandse landbouw wordt gebracht. Dat geeft ons een positie om met de Europese Commissie het gesprek aan te gaan over het laten vervallen van het productieplafond. Dat plafond dient namelijk een doel, namelijk ervoor zorgen dat teveel geproduceerd fosfaat niet in de Nederlandse natuur terechtkomt. Als wij een verhaal hebben waarmee we kunnen onderbouwen dat we het overschot gegarandeerd buiten de Nederlandse landbouw brengen, dan bieden we ook de garantie dat het niet in de Nederlandse natuur terechtkomt. Ik vind dat we daarom een goede basis voor het gesprek hebben met de Europese Commissie over het laten vervallen van het productieplafond. Ik heb in de brief ook aangegeven dat mocht de Europese Commissie dat een brug te ver vinden, we het gesprek kunnen aangaan over het verrekenen van de hoeveelheid mest die we buiten de Nederlandse landbouw brengen met het plafond. Dat is de inzet in dit proces, waarmee ik verwacht dat we een goed gesprek kunnen hebben over het behoud van de derogatie na 2017. Nogmaals, de stap waarover we vandaag discussiëren, te weten de introductie van het fosfaatrechtenstelsel, is daarbij cruciaal. Ook is cruciaal dat we laten zien dat we in deze derogatieperiode de maatregelen nemen om te zorgen dat we weer onder dat plafond terechtkomen en we ons dus aan de lopende afspraken houden. 

De voorzitter:

Was u klaar met dit blokje? 

Van Dam:

Mevrouw Lodders vroeg of ik mij realiseerde dat ik daarmee een grote druk op mijn schouders heb. Uiteraard. 

Mevrouw Lodders vroeg verder of ik documenten over de inzet en de uitkomst van de onderhandelingen met de Tweede Kamer wil delen. Ik zal voor dit traject uitgaan van het kader voor onderhandelingen met de Europese Commissie, zoals dat is aangegeven in de brief van 10 april 2015 die de Kamer heeft ontvangen van de ministers van Buitenlandse Zaken en van Binnenlandse Zaken. Daarin staat dat de inzet van het kabinet bij onderhandelingen en de uitkomst van onderhandelingen vooraf en waar mogelijk tijdens het proces en achteraf met de Kamer zal worden gedeeld en dat het zich daarover verantwoordt. Brieven aan de Europese Commissie over de uitvoering van de EU-regelgeving maakt het kabinet in voorkomende gevallen openbaar binnen de beperkingen die gelden bij openbaarmaking, zoals de regels van de Wet openbaarheid van bestuur en de Eurowob. De letterlijke verstrekking van dagelijkse ambtelijke instructies en verslagen is geen onderdeel van het normale verkeer tussen kabinet en Kamer. Dit is overigens allemaal terug te lezen in genoemde brief. Ik zal die ook als uitgangspunt hanteren voor het communiceren met de Kamer over de inzet, de tussenstanden en de verantwoording achteraf. 

Mevrouw Lodders (VVD):

Die laatste vraag had ik willen stellen, dus dank daarvoor. Ik zal het er goed bij pakken, want dit is wel een van de prestaties van de afgelopen onderhandelingen. Volgens mij heeft ook de heer Geurts dit aangehaald. 

Ik had een aantal vragen gesteld over een onderzoek van het Mesdagfonds dat de Kamer afgelopen dinsdag is aangeboden. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris nog zal terugkomen op die vragen. Ik had hem ook gevraagd of hij het rapport kan duiden in relatie tot de derogatieonderhandelingen. 

Van Dam:

Ja, dat kan ik nu doen. De Kamer heeft het kabinet overigens al om een schriftelijke reactie gevraagd via de commissie I en M. Omdat het rapport breed gaat over waterkwaliteit en de Kaderrichtlijn Water, is het ook terecht dat dit via de commissie I en M liep. Het is de primaire verantwoordelijkheid van de minister van I en M. Zij zal samen met mij de Kamer daarover informeren. Wij zullen daarbij ingaan op de inhoudelijke vragen die zijn gesteld. Mevrouw Lodders vraagt om duiding. Dit rapport gaat over de waterkwaliteit en over de manier waarop die gemeten wordt. Relevant voor wat ik maar even ons deel van dit vraagstuk noem, dus het landbouwgedeelte, is de hoeveelheid mest die wordt benut op het land en het deel dat daarvan uitspoelt. Daarom wordt er ook vlak onder het land gemeten. Voor de landbouw is het relevant hoeveel mest er niet wordt opgenomen door gewassen, maar wordt uitgespoeld naar het oppervlaktewater of het grondwater. In het rapport wordt ook ingegaan op andere bronnen die voor vervuiling zorgen. Vanzelfsprekend is dat het geval. Ook daarop kan het kabinet maatregelen nemen, maar dat is weer de verantwoordelijkheid van de minister van I en M. 

Mevrouw Lodders (VVD):

Daar was ik een klein beetje bang voor. Dit is natuurlijk niet helemaal wat er aan de hand is. Als het gaat om de waterkwaliteit, worden de uitkomsten van de meetpunten wel meegenomen als basis voor de derogatieonderhandelingen. Ik heb een aantal voorbeelden genoemd. Als 40% van de waterschappen de normen zomaar kan verhogen, wordt het steeds lastiger om aan die normen te voldoen, terwijl we voor de derogatie moeten voldoen aan de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Uit het onderzoek bleek dat er onvoldoende meetpunten zijn en dat het niet te onderscheiden is welke fosfaatbelasting afkomstig is van kwel, welke van riooloverstort en welke van de natuur zelf, dus natuurgebieden en vogels. Ik krijg graag op zeer korte termijn een reactie op mijn vragen, met name in relatie tot de derogatie. Ik had al aangekondigd dat ik een motie op dat punt overweeg. Dit is wel de kern van de derogatieonderhandelingen. 

Van Dam:

Ik zei al dat het natuurlijk breder is. Daarom heeft de commissie I en M ook al gevraagd om een reactie op het rapport. Die reactie krijgt de Kamer van de minister van I en M en van mijzelf. De vragen van mevrouw Lodders gaan specifiek over de derogatie. Die ziet natuurlijk op de toepassing van mest en wordt onderbouwd op basis van de opname van de stoffen in mest door het gewas. Daarmee onderbouwen we dat er geen extra uitspoeling plaatsvindt. Dat kunnen we juist onderbouwen door de meetpunten die we hebben. Het gaat hier dus puur om de toepassing in de landbouw. Het lijkt me beter om op de bredere vragen terug te komen in de brief die de commissie I en M heeft gevraagd en die de Kamer ook van ons zal krijgen. 

De heer Smaling (SP):

De staatssecretaris heeft het over het mineralenconcentraat. Dat is natuurlijk een heel interessant thema. Dat het circulaire aspect daarvan steeds meer gemeengoed wordt, is ook heel prettig. Toch wil ik waarschuwen dat dit vrij complex ligt. De fosfaatnutriënten komen uit Braziliaanse bodems. Als je die hier terugwint, is daar niet onmiddellijk een markt voor, want niet alle omringende landen hebben een even intensieve vorm van landbouw. Nu gaan we mest vergisten. Mestvergisting is op zich een onrendabel proces en heeft dus subsidie uit de SDE+-regeling nodig. Er zitten nog heel wat beren op de weg en het zal daardoor nog wel even duren voordat het echt een nuttige, bruikbare technologie is. Is de staatssecretaris zich daarvan bewust? Denkt hij verder ook aan het alternatief van de korte route, namelijk ervoor zorgen dat je niet meer fosfaat produceert in een sector dan dat het land, de bodem, aankan? 

Van Dam:

Op zich gaat het bij het mineralenconcentraat niet om fosfaat maar om nitraat en kalium in varkensmest. Ook dat zou dus een extra toepassing zijn voor mest die ervoor kan zorgen dat mest een minder grote kostenpost wordt en dat er meer mest circulair kan worden aangewend. Het komt met andere woorden ten goede aan de circulaire economie en dat is het verhaal waarmee wij ons verzoek aan de Europese Commissie onderbouwen om mineralenconcentraat te mogen gebruiken. Juist uit het oogpunt van de circulaire economie is het eigenlijk veel logischer dat we de nuttige stoffen eruit halen. Daarvoor moeten we aantonen dat het toepassen van mineralenconcentraat geen slechtere milieueffecten heeft dan het gebruik van kunstmest. Het grote voordeel is natuurlijk dat we dan geen kunstmest meer hoeven te importeren. Naar mijn mening heeft het dus vooral grote voordelen. 

Er zijn mogelijkheden om fosfaat te winnen uit mest. Er zijn verder ook mogelijkheden om mest op andere manieren te gebruiken. De heer Graus noemt het niet voor niets altijd het bruine goud, een mooie term in dit verband. Dat laat zien dat er allerlei mogelijkheden zijn om mest op een andere manier te benutten. Je kunt het omzetten in energie via mestvergisting en dat draagt eraan bij dat we het probleem dat het teveel aan mest in de natuur terecht kan komen, verkleinen of zelfs wegnemen. Dat is de inzet van ons beleid. 

De heer Smaling (SP):

Ik ben ook altijd blij met de inzet van de heer Graus op dit thema. Hij heeft veel college gelopen maar nog geen examen gedaan, dus … 

Ik zou de staatssecretaris willen vragen om bijvoorbeeld in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel een integraal beeld te geven van het mineralenconcentraat en het hergebruik van fosfaat. Die kant van het verhaal moet hij ook meenemen, want het klinkt nu een beetje als: "Gelukkig, we hebben een uitweg. Als de Eurocommissaris er dan ook nog mee instemt dat het geen afval genoemd hoeft te worden, zijn we er." Het is toch wel wat complexer en daarom zou ik het op prijs stellen dat de staatssecretaris dat onderkent en meeneemt in het wetsvoorstel. 

Van Dam:

Het hoeft niet meteen in het wetsvoorstel te worden verwerkt, maar ik zal het wel meenemen in de door mij toegezegde rapportages van de gesprekken met de Europese Commissie. 

De heer Graus (PVV):

Ik bedank de staatssecretaris voor wat hij heeft gezegd over de derogatieonderhandelingen. Er wordt echter niet vol op ingezet en ik hoop daarom dat de staatssecretaris een steentje zal bijdragen aan het extraheren van die fosfaten. Ik heb begrepen dat andere Europese landen, bijvoorbeeld Italië, Denemarken en Vlaanderen, hier ook in zijn geïnteresseerd. Bovendien is er wereldwijd belangstelling voor, want alleen China en Marokko hebben nog wat fosfaatmijnen. Verder houdt het wel zo'n beetje op en dat betekent dat het een wereldwijd probleem is. Zal de staatssecretaris meenemen naar de onderhandelingen dat we daarop veel meer moeten inzetten? 

Van Dam:

Zeker. Er zijn twee heel goede redenen om dat te doen. De eerste is de milieudruk en de tweede het feit dat het goed is dat Europa ervoor zorgt dat het zo min mogelijk afhankelijk is van de import van dit soort cruciale grondstoffen. We moeten natuurlijk al helemaal niet afhankelijk worden van delen van de wereld waarvan je ook om geopolitieke overwegingen niet afhankelijk wilt zijn. Dat maakt je immers kwetsbaar. 

Het is redelijk van de zotte dat we grondstoffen moeten importeren die we al in Nederland hebben. We bekijken het daarom met de Europese Commissie, die recent haar visie op de circulaire economie naar buiten heeft gebracht. Het is volgens mij een heel verstandig spoor om zo veel mogelijk te hergebruiken wat je zelf al hebt. Als we uit mest grondstoffen kunnen winnen of als we mest als bron voor energie kunnen gebruiken, moeten we dat wat mij betreft zo veel mogelijk doen. Daar zetten we dan ook op in. 

De heer Graus (PVV):

Dank voor die toezegging. Als het om levende wezens gaat zoals dieren, dan heb ik liever niet dat daarmee gesjokt en gesjouwd wordt, urenlang, in lange transporten. Bijvoorbeeld fosfaten kunnen wij dadelijk ook als exportproduct gaan gebruiken. Wil de staatssecretaris dat ook nog meenemen? 

Van Dam:

In feite doen we dat natuurlijk al met verwerkte mest. We exporteren gedroogde mest naar andere landen. Daar zit fosfaat in en ook andere mineralen. Ook de mogelijkheid om fosfaat te onttrekken aan dierlijke mest is volgens mij interessant. Dat zou ook de afhankelijkheid van kunstmest verder kunnen verkleinen. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik wil nog even op de overschotten aan fosfaat en stikstof ingaan. Als je de cijfers bekijkt zoals ze ook in het Compendium voor de Leefomgeving terug te vinden zijn, zie je dat er op landbouwgrond nog steeds sprake is van een hoge mate aan stikstofoverschot en van een fosfaatoverschot. Die laatste is nu weliswaar een stukje kleiner, maar neemt intussen door recente ontwikkelingen wel weer toe. Zou het een suggestie zijn dat de staatssecretaris zowel in zijn beleid hier als in gesprek met de Europese Commissie erop inzet om op de kortst mogelijke termijn op dat bodemniveau tot een volledig evenwicht te komen, zowel qua stikstof als qua fosfaat? Als hij dat voor elkaar kreeg, zou hij namelijk een titel hebben om echt ergens over te praten met elkaar. 

Van Dam:

Uiteindelijk is het natuurlijk de ambitie van iedereen om tot een zo goed mogelijk evenwicht te komen tussen wat er wordt toegediend en wat er wordt gebruikt door de gewassen die op het land staan. Alleen is het altijd ingewikkeld om uitspoeling voor de volle 100% te voorkomen, al wordt er ook bij de keuze van de toedieningsmethode van mest geprobeerd om het verlies zo klein mogelijk te houden. Of de ambitie reëel is om helemaal geen verlies meer te laten optreden, dat durf ik zo niet te zeggen. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Met een goede dosering, niet te veel, en de goede methoden om het op het land te krijgen, kan dat. Dan kun je naar een evenwicht toe. Het gaat dan niet om het laatste procentje en is ook afhankelijk van het seizoen, van de neerslag en noem maar op, maar door de bank genomen kan het. Je kunt die evenwichtssituatie nastreven. Als dat een heel helder beleidsdoel is op relatief korte termijn, dan zouden we met elkaar voor het eerst een stap vooruit zetten ten aanzien van de stikstofdepositie, de stikstofproblematiek en de fosfaatproblematiek. Als de staatssecretaris dat tot een duidelijk doel zou verheffen, komen we dichter bij elkaar in de buurt. 

Van Dam:

Ik heb eerder in dit debat al gezegd dat het ook mijn ambitie is om kringlopen zo veel mogelijk te sluiten. Ik neem aan dat de heer Grashoff daarop doelt. Volgens mij delen we dat met elkaar. 

De heer Geurts (CDA):

Ik heb vandaag al heel wat interessante antwoorden gehoord. Ik had de staatssecretaris nog gevraagd om eerst te onderhandelen over het zesde actieprogramma en pas na de afronding daarvan te kijken naar het eventueel vaststellen van de generieke korting. Daar heb ik de staatssecretaris nog niet over gehoord in dit blok. 

De voorzitter:

Hij was ook nog niet klaar, volgens mij. 

Van Dam:

Het vaststellen van een generieke afroming is nu voorzien voor 1 juli 2017, omdat die moet worden geïmplementeerd door melkveehouders in 2018. Ik vond een halfjaar tijd om je te kunnen voorbereiden op een dergelijke korting toch eigenlijk wel het minimum dat we moesten hanteren. Dan hebben melkveehouders de kans om te bezien hoe zij gedurende het hele jaar 2018 ervoor zorgen dat ze hun fosfaatproductie onder het nieuwe plafond, het afgeroomde plafond gaan brengen. Ik vind dat je melkveehouders toch een minimumperiode van een halfjaar daarvoor moet geven, omdat het behoorlijk ingrijpt in hun bedrijfsvoering. De afronding van de onderhandelingen over het actieprogramma en de derogatie wordt niet voorzien vóór die datum. Als de heer Geurts zegt dat je die generieke afroming pas daarna moet vaststellen, dan betekent dat simpelweg dat melkveehouders nog maar heel kort de tijd krijgen om zich aan te passen. Ik vind dat niet verantwoord. 

Als we dit boven de markt laten zweven en tegen de Europese Commissie zeggen dat we nog wel zien of we dat afromingspercentage daadwerkelijk vaststellen, dan zullen we een veel moeilijker gesprek hebben dan wanneer we de Commissie vooraf de garantie kunnen geven dat we de maatregelen nemen die nodig zijn om de productie weer onder het plafond te krijgen. We zullen die garantie echt moeten bieden om een goede onderhandelingspositie te hebben voor een volgende derogatieperiode. Dit zijn twee, volgens mij goede, redenen om vast te houden aan de datum van 1 juli. 

De heer Geurts (CDA):

Ziet de staatssecretaris een mogelijkheid om de onderhandelingen eerder af te ronden? Ik voorzie problemen met die datum volgend jaar. Er komt een aantal dingen bij elkaar. Als het kabinet de rit uitzit, hebben we in maart volgend jaar verkiezingen en daarna de vorming van een ander kabinet. Hier gaat iets mis. Ik voel aankomen dat dit geen duidelijkheid geeft in die periode. Ziet de staatssecretaris een mogelijkheid om de derogatieonderhandelingen eerder af te ronden? 

Van Dam:

Ik neem aan dat de Kamer het na de verkiezingen nog steeds een goed idee vindt dat ik, eventueel demissionair, mij volop inzet in deze onderhandelingen. Er gaat dan niet zo veel mis, want wij zullen voluit doorgaan om de onderhandelingen tot een goed einde te brengen. Mocht gedurende die periode een overdracht plaatsvinden omdat ik word opgevolgd door iemand anders, dan ga ik ervan uit dat diegene zich onmiddellijk zal storten in die onderhandelingen. Wij proberen er alles aan te doen om dat proces zo snel mogelijk te laten verlopen en om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen. Ik kan echter geen garanties bieden hoe snel dat zal gaan, omdat wij niet als enige partij aan tafel zitten. De verwachting is niet dat dat lukt voor 1 juli 2017, maar aan mijn inzet zal het niet liggen. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Bij de vorige derogatieonderhandelingen kregen wij de derogatie uiteindelijk pas aan het begin van de periode; dat zou dus 2018 zijn. Iedereen kan wel denken dat die korting niet doorgaat, maar als wij hiermee instemmen gaat die volgens mij wel door. Dat moeten we dus niet doen. 

De staatssecretaris heeft toegezegd de Kamer goed te informeren over elke stap in het proces. Dat is mooi. Ik heb wel behoefte aan een nulmeting, gegeven het hele tijdpad. Ik heb er eerder ook om gevraagd: waarom geen brief vanuit Brussel dat je per 1 juli 2017 die korting moet toepassen en fosfaatrechten moet invoeren, omdat Brussel anders niet eens praat over de derogatie? Volgens mij is dat een interpretatie van de Nederlandse regering. De staatssecretaris zegt dat Brussel dat wil. Ik wil dat graag zwart op wit zien in een brief van Brussel. 

Van Dam:

Het ligt natuurlijk anders. We hebben in Brussel afspraken gemaakt over de lopende derogatie. Het productieplafond is een afspraak en wij hebben onze handtekening daaronder gezet. Als wij ons niet aan die afspraak houden, dan ligt de bal nadrukkelijk bij ons. Dat betekent dat wij maatregelen moeten nemen. Welke maatregelen dat zijn, is aan ons. Dat mogen wij als lidstaat zelf invullen. Alleen zullen we ervoor moeten zorgen dat wij ons weer aan die afspraken houden. Dat signaal geeft Brussel aan ons: u hebt zich gecommitteerd aan die afspraak, wij zien met zorg dat de totale fosfaatproductie in Nederland boven het afgesproken plafond komt, dus u moet iets doen. Maar wat we moeten doen, is natuurlijk aan ons. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat is helder, maar de Nederlandse regering voldoet niet aan de huidige afspraken. Die korting gaat op zijn vroegst pas in per 1 januari 2018. Dat is de nieuwe periode. Ook dan voldoet de regering er niet aan, wat alleen maar aangeeft dat die ruimte er wel degelijk is. Ik zou graag van Brussel horen welke ruimte er in de tijd is om met hen afspraken te maken over het hele pakket in plaats van nu eenzijdig voorop te lopen met de Nederlandse interpretatie van de Brusselse regels. 

Van Dam:

De heer Dijkgraaf concludeert veel te snel dat de ruimte er kennelijk is. De Europese Commissie wacht nu af wat wij doen. Dat zal overtuigend moeten zijn. Als het niet overtuigend is, als het niet goed genoeg is, dan heeft de Europese Commissie de mogelijkheid om onze derogatie in te trekken. Zo werkt het. Zij zullen beoordelen wat wij uiteindelijk op tafel leggen. We hebben ze nu gemeld wat het voornemen is, namelijk om er via het fosfaatrechtenstelsel voor te zorgen dat de fosfaatproductie weer onder het afgesproken plafond komt. Ik durf bijna op een briefje te geven dat als we zeggen dat we ervan afzien en toch maar niets doen, we onmiddellijk een heel moeilijk gesprek zullen hebben met de Europese Commissie. Op dit moment is het nog niet meer dan een voornemen. We moeten nog een wetsvoorstel maken en dat moet wet worden. Uiteraard hoort de Europese Commissie ook dat wij zeggen dat wij er pas in 2018 weer in slagen om onder het plafond te komen. Dat zal ongetwijfeld niet met gejuich worden ontvangen, maar ik denk wel dat we goed kunnen onderbouwen dat we het in redelijkheid niet sneller kunnen doen. De gevolgen voor de melkveehouderijen zijn immers ongelooflijk groot, omdat er, zoals net al werd besproken, generiek moet worden afgeroomd. Dat is nogal ingrijpend voor de bedrijfsvoering van een melkveehouderij. 

De voorzitter:

Ik stel voor dat u vaart maakt met de rest van de punten, staatssecretaris. Ik begreep net van de griffier, die daar meer verstand heeft dan ik, dat er ook nog een wetsvoorstel aan komt. Klopt dat? 

Van Dam:

Zeker, voorzitter. Ik ben nu bij het volgende blokje en dat gaat over de kern van wat in dat wetsvoorstel moet komen. 

De voorzitter:

Precies. Het wetsvoorstel komt terug in de Kamer en dat wordt ook uitgebreid behandeld. 

Van Dam:

Zeker, voorzitter. We hebben het er net al over gehad hoe prettig het zou zijn als we dat allemaal voortvarend kunnen doen. Hoe meer we nu al uitgediscussieerd hebben met elkaar, hoe eenvoudiger de bespreking van het wetsvoorstel straks gaat. 

De voorzitter:

Nee, dit is een vierminutendebat. Ik zou zeggen: ga verder. 

Van Dam:

Er werd door verschillende fracties gesproken over de grondgebonden bedrijven, onder andere door de heer Smaling. Dan moet hij niet nu net weglopen. Hij vroeg of het klopt dat grondgebonden bedrijven eigenlijk niet volledig worden ontzien. Ook anderen, onder wie mevrouw Koşer Kaya, vroegen daarnaar. Wat we doen, is grondgebonden bedrijven bij de toedeling van fosfaatrechten eigenlijk extra rechten toekennen. Mijn intentie is om ze zo veel extra rechten toe te kennen dat ze er bij de generieke afroming netto niets op achteruitgaan. Dat is de intentie. Of ik die waar kan maken, hangt af van de definitieve cijfers van het CBS van juni 2016. Ik vind namelijk ook dat die generieke afroming, die door alle andere bedrijven wordt opgebracht, niet te hoog mag worden. Ik heb de bovengrens in de brief gesteld op 8%. Dat is een behoorlijke klap om te verwerken voor een bedrijf, een krimp van 8%. Ik vind wel dat het daarbij moet blijven. Pas als de cijfers in juni van dit jaar definitief zijn, kunnen we uitrekenen of het mogelijk is om die grondgebonden bedrijven op voorhand volledig te compenseren. Dat doen we met de toedeling van rechten. Daar ligt een juridische reden achter: de afroming moet generiek zijn, voor alle bedrijven hetzelfde, vanwege het doel waar het hierom gaat. Daarom geef ik die compensatie dus vorm in de toedeling van rechten, door extra rechten toe te delen aan grondgebonden bedrijven. Waarom staat in de brief dat ze in enige mate worden gecompenseerd? Dat is omdat ik op dit moment nog niet kan zeggen in welke mate dat mogelijk is, dus of dat volledig kan of niet. Het is echter wel nadrukkelijk mijn intentie om dat te doen. 

D66 en GroenLinks vroegen of bij overdracht van fosfaatrechten de eis gesteld kan worden dat een bedrijf 100% grondgebonden moet zijn om nieuwe fosfaatrechten te kunnen verwerven. Dat betekent dat je voor heel veel bedrijven die niet 100% grondgebonden zijn eigenlijk alle ontwikkelruimte totaal op slot zet. Dat is niet per se nodig, lijkt mij. Er zijn heel veel bedrijven in Nederland die helemaal voldoen aan het ideaalplaatje dat ik vele woordvoerders hier heb horen schetsen, namelijk een niet al te grote omvang — een gemiddeld bedrijf in Nederland heeft 89 koeien, zoals ik al vertelde — met koeien in de wei. Voor koeien in de wei heb je per 6 koeien 1 hectare nodig. Om grondgebonden te zijn heb je per 2,5 koe 1 hectare nodig. Je kunt dus best niet grondgebonden zijn en toch een beperkte omvang hebben, een gewoon familiebedrijf zijn en je koeien in de wei hebben lopen. Dat is volgens mij niet het doembeeld dat, bijvoorbeeld, mevrouw Koser Kaya en de heer Grashoff hadden bij de bedrijven en waarom zij, denk ik, de eis willen stellen van 100% grondgebondenheid. Hun doembeeld is denk ik gericht op de zeer intensieve bedrijven waarbij koeien alleen maar binnen zitten. Ik heb net al gezegd dat het door de AMvB over grondgebonden groei voor die bedrijven al niet mogelijk is om verder te intensiveren. Als die bedrijven verder willen groeien, kan dat alleen maar door te extensiveren, dus door grond bij te kopen. 

Ik heb er dus voor gekozen om het stelsel van die AMvB gewoon overeind te houden en om daarmee te borgen dat de grondgebondenheid in elk geval toeneemt en er een rem wordt gezet op de intensivering van de melkveehouderij. Dat is nog maar zeer recentelijk afgesproken, na uitvoerig debat in de Kamer. In dit stelsel zit wel dat de afroming op transacties doorloopt, ook als het plafond bereikt is. Dan wordt ze echter benut om een fosfaatbank te vullen. De rechten die de fosfaatbank dan krijgt, kunnen worden uitgegeven aan bedrijven die aan bepaalde maatschappelijke doelen voldoen. Grondgebondenheid ligt daarbij zo'n beetje het meest voor de hand als criterium. Op die manier kunnen bedrijven die grondgebonden zijn dus vanaf 2018 verder gestimuleerd worden. 

De voorzitter:

Ik zie leden bij de interruptiemicrofoon staan, maar ik stel voor dat de staatssecretaris dit blokje afmaakt. Er is ook gelegenheid tot het houden van een tweede termijn. 

Van Dam:

Mevrouw Lodders vroeg hoe die latente ruimte toegedeeld gaat worden. Ik heb net toegelicht dat het de intentie is om grondgebonden bedrijven met latente ruimte zó veel extra rechten toe te delen dat zij de facto, netto, niet hoeven te krimpen als er generiek wordt afgeroomd. Dat is de intentie. Het hangt echter van de cijfers die in juni beschikbaar komen af of dat ook daadwerkelijk mogelijk is en of de generieke afroming niet te hoog wordt als ik dat doe. Dat is voor mij wel een randvoorwaarde. Laten we namelijk niet vergeten dat alles wat we bij de toedeling extra geven aan sommige bedrijven, uiteindelijk wordt opgebracht door alle andere bedrijven. 

De heer Geurts, de heer Dijkgraaf en mevrouw Dik-Faber vroegen of het ook mogelijk is om een andere referentiedatum te kiezen dan 2 juli 2015. Zij vroegen of we bijvoorbeeld kunnen uitgaan van het gemiddelde van 2014, of van de periode tussen eind 2014 en 2 juli. Het antwoord daarop is heel helder: het kan niet. Dat is niet omdat ik het niet wil. Ik had het eigenlijk graag gewild, omdat ik het veel rechtvaardiger had gevonden als we als referentie uit hadden kunnen gaan van het gemiddelde niveau van 2014. Dan had je namelijk eigenlijk automatisch al de rekening het meest gelegd bij de bedrijven die hard zijn gaan groeien terwijl ze misschien hadden kunnen voorzien dat er een dergelijke maatregel aan zou komen. Juridisch gezien kun je echter niet tegen die bedrijven zeggen dat ze hadden kunnen voorzien dat er een dergelijk stelsel aankwam. Die zekerheid ontstond pas op 2 juli in de brief van mijn voorganger, staatssecretaris Dijksma. Om die juridische reden kunnen we straks dus niet een andere datum dan 2 juli in de wet opnemen. Doen we dat wel — dat zeg ik ook tegen de heer Dijkgraaf, die daar ook naar vroeg — dan lopen we het risico dat het hele stelsel bij de rechter onderuitgaat. Als dat gebeurt, voldoen we ook niet meer aan de afspraken die we met de Europese Commissie hebben gemaakt. Het risico daarvan is veel te groot. Het is dus, ook tot mijn spijt, niet mogelijk om een andere datum te kiezen dan 2 juli 2015. 

Mevrouw Dik-Faber vroeg of de overdracht van fosfaatrecht niet beter op een andere manier dan via vrije verhandelbaarheid geregeld kan worden, bijvoorbeeld via een beurssysteem. Ik denk het niet, omdat een beurssysteem als belangrijkste doel heeft om een gemiddeld prijsniveau voor fosfaatrecht te bepalen. De beurs verdeelt dan de rechten. Daarbij hebben ondernemers geen invloed op de hoeveelheid rechten die zij krijgen. Dat vormt een heel grote belemmering voor bedrijfsontwikkeling, nog los van wat de overheid allemaal moet regelen om zo'n beurs te organiseren. Dat betekent namelijk ook dat we hem juridisch helemaal zouden moeten inkaderen. Er is de vrije verhandelbaarheid en er zijn de voorwaarden op basis van de AMvB over grondgebonden groei. Ik denk dat die samen eigenlijk de beste garantie bieden aan bedrijven voor het in eigen hand kunnen houden van hun toekomst. 

De heer Geurts en mevrouw Dik-Faber hadden het over de afroming van 10% bij overdracht van rechten aan familiebedrijven. De heer Geurts zei daarbij dat hij het eigenlijk onacceptabel vindt dat als een bedrijf wordt overgedragen aan een familielid, de overheid 10% komt afnemen. Daarin zit een soort veronderstelling dat er ten behoeve van de overheid wordt afgeroomd op overdracht. Dat is natuurlijk niet het geval. Waarom hebben we gekozen voor een afroming op overdracht, zeker ook al in 2017, om de productie weer onder het plafond te krijgen? Daarvoor hebben we gekozen omdat alles wat je via overdracht afroomt, je uiteindelijk niet generiek hoeft af te romen. De heer Geurts en mevrouw Dik-Faber vragen nu om de overdracht in de familiesfeer uit te zonderen. Dat kan, maar zij moeten zich dan wel realiseren dat de rekening daarvoor zal moeten worden betaald door alle andere familiebedrijven. Zij zullen generiek meer moeten worden afgeroomd. Tegen de heer Geurts zeg ik dus: als de Kamer die uitzondering wil, ben ik bereid om die door te voeren, maar dan moet hij ook de genoemde consequentie aanvaarden. Dit zou dus simpelweg betekenen dat de afroming op overdrachten minder reductie van de fosfaatproductie gaat opleveren en dat er dus meer generiek moet worden afgeroomd. De rekening hiervan komt dus bij de andere familiebedrijven te liggen. Maar ik zeg nogmaals dat ik bereid ben om die uitzondering in het wetsvoorstel op te nemen als de Kamer dat wil. 

Mevrouw Dikkers vroeg om het afromingspercentage van 10% op te nemen in de wet in plaats van in de ministeriële regeling. Dat lijkt mij echt een afweging die de Kamer moet maken in het kader van de wetsbehandeling. 

Ik kom op de vragen van de SGP. De heer Dijkgraaf vroeg of afroming ook voor bedrijfsovernames moet gelden, ook als een bedrijf niet eens is gegroeid. Ook dan is afroming nodig. Alle bedrijven dragen bij aan de fosfaatproductie. We hebben ervoor gekozen om via twee sporen die totale productie weer terug te brengen onder het plafond. Een spoor is de afroming op transacties. Dat is ook de meest rechtvaardige manier, want de overheid geeft eigenlijk om niet fosfaatrechten uit. Die fosfaatrechten krijgen onmiddellijk een waarde in het vrije verkeer tussen ondernemingen. Op het moment dat iemand die waarde vervolgens verzilvert en die rechten gaat overdragen en de overheid dan zegt: we romen daarvan een stuk af voor een maatschappelijk doel, dan vind ik dat eigenlijk niet meer dan redelijk. Zeker omdat dat er in dit geval toe leidt dat de generieke afroming op al die andere bedrijven daardoor verminderd kan worden. 

Mevrouw Dik-Faber vroeg of het afromingspercentage niet stapsgewijs kan toenemen. Dat zou kunnen als we meer tijd hadden. We moeten echter in 2017 de stappen zetten om te zorgen dat de fosfaatproductie in 2018 weer onder het afgesproken plafond is. We hebben dus eigenlijk maar één jaar om die daling van de productie te realiseren. 

Mevrouw Dikkers en de heer Smaling hebben gevraagd of er ruimte is om biologische boeren een aparte positie te geven. Biologische boeren werken in elk geval grondgebonden en vallen dan ook onder de compensatie die ik voor ogen heb. Verder produceren biologische boeren net als andere grondgebonden boeren ook fosfaat en dragen dus in die zin bij aan de totale fosfaatproductie van Nederland, waar Nederland op wordt afgerekend. Zij draaien dus net als alle andere bedrijven gewoon mee in dit stelsel, maar omdat ze grondgebonden zijn, is de intentie om ze vooraf via extra rechten te compenseren. Ik heb al gezegd dat het mijn intentie is om ze volledig te compenseren, als dat mogelijk is. 

De vragen van mevrouw Koşer Kaya gingen over het compenseren van extensieve boeren. Die heb ik dus al beantwoord. 

Mevrouw Koşer Kaya heeft ook nog gevraagd hoeveel een boer die grondgebonden is, uiteindelijk inlevert. De intentie is dus niets, omdat hij vooraf volledig gecompenseerd wordt door de toedeling van extra rechten. Ik kan daar nu echter nog geen garanties voor geven, omdat ik afhankelijk ben van de cijfers van juni. 

Mevrouw Dik-Faber vroeg of grondgebonden bedrijven voorrang krijgen bij de fosfaatbank. Bij het toedelen van rechten gaat het om rechten die niet overdraagbaar zijn, want het gaat om rechten die je krijgt om onder bepaalde voorwaarden te produceren, waarbij je aan maatschappelijke doelen moet voldoen. Daarmee kunnen we via die fosfaatbank bedrijven die aan die maatschappelijke doelen voldoen een steuntje in de rug geven; we kunnen het ze makkelijker maken om zich verder te ontwikkelen omdat ze dan geen rechten hoeven te kopen, maar die rechten kunnen verkrijgen uit de fosfaatbank. Daaraan kunnen een aantal voorwaarden worden gesteld. De meest voor de hand liggende daarbij is grondgebondenheid. Ik moet daar bij de uitwerking van de wet naar kijken, want er is ook gevraagd om daar andere voorwaarden aan te koppelen. Zo vroegen de PvdA en GroenLinks om weidegang toe te voegen als een criterium. 

Ik heb op dit moment voor ogen dat de fosfaatbank rechten gaat toedelen op basis van een tender. Er moet een verdelingsmechanisme gemaakt worden, want er zullen waarschijnlijk meer bedrijven vragen om deze rechten dan dat er rechten beschikbaar zijn. We zullen moeten bepalen welk bedrijf als eerste in aanmerking komt. Het meest voor de hand liggend is om dat te doen via een tender, waarbij je voor een aantal aspecten punten zou kunnen krijgen. Het meest logische is dan grondgebondenheid. Ik ben bereid om te bezien of andere wensen daar ook in kunnen worden opgenomen, zoals weidegang, waar de PvdA over sprak. Het CDA heeft ook nog de jonge boeren genoemd. Ik ben bereid om te zien of dat ook mogelijk is. Ik zeg daarbij wel dat het juridisch ook wel moet kunnen, aangezien het wetgeving is die hoofdzakelijk ziet op het bereiken van een aantal milieudoelen en dit zijn criteria die niet een-op-een te relateren zijn aan die milieudoelen, maar ik ben bereid om daarnaar te kijken. Misschien kunnen we die discussie verder voeren in het kader van de wetsbehandeling. 

D66 stelde in het kader van de fosfaatbank een soortgelijke vraag over milieuneutrale landbouw. Die heb ik hiermee ook beantwoord. 

Hiermee ben ik gekomen aan het eind van dit blokje en resteert alleen nog het laatste blokje. 

De voorzitter:

Het spijt mij heel erg, maar er is heel veel geïnterrumpeerd en het is een vierminutendebat en geen wetgeving. Er komt nog een wetsvoorstel en ik merk dat daarop geanticipeerd wordt. Ik wil daarom toch voorstellen dat de staatssecretaris eerst zijn verhaal afmaakt. Daarna geef ik dan gelegenheid voor het stellen van een vraag. Vervolgens houden we dan de tweede termijn. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Een punt van orde, voorzitter. U hebt zelf net de suggestie gedaan om per blok te interrumperen. Doen we dat dan verandert u de regels tijdens het spel. Ik heb daar echt een probleem mee. 

De voorzitter:

Dat kan ik heel goed begrijpen, mijnheer Grashoff, maar u hebt meer dan zes keer geïnterrumpeerd. Ik wil niet van tevoren zeggen dat de leden twee of drie interrupties hebben, in de hoop dat Kamerleden dat zelf een beetje in de hand houden. Als het uit de hand loopt, moet ik wel ingrijpen. We hebben immers een planning waarin andere debatten, die even belangrijk zijn, ook aan de orde moeten komen. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

We zijn veel later dan gepland begonnen met dit debat. Het ligt niet aan dit debat, het ligt aan wat er daaraan voorafgaand gebeurde. 

De voorzitter:

Dat begrijp ik heel goed. Ik geef het woord aan de heer Dijkgraaf. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voor een interruptie of voor een opmerking in dit ordedebatje? 

De voorzitter:

Het ordedebatje. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik ben het met de heer Grashoff eens. 

De voorzitter:

Natuurlijk bent u het met de heer Grashoff eens. Dat had ik ook niet hoeven vragen, want iedereen wil interrumperen. Ik laat één interruptie toe. Daarna gaan wij naar de afronding toe. U hebt gewoon de gelegenheid tot het houden van een tweede termijn. Nog één vraag dus, daarna gaan wij verder. 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik wil de staatssecretaris het volgende voorleggen. Het gaat om de referentiedatum van 2 juli. De staatssecretaris zegt: juridisch kan ik niet anders, maar ik zou wel anders willen. Volgens mij kan het wel anders. Je kunt het niet anders opleggen. Je kunt niet zeggen: we nemen in de wet het gemiddelde over 2014. Je kunt mensen juridisch wel de keus geven: of het is 2 juli 2015 — de datum in de brief — of het is een alternatieve datum indien gewenst. Ik denk aan een boer die op 2 juli zijn stal aan het verbouwen is en ineens veel minder koeien heeft. Die kan uitgaan van een maand eerder. Als je die keuzevrijheid geeft, kan het juridisch. 

Van Dam:

We hebben er in dit proces heel goed naar gekeken en er ook naar laten kijken. Ik heb hierover ook advies ingewonnen van de landsadvocaat, juist omdat ik het net als de heer Dijkgraaf eigenlijk onrechtvaardig vond om uit te moeten gaan van één datum en niet uit te kunnen gaan van bijvoorbeeld het jaar daaraan voorafgaand, waarin bedrijven nauwelijks waren gegroeid. De heer Dijkgraaf zegt nu: u mag een datum kiezen waarop u het hoogste aantal koeien had. Als de overheid die mogelijkheid inbouwt, ontstaat er aan alle kanten reden om de wet aan te vechten. Andere ondernemers zullen zich daardoor immers benadeeld voelen, omdat de generieke afroming hierdoor weer groter wordt. We hebben er zoals gezegd van alle kanten naar gekeken. De enige optie die juridisch zo stevig is dat we niet het risico lopen dat het stelsel onderuitgehaald kan worden, is gewoon uitgaan van 2 juli 2015 voor iedereen. 

In de brief heb ik geschreven dat we wel een heel beperkte knelgevallenregeling zullen opstellen voor bedrijven die aantoonbaar op 2 juli 2015 in een bijzondere situatie verkeerden die niet past in een reguliere bedrijfsvoering, om het zo te zeggen. Stel dat de boer zelf langdurig ziek is en daardoor op 2 juli 2015 aantoonbaar minder vee heeft dan normaal. Dat is zo'n geval dat waarschijnlijk — we moeten het nog uitwerken — voor een knelgevallenregeling in aanmerking zou kunnen komen. We houden dus al rekening met het gegeven dat zich soms bijzondere situaties kunnen hebben voorgedaan waardoor mensen sterk benadeeld worden door de vaste peildatum. Ook hierover zeg ik overigens dat we de knelgevallenregeling zo beperkt mogelijk zullen houden. Immers, niet de overheid bedeelt knelgevallen extra rechten toe, het zijn de andere bedrijven die de rekening betalen voor bedrijven die wat extra's krijgen. Het is dus een herverdelingsvraag. Dat is ook de reden waarom we de knelgevallenregeling zo beperkt mogelijk houden. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik heb het gevoel dat bij deze regeling sterk meespeelt dat dingen nog niet zijn uitgewerkt en er nog allerlei cijfers moeten komen. Is de staatssecretaris bereid om een ruime set voorbeeldberekeningen aan de Kamer te sturen zodra die cijfers er zijn? Dan kunnen wij veel preciezer zien wat de effecten zijn en op welke manier dit stelsel gaat werken in het licht van extensief en intensief, plaatsingsruimte et cetera. 

Van Dam:

Die cijfers zullen er zijn op het moment waarop we het wetsvoorstel naar de Kamer sturen. Ik zal dus proberen om zo goed mogelijk inzichtelijk te maken wat de effecten van het wetsvoorstel zijn op basis van de dan bekende cijfers. In het plan zoals we dat nu hebben opgesteld, zit natuurlijk wel een onzekerheid, namelijk dat we niet weten hoeveel transacties en overdrachten er gaan plaatsvinden gedurende 2017. Op die overdrachten wordt 10% afgeroomd. Als er heel veel overdrachten zijn, wordt er veel afgeroomd op transacties. Dat betekent dat er generiek veel minder hoeft te worden afgeroomd op bedrijven. Als er in 2017 weinig overdrachten zijn, moet er dus generiek meer afgeroomd worden op alle andere bedrijven. Ik kan dus niet op voorhand uitrekenen hoe groot de generieke afroming zal zijn. Ik heb er juist bewust voor gekozen om dat pas op 1 juli 2017 vast te stellen, omdat dat de kans biedt om dat percentage zo laag mogelijk vast te stellen, namelijk door al zo veel mogelijk uit de afroming op overdrachten te realiseren. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Mijn fractie is kritisch over het voornemen om fosfaatrechten verhandelbaar te laten zijn op de vrije markt. Wij vrezen echt voor een prijsopdrijvend effect. Ik zou niet willen dat fosfaatrechten alleen gekocht kunnen worden door kapitaalintensieve bedrijven. Mijn fractie heeft een privaat beurssysteem voorgesteld. De staatssecretaris is daar kritisch over. Ik geef dat graag voor iets anders, als de staatssecretaris mij ervan kan overtuigen dat we het stelsel zo kunnen inrichten dat we de fosfaatrechten beschikbaar maken voor de gewone gezins- en familiebedrijven die een stukje uitbreiding wensen. Hoe gaan we voorkomen dat met het stelsel dat de staatssecretaris voorstelt, fosfaatrechten alleen in handen komen van de kapitaalintensieve bedrijven? 

Van Dam:

Ik vrees niet zo voor dat laatste. Als je wilt groeien, zul je natuurlijk fosfaatrechten moeten aanschaffen. Die fosfaatrechten krijgen een bepaalde waarde. Die zal gerelateerd zijn aan de mate waarin je de investering kunt terugverdienen, maar de bedrijven waarop mevrouw Dik-Faber doelt — grotere bedrijven, die vaak zeer intensief zijn — kunnen niet groeien zonder te investeren in grond. Naar verwachting vergt de investering die zij in grond moeten doen, veel meer geld dan de extra investering die ze in fosfaatrechten zullen moeten doen. De beperkende factor is hier dus de investering die in grond gedaan moet worden. Die beperkende factor is er niet voor extensieve bedrijven, de categorie bedrijven die minder dan 20 kilogram overschot hebben. Die bedrijven hoeven niet extra te investeren in grond. Die bedrijven hoeven alleen maar te investeren in fosfaatrechten en hebben dus een veel lagere investering nodig om groei te realiseren dan de intensieve bedrijven. De zekerheid die mevrouw Dik-Faber zoekt, zit in wezen dus al ingebakken in de AMvB over de grondgebonden groei. 

De heer Geurts (CDA):

Onder het kopje "knelgevallen" zijn er veel vragen te stellen, maar ik stel er een; de rest zal ik bij de wetsbehandeling stellen. Alle melkveebedrijven zijn bijzondere bedrijven, maar we hebben ook heel bijzondere bedrijven. Dat zijn een soort proefbedrijven, bijvoorbeeld het kennistransfercentrum Zegveld. Dat is overgenomen, er wordt daar onderzoek gedaan naar beweiden, et cetera. De concrete vraag is of de staatssecretaris in de wet een discretionaire bevoegdheid gaat opnemen om zelf te kunnen beoordelen of er in dit soort bijzondere gevallen wel of geen fosfaatrechten worden toegekend. 

Van Dam:

Nee, dat ga ik niet doen. Als ik dat doe, zet ik eigenlijk de deur open, want dan kan iedereen aanspraak maken op die discretionaire bevoegdheid en maak ik het ook juridisch bijzonder kwetsbaar. Ik wil een zeer duidelijke en zeer beperkte knelgevallenregeling, waarop bedrijven die echt een specifieke omstandigheid hadden op 2 juli 2015, aanspraak kunnen maken. Dat moeten we in het kader van de wet echt uitwerken, maar ik heb met de sectororganisaties ook afgesproken om die regeling zo beperkt mogelijk te maken. Hoe groter het bereik van die regeling is, des te groter is de prijs die andere bedrijven moeten betalen. Als ik ergens een deurtje openzet, loop ik het risico dat er veel te veel aan knelgevallen moet worden toegekend, waardoor de rekening voor al die familiebedrijven, waarvan de heer Geurts terecht zegt dat zij de rekening betalen, hoger wordt. Dat wil ik voorkomen. 

De heer Van Dekken (PvdA):

Eerst merk ik op dat ik collega Dikkers vervang. Ik heb een vraag over de weidegang. Neemt de staatssecretaris weidegang als voorwaarde voor uitgiften van fosfaat uit de fosfaatbank? Dat was de concrete vraag. Is dat de bedoeling of bedoelt de staatssecretaris iets anders? 

Van Dam:

"Voorwaarde" betekent dat je alleen dan in aanmerking kunt komen voor rechten uit de fosfaatbank. Hoe kijk ik op dit moment naar die fosfaatbank? Ik heb zojuist uitgelegd dat het waarschijnlijk een tendersysteem moet worden, want er moet ergens bepaald worden welk bedrijf wel en welk bedrijf niet in aanmerking komt. Bij een tendersysteem ligt het voor de hand dat je op basis van een aantal doelen punten kunt verdienen. Hoe meer punten je hebt, hoe hoger je in de prioriteitsvolgorde komt te staan. Grondgebondenheid ligt het meest voor de hand. Ik heb zojuist toegezegd dat ik wil bekijken of het mogelijk is om twee door de Kamer naar voren gebrachte doelen, namelijk weidegang en jonge boeren, daarin mee te nemen, maar dat moet ook juridisch passen. Dat is iets anders dan een absolute voorwaarde. Het gaat dus om een tendersysteem. 

De heer Van Dekken (PvdA):

Het is dus een uitgangspunt. Dat is mijn conclusie. 

Van Dam:

Ja. 

De voorzitter:

Ik vraag de staatssecretaris om af te ronden. 

Van Dam:

Dat doe ik door de nog resterende vragen te beantwoorden. De heer Dijkgraaf vroeg of er fosfaatruimte is om faillissementen te voorkomen, bijvoorbeeld door te salderen. Die ruimte is er niet; ik neem aan dat dit evident is na alles wat eerder in dit debat is gewisseld. 

De heer Geurts vroeg hoe ik inzet op flankerend beleid. Ik wijs bijvoorbeeld op de verdeling van de 30 miljoen aan gelden die we afgelopen najaar van de Europese Commissie hebben gekregen vanwege de marktsituatie. Daarvan wordt 10 miljoen ingezet ten behoeve van de melkveehouderij, ook voor structurele verbeteringen, onder andere de introductie van de kringloopwijzer. Er is ook 10 miljoen beschikbaar gesteld voor het stimuleren van mestverwerking; 50% van dat bedrag komt ten goede van de melkveehouderij. Van de 30 miljoen wordt dus 15 miljoen ingezet voor de melkveehouderij, waarvan een groot deel voor het mestdossier. 

De SP vroeg of er regionaal kan worden gekeken. Ik wil geen regionale schotten plaatsen. We moeten het landelijke fosfaatproductieniveau naar beneden brengen. Dat is een landelijk probleem, dat we ook landelijk moeten oplossen. 

De heer Geurts vroeg hoe het stelsel gaat werken in relatie tot pacht en verpachten. De fosfaatrechten worden op basis van de I&R-gegevens toegekend aan de houders van dieren, dus niet aan de houders van grond. Het gaat hier namelijk om dieren die fosfaat produceren. Daarvoor heb je fosfaatrechten nodig. Het ligt dus voor de hand om die fosfaatrechten toe te kennen aan de houders van dieren. 

De heer Geurts vroeg of er ruimte is voor het leasen van rechten. Ja, dat is het geval. De RVO zal registreren wie over de rechten beschikt. Indien partijen aangeven dat een bepaalde hoeveelheid rechten moet worden overgedragen, zal de RVO dat uitvoeren. De RVO zal daarbij dus ook afromen, maar kijkt niet naar wat partijen verder afspreken over de voorwaarden waaronder die rechten worden overgedragen. Het maakt dus niet uit of er sprake is van koop, lease of huur. Lease van fosfaatrechten is dus mogelijk. Wij bekijken nog of we iets speciaals kunnen regelen voor de specifieke situatie waarin bijvoorbeeld rechten geleased worden en na een korte termijn weer terugkomen bij de oorspronkelijke eigenaar. 

De heer Dijkgraaf vroeg hoe boeren tot een sluitende mestboekhouding moeten komen. Dat staat los van het stelsel van fosfaatrechten, dat gaat over de fosfaatproductie. De mestboekhouding richt zich meer op het stelsel van gebruiksnormen. Dat staat dus los van elkaar. 

De fractie van de Partij van de Arbeid vroeg of ik bereid ben om een inventarisatie te maken van de mogelijkheden en knelpunten om te komen tot het Beter Leven keurmerk voor zuivel, dus het sterrensysteem voor melk en kaas. De Dierenbescherming en de zuivelsector zijn daarover al sinds het najaar van 2015 in gesprek. De vraag is uit de zuivelsector zelf gekomen. Ik juich dergelijke initiatieven vanuit maatschappelijke organisaties en sectororganisaties van harte toe. Het past ook bij de werkwijze van de zuivelsector, die via de Duurzame Zuivelketen diverse verduurzamingsdoelen heeft geformuleerd. Er is bij een deel van de zuivelsector en de retail ook steun voor het Beter Leven keurmerk, dus ik ben bereid om in mijn regelmatige contacten met de Dierenbescherming te informeren naar de voortgang hierop en naar de introductie van het Beter Leven keurmerk voor zuivel. Op het moment dat men daarin aanloopt tegen knelpunten die te maken hebben met wet- en regelgeving of met overheidsbeleid, ben ik vanzelfsprekend bereid om die weg te nemen. Ik wil dergelijke initiatieven vanuit de samenleving namelijk graag ondersteunen. 

Verschillende fracties vroegen naar het weghalen van de schotten tussen de varkensrechten, de pluimveerechten en de fosfaatrechten. De SP vroeg bijvoorbeeld of ik de benodigde herstructurering in de varkenssector hieraan kan verbinden. Toen ik in de beantwoording van de vragen van de Kamer aangaf dat ik van plan ben om in de wet een haakje op te nemen dat het mogelijk maakt om de rechten onderling uit te wisselen, leidde dat onmiddellijk tot veel discussie. Ik moet eerlijk zeggen dat ik dat wel enigszins had verwacht, omdat daarover de meningen verschillen in en tussen de verschillende sectoren. Ik wil ervoor zorgen dat we, op het moment dat er in bijvoorbeeld de melkveesector en de varkenssector de behoefte zou zijn om de ene soort rechten over te zetten in de andere, niet de hele wet hoeven te wijzigen. Ik wil dan alvast een haakje in de wet hebben ingebouwd dat dat mogelijk maakt. Ik zeg er wel nadrukkelijk bij dat de bal bij de sectoren ligt. Ik kan me best voorstellen dat er partijen zijn, zowel binnen de varkenssector als binnen de melkveehouderij, die zeggen: het zou aantrekkelijk zijn als bijvoorbeeld tijdelijk varkensrechten zouden kunnen worden omgezet in fosfaatrechten. Maar nogmaals: die vraag moet wel echt van onderop komen. Ik vind dit niet iets wat de overheid van bovenaf moet opleggen. De varkenshouderij bekijkt op dit moment zelf hoe zij de sector denkt te kunnen herstructureren. De melkveehouderij heeft ook zo haar eigen problemen en vragen. Op het moment dat vanuit beide sectoren het verzoek komt om dat haakje te gebruiken, ben ik daartoe bereid. Maar ik doe niet meer dan het haakje creëren. Het is dus echt aan de sectoren zelf. 

Voorzitter, daarmee heb ik volgens mij alle vragen beantwoord die gesteld waren door de Kamer. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we nu naar de tweede termijn. Ik geef het woord aan de heer Smaling. Spreektijd per fractie is één minuut en twintig seconden, inclusief het indienen van moties. 

Wat zoekt u, mijnheer Smaling? 

De heer Smaling (SP):

Ik wacht nog op een motie. 

De voorzitter:

De motie komt eraan, begrijp ik. 

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de heldere beantwoording. Ik heb nog een paar moties. Volgens mij zijn ze min of meer in lijn met wat de staatssecretaris heeft gezegd, maar ik dien ze toch graag in. Dan hoor ik aan zijn reactie wel of hij vindt dat we bij elkaar in de buurt zitten. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering om met een regeling te komen waardoor nieuwe biologische melkveebedrijven, uitbreidende biologische melkveebedrijven en bedrijven die omschakelen naar biologische melkveehouderij, niet gedupeerd worden door het fosfaatrechtenstelsel, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Smaling, Grashoff en Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 110 (33979). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat grondgebonden melkveehouders niet moeten lijden onder het fosfaatrechtenstelsel, omdat hen geen blaam treft voor het overschrijden van het fosfaatplafond; 

verzoekt de regering om grondgebonden melkveehouders volledig te compenseren voor kortingen op hun fosfaatrechten; 

verzoekt de regering tevens om grondgebonden bedrijven die op grondgebonden wijze uit willen breiden, bij de invoering van het fosfaatrechtenstelsel hiertoe de ruimte te geven, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Smaling en Grashoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 111 (33979). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat zo'n 20% van de varkenshouders in financiële problemen verkeert; 

verzoekt de regering om met een plan te komen waarbij varkenshouders die dit willen, eenmalig de mogelijkheid wordt geboden om varkensrechten van de hand te doen als melkveefosfaatrechten, waarbij dit plan tevens verduurzaming dient en tegemoetkomt aan motie 21501-32, nr. 855 die de regering vraagt te sturen op een omslag van kwantiteit naar kwaliteit van de productie, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Smaling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 112 (33979). 

De heer Smaling (SP):

Ik verheug mij te zijner tijd op het wetsvoorstel. 

De heer Geurts (CDA):

Voorzitter. Ik dien vier moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat fosfaatrechten geen belemmering moeten zijn voor bedrijfsopvolging; 

verzoekt de regering om overdracht van fosfaatrechten binnen de familie tot in de derde graad niet af te romen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Geurts, Dik-Faber, Dijkgraaf en Smaling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 113 (33979). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het onduidelijk is of het voorstel voor een fosfaatrechtenstelsel voldoende is voor de Europese Commissie om Nederland opnieuw derogatie te verlenen, terwijl het voorstel zeer ingrijpende gevolgen heeft voor de melkveehouderij; 

verzoekt de regering om zo spoedig mogelijk in gesprek te gaan met het Nitraatcomité en de Europese Commissie over de relatie tussen fosfaatrechten en derogatie en aan de hand van de onderhandelingen over het Zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn de generieke korting van fosfaatrechten te bepalen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Geurts en Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 114 (33979). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

spreekt uit dat het oneindig afromen van fosfaatrechten wanneer de fosfaatproductie onder het fosfaatplafond zit ongewenst is; 

verzoekt de regering om te bezien hoe onnodig afromen van fosfaatrechten, wanneer de fosfaatproductie onder het fosfaatplafond komt, zo veel mogelijk voorkomen kan worden, bijvoorbeeld door te stoppen met afromen zodra CBS-cijfers aantonen dat de fosfaatproductie twee jaar op rij onder het fosfaatplafond zit, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Geurts en Dijkgraaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 115 (33979). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat vele familiebedrijven in de melkveehouderij dreigen om te vallen door moeilijke economische omstandigheden en de invoering van wet- en regelgeving; 

verzoekt de regering om te komen met voorstellen voor flankerend beleid, waaronder een garantieregeling voor bepaalde bedrijven die hun financiële verplichtingen niet na kunnen komen door de bouw van een stal of de aankoop van grond, en te bekijken hoe de groenregeling verruimd kan worden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Geurts en Dijkgraaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 116 (33979). 

De heer Geurts (CDA):

De seconde geef ik aan u, voorzitter. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dien ook vier moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de regering grondgebonden melkveebedrijven voor een deel van de latente plaatsingsruimte extra fosfaatrechten wil toekennen; 

verzoekt de regering om grondgebonden melkveebedrijven met latente plaatsingsruimte volledig te compenseren voor de generieke korting, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dik-Faber en Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 117 (33979). 

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik teken deze motie graag mee. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het voornemen is om de overdracht van fosfaatrechten via vrije verhandelbaarheid te laten plaatsvinden; 

overwegende dat dit leidt tot speculatie met fosfaatrechten, waardoor vooral (kapitaal)intensieve bedrijven zullen kunnen doorgroeien en er onnodig geld uit de sector vloeit; 

verzoekt de regering om verhandelbaarheid van fosfaatrechten in overleg met de sector zodanig in te richten dat er transparantie is over vraag, aanbod en prijzen, bijvoorbeeld via een beurssysteem, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dik-Faber, Geurts en Dijkgraaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 118 (33979). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat afgeroomde rechten uit de fosfaatbank zullen worden toegedeeld aan bedrijven die voldoen aan nader te bepalen criteria; 

verzoekt de regering, een groot deel van de afgeroomde fosfaatrechten uit de fosfaatbank te reserveren voor melkveehouders met latente ruimte die concrete groeiplannen hebben, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 119 (33979). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de staatssecretaris het afromingspercentage bij overdracht van rechten bij ministeriële regeling wil vaststellen op 10%; 

overwegende dat het stapsgewijs verhogen van het afromingspercentage bij overdracht van rechten ertoe kan bijdragen dat er in 2017 een grotere stimulans is om fosfaatrechten te verhandelen; 

overwegende dat hierdoor wellicht een lagere generieke afroming van fosfaatrechten nodig is; 

verzoekt de regering, het afromingspercentage bij overdracht van rechten vanaf 1 januari 2017 vast te stellen op 10%, vanaf 1 juli 2017 op 15% en vanaf 1 januari 2018 op 20%, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 120 (33979). 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. Ik had ook nog een enkele motie die ik hoopte mede namens mevrouw Thieme te mogen indienen, maar ik weet niet of u mij dat toestaat. Ik houd het vrij kort. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de veehouderijsector de afgelopen jaren te maken heeft gekregen met een stapeling van nationale, complexe wetgeving; 

van mening dat we toe zouden moeten groeien naar eenvoudigere regelgeving die in evenwicht is met natuur, milieu en dierenwelzijn; 

verzoekt de regering, onafhankelijk onderzoek te laten doen hoe we in de veehouderijsector breed toe zouden kunnen groeien naar grondgebonden dierrechten, waarbij tegelijkertijd een vereenvoudiging van wetgeving plaatsvindt, en daarover de Kamer voor 1 januari 2017 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Grashoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 121 (33979). 

Is dit de motie mede namens mevrouw Thieme? 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Nee, die komen aan het eind. 

De voorzitter:

U bent de eerste indiener? 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ja, uiteraard. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de staatssecretaris extensieve, grondgebonden melkveebedrijven wil compenseren voor de afroming van rechten; 

overwegende dat de mate waarin extensieve, grondgebonden melkveebedrijven worden gecompenseerd niet duidelijk is en op basis van welke criteria de fosfaatrechten uit de fosfaatbank worden verdeeld; 

verzoekt de regering, tijdig voor de behandeling van de melkveewet overzichten en rekenvoorbeelden te sturen hoe en in welke mate extensieve, grondgebonden melkveebedrijven worden gecompenseerd en tevens hoe fosfaatrechten uit de fosfaatbank worden verdeeld, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Grashoff en Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 122 (33979). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering, af te zien van het verzoek aan de Europese Commissie voor het schrappen of verhogen van het nationale fosfaatproductieplafond, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Grashoff en Thieme. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 123 (33979). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering af te zien van het verzoek aan de Europese Commissie voor het schrappen of verhogen van het nationale fosfaatproductieplafond, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Grashoff en Thieme. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 124 (33979). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering, een ex-ante-evaluatie uit te laten voeren naar de effecten van het stelsel van fosfaatrechten op alle voor de melkveehouderij relevante, milieukaders en maatschappelijke wensen zoals weidegang en dierenwelzijn, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Grashoff en Thieme. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 125 (33979). 

Voorzitter: Van Raak

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Ik dien de volgende moties in. 

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de fosfaatrechten vrij verhandelbaar worden en dat melkveehouders hierdoor mogelijk moeten gaan kiezen tussen fosfaatrechten en grond, waardoor verdere intensivering in de hand gewerkt kan worden; 

overwegende dat dit nadelige gevolgen kan hebben, in het bijzonder voor de weidegang; 

overwegende dat het koppelen van fosfaatrechten aan grond aparte regelgeving over grondgebonden groei overbodig maakt; 

verzoekt de regering, voor de aankoop van fosfaatrechten het hebben van voldoende grond om die mest uit te rijden en bijbehorende koeien erop te kunnen weiden als voorwaarde te stellen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter: 

Deze motie is voorgesteld door de leden Koşer Kaya en Grashoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 126 (33979). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat landbouwers die een omschakeling willen maken van gangbare naar biologische landbouw pas na twee jaar hun producten als biologisch mogen verkopen; 

overwegende dat hierdoor de kosten sterk vooruitlopen op de baten; 

verzoekt de regering, mogelijkheden te verkennen deze omschakeling economisch aantrekkelijker te maken en onnodige hindernissen weg te nemen en de Kamer hierover voor de zomer te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koşer Kaya en Thieme. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 127 (33979). 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering, een fosfaatregeling pas door te zetten als duidelijk is dat ten minste de fosfaatexport naar landen met fosfaattekorten niet meetelt voor het fosfaatplafond, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dijkgraaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 128 (33979). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering, een fosfaatregeling pas door te zetten als Brussel in principe positief is over de voorgestelde derogatie, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dijkgraaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 129 (33979). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat bedrijven ook de mogelijkheid krijgen om te kiezen voor een referentieperiode, zoals bijvoorbeeld het gemiddeld aantal stuks melkvee in de eerste helft van 2015, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijkgraaf, Dik-Faber, Geurts en Graus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 130 (33979). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering, in overleg met de sector een evaluatiemoment en een einddatum met mogelijke voorwaarden op te nemen in de wettelijke verankering van het fosfaatrechtenstelsel, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijkgraaf, Dik-Faber, Geurts en Graus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 131 (33979). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat melkveebedrijven die de afgelopen jaren niet of nauwelijks zijn gegroeid zo min mogelijk getroffen worden door een generieke korting, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijkgraaf, Geurts en Graus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 132 (33979). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering, meer fosfaatruimte voor de melkveehouderij te creëren door beperkte omzetting van varkensrechten in fosfaatrechten via een tenderregeling en door het honoreren van tijdelijke overschrijdingen van het fosfaatplafond, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dijkgraaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 133 (33979). 

De heer Dijkgraaf (SGP):

Kortom, ik heb te weinig moties ingediend, want ik heb nog 16 seconden over. 

De voorzitter:

Ja, maar ik moet zeggen: u dient wel ontzettend veel moties in met z'n allen. Dat is uw goed recht, maar dat betekent niet dat u straks bij elke motie kunt interrumperen. Dat kondig ik nu vast aan. Het is het een of het ander: of een aantal moties met veel interrupties of zo veel moties dat ik maar een aantal interrupties kan toestaan. 

Dat gezegd hebbende, geef ik graag het woord aan mevrouw Lodders namens de VVD. 

Mevrouw Lodders (VVD):

Voorzitter. Ik heb één motie en daar ga ik toe over. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het verkrijgen van een nieuwe derogatiebeschikking belangrijk is voor de Nederlandse melkveehouderij, en dat het voldoen aan de waterdoelen onderdeel is van de derogatiebeschikking van de Nitraatrichtlijn en dat hierbij de focus ligt op agrarische bronnen; 

constaterende dat ook andere bronnen zoals riooloverstorten, watervogels en natuurlijk kwel van invloed zijn op de waterkwaliteit in Nederland; 

verzoekt de regering, op basis van voldoende praktijkgegevens, en niet alleen op basis van theoretische modellen, in kaart te brengen waar, en wat het aandeel is van andere bronnen dan de Nederlandse landbouw op de concentraties stikstof en fosfaat in het oppervlaktewater, en welk effect deze bronnen hebben op het behalen van de waterdoelen; 

verzoekt de regering tevens, in kaart te brengen in hoeverre waterschappen strengere normen hanteren dan volgens de Kaderrichtlijn Water nodig is, en in hoeverre zij normen in de afgelopen jaren aangescherpt hebben; 

verzoekt de regering voorts, deze analyses voor de zomer met de Kamer te delen, en deze analyses mee te nemen in de onderbouwing bij de inzet voor het nieuwe actieprogramma en het verkrijgen van een nieuwe derogatie, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lodders, Dijkgraaf en Geurts. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 134 (33979). 

Mevrouw Lodders (VVD):

Ik diende een iets langere motie in: het zijn er twee in één. Ik wil de staatssecretaris danken voor de informatievoorziening die hij heeft toegezegd over de onderhandelingen met betrekking tot de derogatie. 

Ik heb nog één vraag, waar ik eerder niet aan toe was gekomen, naar de knelgevallen. Daar is bij interruptie al enige aandacht voor geweest. Waar kunnen mensen zich in aanloop naar de wetsbehandeling melden als zij daar eens over willen sparren? Dat gaat dus om de mensen die menen in aanmerking te kunnen komen als knelgeval, bij ziekte van de boer, ziekte van de dieren enzovoorts. 

De voorzitter:

Mij blijkt dat de staatssecretaris nog niet alle moties heeft. Wij wachten tot hij alle moties heeft. De Kamerleden hebben veel werk gedaan en 25 moties ingediend. Ik kan nu al aankondigen dat wij niet over elke motie gaan discussiëren, want wij lopen al uit de tijd. Ik ga straks aan de staatssecretaris vragen om op alle moties te reageren. In een enkel geval zal ik een interruptie toestaan. 

De vergadering wordt van 16.39 uur tot 16.50 uur geschorst. 

De voorzitter:

Voordat ik het woord geef aan de staatssecretaris wil ik zeggen dat de Kamer alle recht heeft om moties in te dienen, zelfs als dat er 25 zijn, maar dat wij niet over alle moties zullen gaan debatteren. De staatssecretaris wordt uitgenodigd om een korte en kordate reactie te geven. 

Van Dam:

Voorzitter. Dat zal ik zeker proberen. Ik dank de Kamer voor het indienen van al deze moties, want dat helpt om ook over de uitwerking van deze wet aan het eind van dit debat duidelijkheid te krijgen. Die kan ons verder in het proces alleen maar voordeel opleveren. 

Er is mij één losse vraag gesteld, namelijk door mevrouw Lodders. Zij vroeg waar mensen terechtkunnen die denken op basis van een goed verhaal in aanmerking te komen voor de knelpuntenregeling. Als mevrouw Lodders hiermee heeft bedoeld te vragen of wij dat betrekken bij de uitwerking van de wet, dan zeg ik dat de sectororganisaties LTO Nederland, de NZO en Netwerk GRONDig hiervoor de geëigende kanalen zijn. Zij zitten gewoon bij ons aan tafel. Met hen praten wij verder over de uitwerking van de knelgevallenvoorziening. Als die er is en de wet in werking is getreden, kunnen mensen zich melden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). 

Ik ga in op de motie van de leden Smaling, Grashoff en Koşer Kaya op stuk nr. 110 over de biologische melkveehouderij. Deze motie zie ik als een ondersteuning van het beleid. Ik kom niet met een aparte regeling voor de biologische melkveehouderij, maar ik heb wel aangegeven dat ik grondgebonden bedrijven op voorhand wil compenseren voor de afroming, zodat zij in feite worden ontzien. Ik heb verder gezegd dat ik uiteindelijk via de fosfaatbank rechten wil kunnen toedelen aan bedrijven die aan het bereiken van een aantal maatschappelijke doelen meewerken, waarbij de grondgebondenheid als belangrijkste criterium het meest voor de hand ligt. Ik zie de motie in die zin als een ondersteuning van beleid, omdat biologische bedrijven van beide intenties profiteren. 

Hetzelfde geldt eigenlijk voor de motie-Smaling/Grashoff op stuk nr. 111. Daarin wordt gevraagd de grondgebonden bedrijven die op grondgebonden wijze willen uitbreiden, bij de invoering van het fosfaatrechtenstelsel daartoe de ruimte te geven. Als het stelsel er eenmaal is, wat vanaf 2018 het geval zal zijn, kunnen de grondgebonden bedrijven die willen uitbreiden zich ook melden voor rechten uit de fosfaatbank. Het eerste verzoek in de genoemde motie is om grondgebonden melkveehouders volledig te compenseren voor kortingen op hun fosfaatrechten. Ik heb gezegd dat dit mijn intentie is, maar ik kan dat op dit moment niet garanderen. Daarvoor heb ik de definitieve cijfers van het CBS nodig. Het is echter wel mijn inzet. Aangezien de indieners een verzoek doen aan de regering, kan ik zeggen dat deze motie een ondersteuning is van het beleid. Over de moties op stukken nrs. 110 en 111 laat ik het oordeel dus aan de Kamer. 

Ik kom op de motie-Smaling op stuk nr. 112 over de varkenshouders. Aangezien de regering in deze motie wordt verzocht om met een plan te komen, ontraad ik de motie. Zoals ik al heb gezegd, zal ik een voorziening in de wet maken die het mogelijk maakt om varkensrechten om te zetten in fosfaatrechten. Dat moet wel in een bepaalde verhouding gebeuren, omdat er berekend moet worden hoeveel de omzetting van fosfaatrechten bedraagt en daarbij ook de ammoniakuitstoot zal moeten worden meegenomen. Ik laat het nadrukkelijk aan de sectoren zelf om te bepalen of zij van deze voorziening gebruik willen maken. De regiegroep Vitale Varkenshouderij, de commissie-Rosenthal, werkt aan een actieplan voor de toekomst van de varkenshouderij. Ik wacht de uitkomst daarvan af. Ik ontraad dus de motie zoals zij nu is geformuleerd. 

Ik kom op de motie-Geurts c.s. op stuk nr. 113, waarin de regering verzocht wordt om de overdracht van fosfaatrechten niet af te romen binnen familie tot in de derde graad. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer. Ik heb tijdens dit debat gezegd dat de consequentie daarvan is dat de generieke afroming waarschijnlijk hoger zal zijn dan als je dat niet doet. Maar als de Kamer dit wenst, zal ik dit opnemen in de wet. 

In de motie-Geurts/Dik-Faber op stuk nr. 114 wordt de regering verzocht om zo snel mogelijk in gesprek te gaan met het Nitraatcomité en de Europese Commissie over de relatie tussen fosfaatrechten en derogatie, en om pas daarna de generieke korting te bepalen. We hebben daarover uitgebreid gedebatteerd. Dat is niet de juiste volgorde. Die ruimte heb ik ook niet. Om die reden ontraad ik de motie. De korting wordt bepaald op basis van de mate van overschrijding en dient het doel om zo snel mogelijk weer onder het plafond te komen. 

Ik kom op de motie-Geurts/Dijkgraaf op stuk nr. 115. In deze motie wordt de regering verzocht om te bekijken hoe het onnodig afromen van fosfaatrechten — ik neem aan dat hiermee rechten op transacties worden bedoeld — kan worden gestopt als de fosfaatproductie twee jaar op rij onder het fosfaatplafond komt. Ik ontraad de motie. Ik heb reeds aangegeven dat ik transacties niet alleen wil afromen om de fosfaatproductie weer onder het plafond te brengen, maar ook om een fosfaatbank te kunnen vullen en om daarmee rechten toe te kunnen delen aan bedrijven. Het gaat dan met name om het bieden van ontwikkelmogelijkheden aan kleinere grondgebonden bedrijven, zonder dat die in de buidel moeten tasten om fosfaatrechten aan te schaffen. Juist om dit soort kleinere bedrijven, vaak ook familiebedrijven, te kunnen ondersteunen, wil ik doorgaan met het afromen van transacties, zodat de fosfaatbank gevuld wordt. Ik zeg daar overigens bij dat de Kamer natuurlijk op elk moment wetten kan aanpassen. Als de Kamer dit stelsel in de toekomst niet meer wenselijk vindt, kan zij het ook zelf weer beëindigen. Maar dat geldt voor elke wet. 

Ik kom op de motie-Geurts/Dijkgraaf op stuk nr. 116, waarin de regering verzocht wordt om met voorstellen te komen voor flankerend beleid, dus meer dan de 30 miljoen uit de envelop. Ik heb geen andere middelen tot mijn beschikking dan die 30 miljoen. Ik heb dus ook geen andere mogelijkheden voor flankerend beleid dan wat al is ingezet. Om die reden ontraad ik de motie. 

Ik kom op de motie-Dik-Faber/Koşer Kaya op stuk nr. 117, waarin de regering verzocht wordt om grondgebonden melkveebedrijven volledig te compenseren voor de generieke korting. Zoals ik al heb gezegd, is dat mijn intentie. Ik kan het nog niet garanderen, maar omdat het wel mijn intentie is, beschouw ik deze motie als ondersteuning van beleid. 

Ik kom op de motie-Dik-Faber c.s. op stuk nr. 118, waarin de regering verzocht wordt om de verhandelbaarheid van fosfaatrechten in overleg met de sector zodanig in te richten dat er transparantie is over vraag, aanbod en prijzen, bijvoorbeeld via een beurssysteem. Ik heb tijdens dit debat aangegeven dat ik niet heb gekozen voor een beurssysteem en dat ik dat dus ook niet in de wet wil opnemen. Via de wet regelen we de vrije verhandelbaarheid. Als sectororganisaties, samen met hun achterban, die vrije verhandelbaarheid willen vormgeven door bijvoorbeeld een beurs te organiseren, dan kan dat natuurlijk. Wij zijn dan altijd bereid om in overleg te gaan. Ik heb eerder gezegd dat dit voor bedrijven ook nadelen heeft, omdat zij hierbij niet op voorhand de zekerheid hebben dat zij hun ontwikkelplan kunnen waarmaken. Maar wanneer sectororganisaties de wens hebben om gebruik te maken van het bestaande wettelijke systeem, dat uitgaat van vrije verhandelbaarheid, en om privaat een dergelijke beurs te organiseren, dan kan dat natuurlijk. Wij zijn altijd bereid om met de sectororganisaties te bekijken hoe zoiets kan worden georganiseerd. Dat is wel nét iets anders dan waar de motie om verzoekt. Deze motie verzoekt mij namelijk om daar zelf verantwoordelijkheid voor te nemen. Dat vind ik net een stap te ver, omdat ik in dit stelsel van fosfaatrechten niet voor zoiets heb gekozen. Om die reden moet ik deze motie ontraden, al wil ik benadrukken dat ik die ruimte voor private organisaties wel zie. 

De motie op stuk nr. 119 verzoekt de regering om een groot deel van de afgeroomde fosfaatrechten uit de fosfaatbank te reserveren voor melkveehouders met latente ruimte die concrete groeiplannen hebben. Ik vind deze motie een ondersteuning van het beleid. Het is namelijk onze intentie dat de rechten die in de fosfaatbank terechtkomen, vanaf 2018 daadwerkelijk kunnen worden uitgekeerd. Vanaf dat jaar zal de productie namelijk onder het plafond zitten. Daarvoor moet een aantal criteria worden opgesteld. Ik heb al gezegd dat grondgebondenheid daarvoor in ieder geval een zeer voor de hand liggend criterium is. Ik ben dus zeker van plan om die op te nemen in de criteria voor de fosfaatbanken. Ik beschouw deze motie dus als ondersteuning van het beleid. 

De motie op stuk nr. 120 verzoekt de regering om het afromingspercentage eerst vast te stellen op 10%, een halfjaar later op 15% en daarna op 20%. Als de Kamer daarvoor kiest, zal ik dat uitwerken in de wet. Dit is echter niet de keuze die ikzelf heb gemaakt en daarom ontraad ik deze motie. Ik heb ervoor gekozen om dat afromingspercentage duurzaam op 10% te houden en om het niet te variëren, omdat dat strategisch gedrag kan uitlokken. Ik ontraad dus deze motie, maar mocht de Kamer anders beslissen, dan zal ik daar vanzelfsprekend uitvoering aan geven. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

De staatssecretaris sprak van "strategisch gedrag". Ik denk dat de motie dat zelfs beoogt. Wij willen melkveebedrijven verleiden om snel te handelen, waardoor we sneller onder het plafond komen en er een lagere generieke korting kan worden toegepast. Het dus wel strategisch gedrag, maar het is ook heel gewenst strategisch gedrag. Misschien wil de staatssecretaris met een dergelijk oog naar deze motie kijken? 

Van Dam:

Ik had gezien dat dit het idee was dat erachter zit. Ik moet zeggen dat ik het een creatief idee vind, maar het is niet de keus die ik heb gemaakt. De keus die ik heb gemaakt, heb ik afgestemd met de verschillende sectororganisaties. Ik heb daarover afspraken gemaakt en ik hecht aan die afspraken. Ik ontraad dus deze motie. Mocht de Kamer daarover anders beslissen omdat zij het juist interessant vindt om dit strategisch gedrag te stimuleren, dan is dat een beslissing van de Kamer waaraan ik gehoor zal geven. Maar ik ontraad de motie, omdat ik er andere afspraken over heb gemaakt. Ik denk dat ook die afspraken ertoe zullen leiden dat via de afroming op transacties hopelijk al een deel van de noodzakelijke krimp gerealiseerd zal worden, waardoor de generieke afroming beperkt kan blijven. Maar ik hoor graag wat de Kamer op uw motie beslist. 

Ik ontraad de motie-Grashoff op stuk nr. 121 over het laten doen van onderzoek naar grondgebonden dierrechten. Wij hebben in de Wet verantwoorde groei melkveehouderij en in de AMvB grondgebonden groei de inzet op meer grondgebondenheid al vastgelegd. Ik heb gezegd dat intensieve bedrijven niet verder kunnen intensiveren. Zij moeten extensiveren, willen zij verder kunnen groeien. Zij moeten grond bijkopen. Volledige grondgebondenheid vind ik niet een noodzakelijk einddoel. Als er geen overschotten waren, zouden wij in de akkerbouw een behoorlijk probleem hebben als het om de bemesting gaat. Ik vind het wel goed dat wij een rem hebben gezet op de verdere intensivering van de sector. Dat is gebeurd met de AMvB grondgebonden groei. Ik denk dat dit voldoet. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Mijn bedoeling is niet geweest om een vaste definitie van volledige grondgebondenheid vast te leggen, maar het principe van grondgebondenheid. 

Van Dam:

Dat principe zit natuurlijk al in de AMvB grondgebonden groei. Die wordt nu omgezet in een wet. Het wetsvoorstel ligt al bij de Kamer en ik hoop dat wij dit snel kunnen behandelen. Ik zei al dat dit onlosmakelijk is verbonden met het wetsvoorstel over fosfaatrechten. Daarin is het principe eigenlijk al geborgd. Het geeft grondgebonden bedrijven of bedrijven met een zeer beperkt overschot alle ruimte om te groeien, zonder dat daar verdere beperkingen aan worden gesteld. Bedrijven die intensiever zijn en een groter overschot hebben, moeten een deel van de groei verantwoorden met grond. Zij moeten dus grond verwerven om te kunnen groeien. Zij moeten extensiveren en meer grondgebonden worden. In die zin is dat principe eigenlijk al geborgd. 

In de motie-Grashoff/Koşer Kaya op stuk nr. 122 wordt de regering verzocht om rekenvoorbeelden. Ik kan die motie overnemen. Ik doe dat wel met een kanttekening. Ik heb aangegeven dat ik de aanbieding van het wetsvoorstel vergezeld zal laten gaan van een aanbiedingsbrief aan de Kamer, waarin ik zal proberen inzichtelijk te maken wat de effecten kunnen zijn. Ik kan dit niet doen in de memorie van toelichting, want die moet al af zijn voordat de cijfers verschijnen. Ik kan het alleen grofmazig doen. Ik kan het niet voor elk bedrijfstype helemaal precies doorrekenen. Ik heb de Kamer ook aangegeven dat ik niet vooraf kan voorspellen hoeveel overdrachten er zullen plaatsvinden en hoeveel transacties er zullen zijn. Die zijn bepalend voor de hoogte van de generieke afroming. Wat wij wel kunnen doen, is op basis van die cijfers berekenen hoeveel ruimte er is voor compensatie voor grondgebonden bedrijven en berekenen of het mogelijk is om die op voorhand volledig te compenseren. 

De voorzitter:

De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij de motie-Grashoff/Koşer Kaya op stuk nr. 122 overneemt. Ik stel vast dat daartegen geen bezwaar bestaat. De motie maakt geen onderwerp van beraadslaging meer uit en komt niet in stemming. 

Van Dam:

In moties op stuk nr. 123 en op stuk nr. 124 wordt gevraagd om af te zien van het verzoek aan de Europese Commissie tot het schrappen of het verhogen van het nationale fosfaatproductieplafond. Ik ontraad beide moties. Ik heb eerder in dit debat aangegeven dat wij volgend jaar een evenwicht willen bereiken op de mestmarkt middels de vaststelling van de verplichte percentages voor mestverwerking. Dan hebben wij een goede grond om het gesprek met de Europese Commissie aan te gaan over het schrappen van het plafond dan wel over het verrekenen. 

De voorzitter:

De heer Grashoff heeft een mededeling. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

En die komt tot de bijzondere conclusie dat hij twee keer exact dezelfde motie heeft ingediend. Ik kan u vertellen dat ik er een van intrek en dat is de motie op stuk nr. 124. 

De voorzitter:

Aangezien de motie-Grashoff/Thieme (33979, nr. 124) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit. 

Van Dam:

Dat wijzigt mijn advies over de motie op stuk nr. 123 niet. 

De voorzitter:

Ik vind het fijn dat het advies hetzelfde blijft. 

Van Dam:

Het was wel een mooie figuur geweest. 

In de motie op stuk nr. 125 wordt verzocht om een ex-ante-evaluatie uit te voeren. Zoals ik heb gezegd, hebben wij daar de tijd niet voor. Wij zullen snel maatregelen moeten nemen. 

In de motie op stuk nr. 126 wordt verzocht om de aankoop van fosfaatrechten te koppelen aan voldoende grond om de mest uit te rijden en de bijbehorende koeien erop te kunnen weiden. Dat betekent dat bedrijven volledig grondgebonden moeten zijn om fosfaatrechten te kunnen kopen. Dat betekent ook dat alle andere bedrijven helemaal geen ontwikkelmogelijkheden meer krijgen. De meerderheid van de Nederlandse melkveehouderij kan zich dan niet verder ontwikkelen. Dat lijkt mij ongewenst en daarom ontraad ik deze motie. 

De motie op stuk nr. 127 gaat over het aantrekkelijker maken van de omschakeling naar biologische landbouw. Vorige week heb ik tijdens een algemeen overleg gezegd dat ik daarnaar kijk. Ik ga na wat ik zou kunnen doen om die omschakeling in elk geval makkelijker te maken. Ik was van plan om de Kamer daarover voor de zomer informeren. Als het echt alleen gaat om verkennen, kan ik toezeggen de Kamer daarover voor de zomer te informeren. Ik zie de motie als ondersteuning van beleid. Mevrouw Koşer Kaya kan de motie ook even aanhouden totdat zij daarover bericht van mij krijgt. 

De heer Dijkgraaf verzoekt in de motie op stuk nr. 128 om de fosfaatrechtenregeling pas door te zetten als fosfaatexport niet meetelt. Ik moet die motie ontraden. Ik heb in het debat aangegeven dat wij de Commissie zullen moeten overtuigen dat wij ons gewoon aan de lopende afspraken houden. Pas daarna hebben wij een basis om te spreken over nieuwe wensen en ambities. 

De motie op stuk nr. 129 ontraad ik eveneens. Daarin wordt de volgorde omgedraaid. De heer Dijkgraaf vraagt de fosfaatrechtenregeling pas door te zetten als Brussel positief is over de voorgestelde derogatie. Ik denk dat wij pas in gesprek kunnen over een toekomstige derogatie als wij laten zien dat wij ons aan de lopende afspraken houden. 

In de motie op stuk nr. 130 wordt de regering verzocht om ervoor te zorgen dat bedrijven ook de mogelijkheid krijgen om te kiezen voor een referentieperiode, bijvoorbeeld het gemiddeld aantal stuks melkvee in de eerste helft van 2015. Ik vind dit juridisch buitengewoon kwetsbaar. Dit zal ertoe leiden dat bedrijven gaan kijken op welk moment zij het grootste aantal stuks melkvee hadden. Dat leidt ook tot dubbeltellingen omdat melkvee soms overgaat van het ene naar het andere bedrijf en dan door beide bedrijf wordt meegeteld. Dat is juridisch buitengewoon kwetsbaar en leidt ook tot een hogere afroming. Ik verwacht dat bedrijven dan die hogere afroming zullen aanvechten en zullen zeggen: er wordt bij mij afgeroomd, terwijl iemand anders eigenlijk mijn melkvee ook al heeft meegeteld. Ik ontraad dus deze motie. 

In de motie op stuk nr. 131 wordt gevraagd om een evaluatiemoment en een einddatum. Ik ontraad deze motie. Ik zal bij de uitwerking van het wetsvoorstel bezien of het wenselijk is om daarin de mogelijkheid op te nemen om op een zekere datum het stelsel te laten vervallen, net zoals dat is gedaan bij de pluimveerechten en de varkensrechten. Ik heb al eerder gezegd dat dat financiële consequenties heeft, zowel voor het Rijk — het zal leiden tot een inkomstenderving — als voor de individuele melkveebedrijven. Ik verwacht dat het een prijsopdrijvend effect heeft, zoals ik al eerder heb gezegd. Vanwege de inkomstenderving vergt het maken van deze keuze sowieso ook de betrokkenheid van de minister van Financiën. Ik ga dat dus bezien, maar ik kan het niet toezeggen. Ik ontraad dus deze motie. 

In de motie op stuk nr. 132 wordt verzocht om ervoor te zorgen dat melkveebedrijven die de afgelopen jaren niet of nauwelijks zijn gegroeid zo min mogelijk worden getroffen door een generieke korting. Dat is steeds mijn inzet geweest in dit proces. Ik heb dus de mogelijkheden verkend om dat in het stelsel op te nemen. Ik ben echter tot de conclusie moeten komen dat het niet mogelijk is om dat te doen, dat daarvoor geen juridische basis te vinden is. Daarom heb ik gekozen voor het criterium grondgebonden. Grondgebonden bedrijven worden vooraf gecompenseerd, zodat die in elk geval worden ontzien. Ik ontraad deze motie. 

De motie op stuk nr. 133 gaat weer over de omzetting van varkensrechten in fosfaatrechten. Ik heb gezegd dat ik daarvoor een haakje creëer in de wet. Als beide sectoren dat haakje wensen te gebruiken, ben ik bereid om dat in te zetten. De motie kent echter nog een tweede deel, waarin wordt gevraagd om het honoreren van tijdelijke overschrijdingen van het fosfaatplafond. Dat moet ik uiteraard zeer ontraden. Het gaat er juist om dat we de totale fosfaatproductie weer onder het plafond brengen, om te voldoen aan de afspraken die we hebben gemaakt. 

Dan kom ik bij de laatste motie, de motie op stuk nr. 134 van mevrouw Lodders, de heer Dijkgraaf en de heer Geurts over het rapport over de waternormen. Ik verzoek de indieners om hun motie aan te houden. Het kabinet zal op verzoek van de commissie voor I en M voor 1 juni een reactie geven op het rapport van Stichting Mesdag Zuivelfonds. Het is goed om dat in de breedte te bezien. Dat blijkt ook uit de motie. Een deel van het dictum is bijvoorbeeld gericht op de verantwoordelijkheid van de minister van I en M en niet op mijn verantwoordelijkheid. Het lijkt me verstandig om dat in de breedte te beschouwen in de reactie. Hopelijk is er dan ook het rapport beschikbaar dat Wageningen UR en Alterra nu opstellen over de bijdrage van de landbouwsector aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water, inclusief een kosten-batenanalyse. Dan kunnen we dat als kabinet daarbij betrekken. De Kamer krijgt dus voor 1 juni een brief van de minister van I en M en mij gezamenlijk met een reactie op dat rapport. 

Mevrouw Lodders (VVD):

Dan kan de staatssecretaris de motie gewoon overnemen. De motie verzoekt de regering immers om de Kamer voor de zomer die analyse te zenden en de vragen te beantwoorden. Ik ben er zeer content mee dat dat voor 1 juni zal gebeuren, want ik denk dat snelheid zeer relevant is. 

Van Dam:

Ik zei al dat er dingen worden gevraagd die niet op mijn terrein liggen, maar primair op het terrein van de minister van I en M. Ik heb niet met haar kunnen overleggen over het overnemen van deze motie, dus het lijkt me niet gepast om dat te doen. Daarom vraag ik de indieners om de motie aan te houden. De Kamer krijgt sowieso voor 1 juni een brief waarin ook wordt ingegaan op de vragen die vanuit de commissie voor I en M zijn gesteld. Daarin wordt zo veel mogelijk ingegaan op uw vragen, mevrouw Lodders. 

Mevrouw Lodders (VVD):

Deze motie is juist opgesteld vanuit het gezichtsveld van de veehouderij. Het gaat om zaken die relevant zijn voor het derogatieverzoek. Dat is dus de reden dat de motie is opgesteld zoals ze is opgesteld. Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat hij samen met de minister voor 1 juni met een reactie komt. Het is vooral aan de staatssecretaris om een reactie te geven op de in de motie geformuleerde vragen. Volgens mij is dat vrij simpel. 

Van Dam:

Ik begrijp dat. Die vragen zijn allemaal genoteerd. We zullen ze dus ook meenemen in de reactie die de Kamer voor 1 juni krijgt. Het verzoek was om deze motie aan te houden. Als mevrouw Lodders dat echter niet doet en haar in stemming brengt, laat ik het oordeel over aan de Kamer, omdat zij mij vraagt om in te gaan op dat rapport. 

De heer Smaling (SP):

Ik wil de motie op stuk nr. 112 graag aanhouden. Ik wacht wel op dat haakje waar de staatssecretaris het over had. Als de staatssecretaris voor die tijd nog met de sector spreekt, wil ik graag weten of de sector wat meer input kan leveren. Hoe denkt de sector zelf daar eventueel gebruik van te maken? Dat zou ik waardevol vinden. Dat verzoek wil ik de staatssecretaris meegeven. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Smaling stel ik voor, zijn motie (33979, nr. 112) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Van Dam:

De heer Smaling stelde mij een vraag. Ik verwacht op niet al te lange termijn te spreken met de commissie-Rosenthal, waarin ook de sector zitting heeft. Ik zal dan ook spreken over het rapport dat de commissie maakt. Dit zal ongetwijfeld een onderdeel van zijn van dat gesprek. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Ik wil de Kamer van harte complimenteren met de zeer effectieve wijze van beraadslaging. Dat geldt zeker ook voor de staatssecretaris, die ik hartelijk wil danken. Aanstaande dinsdag wordt er over de moties gestemd. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven