10 Voortijdig schoolverlaten en kwaliteitsafspraken in het mbo

Aan de orde is het VAO Voortijdig schoolverlaten en kwaliteitsafspraken in het mbo (AO d.d. 30/03). 

De voorzitter:

Ik heet de minister van Onderwijs van harte welkom. 

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. Voortijdig schoolverlaten is een belangrijk onderwerp, want we willen natuurlijk dat schooluitval zo laag mogelijk is. Daarom dien ik drie moties in. Ik ga dus snel van start. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de regering voornemens is om de taken van de regionale meld- en coördinatiefunctie te verzwaren om de aandacht voor kwetsbare jongeren die voortijdig het onderwijs verlaten te intensiveren; 

constaterende dat de regering voornemens is om per 2019 bezuinigingen op deze taken van de RMC's en de betrokken gemeenten door te voeren; 

verzoekt de regering, op zeer korte termijn in gesprek te gaan met de betrokken gemeenten (G4 & G35) over een structureel passend budget per RMC-regio vanaf 2017 en verder om de succesvolle aanpak te kunnen continueren en te versterken; 

verzoekt de regering, bij de voorgestelde RMC-overleggen over het voortijdig schoolverlaten — zoals beschreven in de vervolgaanpak — scholen voor praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs een positie te geven; 

verzoekt de regering tevens, de Kamer hierover voor het zomerreces 2016 te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 111 (26695). 

U hebt nog een minuutje, mevrouw Siderius. 

Mevrouw Siderius (SP):

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat leerlingen uit het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs wel gevolgd worden na het afronden van het praktijkonderwijs of het speciaal onderwijs, maar geen recht hebben op individuele begeleiding op een vervolgopleiding, thuis of op de arbeidsmarkt; 

overwegende dat de invoering van de Participatiewet, het passend onderwijs en de Wmo 2015 de individuele begeleiding op de arbeidsmarkt, thuis of op een vervolgopleiding voor deze jongeren niet gegarandeerd is; 

verzoekt de regering, een instantie — bijvoorbeeld de school, het RMC of de gemeente — verantwoordelijk te maken voor de individuele begeleiding op de arbeidsmarkt, thuis of op een vervolgopleiding van leerlingen die succesvol uit het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs gestroomd zijn en de Kamer hierover voor het zomerreces te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 112 (26695). 

U bent bijna door uw tijd heen. 

Mevrouw Siderius (SP):

Ik ga het heel snel doen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat jongeren met een vmbo-diploma geen toegang hebben tot de entreeopleiding, terwijl een deel van deze leerlingen in sociaal-emotioneel opzicht nog niet toe is aan de stap naar een mbo-opleiding op niveau 2 en juist de tussenstap van een entreeopleiding goed zou kunnen gebruiken om weerbaarder en volwassener te worden; 

overwegende dat we met directe plaatsing van deze jongeren op mbo, niveau 2 teleurstellingen organiseren en bovendien de kans op schooluitval vergroten; 

van mening dat de kloof tussen het vmbo en het mbo voor leerlingen met een kwetsbaar profiel gedicht dient te worden; 

verzoekt de regering, in elke RMC-regio een zesjarige opleiding in een vmbo-setting te starten, gericht op het halen van een startkwalificatie met één pedagogisch-didactisch concept, één team met docenten uit het vmbo en het mbo, in een kleinschalige setting onder één dak, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 113 (26695). 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. Ik zal die kleine overschrijding van mevrouw Siderius weer goedmaken, want ik wil slechts één motie indienen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat in het kader van kwaliteitsafspraken in het middelbaar beroepsonderwijs scholen worden beoordeeld op de indicator "studiewaarde"; 

overwegende dat deze prestatieafspraak niet bijdraagt aan beter onderwijs en tot negatieve, perverse effecten kan leiden; 

overwegende dat de MBO Raad, scholen en het CPB kritisch zijn over deze kwantitatieve indicator; 

verzoekt de regering, in de kwaliteitsafspraken middelbaar beroepsonderwijs af te zien van het beoordelen op studiewaarde en deze vrijgekomen middelen, 117 miljoen in 2017, te verdelen over de mbo-scholen voor het extra investeren in het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Grashoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 114 (26695). 

De volgende spreker die op de sprekerslijst staat, is mevrouw Lucas van de VVD. Ik zie echter dat zij afziet van het leveren van een inbreng. Geldt dat ook voor de heer Van Meenen? Nee, voor hem geldt dat niet. 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Mijn motie ligt in het verlengde van die van de heer Grashoff, maar is alleen nét iets beter. Maar dat oordeel laat ik verder aan de Kamer over. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat mbo-instellingen te maken hebben met een veelvoud aan financiële prikkels, waarvan sommigen, zoals de "cascadeprikkel" en de "studiewaardeprikkel", tegenstrijdige doelstellingen hebben; 

constaterende dat ook de MBO Raad kritisch is over het aantal prikkels waarmee mbo-instellingen geconfronteerd worden; 

verzoekt de regering, met voorstellen te komen om het aantal financiële prikkels in het mbo-stelsel te verminderen en daarbij met name kritisch te kijken naar de cascade- en studiewaardeprikkels, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 115 (26695). 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

De voorzitter:

Ik geef graag het woord aan de minister. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. De motie op stuk nr. 111 gaat over de voorgestelde RMC-overleggen over het voortijdig schoolverlaten. Mevrouw Siderius verzoekt om scholen voor praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs bij deze overleggen een positie te geven. Ik ontraad deze motie. De motie bevat ook aan aantal andere elementen, zoals allereerst de zogenaamde bezuiniging op het budget voor RMC. Ik bezuinig niet op het budget van de RMC-contactgemeenten vanaf 2019. Het reguliere budget blijft gewoon hetzelfde. Wel houdt een tegemoetkoming van een eerdere bezuiniging op de regionale vsv-middelen dit jaar op te bestaan. Ik kom gemeenten nogmaals tegemoet door voor de komende twee jaar meer budget beschikbaar te stellen. 

Mevrouw Siderius vraagt ook om in gesprek te gaan met de gemeenten. Ik heb echter al aangekondigd dat ik met de gemeenten over de vervolgaanpak van vsv in gesprek zal gaan. Ik neem de zorgen van gemeenten zeer serieus. Over twee jaar maken we daarom weer de balans op over de uitwerking van de vervolgaanpak. 

Mevrouw Siderius vraagt verder om de pro- en vso-scholen bij het regionale vsv-overleg te betrekken. Die scholen moeten inderdaad worden betrokken bij regionale afspraken over voortijdige schooluitval en voortijdig schoolverlaten. Dat gebeurt ook al bij de vervolgaanpak van vsv en bij jongeren in een kwetsbare positie. Ik ben dus van mening dat leerlingen van pro- en vso-scholen in de vervolgaanpak al goed betrokken worden. Daarom ontraad ik deze motie. 

In de motie op stuk nr. 112 wordt gevraagd om een instantie verantwoordelijk te maken voor de individuele begeleiding van leerlingen op de arbeidsmarkt, thuis of op een vervolgopleiding. Deze motie ontraad ik, want gemeenten hebben al de taak om pro- en vso-leerlingen te begeleiden. De nieuwe vsv-aanpak biedt hiervoor nog meer instrumenten. Dit moet gedaan worden in onderlinge samenwerking. 

Mevrouw Siderius verzoekt in de motie op stuk nr. 113 om in elke RMC-regio een zesjarige opleiding in een vmbo-setting te starten, gericht op het halen van een startkwalificatie. Ook die motie ontraad ik. Ik ben het met mevrouw Siderius eens dat het van groot belang is dat er voor jongeren in de regio mogelijkheden zijn om gemakkelijk van het vmbo naar het mbo door te gaan. Daar hebben we ook nieuwe experimenten voor, zoals de vakmanschapsroute, die een vervolg is op VM2. Die heb ik al mogelijk gemaakt. Daardoor kunnen scholen voor vmbo en mbo samen een doorlopende leerlijn tot en met de startkwalificatie inrichten. Daar zijn er ondertussen 48 van op niveau 2. Per augustus 2016 start een derde tranche met nog eens veertien vakmanschapsroutes. Daardoor is er een zekere flexibiliteit en keuzevrijheid binnen regio's in de manier waarop ze die doorlopende leerlijnen willen inrichten. Dat lijkt mij een wenselijke aanpak. Daarom ontraad ik deze motie. 

Mevrouw Siderius (SP):

Ik wil dan toch nog graag een reactie. Het is niet verplicht en RMC-regio's hebben dus eigenlijk alle vrijheid om te bezien hoe ze dit zelf invullen. Daarom zijn er ook regio's waarin de doorlopende leerlijn geknakt is. Daar vallen leerlingen dus wel tussen wal en schip als ze van het vmbo naar het mbo gaan. Zo'n route van een soort vijf- of zesjarig traject tot en met een startkwalificatie, voorkomt dat deze jongeren uitvallen. Dat risico wordt dan verkleind. Ik wil daar dus graag een reactie op. 

Minister Bussemaker:

Wij hebben geleerd van de VM2-projecten dat daar nadelen aan zitten. Daarom zijn we overgegaan op de vakmanschapsroutes. Daar zijn er nu 78 van en er komen er binnenkort nog eens 14 bij. Op die manier zal dat steeds beter de verschillende regio's bedienen. Ik blijf dit goed monitoren, om te bekijken wat de effecten en de ervaringen van scholen en leerlingen zijn. Het is echter niet goed om als alternatief in elke regio nu een vast format verplicht te stellen. Het zou logischer zijn om enige vrijheid aan regio's te geven. Dat is de crux van het hele vsv-beleid: de mogelijkheid om maatwerk te leveren dat aansluit bij de regio. In de regio kan men dus zelf aangeven hoe men doorlopende leerlijnen tussen vmbo en mbo wil inrichten. Dat kan afhankelijk zijn van het type leerling en ook van de uitdagingen die in verschillende regio's spelen. Ik denk dat dat goed aansluit bij de aanpak van vsv: een landelijk kader, maar met ruimte voor maatwerk van onderop. 

Mevrouw Siderius (SP):

Het probleem van die technologie- en die vakmansroute was dat het niet onder één dak was. Een van de succesfactoren was nu juist het samenbrengen van docenten van vmbo en mbo in één opleiding, binnen één pand, om het zo te zeggen. Daardoor wordt de kloof gedicht. Door die nieuwe routes is de kloof weer vergroot en dat is natuurlijk heel pijnlijk. Daardoor vallen immers meer leerlingen uit. 

Minister Bussemaker:

Volgens mij is dat een voorbarige conclusie. Ik kan die in ieder geval niet delen. Scholen kunnen in de benadering die ik voorsta vmbo en mbo integreren binnen hetzelfde pedagogische klimaat. Als scholen daarvoor kiezen, kan het ook onder één dak. Scholen kunnen zelfs een deel van het vmbo-examen laten vervallen, waardoor jongeren eerder een mbo 2-diploma kunnen halen en versneld kunnen doorstromen naar niveau 3 of de arbeidsmarkt. Ze kunnen ook docenten van vmbo en mbo uitwisselen. Het kan vast allemaal nog beter dan nu gebeurt, maar er bestaan zeer veel mogelijkheden om tot een goede afstemming en samenwerking te komen. 

De moties van de heren Grashoff en Van Meenen neem ik maar even samen. Ze gaan allebei over het stopzetten van de studiewaarde en over alternatieven voor financiële prikkels. Ik kan niet zien welke motie het beste is, maar ik ontraad ze in ieder geval allebei. Naar mijn mening is er niet een teveel aan prestatieprikkels in het mbo. Ten aanzien van de kwaliteitsafspraken zijn dat er drie: vsv, studiewaarde en verbetering van de beroepspraktijkvorming. Van mijn eerdere ervaringen in het hoger onderwijs en het beroepsonderwijs heb ik geleerd dat kwaliteitsverbetering van belang is. Ook is het van belang om te kiezen voor zowel een kwalitatieve als een kwantitatieve aanpak. Dat doe ik ook. Aan de voorkant beloon ik instellingen op basis van behaalde resultaten. Het resultaatafhankelijke deel van de bekostiging is zeer beperkt: minder dan 7%. We weten uit onderzoek dat dit soort prikkels kan werken indien beperkt, dus grosso modo als het niet meer bedraagt dan 10%. Dat doen we hier ook. Het komt aanvullend op de reguliere bekostiging. Daarmee stimuleren we dat scholen intensief onderwijs verzorgen waarin leerlingen gehoord en gekend worden en ook niet langer op school zitten dan nodig. Dat doen we via cascade. Ik denk, alles afwegende, dat het een interessante mogelijkheid kan zijn om het maximale uit leerlingen en studenten te halen. Overigens is een en ander afgestemd met de MBO Raad. 

De heer Van Meenen (D66):

Volgens mij vergeet de minister een fiscale prikkel, namelijk de cascade: hoe langer een leerling op school zit, hoe minder geld voor hem of haar beschikbaar is. Dat is een financiële prikkel die aanzet tot snel een diploma halen. De studiewaardeprikkel is bedoeld om het tegenovergestelde te bereiken, namelijk ervoor zorgen dat je het maximale uit de leerling haalt. Vandaar mijn voorstel om ze allebei te bekijken en ze vervolgens ook allebei af te schaffen. 

Minister Bussemaker:

Ik kan de heer Van Meenen toezeggen dat ik de effecten wil bekijken en monitoren en dat ik graag verder met de Kamer praat als de resultaten beschikbaar zijn. Een prikkel als de cascade afschaffen leidt ook tot een bepaalde stimulans. Een paar jaar geleden is uitgebreid met de Kamer gediscussieerd over het gegeven dat er scholen waren die eigenlijk niet veel deden om jongeren naar een diploma toe te leiden, met de gedachte: hoe langer ze bij ons op school zitten, hoe meer geld we elk jaar krijgen. Daar is de cascade voor. Die hebben we om ongewenste effecten te voorkomen. Inmiddels is die zeer afgevlakt en ik denk dat die nu gebalanceerd is. Ik wil echter graag blijven volgen wat de mogelijke effecten zijn. We zijn het erover eens dat scholen vooral goed onderwijs moeten geven. 

De heer Van Meenen (D66):

Met dat laatste kan ik het natuurlijk niet oneens zijn, maar het blijft buitengewoon merkwaardig — misschien kan de minister hier nog eens op reflecteren — om twee prikkels te hebben die precies het tegenovergestelde eisen: de studiewaarde en de cascade. 

Minister Bussemaker:

Maar kijk, de studiewaarde wil ervoor zorgen dat er uit de studenten die op het mbo komen, wordt gehaald wat erin zit. Als een student op een hoger niveau eindigt, is de toegevoegde waarde van de school dus groter geweest. Daar krijg je een beloning voor. Je krijgt ook een beloning als je de vsv weet terug te dringen. De cascade doet iets anders. Die zorgt ervoor dat leerlingen niet onnodig lang op school zitten. Dat zijn twee verschillende elementen. Ik hoop dat ik de heer Van Meenen een beetje tevreden kan stellen als ik zeg dat wij goed blijven monitoren. Mocht het alleen maar rompslomp bieden en mochten prikkels elkaar opheffen, wat ik niet verwacht, dan hebben wij goede reden om er met elkaar snel verder over te spreken. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Ik dank de minister hartelijk. Ik stel voor dat wij dinsdag over de moties stemmen. Dan kunnen wij ook kijken welke moties het beste zijn. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven