Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg van heden over de knelpunten Arbeidstijdenwet.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter! Wij hebben zo-even in een algemeen overleg met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gedebatteerd over de knelpuntennotitie in het kader van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit. Wij kunnen constateren dat er vele knelpunten zijn bij de invoering van deze wet. Voor een deel zal dit ongetwijfeld het geval zijn omdat sociale partners ondanks de wettelijke ruimte er zelf niet helemaal uitkomen. Dat vinden wij geen knelpunt. Wij vinden het echter wel een knelpunt dat er toch heel veel sectoren zijn die een wat ruimere regeling willen. Verder is het op zich ook een knelpunt dat er zoveel verschillende besluiten zijn.

Het blijkt dat er in een aantal gevallen belemmeringen ontstaan in plaats van modernisering en flexibilisering, terwijl die toch zo belangrijk waren toen de wet werd ontworpen. De minister geeft weliswaar een aantal verruimingen in zijn brief van 5 november jl. – dat is op zich heel goed – maar er blijven toch knelpunten over.

In de wet is geregeld – de Kamer is hier uiteraard ook nadrukkelijk medeverantwoordelijk voor – dat pas in het jaar 2001 zal worden geëvalueerd. Wij vinden dat dat te lang duurt. Wij vinden dat er in plaats van of naast de incidentele aanpak die nu wordt gekozen, een meer structurele regeling moet komen. Wij zouden dat graag op korte termijn willen zien gebeuren.

Voorzitter! Ik wil daarom mede namens de collega's Bakker en Bijleveld-Schouten de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat er bij de invoering van de Arbeidstijdenwet en bijbehorend besluit sprake is van een groot aantal knelpunten;

voorts verwachtende, dat de voorgenomen nadere invoering per 1 januari 1997, alsmede de nieuwe nog voor te stellen regeling voor de sectoren zorg en transport, ook tot veel knelpunten aanleiding zal geven;

overwegende, dat de wet en het besluit aldus belemmeringen oproepen die vanwege de voorgenomen modernisering en flexibilisering juist hadden moeten worden voorkomen;

spreekt als oordeel uit, dat een structurele aanpassing van wet en besluit geboden is, boven de nu door de regering voorgestelde incidentele verbeteringen;

verzoekt de regering voor 1 maart 1997 met verdergaande concrete, structurele verbeteringen te komen, waarna wijziging van wet en besluit kan worden voorbereid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hofstra, Bakker en Bijleveld-Schouten. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (25092).

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! De nieuwe Arbeidstijdenwet had tot doel om te komen tot modernisering van de wetgeving, tot een betere combineerbaarheid van betaald werk en andere verantwoordelijkheden en tot een verruiming en flexibilisering van de mogelijkheden. Dat alles moest gebeuren binnen de grenzen van eisen die veiligheid, gezondheid en welzijn van werknemers daaraan stellen. Daarmee moest de nieuwe wet de oude Arbeidswet 1919 en met name ook de stapel aanvullende regels en vergunningen die daarbij hoorden, vervangen en vereenvoudigen en de regelgeving tot hanteerbare proporties terugbrengen. Dat alles was in het belang van veranderde behoeften van werkgevers en werknemers en in het belang van de werkgelegenheid. Het is dus belangrijk om vast te stellen dat het doel was dat de nieuwe Arbeidstijdenwet per saldo zou leiden tot een verruiming van mogelijkheden en niet tot een beperking.

Nu blijkt dat er erg veel knelpunten zijn. Op zichzelf is de minister in vrij ruime mate bereid om aan die knelpunten tegemoet te komen. Het probleem doet zich nu echter voor dat daardoor heel erg veel specifieke groepen in specifieke situaties te maken krijgen met specifieke regels, terwijl naar onze opvatting het doel van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit moet zijn dat die wet in zoveel mogelijk situaties past, zodat de algemene regels niet voortdurend uitzonderingen nodig maken. Om die reden heb ik graag mijn handtekening gezet onder de motie van de heer Hofstra.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Voorzitter! Het uitgangspunt van de CDA-fractie bij de Arbeidstijdenwet is altijd geweest dat veiligheid, gezondheid en welzijn van de werknemer naast de combineerbaarheid van arbeid en zorgtaken belangrijk zijn. Dat is ook de hoofddoelstelling van de wet waar ik niets aan zou willen afdoen. Voorts is de CDA-fractie van mening dat ook de bedrijfsvoering van de bedrijven uiteindelijk niet belemmerd mag worden. In die zin hebben wij vandaag een groot aantal knelpunten besproken die met de invoering van met name het Arbeidstijdenbesluit samenhangen. Voor een groot aantal punten zijn oplossingen gevonden en voor een aantal zullen nog oplossingen moeten worden gevonden.

Waarom hebben wij dan toch de motie medeondertekend? Dat hebben wij gedaan, omdat bij ons het gevoelen leeft dat een aantal punten toch wat structureler in het besluit zouden kunnen worden geregeld en dat ook in die zin naar de wet zou kunnen worden gekeken. Voor ons staat voorop dat het doel van de wet overeind blijft, dat de structuur van de standaard- en overlegregeling overeind blijft, maar dat er zowel voor werkgevers als werknemers structureler aandacht voor een aantal knelpunten moet zijn, waarbij het draagvlak bij de werkgevers en de werknemers ook alleen maar vergroot kan worden.

Ik zeg dit vanuit de idee dat wij niet voortdurend met inventarisaties zitten die wij dan weer in een besluit moeten omzetten. Voorts zullen de "bureaucratisch competenten" ons wellicht eerder en makkelijker benaderen dan de sectoren die minder luidruchtig zijn. Die zullen wellicht wat minder gehoord worden. Dan lijkt het ons belangrijk om daar wat structureler een inventarisatie van te maken en vanuit die overwegingen te kijken naar met name het besluit. Dat is de reden waarom wij de motie hebben medeondertekend.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Voorzitter! Als politicus lees je soms de dag na een debat de krant en dan denk je: ben ik wel bij hetzelfde debat geweest? Dat overkomt mij nu binnen een halfuur. Als ik de weergave van drie collega's hoor van het algemeen overleg dat wij net met de minister hebben gehouden, hetgeen leidde tot de indiening van de zojuist voorgelezen motie, dan krijg ik het gevoel dat ik in een andere discussie zat.

Wat was er aan de orde? Ten aanzien van een aantal knelpunten bij het Arbeidstijdenbesluit werd door de minister een verruiming en versoepeling voorgesteld, nadat hij overleg had gevoerd met degenen die dat ook echt aanging. Vervolgens hebben wij daarover van gedachten gewisseld. In dat overleg hebben wij zelfs nog voorstellen gedaan die de minister ook nog heeft overgenomen. De minister heeft ook overduidelijk uitgelegd dat het nu niet precies van bestuurlijke kracht van de Kamer als medewetgever getuigt als je binnen een jaar vindt dat in de wet andere normen hadden moeten worden vastgelegd. Nu geef ik onmiddellijk toe dat de indieners van de motie van mening verschillen over wat zij in het dictum lezen. Dat is op zichzelf al prettig als je het niet met dat dictum eens bent.

Voorzitter! Het gebeurt niet vaak, maar het is prettig dat een PvdA-politicus de laatste dag voor het reces de kans krijgt om te zeggen dat er op het terrein van de arbeidstijden, de normen en de regels die daarvoor moeten gelden wel degelijk een verschil is tussen politieke partijen, zo kiezers en leden al mochten twijfelen aan het verschil tussen politieke partijen in deze Kamer. Ik zal mijn fractie met volle overtuiging aanbevelen om tegen deze motie te stemmen.

Minister Melkert:

Voorzitter! Ik vond – als ik mij die opmerking mag permitteren – de bijdrage van de kant van de PvdA-fractie naar verhouding nog het meest helder. Ik heb namelijk een probleem met de manier waarop de discussie zich vanmiddag heeft voltrokken en de daarop, althans wat betreft de ondertekening, wat haaks aandoende presentatie van de motie die naar voren is gebracht. Met betrekking tot de discussie zelf heb ik de indruk dat wij het algemeen overleg net zo goed niet hadden kunnen houden. Je kunt hier praten als Brugman, maar er wordt niet eens geluisterd, want de conclusie staat al van tevoren vast.

Naar mijn oordeel is de verantwoordelijkheid van de Kamer als medewetgever inderdaad in het geding. Bij iedere nieuwe wet zullen wij ons er rekenschap van moeten geven – kabinet en Kamer tezamen – dat de implementatie naar de beste maatstaven en bedoelingen van de wet geschiedt. In de behandeling van het wetsvoorstel is de onvermijdelijkheid, ook ten opzichte van de systematiek van de Arbeidswet 1919, dat die 15.000 vergunningen zouden worden ingetrokken, uitgebreid aan de orde geweest, met het raster dat de Arbeidstijdenwet bood: een overleg, een standaardregeling en de onvermijdelijkheid dat voor een aantal specifieke sectoren nog het een en ander in een Arbeidstijdenbesluit zou worden geregeld. Waarom? Menige sector is er sinds 1919 aan gewend geraakt om op een bepaalde wijze te opereren met pauzes, rusttijden en werken in de nacht. Dat kon natuurlijk niet allemaal in het kader van de Arbeidstijdenwet worden gevat, tenzij je er voorstander van zou zijn om alles zo ruim mogelijk te maken. Die geluiden hebben wij natuurlijk ook wel gehoord, maar die zijn uiteindelijk niet doorslaggevend geweest in de besluitvorming over de Arbeidstijdenwet.

Vervolgens heeft het kabinet, getrouw gevolg gevend aan wat was toegezegd, overleg gevoerd met de sectoren die problemen hadden. Dat leidt dan tot een Arbeidstijdenbesluit dat in alle redelijkheid tot oplossingen leidt. Menig spreker heeft daar ook nu weer naar verwezen. Nu kom ik in eerste instantie met een intellectueel probleem te zitten en dan laat ik de politiek maar even terzijde. Ik heb een probleem met de vraag wat bedoeld kan zijn met een structurele aanpassing, respectievelijk concrete structurele verbetering ten opzichte van een overleg waar inderdaad in eerste termijn een behoorlijk aantal vragen van de Kamer leefden. Daar heb ik antwoord op gegeven. Ik kan mij geen punt herinneren dat óf niet in een verdere procedure wordt genomen óf niet naar tevredenheid van de vier aanwezige fracties in het overleg is beantwoord.

Dan doet zich de vraag voor wat de leemte is tussen het overleg dat wij hebben gevoerd, het antwoord dat is gegeven en wat er nu verder zou moeten gebeuren. Gesteld dat ik van plan zou zijn om de motie uit te voeren, wat in de rede ligt als een motie bij meerderheid wordt aangenomen en het dictum uitvoerbaar is, dan vraag ik mij af wat er uitgevoerd moet worden. Ik heb er behoefte aan om die vraag in uw midden te leggen, niet om de discussie onnodig te verlengen, maar anticiperend op het werk dat eventueel aan deze motie vastzit.

De heer Hofstra (VVD):

De minister zei zo-even dat er niet geluisterd is. Wij praten als Brugman; ik geef dat toe. Uit de vraag die de minister aan ons stelt, leid ik af dat de minister niet naar ons luistert. Wij hebben toch een aantal opmerkingen gemaakt? De bestaande systematiek is een drietrapsraket: de standaardregeling, de overlegregeling en het besluit. Wij vragen aan de minister te overwegen of wel sprake is van een goede verhouding. Kan het besluit niet op veel minder sectoren van toepassing zijn? Hier en daar moeten wat ruimere grenzen worden gesteld. Het is toch duidelijk wat wij vragen? Wij moeten niet worden geconfronteerd met gedetailleerde regelgeving.

Minister Melkert:

Het is niet helder. Wat wilt u verruimen of verbeteren? Kunt u dat benoemen?

De heer Hofstra (VVD):

Wij hebben de discussie over de scheepswerven gehad. De minister zegt: 40 uur gemiddeld per week. Op grond van de Europese richtlijn mag het meer zijn. Wij hebben ongeveer achttien sectoren. Wij zouden een matrix kunnen maken, voor elke sector een kolom. Wat mag er volgens het besluit dat er ligt? Het zal dan blijken dat het hier eens een uurtje minder is en daar een uurtje meer. Wij kunnen toch een meer heldere totaalregeling maken, misschien gekoppeld aan de overlegregeling? Als sociale partners met een bepaald systeem kunnen leven, moeten er toch zeer dwingende redenen zijn om vanuit de Arbeidstijdenwet te zeggen dat het niet mag.

Minister Melkert:

Ik constateer dat de heer Hofstra wil dat voor alle sectoren nachtarbeid een stuk langer wordt dan wat nu is toegestaan in de Arbeidstijdenwet. Is dat de bedoeling van de fractie van de heer Bakker of die van mevrouw Bijleveld? Ik wil de lading van deze motie begrijpen.

De voorzitter:

Bij tweeminutendebatten geldt nog meer dan bij andere debatten dat interrupties geen pseudo-tweede termijn zijn. Het moet dus kort en het mag hevig.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

De scheepswerf is een voorbeeld. Dat zou in het besluit kunnen worden geregeld. Wij hebben nu afgesproken dat wij een soort van incidentele oplossing kiezen. Pas daarna komen wij tot een afspraak. Het gaat er mij om dat meer naar een structurele oplossing wordt gezocht. Wij moeten niet voortdurend knelpunteninventarisaties hebben. Ik heb getwijfeld aan het optimisme van de minister. Een aantal zaken moet worden geïnventariseerd en in het besluit of als het kan in de wet worden geregeld. Er moet wel draagvlak van werknemers en werkgevers voor zijn.

Minister Melkert:

Wat dan? Ik moet weten wat ik in die nota moet opschrijven.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Een aantal knelpunten is opgelost. Een aantal andere zaken komen voortdurend in onze richting. Er kan gekeken worden naar de pauzes. Een aantal zaken kan in de wet worden opgelost. Er moet een algemene inventarisatie worden gemaakt.

Minister Melkert:

Op dat punt is alles opgelost. Wat moet er dan over de pauzes nog meer worden geregeld?

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Er komen nog meer sectoren in de Arbeidstijdenwet. Wij moeten niet voortdurend van die knelpunteninventarisaties hebben.

Minister Melkert:

Dat zijn sectoren, maar wat moet dan in algemene zin worden opgelost?

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Wij moeten niet voortdurend knelpunteninventarisaties hebben. Het gaat mij vooral om de punten waar de sectoren tegenaan lopen.

Minister Melkert:

Per sector dus.

De heer Bakker (D66):

Ik kan er kort over zijn. Wat mij betreft moeten er zo weinig mogelijk sectorspecifieke regelingen zijn en moet de algemene regeling in zoveel mogelijk gevallen van toepassing zijn. Als ik kijk naar het aantal regels dat de minister nu nodig heeft om het toe te spitsen op grote en belangrijke sectoren, dan denk ik dat de maatlat van wat onder de algemene wet mag, kennelijk iets te laag ligt.

Minister Melkert:

Dan zou de heer Bakker toch tegen mij moeten kunnen zeggen of hij het op het punt van de rusttijden of de nachtarbeid of het overwerken eens is? Biedt de wet in de praktijk daarvoor onvoldoende aanknopingspunten en moet dat worden veranderd?

De heer Bakker (D66):

De minister valt mij in de rede, maar het gaat om de hoofdpunten van de wet. Het gaat om de pauze, de verhouding tussen nachtarbeid en de gemiddelde werkweek, de rusttijden, enz.

Minister Melkert:

Het gaat om datgene waar u verleden jaar ja tegen hebt gezegd.

De heer Bakker (D66):

Voor specifieke zaken worden nu uitzonderingen gemaakt. Ik denk aan grote sectoren als de zorg, de politie en het transport, waarvoor die uitzonderingen kennelijk nodig zijn. Ik zeg dan dat de wet te smal is geformuleerd waardoor die voor te weinig sectoren volledig van toepassing is. Die sectoren zouden normaal gesproken onder de wet moeten vallen. Uitzonderingen moeten ook echt uitzonderingen zijn en niet grote sectoren.

De voorzitter:

Als de heer Hofstra een vraag heeft die hierop aansluit, verzoek ik hem haar nu te stellen.

De heer Hofstra (VVD):

Het antwoord van de minister, dat hij niet weet wat hij nu moet doen, is wat wonderlijk. Er is bijvoorbeeld gezegd dat er ook een besluitje wordt gemaakt voor de Tweede en de Eerste Kamer.

Minister Melkert:

Dat is niet nodig. Dat wil ik hier best zeggen.

De heer Hofstra (VVD):

Dat is dan weer opgelost. Maar ik vind het heel jammer als de minister niet begrijpt wat hij nu zou moeten doen, want dan komen wij met de motie niet verder. Ik wil wel wat opschrijven, maar dat vind ik een heel rare taakverdeling tussen het parlement en het kabinet.

Minister Melkert:

De heer Hofstra heeft eigenlijk op een zeldzaam treffende wijze de spijker op zijn kop geslagen. Aan de orde is een discussie tussen Kamer en kabinet over een wet. De heer Bakker heeft er nu spijt van, maar ik ga er nog even van uit dat wij redelijk uit de voeten kunnen met wat wij een jaar geleden hier hebben besloten, met name gegeven de omstandigheid dat die wet nog niet eens overal van toepassing is. Er is een aantal knelpunten geïnventariseerd en daar krijg ik vragen over.

De heer Bakker (D66):

Dan moet ik echt even wat rechtzetten. Ik heb geen spijt van de wet. De wet heeft een goede structuur. Ik zie nu echter dat de minister in twintig of dertig gevallen uitzonderingsregels nodig heeft, niet voor heel uitzonderlijke situaties, maar voor hele sectoren. Dan is de jas van de wet te krap.

Minister Melkert:

Dan wil ik van de heer Bakker weten of hij nu de nachtdiensten wil verruimen, de pauzes wil verruimen of niet tevreden is met de overwerkbepalingen. Dat zijn allemaal punten die het vorig jaar ook aan de orde waren. Als hij daar voorstellen voor heeft, weet ik waar ik moet zoeken als ik aan de motie gevolg moet geven, wat ik natuurlijk in beginsel wil doen.

De heer Bakker (D66):

De minister moet het zoeken in de uitzonderingen die hij nu voor grote sectoren kennelijk nodig en verantwoord acht, ook in het kader van veiligheid, gezondheid, welzijn enz. Het is dan de vraag of die uitzonderingen voor specifieke sectoren eigenlijk niet beter in de wet passen, zodat die wet in meer gevallen het maatpak is dat kennelijk nodig is in zoveel verschillende situaties.

Minister Melkert:

Daarover hebben wij nu net vanmiddag uitgebreid van gedachten gewisseld. Ik heb gezegd dat het volgens mij niet nodig is, omdat het zeer sectorspecifieke zaken zijn, die niet alleen tot tevredenheid van de sectoren, maar ook tot tevredenheid van de Kamer, althans tot tien minuten geleden, steeds per sector kunnen worden geregeld. Vervolgens komt de Kamer met een motie waarin staat dat ik met structurele verbeteringen moet komen. Dan hef ik de armen in armoede in de lucht. Ik wil dat graag doen, maar ik weet niet waar het over gaat. De Kamer is kennelijk niet in een positie om dat toe te lichten op een wijze die mij in staat stelt gevolg te geven aan de motie. Dat is een vrij unieke situatie. Een motie kan prima worden aangenomen, maar vervolgens weet ik niet wat ik moet doen.

De heer Hofstra (VVD):

Wat is nu het probleem? Wij hebben heel intensief met elkaar gedebatteerd over de wet. De VVD heeft gezegd dat het een goede wet was. Die hebben wij aangenomen. Wat is er misgegaan? Een halfjaar later komt er een hele stapel besluiten. Dat reken ik ook mijzelf aan. Wij hebben de besluiten te snel behandeld.

Minister Melkert:

Dat hoeft u zichzelf niet aan te rekenen. U doet zichzelf tekort.

De voorzitter:

Ik kom even tussenbeide. Wij laten elkaar doorgaans uitspreken...

Minister Melkert:

Pardon!

De voorzitter:

...en interrumperen elkaar niet in interrupties.

De heer Hofstra (VVD):

Er kwamen besluiten. Daar is een AO'tje over geweest. Toen heeft in elk geval de fractie van de VVD kritische opmerkingen gemaakt. Is dit nu het pakket waar wij aan hadden gedacht? Kijkt u nu eens naar al die brieven die wij krijgen en al die mensen die wij de afgelopen dagen op bezoek hebben gehad. Er zijn problemen die generieker moeten worden opgelost dan nu gebeurt. Ik vind het heel erg dat de minister het niet begrijpt. Als het nodig is, schrijf ik wat op.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Ik wilde de minister juist suggereren om de heer Hofstra te vragen om een probleemschets te maken voor de uitvoering van zijn motie. Hij kan die dan na het reces inleveren. De minister weet dan precies wat hij moet doen.

Minister Melkert:

Het kan natuurlijk geen precedent zijn, dat ik uitsluitend op schetsen van de VVD mijn werk verder zou verrichten, maar in dit geval zit er wat in. Dat is ook precies het punt bij de heer Hofstra. Er zijn zeker knelpunten gesignaleerd. Hij doet zichzelf overigens tekort, omdat hij weet dat hij niet verrast moest zijn bij de inventarisatie van de knelpunten. Wij hebben bij de behandeling van het wetsvoorstel namelijk ook onder ogen gezien dat er altijd sectoren zijn die niet onder het algemene regime gevat kunnen worden. Ik ben met oplossingen gekomen en ik heb, voordat die naar de Raad van State gingen, stuk voor stuk aan de Kamer gevraagd of zij het ermee eens was. Op al die punten is er gezegd: ja, zo kan het opgelost worden; nog een tweede ronde en dan hebben wij het hele palet onder bereik in die zin dat er voor elke sector een werkbare situatie is gecreëerd. Als de heer Hofstra vindt dat dit niet zo is, wil ik van hem graag horen voor welke sectoren dat besluit niet geldt.

De heer Hofstra (VVD):

Ik spreek alleen voor de VVD-fractie. Bij de bespreking van het Arbeidstijdenbesluit hebben wij niet gezegd dat het moest gaan zoals door het kabinet voorgesteld. Sterker nog, toen hebben wij al gevraagd of het niet in een andere context bezien kon worden. Daarop komen wij terug in de motie. Overigens zijn er nog andere elementen te noemen.

Minister Melkert:

De heer Hofstra beantwoordt mijn vraag niet. Ik vraag hem in welke sector er volgens hem nog een probleem is. Hij antwoordt dat hij het anders had willen regelen. Hij zegt dit, omdat hij eigenlijk meer flexibiliteit in de Arbeidstijdenwet wenst in de vorm van meer nachtarbeid en meer overwerk. Dat is het goede recht van hem en zijn fractie, maar hij heeft daar niet voor gekozen toen het wetsvoorstel aan de orde was. Bovendien is dat volgens mij ook niet de inzet van de discussie die voor vandaag geagendeerd is. Zijn handelwijze vind ik dan ook een beetje onjuist. In ieder geval wordt daarmee voor het kabinet een onmogelijkheid gecreëerd. Immers, wij moeten concrete structurele verbeteringen aangeven, maar de heer Hofstra geeft niet aan waaraan hij denkt. Het kabinet meent dat er geen verbeteringen nodig zijn, omdat er voor elke sector een oplossing gevonden kan worden. Dit is dus een soort van patstelling die ik in dit huis zelden zo heb aangetroffen.

De voorzitter:

Ik heb de indruk dat de schaakstukken heen en weer worden gezet, zoals bij patstellingen wel vaker voorkomt, en dat elke nieuwe minuut niets nieuws oplevert. Derhalve doe ik de suggestie om dit debat niet eindeloos voort te zetten, hetgeen ook past bij het karakter van een tweeminutendebat. Hiermee meen ik een authentieke opmerking te maken.

Minister Melkert:

Voorzitter! Ik dank u wel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, vanavond over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 16.55 uur tot 18.45 uur geschorst.

Naar boven