Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van het algemeen overleg over staatkundige vernieuwing (21427, nr. 153).

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik wijs ook nu ten overvloede de leden erop dat twee minuten twee minuten zijn.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Velen zullen op deze dag de functie van staatssecretaris opnieuw als een deerniswekkend ambt kwalificeren, maar weinigen zullen er aandacht voor hebben hoe deerniswekkend de functie van kamerlid soms is. Neem het onderwerp van de staatkundige vernieuwing. Wij willen als leden van de PvdA-fractie zo graag, maar hebben op het moment zo weinig: zo weinig voorstellen van het kabinet. Soms nemen wij samen met anderen zelf het initiatief. Ik noem de uitbreiding van het kiesrecht voor niet-Nederlanders.

Het initiatief zal echter in belangrijke mate van het kabinet moeten komen. Ik kan geen andere conclusie trekken: het paarse kabinet schiet op het terrein van de staatkundige vernieuwing tekort, terwijl juist van deze coalitie veel mocht worden verwacht. Ons waren met betrekking tot een selectie van onderwerpen die het kabinet al had gemaakt "gemeenschappelijk gedragen, waar mogelijk concreet uitgewerkte voorstellen en aanbevelingen" in het vooruitzicht gesteld ten aanzien van de staatkundige vernieuwing. Tot op dit moment zijn die voorstellen en aanbevelingen in te geringe mate bij de Kamer gearriveerd. Er was wat ons betreft dan ook geen reden om de ministeriële commissie voor de staatkundige vernieuwing op te heffen.

Wij kunnen het bij de constatering laten dat nog onvoldoende resultaten zijn geboekt of wij kunnen de blik op de resterende twee jaar van deze kabinetsperiode richten. De PvdA-fractie kiest voor het laatste. Daarom wilden wij een algemeen overleg over de voortgangsbrief van het kabinet. Daarom hebben wij verzocht het verslag van dat overleg op de agenda van de Kamer te plaatsen. Onze zorgen leven eveneens bij anderen in de Kamer. De heer De Graaf dient zo dadelijk dan ook mede namens mij een motie in.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Ik heb tijdens het algemeen overleg onze teleurstelling uitgesproken over de brief van de minister van Binnenlandse Zaken over de voortgang van de staatkundige bestuurlijke en staatsrechtelijke vernieuwing. Ik zal dat hier niet herhalen.

Het bezwaar is vooral daarin gelegen dat er tot op heden zo weinig uit de handen van het kabinet is gekomen. Het gaat niet alleen om het kiesstelsel of het referendum en ook niet alleen om leuke ideetjes over de staatssecretaris of de verkiezing van de Eerste Kamer. Het gaat veeleer om visies op de toekomst van de staatkundige verhoudingen, de structuur van het overheidsbestel en de relatie tussen burgers en politieke vertegenwoordiging. Het kan niet zo zijn dat wij aan het einde van de 20ste eeuw, met een afnemende legitimiteit van de "politiek" en met een politiek systeem dat dateert uit heel andere tijden en dat overal scheurtjes en wellicht zelfs soms betonrot laat zien, niet bereid zouden zijn om fundamenteel onderhoud te plegen aan onze democratie en op zoek te gaan naar nieuwe manieren om de betrokkenheidsrelatie tussen kiezers en gekozenen, tussen burgers en politieke overheid te verstevigen.

Ik zal niet pleiten voor de terugkomst van de ministeriële commissie staatkundige vernieuwing. Dat is trekken aan een dood paard. Ik meen dat dat paard ook nooit echt levend is geweest. Dat ontslaat het kabinet, in het bijzonder de minister van Binnenlandse Zaken, er echter niet van om te doen wat het zichzelf had voorgenomen en waaraan het tot dusver slechts ten dele en onvoldoende is toegekomen. Collega Rehwinkel en ik menen dat het kabinet opnieuw aan de slag moet. Het moet het huiswerk overdoen, het liefst beter.

De minister heeft op onderdelen aangegeven nog aan het denken te zijn en misschien zelf met een voorstel te komen. Dat is mooi, maar dat moet dan wel gebaseerd zijn op een visie. Het liefst zien wij heel concrete voorstellen. Daarom dien ik een motie in die is medeondertekend door collega Rehwinkel.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

kennisgenomen hebbend van de brief van de minister van Binnenlandse Zaken over de beëindiging van de werkzaamheden van de ministeriële commissie staatkundige vernieuwing;

overwegende, dat de regering bij de instelling van deze ministeriële commissie voornemens was over een aantal door haarzelf geselecteerde, belangrijke onderwerpen betreffende staatkundige vernieuwing gemeenschappelijk gedragen en waar mogelijk concreet uitgewerkte voorstellen en aanbevelingen te doen;

constaterende, dat hiervan slechts in beperkte mate is gebleken;

van oordeel, dat het wenselijk is dat de regering alsnog haar visie ontvouwt op de staatkundige vernieuwing, in het bijzonder ten aanzien van de onderwerpen:

  • - versterking van het primaat van de politiek;

  • - versterking van het dualisme;

  • - kabinetsformatie;

  • - burgerschapsrechten;

  • - besluitvorming Europa en het parlement;

  • - uitbreiding kiesrecht niet-Nederlanders;

nodigt de regering uit haar visie en de daarmee samenhangende concrete voorstellen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk begin 1997 aan de Kamer ter kennis te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Graaf en Rehwinkel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 154 (21427).

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! De oogst van de ministeriële commissie staatkundige vernieuwing is mager. Ik denk dat dit een understatement is in vergelijking met wat voorgaande sprekers hebben gezegd. De opdracht in het regeerakkoord was om binnen een jaar grondig na te gaan welke mogelijkheden er zijn om de directe invloed van de burgers op de politieke machtsvorming te vergroten. De ministeriële commissie is wat langer bezig geweest, maar het resultaat is er niet naar. Ik zou graag een reactie van de minister horen op de volgende uitspraak van de fractievoorzitter van de PvdA in de Eerste Kamer: "Ik zie dit kabinet geen stap verder komen met de staatsrechtelijke vernieuwing. Het ministerie van Binnenlandse Zaken is het ministerie van binnenlandse ideetjes geworden. Met de voorstellen die er nu zijn, wordt de discussie eerder vermoord dan gestimuleerd."

Ik beschouw de zojuist ingediende motie als een onvoldoende voor de minister op het punt van de staatkundige vernieuwing. Ik spreek in dit debat uiteraard niet over andere onvoldoendes. Voor alle duidelijkheid: de CDA-fractie zoekt staatkundige vernieuwing vooral in versterking van de rol van de vertegenwoordigende organen.

Veel op het gebied van staatkundige vernieuwing is nog onuitgewerkt. Ik noem de positie van de staatssecretaris, de procedure grondwetsherziening, de zelfstandige bestuursorganen, de betrokkenheid van het parlement bij de Europese besluitvorming, de constitutionele toetsing en de positie van de Eerste Kamer. Was er sprake van een losse flodder van staatssecretaris Kohnstamm toen hij voorstelde de Eerste Kamer door een college uit de Tweede Kamer te laten kiezen? In dit verband wijs ik erop dat het probleem van verschillende meerderheden in beide Kamers niet is opgelost wanneer wij zouden terugkeren tot het oude systeem van vernieuwing van de helft de Eerste Kamer om de drie jaar.

Wat doet de regering met het kiesrecht voor niet-Nederlanders nu zij het wetsvoorstel voor de Rijkswet op het Nederlanderschap gaat intrekken?

Wat de kabinetsformatie betreft wil de CDA-fractie graag verder met de minister spreken naar aanleiding van de notitie daarover. Die wens wordt gedeeld door de gehele vaste commissie voor Binnenlandse Zaken. Bij dat gesprek kan een regeling van de rol van de Kamer bij de kabinetsformatie in de Grondwet of in de wet aan de orde komen. Ik denk daarbij aan elementen uit de motie-Jurgens/Mateman, zoals een termijn bij de kabinetsformatie en een regeling van de informatieplicht van formateurs en informateurs.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! In het algemeen overleg hebben wij nog een discussie gehad over het gebruik van bepaalde woorden die ik gelukkig vandaag niet meer heb gehoord. Met name de heer De Graaf vond het werk op staatkundig gebied van de ministeriële commissie en van de ministerraad tot nog toe "gepruts". Dat woord is vandaag vervangen door het begrip "teleurstelling". Dat is drie stapjes terug in zwaarte van kwalificatie. Ik vind het terecht dat de heer De Graaf dat heeft gedaan, want ik vond het woord "gepruts" een diskwalificatie van het werk van de regering op het gebied van de staatkundige vernieuwing en van de minister zelf. Men kan niet volhouden dat dit kabinet, waarin ook de partijen van de heren De Graaf en Rehwinkel vertegenwoordigd zijn, geen stevig aantal voorstellen heeft voorgelegd, los van de vraag of men dat genoeg vindt. Er is wel degelijk wat gedaan. Ik ben dan ook blij dat het begrip "gepruts" van de agenda is en is vervangen door "teleurstelling".

De heer De Graaf (D66):

Ik vreesde al dat de heer Te Veldhuis daar weer over zou beginnen. Ik vraag hem toch om nog eens goed in zijn herinnering na te gaan wat ik heb gezegd. Het woord "gepruts" is niet uit mijn mond gekomen, het woord "prut" wel. Hij heeft nu tot drie keer toe gezegd wat ik zou hebben gezegd, hetgeen niet juist is. Als hij mij echter uitdaagt om het hier te herhalen, dan zal ik dat doen.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Het is terecht dat ik hier word gecorrigeerd. De heer De Graaf zei inderdaad "prut". Ik heb toen nog gevraagd: wat is iemand die "prut" maakt? Daar gaf hij geen antwoord op.

De heer De Graaf (D66):

Dat is hooguit een "prutmaker", maar geen prutser.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Wij gaan nog eens in Van Dale na wat een "prutmaker" en een prutser zijn. In ieder geval ben ik blij dat nu ook het woord "prut" weg is, want ik vond dat een onterechte diskwalificatie van het werk en van de mensen die het gedaan hebben.

Uit het feit dat nu geen voorstel is gedaan om de ministeriële commissie staatkundige vernieuwing opnieuw in het leven te roepen, neem ik aan dat dit impliciet, zij het misschien met zand tussen de kiezen, door D66 en de PvdA geaccepteerd wordt. Ik ga er dan van uit dat wij alleen nog maar praten over de resultaten die de regering al dan niet aan ons zal voorleggen, waar in de motie om wordt verzocht. Ik heb de motie helaas nog niet kunnen zien. Ik heb wel een paar woorden gehoord, zoals "kabinetsformatie". Er ligt al een notitie over, en daar gaan wij over praten. De heer Koekkoek zei dat ook al. Ik zal de motie dadelijk eerst lezen om te bekijken of wij met alle voorstellen akkoord kunnen gaan. De VVD-fractie blijft op het standpunt staan dat het kabinet zal worden beoordeeld op zijn voorstellen en op de resultaten, maar niet zozeer op de procedure waarmee die intern in het kabinet totstandkomen. Ik heb hiermee samengevat wat de VVD-fractie wat uitvoeriger in het algemeen overleg naar voren bracht.

De heer De Graaf (D66):

U heeft de motie nog niet kunnen lezen, maar u heeft haar wel horen voorlezen. U hoorde dat wij daarin niet vragen om nieuwe interne procedures in het kabinet, maar om precies datgene wat u ook wilt: voorstellen die wij vervolgens kunnen beoordelen. U wordt dus op uw wenken bediend.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Ik had de indruk dat wij over de kabinetsformatie, het eerste punt dat ik hoorde, al een notitie hadden ontvangen.

De voorzitter:

Mag ik de heer Te Veldhuis in overweging geven om de motie voor de stemming te lezen? Daarvoor heeft hij dan nog een aantal uren. Dat bekort deze gedachtenwisseling.

De heer Schutte (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Ik heb veel begrip voor de teleurstelling van de collega's Rehwinkel en De Graaf over de resultaten van de werkzaamheden van wijlen de ministeriële commissie. Ik heb nog meer begrip voor het feit dat de minister aan de Kamer heeft moeten meedelen dat er bij de politieke samenstelling van dit kabinet niet meer in zat. Dat zijn mijn eigen woorden, maar zo heb ik het wel geïnterpreteerd. Ik verwacht ook niet veel van een extra aansporing aan het kabinet om alsnog een pakket aan de Kamer voor te leggen, zoals dat in de motie is genoemd. Ik verwacht zeer veel van de inventiviteit van zowel de regering als kamerleden om die voorstellen te doen die ieder voor zich nodig acht. Dan zal de discussie daarover hier kunnen plaatsvinden. Ik zie die met belangstelling tegemoet. Ik zal daar ook graag aan deelnemen.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Waar heeft de heer Schutte aangetroffen dat het feit dat er niet zoveel voorstellen meer zullen volgen, te maken heeft met de samenstelling van dit kabinet?

De heer Schutte (GPV):

Dat is mijn politieke interpretatie. Je zegt wel eens: ik voel aan mijn water dat dit de achtergrond zal zijn.

De heer Rehwinkel (PvdA):

U zei dat de minister dit had meegedeeld. Ik vroeg mij af wanneer hij dat gezegd zou hebben.

De heer Schutte (GPV):

Ik heb eraan toegevoegd dat dit mijn interpretatie was. Die heb ik nu nader kunnen geven.

Minister Dijkstal:

Voorzitter! De heer Rehwinkel heeft min of meer gezegd dat de PvdA zo veel wil, maar zo weinig heeft en dat het kabinet tekortschiet. Ik meen dat ik mij dan ook een kleine vrijheid kan permitteren: dan had de PvdA het regeerakkoord niet vrijwillig moeten onderschrijven. De punten waarop de drie fracties het eens konden worden, staan expliciet in het regeerakkoord. Ik probeer dat zeer trouw en nauwgezet uit te voeren. Overigens zijn er noties in het regeerakkoord opgenomen, die nader uitgewerkt moeten worden. Er zou moeten worden nagegaan of op de punten waarop bij de totstandkoming van het regeerakkoord geen overeenstemming kon worden bereikt, dit naderhand wel mogelijk is. Ten aanzien van de punten die niet expliciet in het regeerakkoord zijn genoemd, is sprake van een inspanningsverplichting en niet van een resultaatsverplichting. De heer Schutte heeft dus niet geheel ongelijk. Daarmee is echter nog niet alles gezegd.

Na alle inspanningen op dit terrein die zowel binnen als buiten de ministeriële commissie zijn verricht, wil ik best voortgaan met de werkzaamheden die erop zijn gericht om na te gaan wat het kabinet in zijn politieke samenstelling kan dragen en wat daarvan concreet uitgewerkt kan worden. Ik weet dat er drie voorstellen op korte termijn in de Kamer zullen komen. In de eerste plaats is dat het voorstel tot spreiding van de gemeenteraadsverkiezingen. De Kamer heeft al een voorziening getroffen om daar met de staatssecretaris over door te praten. In de tweede plaats is er de procedure van de grondwetsherziening. In de derde plaats is er de constitutionele toetsing. Wij hopen zo snel mogelijk voorstellen terzake aan de Kamer voor te leggen.

De heer De Graaf maakt het voor mij iets lastiger door de zaak te verbreden. Hij sprak over visies op vernieuwing, over structuren in het overheidsbestel en de relatie tussen overheid en burger. Voorzitter! Ik ben bezig met alle punten die ik relevant acht. Zodra daarover een kabinetsstandpunt is geformuleerd, zal ik de Kamer daarover inlichten. Op de punten die ik niet relevant acht, zal ik uiteraard geen actie ondernemen. Men moet mij niet vragen punten uit te werken waarover geen afspraken zijn gemaakt en die ik zinloos acht. Alleen als een meerderheid van de Kamer mij dat vraagt, ben ik daartoe bereid, maar dan is er een duidelijk invite van de Kamer.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Ik heb in mijn bijdrage aangegeven wat ik zelf belangrijk vind. In de motie worden echter juist de onderwerpen genoemd die de minister belangrijk acht. Ik heb u niet uitgenodigd om aan alle punten te gaan werken die ik belangrijk vind.

Minister Dijkstal:

Op de motie ga ik straks in.

Voorzitter! Ik heb niet veel aan de bijdrage van de heer Koekkoek. Hij komt niet verder dan het citeren van de fractievoorzitter van de PvdA in de Eerste Kamer. Hij mag natuurlijk de motie als een onvoldoende voor het kabinet bestempelen, maar daarmee krijg ik geen helderheid over het standpunt van het CDA. Ik ben dan ook benieuwd of het CDA die motie zal ondersteunen, gezien de achtergrond van waaruit de beide ondertekenaars de motie hebben ingediend. Dit staat los van de punten ZBO, Eerste Kamer en staatssecretaris, want wij zijn met die onderwerpen bezig.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Wat is het oordeel van de minister over de motie? Is dit nu een onvoldoende voor zijn beleid tot nu toe? Of ziet hij dat anders?

Wat de visie van de CDA-fractie betreft, die heb ik heel in het algemeen geformuleerd. We komen daar natuurlijk bij de onderwerpen die aan de orde zijn, nog verder op terug.

Minister Dijkstal:

Ik beschouw die motie in geen enkel opzicht als een onvoldoende, trouwens ook niet als een voldoende. Ik vind dat ik moet worden afgerekend op datgene wat wij feitelijk in het regeerakkoord hebben afgesproken. Dat is de eerste toets.

Voor het overige zullen wij wel zien hoe wij er met deze coalitie bij allerlei onderwerpen uitkomen. Ik spreek nu even vanuit het kabinet geredeneerd. Bij het ene onderwerp zal het goed gaan, terwijl het andere misschien strandt. Ik zal de Kamer daarover inlichten. Verder zijn er onderwerpen waar noch ik noch het kabinet mee bezig is, maar waaraan van de kant van de Kamer een grote behoefte bestaat. Ik merk dat dan wel in de vorm van een motie of in de vorm van een initiatiefwetsvoorstel.

Iedereen mag het "prut" noemen, maar ik merk dat ik wel steun krijg van andere fracties, dus het is maar net aan welke kant van de streep je staat. Ik heb dat gevoel van een onvoldoende dus absoluut niet.

Interessanter is de motie naar zijn inhoud. Ik kom daarmee bij het hart van de discussie. Ik heb een aantal bezwaren, op grond waarvan ik de motie zou moeten ontraden. In de motie wordt gezegd dat er concrete voorstellen moeten worden uitgewerkt en dat er aanbevelingen moeten worden gedaan op de genoemde terreinen. Om te beginnen weet ik niet of dit ook inhoudt dat het voorstel is om niets te doen en dus niet verder iets aan te bevelen. Met andere woorden: of onder die passage in de ogen van de indieners ook de conclusie kan vallen dat een kabinet vindt dat er op een bepaald genoemd terrein niets moet gebeuren, omdat het tevreden is met de situatie.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Voorzitter! Ik zou zeggen: wat vindt de minister er zelf van? Dit was precies de formulering die hijzelf in de eerste notitie heeft gebruikt. Dit was hij van plan. Het is niet zozeer relevant wat wij ervan vinden, maar vooral wat hijzelf destijds in gedachten had, toen hij die formulering gebruikte.

Minister Dijkstal:

Ik kom daar nu inhoudelijk op terug. Dat is mijn tweede bezwaar tegen de motie. Er staan op zijn minst twee punten in die ik niet zal uitvoeren. Het ene is de notitie over de kabinetsformatie. De Kamer weet dat die bij het kabinet geen aanleiding heeft gegeven tot een nader voorstel. Wij zullen daar nog een algemeen overleg over houden. Wij zullen dan wel zien waar dat in het verkeer tussen regering en parlement toe leidt. Vanuit het kabinet bekeken, is er geen behoefte gebleken om op de punten die daarin staan, met een voorstel of een aanbeveling te komen.

Het tweede punt dat ik hier moet uitzonderen, is het kiesrecht voor niet-Nederlanders. Ik verwijs dan naar het laatste debat dat wij daarover hebben gehouden. Het kabinet heeft besloten dat het nog niet met een standpunt terzake komt, omdat het het wetsvoorstel over de dubbele nationaliteit mee wil wegen. Ik geloof dat de heer Koekkoek het goed formuleerde. Naar mijn weten is het wetsvoorstel in de Eerste Kamer niet afgewezen of ingetrokken, maar is het in de laatste fase van het debat daar.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Ik heb gelezen in de krant dat de staatssecretaris heeft gezegd dat het zal worden ingetrokken.

Minister Dijkstal:

Dat is voor mij ook nieuw. Het zou kunnen dat dit ergens staat. Ik ga er nu van uit dat men in een laatste fase van gesprek tussen Eerste Kamer en regering zit. Ik weet op dit moment niet wat de uitkomst daarvan is.

De heer Rehwinkel (PvdA):

De staatssecretaris heeft volgens mij gezegd dat zij over twee weken met een reactie in de richting van de Eerste Kamer zal komen. Dat is gezegd in de Eerste Kamer. Het zou kunnen dat dit inmiddels door een recenter krantebericht is achterhaald, hoewel ik me dat niet goed kan voorstellen.

Minister Dijkstal:

Zoals ik al zei, zit dit in de laatste fase. Ik weet niet hoe relevant dit is. In het laatste overleg hierover is van de kant van de Kamer de aankondiging gedaan dat er een initiatiefwetsvoorstel zou worden ingediend. Dat is het recht van de Kamer. Bij mijn beste weten wordt daar ook door meerdere kamerleden aan gewerkt. Ik heb in ieder geval gezegd dat op dit moment van het kabinet geen initiatief terzake moet worden verwacht. Ik heb dat helder en duidelijk geformuleerd. De motie die nu op dit punt wordt ingediend, zal dus op dit moment niet leiden tot een andere houding van het kabinet.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! De minister praat over twee punten. Het eerste is de kabinetsformatie. We hebben inderdaad een notitie, een naar wij mogen aannemen ambtelijke notitie, gekregen met een briefje van de minister dat hij verder geen aanleiding zag tot nadere voorstellen. Ik miste hierin overigens wat de visie van de minister is. De minister heeft alleen gezegd dat hij geen reden ziet om iets te veranderen.

Over het tweede punt, het kiesrecht voor niet-Nederlanders, herinner ik mij alleen maar, dat de minister steeds heeft gezegd dat hij nog geen definitief standpunt kon geven in verband met de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer. Het klopt dat door de Kamer een initiatiefvoorstel wordt voorbereid, maar dat ontslaat de minister volgens mij niet van de verplichting om toch zijn visie te geven en alleen daarom vraagt deze motie.

Minister Dijkstal:

Ik meen dat de heer De Graaf niet helemaal correct is. Ik ben zelfs uitgenodigd door de Kamer om ondanks die onduidelijkheid een standpunt kenbaar te maken over het geven van dat kiesrecht. Dat heb ik toen geweigerd te doen. Dat was met name voor de heer Rehwinkel aanleiding om aan te kondigen dat, als ik dat om welke reden dan ook niet zou doen, de Partij van de Arbeid dat zou betreuren en dat de Kamer dan het recht in eigen handen zou nemen en een initiatiefwetsvoorstel zou voorbereiden. Daar heb ik kennis van genomen. Op dit moment is het kabinet niet voornemens een initiatief terzake te nemen.

De heer Rehwinkel (PvdA):

De heer De Graaf heeft gelijk. De minister heeft indertijd gezegd dat hij niet van plan was om op dat moment een standpunt te geven omdat hij de afronding van het debat in de Eerste Kamer wilde afwachten. De minister heeft gezegd het standpunt te geven als het debat daar is afgerond. Wij hebben toen gezegd dat wij daarmee geen genoegen nemen en dat het voor ons reden is om meteen met de formulering van een initiatiefwetsvoorstel te beginnen. Dat betekent volgens mij echter niet dat de minister ontslagen is van hetgeen hij kennelijk voor zichzelf als een verplichting beschouwde, namelijk van het geven van een standpunt na de afronding van de besluitvorming in de Eerste Kamer.

Minister Dijkstal:

Ik heb zoveel respect voor het parlement dat ik vind dat je het zeker moet respecteren als het initiatieven neemt. Tot welke uitkomst dat wetsvoorstel ook heeft geleid – ik weet nog niet hoe dat in het kabinet allemaal zal gaan – het staat zeker niet vast dat ik dan wel het kabinet terzake nog tot een initiatief zal overgaan. Het staat overigens ook niet vast dat dit niet zo is. Toen zag ik en op dit moment zie ik geen enkele aanleiding om een initiatief te nemen, mede omdat ik weet dat de Kamer het genomen heeft.

De heer Koekkoek (CDA):

Mag ik de minister toch herinneren aan het slot van zijn brief van 27 november 1995 over dit onderwerp? In die brief schrijft hij: dit neemt niet weg dat voor de besluitvorming terzake relevant kan worden geacht of het bedoelde wetsvoorstel in de Eerste Kamer zal worden aangenomen; om die reden heeft het kabinet besloten de behandeling van dit onderwerp in de Eerste Kamer af te wachten.

Anders gezegd: na de behandeling in de Eerste Kamer zal het kabinet toch een standpunt moeten geven.

Minister Dijkstal:

Een standpunt in de zin van "we doen wel iets of we doen niets" is denkbaar. Ik meen echter dat niet genegeerd kan worden, dat de Kamer inmiddels een belangrijk initiatief heeft genomen. Uit mijn ambtelijke informatie blijkt dat daar hard aan wordt gewerkt. Ik vind dat dus niet zonder relevantie.

Voorzitter! Ik kom iets terug op de verkeerde suggestie die ik heb gewekt. Ik ben dit allemaal begonnen met te zeggen dat ik het aannemen van de motie om die reden eigenlijk moet ontraden. Zowel in de overweging als in het dictum zit een paar punten dat ik niet duidelijk genoeg vind. Daar staat tegenover dat ik de achtergrond van de motie zeer wel begrijp. Hierbij let ik ook op de andere punten, waar wij ook aan werken. Misschien ga ik op de meest respectvolle manier met de Kamer om als ik het oordeel over deze motie dan ook maar aan de Kamer overlaat.

Hiermee heb ik op alle punten geantwoord.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het einde van de vergadering over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 18.05 uur tot 20.00 uur geschorst.

Voorzitter: Deetman

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat het antwoord van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet om 20.00 uur, maar om 21.00 uur zal aanvangen. Ik stel derhalve voor, thans eerst het debat naar aanleiding van het algemeen overleg over de Westerschelde-oeververbinding te houden. Daarna zal ik de vergadering tot 21.00 uur schorsen.

Aldus wordt besloten.

Naar boven