Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg inzake koopkrachtbeleid.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Wij hebben vorige week met de minister een algemeen overleg gehad over de koopkrachtontwikkeling in 1996. Meerdere collega's hebben daar moeten constateren dat de ingediende motie-Van Zijl/Bakker die het kabinet vroeg corrigerende maatregelen te nemen om de koopkracht voor een aantal groepen te behouden, slechts gedeeltelijk werd uitgevoerd door het kabinet. Het heeft dat overigens zelf erkend. De vraag is of de Kamer in dit debat persisteert bij volledige uitvoering van de motie die met grote meerderheid is aangenomen. Ik denk dat daarvoor alle reden is. Ik zal die in deze twee minuten niet noemen. Toen ik vanochtend het rapport van het Sociaal en cultureel planbureau las, waarin met betrekking tot de inkomens ontwikkelingen het een en ander staat, dacht ik: dit is een extra reden om het behoud van de koopkracht voor die groepen waarvan in de motie sprake is niet te laten lopen. Om dat nog eens te expliciteren zal ik een motie indienen. Hierover is geen of nauwelijks overleg geweest.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de maatregelen die de regering heeft genomen ter uitvoering van de motie-Van Zijl/Bakker betreffende het koopkrachtbehoud voor 1996 op een beperktere doelgroep van toepassing zijn dan in die motie was gevraagd;

verzoekt de regering op zo kort mogelijke termijn alsnog corrigerende maatregelen te nemen voor die categorieën die wel in bovengenoemde motie zijn vermeld, maar die nog niet voor compensatie in aanmerking zijn gekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rosenmöller. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47 (24400).

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! Er is al verwezen naar het overleg van vorige week. Wij hebben daar een aantal dingen vastgesteld. Het repareren van het koopkrachtverlies, dat in januari optrad, was aanleiding voor het indienen van de motie-Van Zijl. De stijging van de gemeentelijke lasten is buiten beschouwing gebleven. Wij hebben vorige week vastgesteld dat dit niet anders kon. Na Prinsjesdag zullen wij erop terugkomen. Verder heeft de regering gekozen voor het instrument van de IHS. Ik heb daar vorige week begrip voor getoond. Binnen dat instrument is ook nog een beperking terzake van een aantal doelgroepen aangebracht. Die beperking heb ik vorige week bestreden. Ik houd dit ook in dit debat staande. Ik heb met mevrouw Noorman een motie voorbereid. Ze doet wat denken aan de motie van de heer Rosenmöller. Wellicht kunnen beide in elkaar worden geschoven. Er was geen overleg mogelijk.

Ook ik heb vanmorgen in de krant gelezen, dat het Sociaal en cultureel planbureau de Sociaal-culturele verkenningen 1996 heeft gepubliceerd. Wij hebben die nog niet kunnen lezen. Er schijnt het nodige in te staan wat buitengewoon relevant is voor deze discussie. Het is een goede zaak dat steeds weer een discussie wordt gevoerd over de koopkracht. Op dit moment lijkt daartoe extra aanleiding. In het najaar zullen wij dit opnieuw moeten oppakken.

De heer Van Hoof (VVD):

Ik ken de motie nog niet, maar de heer Bakker heeft ongetwijfeld de effecten van die motie bekeken. Brengt die motie extra kosten met zich mee? Als dat het geval is, waar wordt de dekking dan vandaan gehaald? Sluit de motie aan bij datgene, wat het kabinet als beleid heeft geformuleerd bij dit dossier?

De heer Bakker (D66):

Dat is een goede vraag. Ik moet die vraag ook nog aan de minister stellen. Natuurlijk heb ik mij daarmee van tevoren beziggehouden. Ik heb er eerlijk gezegd vertrouwen in dat er geen of geen beduidend extra beslag op de middelen nodig zal zijn. Ik hoor op dat punt graag van de minister een nadere opheldering.

Aan het adres van de heer Van Hoof merk ik op dat ik hiermee absoluut niets wil afdoen aan de ingezette koers van beheerste overheidsuitgaven en beheerste, liefst lagere lastenverlichting. Ik hoef hem niet te wijzen op het regeerakkoord; daar gaat het mij nu even niet om. Ik vind het tegelijkertijd wel een erezaak dat je de belofte van grosso modo behoud van koopkracht nakomt die op Prinsjesdag 1995 is gedaan in een klimaat van groeiende economie. Daaraan voel ik mij dan ook evenzeer gebonden als aan de andere hoofdkoers.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Verleden week is in het overleg over de maatregelen inzake de koopkrachtreparatie naar voren gekomen dat de motie-Van Zijl die 31 januari jl. is ingediend, niet helemaal is uitgevoerd volgens de bedoeling van de indieners. Het gaat om twee groepen die recht hebben op IHS en niet de eenmalige uitkering via de IHS krijgen. Ik doel op de meerpersoonshuishoudens met IHS, AOW en een huur lager dan ƒ 710 en de meerpersoonshuishoudens zonder kinderen met IHS. Het lijkt mijn fractie een goede zaak als ook deze groepen onder de werkingssfeer van de voorstellen van de regering vallen. Wij hebben namelijk met waardering geconstateerd dat de regering in belangrijke mate tegemoet is gekomen aan het verzoek dat in de motie-Van Zijl is vastgelegd.

Ik onderschrijf de pleidooien van beide voorgaande sprekers, als het gaat om de zorg over de koopkracht voor mensen met lage inkomens, zeker naar aanleiding van de nota van het Sociaal en cultureel planbureau. Bij de begrotingsbehandeling zullen wij ons daar zeker verder over buigen. Het lijkt mij goed om de volgende motie in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de onvoorziene stijging van de nominale ziekenfondspremie leidt tot een koopkrachtverlies van ongeveer ƒ 48 voor een verzekerde;

constaterende, dat de regering reeds in belangrijke mate tegemoet is gekomen aan het verzoek in de motie-Van Zijl tot koopkrachtreparatie;

overwegende, dat van de groepen die voor koopkrachtreparatie in aanmerking zouden moeten komen, omdat zij te maken hebben met dit koopkrachtverlies en die in de motie-Van Zijl met name zijn genoemd, er twee zijn die niet gecompenseerd worden in het regeringsvoorstel, te weten:

  • - meerpersoonshuishoudens met IHS en AOW en een huur lager dan ƒ 710;

  • - meerpersoonshuishoudens zonder kinderen met IHS;

van mening, dat deze groepen ook in aanmerking moeten komen voor de koopkrachtreparatieregeling van ƒ 50 voor een alleenstaande en ƒ 100 voor een meerpersoonshuishouden;

verzoekt de regering bij de uitwerking van de koopkrachtreparatiemaatregelen ook deze IHS-gerechtigden in aanmerking te laten komen voor de koopkrachtreparatiemaatregel 1996,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Noorman-den Uyl en Bakker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48 (24400).

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter! Ik merk nog op dat de motie van de heer Rosenmöller een soortgelijke strekking heeft. Ik stel mij voor dat wij straks even nagaan in hoeverre de moties samengevoegd kunnen worden.

De voorzitter:

Wij wachten het af.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik stel vast dat vier woordvoerders in staat zijn om twee moties in te dienen met bijna hetzelfde dictum. Misschien is het handiger om in de toekomst toch te proberen om dat voorafgaand aan het debat een beetje op elkaar af te stemmen.

Ik wil nog twee moties indienen, maar wel met een ander dictum. De ene heeft betrekking op het koopkrachtverlies als gevolg van de stijging van de gemeentelijke heffingen. Die motie bevat een pleidooi om ervoor te zorgen dat dit met terugwerkende kracht teniet wordt gedaan.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de stijging van de gemeentelijke heffingen mede oorzaak is van koopkrachtverlies in 1996;

overwegende, dat de regering momenteel onderzoek doet naar deze stijging van de gemeentelijke heffingen;

verzoekt de regering zodra de omvang van dit koopkrachtverlies vaststaat dit met terugwerkende kracht over 1996 te repareren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49 (24400).

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Het zal duidelijk zijn dat deze motie samenhangt met de motie-Van Zijl en met een strikte uitvoering van die motie.

Een ander punt is dat, waar het gaat om de berekening van de koopkracht, er elementen zijn die tot op heden enigszins buiten beschouwing zijn gebleven. Ik heb het dan met name over het feit dat de contractlonen 0,25% achterblijven bij datgene wat in de Macro-economische verkenningen 1996 is opgenomen, dat de inflatie 0,25% hoger uitvalt en dat de gasprijs per 1 juli a.s. met 3 cent per kubieke meter stijgt. Vandaar dat ik tot slot de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat uitgaande van de MEV 1996 de contractlonen in 1996 een kwart procent zijn achtergebleven bij de verwachte stijging en dat de inflatie een kwart procent hoger uitvalt;

overwegende, dat de gasprijs per 1 juli 1996 met 3 cent per kubieke meter (inclusief BTW) stijgt;

overwegende, dat er nog geen reparatie plaatsgevonden heeft van de stijging van de gemeentelijke heffingen;

verzoekt de regering in het kader van het koopkrachtbehoud voor 1996 de voorgestelde toeslagen ten minste te verdubbelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50 (24400).

De heer Van Hoof (VVD):

Voorzitter! De VVD-fractie heeft aan het begin van dit jaar de motie-Van Zijl niet gesteund, omdat zij vond dat die motie eigenlijk voortijdig kwam. Dat betekent dat ik vandaag niet zal bekijken hoe die motie is uitgevoerd.

Aan de orde is het feit dat er met betrekking tot de koopkracht op drie onderdelen een probleem was. Het eerste onderdeel, zijnde de Ziektewet, is door het kabinet opgelost. Wat de gemeentelijke heffingen betreft wachten wij met z'n allen de resultaten van een studie van de minister van Binnenlandse Zaken af. Als het gaat om de ziekenfondspremie, is er een, mag ik zeggen, creatieve oplossing gevonden via de individuele huursubsidie, aanvankelijk door middel van een cheque, maar later via de subsidie. Dit betekent overigens dat een tijdelijk probleem een structurele oplossing krijgt. Dat is ook in het algemeen overleg aan de orde geweest. Zoals de minister in het AO terecht al zei, betekent het dat er eigenlijk al meer gedaan wordt dan strikt noodzakelijk is in deze context. Het nadeel is niet alleen het structurele karakter, maar bovendien dat mensen met een eigen huis gebonden blijven aan de incidentele oplossing van de bijzondere bijstand. Wij hebben in het AO aan de minister gevraagd of hij daar nog iets structureels voor kon bedenken. Ik hoor graag wat daarvan terechtgekomen is.

Wat de motie betreft stel ik vast dat het gevraagde tot op dit moment niet aansluit op het regeringsbeleid. Ik heb de eerste ondertekenaar gevraagd naar de dekking. Hij was er niet duidelijk over. Hij vroeg het aan de minister. Ik heb het maar niet meer gevraagd aan de tweede ondertekenaar. De dekking is wat mij betreft dus ook onduidelijk. Daarom neem ik aan dat ook deze motie de steun van de VVD-fractie niet zal krijgen.

De heer Terpstra (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Bij de algemene politieke beschouwingen heeft de minister-president min of meer de indruk gewekt dat de koopkracht dit jaar zou worden gehandhaafd. Toen begin dit jaar bleek dat dit niet het geval was, met name door de ziektekosten en de gemeentelijke lasten, heeft de heer Van Zijl een debat aangevraagd en een motie ingediend, mede namens ons, om de "belofte" om de koopkracht te handhaven, te garanderen. De minister van Sociale Zaken heeft tijdens het debat daarover zeer genuanceerd op de motie gereageerd. Ik heb zeer veel waardering voor datgene wat de minister van Sociale Zaken heeft gedaan. Dat is in lijn met zijn genuanceerde benadering van het januaridebat, zou je kunnen zeggen. Naar ons idee is het echter toch niet helemaal in lijn met de bedoelingen van de ook door ons gesteunde motie-Van Zijl. Daarom had ik zelf het idee om een motie in te dienen waarin alleen maar zou staan dat wij de minister vragen, de motie-Van Zijl geheel uit te voeren. Aangezien mevrouw Noorman-den Uyl dat al samen met de heer Bakker concreet heeft uitgewerkt, is mijn vraag of ik mag meedoen met het in elkaar schuiven van alle ideeën die in de Kamer bestaan, uiteraard voorzover ik het daarmee eens ben.

Minister Melkert:

Voorzitter! Ik zou mij in hoge mate willen richten op de moties die zijn ingediend in het verlengde van het debat dat wij vorige week met elkaar gevoerd hebben. De motie-Rosenmöller en de motie-Noorman-den Uyl/Bakker lijken, zoals ook toegelicht door de indieners, in dezelfde richting te gaan. Ik ben daarvan echter niet helemaal zeker. In de motie-Van Zijl is een bredere formulering gebruikt. Ik zeg dit ook tegen de achtergrond van de opmerkingen van de heer Terpstra, dat hij aan die motie de referentie voor zijn inbreng ontleent. In die motie wordt gevraagd koopkrachtbehoud te realiseren voor in ieder geval AOW'ers en gezinnen met een uitkering, terwijl de regering doelbewust voor de IHS heeft gekozen als de drager van de compensatieregeling. Ik wil daarmee zeggen dat niet iedereen die in de motie wordt genoemd onder de IHS valt. Het is de Kamer bekend met wie onder de IHS valt en wie niet. Dat loopt niet altijd gelijk op met de hoogte van het inkomen. Omdat het in het overgrote deel van de gevallen wel zo is en het in het overgrote deel ook gaat om mensen die het meest in de problemen zijn gekomen door de hogere ziekenfondspremie, heeft het kabinet wel overwogen dat het zeer te verdedigen is om de IHS daarvoor te nemen.

Ik moet dit zeggen naar aanleiding van het dictum van de motie van de heer Rosenmöller. Daarin wordt vrij open geformuleerd in vergelijking met de motie-Van Zijl en met de specifieke keuze die het kabinet heeft gemaakt. Ik moet dat eigenlijk ook zeggen naar aanleiding van de overweging die in het midden van de motie-Noorman-den Uyl/Bakker is opgenomen. Als wij naar het dictum van die motie kijken, bevat dat wel een specifiekere benadering van wat eventueel nog extra gedaan zou moeten worden dan in het dictum van de motie-Rosenmöller het geval is. Ik heb geleerd dat de dicta uiteindelijk richtinggevend geacht moeten worden.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Als het dictum van de motie van mevrouw Noorman en de heer Bakker zou worden uitgevoerd, heeft dit dan niet dezelfde strekking als de volledige uitvoering van de motie-Van Zijl?

Minister Melkert:

De beperking tot de IHS-gerechtigden is in zekere zin als een beperking van de in de tweede overweging van de motie-Van Zijl genoemde groepen te zien, zij het dat ik het alleszins te beargumenteren vind dat daarmee goed recht wordt gedaan aan de strekking van die motie.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat was mij in het algemeen overleg ook niet ontgaan. Maar toen was er meerderheid die zei dat de motie-Van Zijl/Bakker gewoon moest worden uitgevoerd. Ik zoek dus even naar het goede dictum. Ik dacht dat ik dat gevonden had, maar goed, wij kunnen nog met elkaar overleggen om inderdaad de Kamer te laten uitspreken dat die motie voor de daarin genoemde groepen wordt uitgevoerd.

Minister Melkert:

Voor het linea recta uitvoeren – maar ik weet niet wat linea recta in dit verband zou zijn, want ook de motie-Van Zijl biedt wat dat betreft nog wel enige opening – heeft de regering haar vormgeving gekozen. Die vormgeving is in zekere zin als een beperking te beschouwen, maar ligt wel in het verlengde van die motie. Het als het ware opengooien naar alle groepen die hierop aanspraak zouden kunnen doen, lijkt mij geen begaanbare weg. De redenen heb ik vorige week uiteengezet.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Waarom vindt de minister dat de overweging van de motie-Noorman-den Uyl/Bakker afwijkt van de strekking van de motie-Van Zijl?

Minister Melkert:

Eigenlijk om precies dezelfde redenen. U heeft echter het voordeel, mevrouw Noorman, dat het in uw motie in de overweging zit, terwijl het bij de heer Rosenmöller in het dictum zit. In de overweging van uw motie wordt gerefereerd aan de groepen die in de motie-Van Zijl zijn genoemd. Er wordt gesteld, dat "er twee zijn die niet gecompenseerd worden in het regeringsvoorstel...". De twee groepen die daarin zijn aangegeven, zijn inderdaad aan de orde. Maar uit de tekst van deze overweging zou je kunnen afleiden dat er nog anderen zijn voor wie geen compensatie geldt. En dan wordt in het midden gelaten wat daarmee moet gebeuren. Maar ik geef toe dat de motie van mevrouw Noorman en de heer Bakker specifieker is. Er worden twee groepen genoemd. Dat brengt voor het kabinet het voordeel met zich dat duidelijk is waarover het in het dictum gaat.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter! Ik vertrouw het niet helemaal. Deze minister weet het heel zorgvuldig te formuleren. En dan denk ik: waar mis ik de komma? Zal er iets achter zitten? In de motie-Van Zijl/Bakker werd gesproken van AOW-gerechtigden en gezinnen. Gezinnen zijn meerpersoonshuishoudens. Het is niet bepalend voor een gezin of er kinderen zijn. Volgens mij is een gezin een meerpersoonshuishouden. Ik wil niet op mijn geweten hebben dat hier wordt bepaald dat een gezin alléén een gezin is als er kinderen zijn. Je zou denken dat het kabinet in zijn brief aan de Kamer die suggestie wel neerlegt. Maar dat is misschien een stoute gedachte van mij. Er is dus in de motie-Van Zijl/Bakker gesproken van AOW'ers en meerpersoonshuishoudens. Het kabinet heeft ook de alleenstaanden meegenomen, hetgeen ik een heel goede zaak vind. Ik heb daar veel waardering voor. De alleenstaanden waren namelijk niet expliciet genoemd in de motie-Van Zijl/Bakker. In de formulering van de minister beluister ik dat hij de indruk heeft dat er groepen buiten gehouden waren. Of bedoelt hij dat dan, voor het bedrag dat wordt overgeheveld naar de bijzondere bijstand, ook deze doelgroep specifiek moet worden genoemd?

Minister Melkert:

Voorzitter! Ik wil geenszins het geweten van mevrouw Noorman belasten. Het gaat simpelweg om het volgende. Het kabinet kiest ervoor om IHS-gerechtigden in aanmerking te laten komen. Dus niet-IHS-gerechtigden vallen er dan buiten. Het hangt er natuurlijk van af hoe je de motie-Van Zijl/Bakker leest. Als je de motie-Van Zijl/Bakker erbij haalt – zoals de heer Rosenmöller heeft gedaan – kun je licht denken dat het in de bedoeling ligt om ook niet-IHS-gerechtigden erbij te betrekken. En daarvoor ziet het kabinet geen ruimte, zoals ik vorige week al uiteen heb gezet.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Behalve dan de groep die je via de bijzondere bijstand wilt bedienen.

Minister Melkert:

Uiteraard. Dat is steeds entendu! De eigen-woningbezitters met dezelfde kwalificaties qua woonlasten en inkomen als de IHS-gerechtigden komen in aanmerking. Om die reden zie ik een onderscheid tussen datgene wat de heer Rosenmöller in het dictum voorstelt en wat mevrouw Noorman en de heer Bakker in het dictum voorstellen. Die ineenschuifpartij ligt dus gecompliceerder dan de Kamer wellicht dacht!

Voorzitter! Bij het verzoek dat door de leden Noorman en Bakker wordt gedaan, is vanzelfsprekend de vraag aan de orde hoe het betaald moet worden. Ik kan slechts zeggen dat het kabinet niet goed weet waar de extra middelen, zeker in structurele zin, vandaan zouden moeten komen. Op dit moment zijn wij wel doende om de precieze kosten die met de maatregel te maken hebben, voor 1996 in kaart te brengen. Immers, toen wij daarmee kwamen, konden wij nog niet een goed inzicht hebben in de uitvoeringskosten. Naar mijn gevoel vallen die uitvoeringskosten behoorlijk mee ten opzichte van eerdere verwachtingen. Zonder op dit moment een uitspraak te kunnen doen, wil ik wel mijn bereidheid uitspreken om te bezien of het verzoek dat in deze motie is neergelegd, zodanig kan worden gefinancierd dat er geen of nauwelijks sprake is van meerkosten ten opzichte van de ramingen. Ik moet dit echter tussen haakjes zetten, omdat het geld er dus wel moet zijn. Ik teken hierbij aan dat het mij duidelijk is dat het in deze motie om het jaar 1996 gaat. In structureel opzicht is er in ieder geval geen ruimte.

Voorzitter! Ik kom bij de moties die zijn ingediend door de heer Marijnissen. De eerste motie refereert aan het achterblijven van de contractlonen en het stijgen van de gasprijzen. Ik heb de vorige keer en trouwens ook in het debat op 31 januari al gezegd dat wij er echt voor moeten uitkijken om tussentijdse koopkrachtdiscussies in verband te brengen met die aspecten van inkomensontwikkeling waar de regering niets of slechts indirect iets mee te maken heeft en waar zij dus niet of nauwelijks op aangesproken kan worden. De regering kan eens per jaar aangesproken worden op het totale beeld van de ontwikkeling van de lonen en de prijzen en de effecten van overheidsmaatregelen. Dan kan men ook aangeven wat men vanuit inkomenspolitieke overwegingen wenselijk of juist niet wenselijk vindt. Je kunt de loon- en de prijsbeweging echter moeilijk elk kwartaal tot uitgangspunt nemen om te bezien of er iets gedaan moet worden. Dat gaat gewoon niet. Ik moet mij dus echt houden bij het eerder gekozen uitgangspunt en uit dien hoofde de aanvaarding van de motie-Marijnissen op dit punt ontraden.

De motie van de heer Marijnissen over de gemeentelijke heffingen vind ik echt prematuur. Wij hebben een- en andermaal gesproken over de kwestie van de ontwikkeling van de gemeentelijke lasten. Ik denk dat regering en Kamer elkaar snel kunnen vinden in de constatering dat het op zichzelf heel lastig is dat die heffingen zo uiteenlopen van gemeente tot gemeente. De tendentiële stijging als gemiddelde is overigens beperkt; ik wil dat nogmaals onderstrepen. Dat neemt echter niet weg dat het in sommige gemeenten fors aantikt. Daarom hebben wij ook gezegd: laten wij dat rapport maken en laten wij daarop wachten. Dan kunnen wij de feitelijke situatie beoordelen. Dan kunnen wij ook beoordelen – ik voorspel dat dit een heel moeilijk te beantwoorden vraag is – hoe dit eventueel zal uitwerken voor de verhouding tussen het Rijk en de lokale overheid. Die differentiatie is namelijk wel het gevolg van besluiten die eerder door de wetgever zijn genomen. Ik wil de heer Marijnissen dus vragen om op dat moment te wachten en geen premature uitspraken aan de Kamer voor te leggen. Als hij zijn motie wel wenst te handhaven, dan moet ik de aanvaarding ervan echt ontraden.

De heer Marijnissen (SP):

In het dictum staat dat het met terugwerkende kracht moet gebeuren. Dat is eigenlijk de essentie van de motie.

Minister Melkert:

Voordat je iets met terugwerkende kracht gaat doen, moet je toch eerst weten wat de actualiteit je gebiedt. En die actualiteit is er nog niet; die zal aangeleverd worden in dat rapport waarin zowel de financiële als de bestuurlijke aspecten opgenomen zullen zijn. Pas dan ontstaat een beeld van wat er aan de hand is. De heer Marijnissen zou dan eventueel nog met die terugwerkende kracht kunnen komen. Ik wil hem op dit moment echter geen aanleiding geven om te denken dat ik daar dan anders over zou denken. Dan is er echter wel sprake van een andere discussie.

Voorzitter! Ik moet de heer Van Hoof nog antwoord geven op zijn herhaalde vraag over eigen-woningbezitters en de structurele kant daarvan. Ook al zou je dit regelen via de bijzondere bijstand of althans de opening daartoe bieden om de redenen zoals die gegeven zijn, ik blijf erbij dat dit op zichzelf niet structureel te regelen is. Men kan hier wel van jaar op jaar aanspraak op maken – er is geen limiet gesteld – maar een en ander is nu eenmaal naar de gemeenten gedecentraliseerd. Het zal dan ook een gemeentelijke beoordeling zijn in het kader van de bijzondere bijstand, waarvoor ik geen structurele voorschriften zou kunnen of willen uitvaardigen.

Ten slotte moet ik in de richting van de heer Terpstra nogmaals benadrukken dat zijn wat globale samenvatting van het debat tijdens de algemene beschouwingen vorig jaar en de inbreng daarin van de minister-president niet gelijkgesteld kan worden aan een belofte om de koopkracht in stand te houden. De heer Terpstra weet, dacht ik, heel wel dat de uitspraken van de minister-president toen waren gebaseerd op het koopkrachtbeeld zoals dat in de Sociale nota van dat moment werd aangemerkt. Daar is sindsdien geen verandering in gekomen. Dat beeld was grosso modo omstreeks koopkrachtbehoud. Sommigen zouden er iets op vooruitgaan, maar anderen zouden in een kleine min zitten, om maar in ons verschrikkelijke jargon met elkaar te communiceren. De laatsten zouden er dus iets op achteruitgaan. Dat was natuurlijk de verwijzing die ook in dat debat werd gedaan. De heer Terpstra mag het nu dus niet mooier maken dan het toen was. Hij heeft natuurlijk wel begrepen dat het kabinet inclusief de minister-president die uitspraken toen wel zo serieus heeft genomen dat toen er ook iets aan de hand was als gevolg van het uitstel van de WULBZ en als gevolg van de onverwachte en op dat moment niet geraamde en voorziene stijging van de ziekenfondspremie, het iets gedaan heeft. Ik ben de heer Terpstra erkentelijk voor de waardering die hij daarvoor heeft uitgesproken.

De heer Terpstra (CDA):

Ik sluit mij uiteraard graag aan bij uw laatste zin. Ik heb geprobeerd het beleid van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te waarderen in zijn genuanceerde benadering, maar de minister-president wil ik ook genuanceerd benaderen. Laat ik het dan zo formuleren: tijdens de politieke beschouwingen is bij de bevolking het idee ontstaan dat de regering koopkrachtbehoud zou kunnen realiseren.

Minister Melkert:

Dat kan dan niet gebeurd zijn op basis van wat tijdens dat debat is gewisseld. Dat geldt in ieder geval voor de goede verstaanders. En tot die goede verstaanders reken ik ook altijd per definitie de heer Terpstra.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over deze moties zal aan het eind van de vergadering worden gestemd en dus niet na de lunchpauze, aangezien mogelijkerwijs een aantal moties in elkaar zal worden geschoven.

Voor nu staat op de agenda het verslag van een algemeen overleg inzake staatkundige vernieuwing. Er is op dit moment evenwel een ander overleg gaande waaraan veel van de betrokken woordvoerders en de minister zelf deelnemen. Dat zou onderbroken moeten worden, hetgeen mij op deze dag niet wenselijk lijkt; het betreft een punt dat men ook graag wil afwikkelen. Derhalve zal het verslag van het algemeen overleg inzake staatkundige vernieuwing vanavond aan de orde komen als wij het restantje van verslagen van algemeen overleg aan de orde hebben.

De vergadering wordt van 11.15 uur tot 13.15 uur geschorst.

De voorzitter:

Na een lange periode van ziekte is collega Rabbae weer in ons midden. Dat verheugt ons allen zeer.

(Applaus)

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan, dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven