34 550 XIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2017

Nr. 58 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 11 november 2016

De vaste commissie voor Economische Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 27 oktober 2016 voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken. Bij brief van 10 november 2016 zijn ze door de Staatssecretaris van Economische Zaken beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

De griffier van de commissie, Nava

Vraag 1

Hoeveel bedrijven doden palingen, hoeveel van deze bedrijven hebben inmiddels de benodigde bedwelmingsapparatuur geïnstalleerd en gebruiken deze ook en hoe staat het met optreden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tegen bedrijven die dit nog niet doen?

Antwoord

Er zijn 20 palingkwekerijen met een vergunning in Nederland. Eind 2014 is een subsidieregeling opengesteld voor ondernemers die een bedwelmingsapparaat wilden aanschaffen. Deze regeling is gebruikt voor de aanschaf van 8 bedwelmingsapparaten voor grote hoeveelheden aal en 15 apparaten voor het bedwelmen van kleinere hoeveelheden aal. De verplichting tot het bedwelmen van aal is nog niet in werking getreden. Handhaving door de NVWA is derhalve nog niet aan de orde, naar verwachting wordt de regeling in 2017 van kracht.

Vraag 2

Kunt u aangeven hoeveel bedrijven meerval doden en hoeveel van deze bedrijven inmiddels de hiervoor ontwikkelde welzijnsvriendelijkere bedwelming hebben ingevoerd?

Antwoord

Er zijn ca. 4 verwerkers van meerval/claresse. De grootste verwerker (ca. 40% van het totaal) maakt reeds gebruik van een bedwelmingsapparaat.

Vraag 3

Hoe staat het met het ontwikkelen van bedwelmings- en dodingsmethoden voor andere vissoorten? Hoeveel budget had het Wageningen UR instituut IMARES hier de afgelopen vier jaar voor en hoeveel is hiervoor de komende vier jaar beschikbaar? Hoe wordt het wegvallen van de onderzoeksbijdragen van het Productschap Vis opgevangen?

Antwoord

De specificaties voor een bedwelmingsapparaat voor kweektarbot en Yellowtail kingfish zijn afgerond. Het is nu aan het bedrijfsleven om deze apparaten verder te ontwikkelen. In de periode van 2013 tot en met 2016 is aan Wageningen Marine Research € 0,5 mln. beschikbaar gesteld voor het ontwikkelen van bedwelmings- en dodingsmethoden voor andere vissoorten waaronder het driejarig programma voor het bedwelmen aan boord van vaartuigen. Het onderzoek is momenteel in een laboratoriumfase en beperkt zich tot de platvissoorten schol, tong en schar die op de Nederlandse vissersschepen worden gevangen. Voor de periode 2017 tot en met 2020 is voor het vervolgonderzoek een bedrag van bijna € 0,6 mln. voorzien dat aan Wageningen Marine Research beschikbaar wordt gesteld. Het voorgenoemde onderzoek wordt volledig door het Ministerie van Economische Zaken gefinancierd.

Vraag 4

Uit het rapport «Welzijn en bedwelmen van krabben en kreeften: een literatuurstudie» van IMARES (mei 2015) blijkt dat er nog onvoldoende kennis is om het doden van krabben en kreeften op een acceptabele manier uit te voeren. Hoe staat het met verder onderzoek hiernaar en gaat dit gestimuleerd worden?

Antwoord

Er is geen onderzoeksgeld opgenomen in de begroting om het doden van krabben en kreeften verder te onderzoeken.

Vraag 5

Welk deel van de visserijbegroting is gereserveerd om onderzoek uit te voeren naar het verminderen van leed tijdens de wildvangst en het bedwelmen en doden van uit het wild gevangen vissen, krabben en kreeften aan boord van schepen?

Antwoord

Er loopt een driejarig programma (2014–2016) dat gericht is op ontwikkeling van een haalbaar toepasbaar en handhaafbaar systeem om zeevis aan boord te bedwelmen en te doden. Het onderzoek is momenteel in een laboratoriumfase en beperkt zich tot de platvissoorten schol, tong en schar die op de Nederlandse vissersschepen worden gevangen. Dit onderzoek zal de komende vier jaar (2017–2020) worden voortgezet.

Daarnaast loopt een onderzoek ten behoeve van aquacultuur. Het betreft een driejarig programma (2015–2017), naar het verbeteren van de waterkwaliteit in recirculatiesystemen.

Voor deze programma’s is respectievelijk € 150.000,– en € 85.000,– per jaar gereserveerd en maakt deel uit van het beleidsondersteunend onderzoek op het gebied van dierenwelzijn.

Vraag 6

Wat is uw inzet om het welzijn van kweekvissen te verbeteren en hoeveel budget is hiervoor gereserveerd in 2017?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 5.

Vraag 7

Welk deel van de begroting is vrijgemaakt om de uitvoering van de invasieve exoten strategie op een humane manier, dus rekening houdend met het welzijn van de invasieve dieren zoals is opgedragen vanuit de EU, te realiseren?

Antwoord

De besteding van middelen ter uitvoering van het Europese exotenbeleid wordt niet separaat begroot, maar is onderdeel van de jaarlijkse opdracht die EZ aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) verstrekt. Het budget voor exoten binnen deze opdracht bedraagt € 1,7 mln. bij de NVWA, en € 0,3 mln. bij RVO.nl.

Vraag 8

Welk deel van de begroting is gereserveerd om illegale handel van inheemse vogelsoorten aan te pakken?

Antwoord

De aanpak van illegale handel van inheemse dieren geschiedt via de personele inzet van handhavingsinstanties als rijkspolitie en NVWA. Hiervoor is geen specifiek bedrag gereserveerd in de begroting.

Vraag 9

Hoeveel inkomsten worden komend jaar verwacht uit de btw op diergeneeskundige handelingen voor huisdieren en wat heeft dit opgeleverd de afgelopen vijf jaren?

Antwoord

Onderstaande tabel presenteert voor de jaren 2011 tot en met 2015 het totaalbedrag aan btw dat door dierenartsen en veeartsen is afgedragen aan de Belastingdienst. Het gaat hier om een saldobedrag, namelijk de verschuldigde btw over de diensten en producten geleverd door dieren- en veeartsen, verminderd met de btw die zij betalen over hun inkopen. De bedragen in de tabel zijn echter niet gelijk aan de budgettaire opbrengst van de btw over diensten en producten geleverd door dieren- en veeartsen. In de btw-aangifte wordt namelijk niet opgegeven wie de afnemers van de diensten en producten zijn en of zij recht op btw-aftrek hebben. Daarbij is het ook niet mogelijk onderscheid te maken tussen diensten en producten voor huisdieren, waar in deze vraag naar wordt gevraagd, en andere dieren. Voor het jaar 2016 en 2017 verwacht het kabinet een afdracht in een zelfde orde van grootte als in de afgelopen vijf jaar.

(in mln. €)

2011

2012

2013

2014

2015

Afgedragen btw (saldobedrag)

62

64

69

72

73

Vraag 10

Wat is uw inzet voor het welzijn van dieren in dierentuinen en dolfinaria in 2017 en hoe groot is het budget dat hiervoor wordt ingezet?

Antwoord

Dierentuinen, waaronder het Dolfinarium, hebben een vergunning nodig om dieren te mogen tentoonstellen. In het kader van de vergunningverlening onderzoekt de visitatiecommissie dierentuinen of de dierentuin voldoet aan de voorschriften op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid. Bij wijzigingen in de dierentuin onderzoekt de visitatiecommissie wederom of aan de voorschriften wordt voldaan. De dierentuinen worden gecontroleerd door de NVWA. Deze maatregelen zorgen er samen voor dat het welzijn van dierentuindieren wordt geborgd. Het budget bedraagt € 600.000,–.

Vraag 11

Wat zijn de kosten van de inzet van ambtenaren van de handhaving van handel in flora en fauna?

Antwoord

De handhaving van de CITES-regelgeving is in handen van verschillende instanties te weten RVO, NVWA, de douane en de politie. Het Ministerie van Economische Zaken geeft via RVO.nl € 3.4 mln. uit aan CITES-handhaving en ca. € 0.5 mln. voor kosten voor in beslag genomen goederen. Via de NVWA wordt € 1,6 mln. besteed aan de handhaving. In dit bedrag zit de afhandeling van meldingen van o.a. burgers, assistentie aan medehandhavers en het opzetten van handhavingsprojecten gericht op bepaalde doelgroepen.

Het totale budget van de NVWA voor handhaving en controle van de natuurregelgeving is € 3 mln. De 21 inspecteurs die werkzaam zijn bij het team Natuur van de NVWA, en onder andere in CITES-verband werkzaam zijn, worden betaald van dat budget. De inzet van de douane en de politie is moeilijk in geld uit te drukken aangezien handhavers met CITES in hun pakket veelal ook andere taken uitvoeren. Een aantal inspecteurs is specifiek getraind in internetrecherche. Daarnaast wordt vanuit de opsporingsdienst ondersteuning verleend op het gebied van grootschalige opsporingsonderzoeken.

Vraag 12

Kunt u aangeven wat uw operationele doelen zijn die worden beoogd met de begroting voor aankomend jaar op het gebied van verbetering van het dierenwelzijn binnen de kweekvissector?

Antwoord

Het aankomend jaar zal verder onderzoek worden gedaan naar verbetering van de waterkwaliteit in recirculatiesystemen.

Vraag 13

Kunt u aangeven hoeveel budget er gaat naar onderzoek over het welzijn van vissen en het verbeteren van het welzijn van vissen?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 5.

Vraag 14

Kan de regering aangeven welk deel van de visserijbegroting gereserveerd is om onderzoek uit te voeren naar het verminderen van leed tijdens de wildvangst en het bedwelmen en doden van uit het wild gevangen vissen, krabben en kreeften aan boord van schepen?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 5.

Vraag 15

Welk bedrag is er in 2017 gereserveerd voor de inzet tegen de dolfijnenslachtingen in Japan en op de Faeröer?

Antwoord

Er is geen bedrag gereserveerd specifiek voor dit doel. Wel heeft Nederland in het kader van de International Whaling Commission een bijdrage van € 20.000 toegezegd voor het vrijwillige fonds voor onderzoek naar bescherming van kleine walvisachtigen (waar de dolfijnen en grienden onder vallen).

Vraag 16

Wat is de inzet van Nederland om de lijst van bedreigde Europese vissoorten te verlagen en hoeveel budget is hiervoor uitgetrokken?

Antwoord

Alle vissoorten die in bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn staan en een klein aantal nationale (zoetwater)soorten, zijn beschermd. Voor soorten in bijlage II moeten beschermde gebieden worden aangewezen. Voor soorten van bijlage IV geldt dat ze ook daarbuiten niet opzettelijk gedood mogen worden. Dit is geïmplementeerd via de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Vanaf 1 januari 2017 geldt dat dit geregeld is in de nieuwe wet Natuurbescherming.

Daarnaast wordt op Europees niveau in de jaarlijkse TAC en quotaverordening een lijst opgenomen van kwetsbare en bedreigde soorten, waarvan het verboden is deze aan boord te hebben, over te laden of aan te landen. Dit betreft vooral haaien en roggen. Onbedoelde bijvangsten moeten snel en indien mogelijk ongedeerd teruggezet worden. Over haaien en roggen in de Noordzee heb ik u op 13 mei jl. (TK 33 450, nr. 48) het KRM-haaienactieplan gestuurd. In dit plan heb ik aangegeven hoe ik specifiek haaien en roggen wil beschermen.

Op de nationale Rode Lijst komt ook een aantal commercieel beviste zeevissoorten voor, zoals de horsmakreel en wijting. Hiervoor worden in Europa en in de afspraken met derde landen via beheerplannen afspraken gemaakt. Inzet van Nederland was om voor deze soorten Maximale Duurzame Opbrengst (Maximum Sustainable Yield – MSY) bereikt te hebben in 2015 en waar dit niet mogelijk bleek, dit uiterlijk in 2020 te bereiken waardoor de soort ook weer van de lijst met bedreigde soorten af kan.

Daarnaast zet ik in op innovatie voor een duurzamere visserij door middel van het steunen van innovatieprojecten met het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV), in totaal € 130 mln. Een deel van het geld is bestemd om selectiviteit van vistuigen te bevorderen, wat de impact van visserij juist ook op bedreigde Europese vissoorten zal verlagen.

Naast vangstbeperkende maatregelen in de visserij worden voor migrerende soorten belangrijke obstakels weggenomen bij waterkeringen, dammen en waterkrachtcentrales, zoals de openstelling van het Haringvliet en de aanleg van de vismigratierivier in de Afsluitdijk.

Vraag 17

Over hoeveel budget zal het Ministerie van Economische Zaken in 2017 beschikken voor beleidsondersteunend onderzoek op het gebied van dierenwelzijn?

Antwoord

Voor het beleidsondersteunend onderzoek op het gebied van dierenwelzijn heeft het Ministerie van Economische Zaken in 2017 een budget van € 185.000.

Vraag 18

Hoeveel geld is er gereserveerd om in 2017 de illegale puppyhandel tegen te gaan?

Antwoord

Het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) ontvangt een bijdrage van € 270.000,– voor voorlichting over o.a. het verantwoord houden van huisdieren. Het LICG besteedt veelvuldig aandacht aan het verantwoord aanschaffen van honden, bijvoorbeeld de puppychecklist. Ad hoc kunnen extra bijdragen worden verstrekt voor campagnes om te waarschuwen voor illegale praktijken, zoals «ontmasker de foute fokker» in het voorjaar van 2016.

De NVWA heeft regulier 4 fte beschikbaar voor de handhaving van de hondenhandel. In 2016 is dit eenmalig verhoogd. Het aantal beschikbare fte’s in 2017 is op dit moment nog niet bekend.

De taakaccenthouders dierenwelzijn van de politie en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming treden op bij meldingen over mishandelde en verwaarloosde honden waarmee illegale handel in beeld komt. Het aandeel voor honden is hierin niet uit te splitsen.

Vraag 19

In hoeverre zijn de overleggen die het Ministerie van Economische Zaken met de online handelsplaatsen voert over het terugdringen van impulsaankopen van huisdieren vruchtbaar?

Antwoord

Sinds 2013 vindt er een jaarlijks overleg plaats tussen verschillende online handelsplaatsen, de Dierenbescherming, de Hondenbescherming, Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren, Platform Verantwoord Huisdierenbezit, Dibevo, de NVWA en het Ministerie van Economische Zaken. Doel van het overleg is om met elkaar in gesprek te blijven over de mogelijkheden voor juiste en tijdige informatievoorziening inzake impulsaankopen van gezelschapsdieren. Eind oktober 2016 heeft het meest recente overleg plaatsgevonden, waarin met name gesproken is over het verbeteren van de voorlichting.

Daarnaast voeren de NVWA, LID en het Ministerie van Economische Zaken bovenop de eerder gemaakte afspraken met de online handelsplaatsen, overleg met de grootste online handelsplaats, Marktplaats, over de mogelijkheden om extra eisen te stellen binnen de kaders van de wet, aan het plaatsen van advertenties van honden om zo misstanden in de hondenhandel via internet tegen te gaan. Hierbij valt te denken aan het opnemen van het chipnummer, registratiebewijs en eventuele vaccinaties.

Vraag 20

Hoeveel robuuste verbindingszones zijn er gerealiseerd en hoeveel staan er nog op de planning? Welke knelpunten ziet u bij de aanleg en op welke wijze kunnen deze knelpunten opgelost worden?

Antwoord

Met de afspraken in het bestuursakkoord natuur is de opgave, en de financiering, voor de robuuste verbindingen komen te vervallen. Met het Natuurpact heeft mijn ambtsvoorganger afspraken gemaakt met provincies over de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland. Het is de verantwoordelijkheid van de provincie om, binnen de in het Natuurpact gemaakte afspraken, keuzes te maken over de begrenzing van een goed functionerend Natuurnetwerk.

Vraag 21

Op welke manier en met welk budget ben u van plan natuur in steden en op bedrijventerreinen te versterken? Hanteert u daarbij de VN-norm van 48 vierkante meter groen per stads-/dorpsbewoner?

Antwoord

Met de maatschappelijke uitvoeringsagenda van de Rijksnatuurvisie «Natuurlijk Verder» (TK 33 576, nr. 41) wordt ingezet op het stimuleren van onder andere groen ondernemerschap en groener wonen en werken. Deze maatschappelijke uitvoeringsagenda wordt samen met provincies uitgevoerd. Over de voortgang daarvan heb ik uw Kamer geïnformeerd op 8 maart jl. (TK 33 756, nr. 61). In het kader van de Green Deal «de waarde van groen in de stad» ontwikkelt het Ministerie van Economische Zaken een instrument (het zogenaamde TEEB stad tool) dat gemeenten ondersteunt bij hun ruimtelijke besluitvorming. Met dit instrument kan groen in de stad meegenomen worden in de financiële afwegingen van gemeenten. Tijdelijke natuur biedt gemeenten en bedrijven de mogelijkheid om ongebruikte terreinen te ontwikkelen tot tijdelijke natuurgebieden totdat de uiteindelijke bestemming wordt gerealiseerd. Het Ministerie van Economische Zaken ondersteunt met inzet van RVO.nl de Stichting Tijdelijke Natuur Nederland die actief als ambassadeur optreedt nieuwe tijdelijke natuurterreinen in Nederland te realiseren. Er worden geen normen gehanteerd voor beschikbaarheid van groen voor de inwoners.

Vraag 22

Op welke wijze wordt het beschikbare budget voor Internationale Biodiversiteit in 2017 en 2018 besteed?

Antwoord

Het budget wordt onder meer ingezet voor projecten die voortvloeien uit afspraken die zijn gemaakt tijdens internationale verdragsbijeenkomsten inzake biodiversiteit. Vaak zijn dit kennisprojecten om mondiale vraagstukken en oplossingsrichtingen beter te onderzoeken. Het budget wordt ook ingezet voor de opvang van bedreigde dieren die volgens het CITES-verdrag niet verhandeld mogen worden en bij controles in beslag worden genomen. Tenslotte wordt het budget ingezet om ontwikkelingen te stimuleren waarbij economische sectoren meer rekening houden met het duurzaam benutten van biodiversiteit elders in de wereld (verkleinen ecologische voetafdruk). Ook dit betreft meestal pilot- of kennisprojecten om vraagstukken en oplossingsrichtingen nader te onderzoeken of uit te testen.

Vraag 23

Welke kwantificeerbare natuurdoelstellingen hanteert u voor de begroting 2017?

Antwoord

Ik streef naar een sterke en veerkrachtige natuur, verweven met de economie en optimaal bijdragend aan duurzaam maatschappelijk welzijn. Aan deze algemene doelstelling wordt langs twee pijlers gewerkt die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn; het beschermen en duurzaam benutten van natuur en biodiversiteit. Als kwantitatieve natuurdoelstelling geldt het Europese en mondiale doel om de achteruitgang van de biodiversiteit uiterlijk in 2020 te doen stoppen. Aangezien de overheid dit doel niet als enige kan realiseren, wordt het doelbereik gevolgd via een prestatiemeting: het percentage niet bedreigde diersoorten. Deze meting is afgeleid van de mondiaal gebruikte Rode Lijst indicator.

Voor een duurzame benutting van natuur en biodiversiteit ligt het initiatief zoveel mogelijk bij de energieke samenleving en dienen overheden vooral een voorwaardenscheppende en stimulerende rol op zich te nemen. In de begroting 2017 zet het Rijk -in verschillende rollen- maximaal in op deze ambitie. Als ruwe indicator voor maatschappelijke betrokkenheid hanteert de Rijksbegroting het aantal leden van natuurbeschermingsorganisaties. Een indicator voor duurzame benutting van natuur en biodiversiteit is nog in ontwikkeling.

Vraag 24

Welk bedrag heeft u gereserveerd voor de bescherming van haaien en roggen in de Noordzee?

Antwoord

De doelstellingen van het KRM-haaienactieplan 2015–2021 (TK 33 450, nr. 48) vragen een gezamenlijke aanpak met de stakeholders. Daarom heb ik rond de subsidie voor innovatie in het kader van de aanlandplicht specifiek de mogelijkheid geboden voor projecten rond het vergroten van de overlevingskansen van onder andere haaien en roggen in de Noordzee. Helaas was de opbrengst bij deze openstelling op het gebied van haaien en roggen beperkt. Ik wil via een workshop en dialoog met de sector en de betrokken NGO's op korte termijn komen tot concrete voorstellen voor het verhogen van de overlevingskans en voor het verlagen van de ongewenste bijvangst. Voor beide onderdelen (workshops en dialoog) heb ik afzonderlijk een bedrag van € 15.000,– gereserveerd voor 2016. In 2017 zal er weer een subsidie-openstelling zijn waaruit de voorstellen gefinancierd kunnen worden. Ik heb hier op dit moment nog geen bedrag voor geoormerkt.

Vraag 25

Wat waren de kosten in 2016 voor het doden van ganzen en wat is het effect hiervan op de ganzenpopulatie?

Antwoord

Er zijn geen kosten gemaakt die ten laste komen van de rijksbegroting. De ganzenvangacties rond Schiphol hebben dit jaar vanwege rechterlijke uitspraken geen doorgang gevonden. Afschot van ganzen gebeurde wel door Wildbeheereenheden, op basis van door provincies verleende ontheffingen. Dit betreft vrijwillige jagers of jagers in dienst van particuliere organisaties.

Vraag 26

Is er in 2017 geld beschikbaar gesteld voor de opvang van wilde dieren?

Antwoord

Er wordt in 2017, net als in voorgaande jaren, ca. € 0,5 mln. beschikbaar gesteld aan RVO.nl voor de opvang van in beslag genomen, beschermde dieren en planten. Dit betreft zowel levende dieren en planten als dode exemplaren en producten van beschermde soorten (ivoor, leer, hout, etc.).

Vraag 27

Kan de regering toelichten in hoeverre de subsidie voor de brede weersverzekering per lidstaat verschilt, wat wordt aangegeven in de antwoorden op de feitelijke vragen over het belastingplan (TK 34 552, nr. 14, p. 99)

Antwoord

Subsidies voor de brede weersverzekering verschillen per lidstaat. Voor een Europese vergelijking van de overheidssteun dient echter naar het hele fiscale stelsel gekeken te worden en niet alleen naar de beschikbare subsidie. Zo is de assurantiebelasting hierin een veelgenoemde factor. In Europa komen allerlei combinaties voor van een hoge of lage assurantiebelasting en van wel of geen gesubsidieerde premie voor weersverzekeringen. Ten aanzien van assurantiebelasting geldt dat gewasverzekeringen zijn vrijgesteld in Spanje, Frankrijk, Italië, Polen, Tsjechië en Slowakije. In Litouwen en Luxemburg is de assurantiebelasting 0,47% respectievelijk 4% van de bruto premie. In Oostenrijk en Duitsland is de assurantiebelasting 0,02% respectievelijk 0,03% van de verzekerde som. Ten aanzien van de subsidie geldt dat een tiental lidstaten geld heeft vrijgemaakt in het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) voor het subsidiëren van de premie. Dit zijn naast Nederland: Italië, Frankrijk, Hongarije, Kroatië, Portugal, Litouwen, Letland, België en Malta. De hoogte van de subsidie verschilt per lidstaat en is in Nederland relatief hoog. Duitsland verstrekt geen subsidie. In Spanje is ook sprake van ondersteuning van een verzekering, maar dit loopt niet via het POP. Daarnaast maken Roemenië, Italië en Frankrijk gebruik van het ondersteunen van Onderlinge fondsen en Italië, Hongarije en Spanje van inkomens stabilisatie fondsen, beide ook vallend onder het POP.

Vraag 28

Kan de regering het bedrag van 4 miljoen euro opbrengstenderving door uitzonderen brede weersverzekering van assurantiebelasting specificeren (TK 34 552, nr. 14, p. 99), want op basis van de maximale toegekende subsidies (9 miljoen euro) zou het gaan om 13,5 miljoen euro totale premie, waarop 21% belasting betaald wordt en dus uitkomt op 2,835 miljoen euro?

Antwoord

De budgettaire derving van de vrijstelling van assurantiebelasting voor brede weersverzekeringen is gebaseerd op de betaalde premies. Naar verwachting zal het aantal verzekerden conform de trend van de laatste jaren verder toenemen en daar is bij de berekening van de derving rekening mee gehouden. Voor 2016 is de verwachting dat de betaalde premies € 14,6 mln. bedragen en heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland het subsidie-percentage op basis van deze voorlopige gegevens reeds naar beneden bijgesteld. Voor 2017 wordt een verdere toename van het aantal verzekerden verwacht. Hiermee rekening houdend komt de budgettaire derving uit op € 4 mln. in 2017.

Vraag 29

Is de regering bereid om ervoor te zorgen dat de assurantiebelasting op de brede weersverzekering in lijn wordt gebracht met deze belasting in andere Europese landen ten behoeve van een gelijk speelveld?

Antwoord

De huidige situatie biedt daar geen aanleiding toe. Voor zover bekend is de effectieve kostendruk voor de brede weersverzekering in Nederland door relatief hoge subsidies vergelijkbaar met of minder dan die in andere Europese landen. Bovendien verhoogt een dergelijke vrijstelling de complexiteit in het fiscale stelsel en daar is het kabinet uiteraard geen voorstander van.

Vraag 30

Wanneer verwacht de regering de interpretatieve verklaring van de Europese Commissie over de veredeling van planteigenschappen en is de regering bereid de Kamer hierbij te betrekken voordat Europees over de opzet van de Europese Commissie gesproken wordt? Kan de regering een inschatting geven van het vervolgtraject omtrent de interpretatieve verklaring, en hoe deze concreet gaat bijdragen aan het scheppen van rechtszekerheid voor de Nederlandse veredelingssector?

Antwoord

Het geven van een interpretatieve verklaring van EU-wetgeving is een verantwoordelijkheid van de Europese Commissie. Dit is een zelfstandige bevoegdheid, die zij niet deelt met de lidstaten en waarover de lidstaten ook niet vooraf worden geconsulteerd. Op 3 november jl. heeft de Europese Commissie in een interpretatieve verklaring over de biotechrichtlijn bevestigd dat op grond van deze richtlijn niet alleen biologische processen niet octrooieerbaar zijn, maar ook de producten van een biologisch proces (bijv. planten) dat niet zijn. Daarmee volgt de Commissie de Nederlandse lijn, zoals ook neergelegd in de Rijksoctrooiwet. Ik zal uw Kamer informeren over de inhoud van de verklaring en mijn appreciatie daarvan.

De Europese Commissie zal de verklaring toelichten op 28 november 2016 tijdens de Raad voor het Concurrentievermogen en ook in december 2016 in de Landbouw- en Visserijraad. In de voorbereiding van die Raden zal uw Kamer zoals gebruikelijk worden betrokken. Ook zal de verklaring waarschijnlijk met het Europees parlement worden besproken. In het verband van het Europees octrooibureau zal worden besproken hoe deze interpretatie een vervolg krijgt in de verleningspraktijk van het Bureau.

Vraag 31

Kunt u een stand van zaken geven ten aanzien van het wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid? Welke onderzoeken ten behoeve hiervan lopen nog?

Antwoord

Het wetsvoorstel zoals dat eerder in een internetconsultatie is ingebracht, wordt momenteel aangepast, rekening houdend met de reacties die zijn gedaan tijdens de consultatie. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel, na advisering van de Raad van State, in het voorjaar 2017 aan uw Kamer aangeboden.

Over het rapport «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» heb ik en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu uw Kamer, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op 7 juli jl. geïnformeerd (TK 28 973 nr. 181). De problematiek vraagt om een gezamenlijke aanpak van ministeries, andere overheden, de sector en overige betrokkenen. Wij zullen uw Kamer op korte termijn informeren over de te nemen maatregelen en vervolgonderzoek.

Vraag 32

In hoeverre zal de herziening van het Europese Meerjarig Financieel Kader en de regels voor de EU-begroting naar verwachting gevolgen hebben voor de Europese geldstromen op het terrein van landbouw en visserij?

Antwoord

Op 14 september jl. presenteerde de Europese Commissie de tussentijdse evaluatie van het huidige Meerjarig Financieel Kader (MFK) dat loopt van 2014 tot en met 2020. De voorstellen van de Europese Commissie in de tussentijdse evaluatie van het Meerjarig Financieel Kader laten de plafonds die gelden voor de landbouwuitgaven ongemoeid. Ook zijn geen veranderingen voorzien in de enveloppen voor directe betalingen en plattelandsgelden. Wel stelt de Europese Commissie meer flexibiliteit tussen de begrotingscategorieën voor, waardoor het makkelijker wordt om onbenutte middelen in een bepaald jaar (waaronder onbenutte landbouw- en visserijmiddelen) door te schuiven naar latere jaren. Wanneer op deze manier middelen worden doorgeschoven is het mogelijk ze in een andere begrotingscategorie in te zetten, wat de EU mogelijkheden biedt flexibeler op nieuwe prioriteiten en omstandigheden in te spelen. Op dit moment werkt de Raad aan een standpunt op de tussentijdse evaluatie. Een gedetailleerde beschrijving van de tussentijdse evaluatie van de Europese Commissie en de reactie van het kabinet hierop is de Kamer toegestuurd op 30 september jl. (TK 21 501-20, nr. 1160).

Vraag 33

Kunt u aangeven wanneer de ingestelde interdepartementale werkgroep ten aanzien van de Voorlichting van de Raad van State over de doorberekening van kosten voor het toezicht, handhaving en keuring (zie het antwoord op feitelijke vraag 172 over de begroting Economische Zaken voor het jaar 2017, onderdeel Energie, Economie en Innovatie) gevraagd is haar advies op te leveren? Bent u bereid erop aan te dringen dat dit advies nog meegenomen kan worden in de Najaarsnota, of laat u deze budgettaire consequenties voor een volgend kabinet?

Antwoord

De ingestelde interdepartementale werkgroep heeft de opdracht om te bekijken in hoeverre de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding geeft om het kabinetsbeleid inzake doorberekening van de kosten van toezicht en handhaving te heroverwegen. De werkgroep komt begin 2017 met haar bevindingen. Pas nadat de regering een besluit heeft genomen over de bevindingen van de werkgroep kunnen eventuele budgettaire gevolgen in kaart worden gebracht. Gelet hierop kunnen deze niet worden meegenomen in de Najaarsnota.

Vraag 34

Hoeveel inkomsten verwacht de staat komend jaar uit btw op diergeneeskundige handelingen en hoeveel btw hebben diergeneeskundige handelingen opgeleverd de afgelopen vijf jaren?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 9.

Vraag 35

Heeft het Ministerie van Economische Zaken een taakstelling opgelegd gekregen als gevolg van de in de Miljoenennota voor het jaar 2017 genoemde ruilvoettegenvaller (zie ook TK 34 550, nr. 31, vraag 2)? Zo ja, hoe groot is de ruilvoettaakstelling voor het Ministerie van Economische Zaken?

Antwoord

Als onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming 2016 heeft ook het Ministerie van Economische Zaken een aandeel geleverd in de ruilvoetproblematiek als gevolg van de ruilvoettegenvaller. De ruilvoetproblematiek is vanaf het begrotingsjaar 2016 verdeeld over meerdere jaren. In 2017 gaat het om een bedrag op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken van totaal € 64,5 mln.

Vraag 36

Kunt u aangeven wat de opdracht is van de ingestelde interdepartementale werkgroep ten aanzien van het advies van de Raad van State over de doorberekening van kosten voor toezicht, handhaving en keuring (zie antwoord op feitelijke vraag 172 over de begroting Economische Zaken onderdeel Energie, Economie en Innovatie)?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 33.

Vraag 37

Kunt u aangeven hoe het deel van de crisisgelden van 23 miljoen euro toegezegd aan de varkenshouderij ingezet gaat worden?

Antwoord

De inzet van de € 23 mln. nationale enveloppe zal ik bezien in relatie tot het pakket aan maatregelen dat op dit moment in samenwerking met de melkvee- en varkenshouderijsector wordt uitgewerkt ter vermindering van de fosfaatproductie in 2017. Ik zal uw Kamer informeren over de voorgenomen besteding van de nationale enveloppe, in ieder geval voordat ik het maatregelpakket notificeer bij de Europese Commissie. Deze notificatie dient op grond van Verordening (EU) 2016/1613 uiterlijk op 30 november 2016 plaats te vinden.

Vraag 38

Hoe staat het per diersector met de plannen van nieuwe producenten- en bedrijfsorganisaties om via algemeen verbindend verklaren van regelingen heffingen op te leggen voor zaken als onderzoek en diergezondheid?

Antwoord

De drie brancheorganisaties Stichting PLUIMNED (pluimvee), Stichting OVONED (eieren) en de Stichting Brancheorganisatie Kalveren zijn in overleg met het Ministerie van Economische Zaken over hun conceptplannen voor het algemeen verbindend verklaren van de programma’s voor onderzoek en innovatie van deze brancheorganisaties.

Vraag 39

Welke plannen voor algemeen verbindend verklaringen zijn er tot nu toe besproken, welke dierenwelzijnsonderwerpen zaten/zitten er in die plannen, en wat zijn de belemmeringen bij de organisaties en bij de overheid waardoor er nog geen algemeen verbindend verklaarde regelingen zijn?

Antwoord

De plannen zijn op dit moment nog niet definitief en niet openbaar. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 38, is het Ministerie van Economische Zaken nog in overleg met brancheorganisaties.

Vraag 40

Bent u bereid om gegevens beschikbaar te stellen waarover het Rijk beschikt bij verzoeken voor Algemeen Verbindend Verklaringen door producten- of brancheorganisaties? Onder welke voorwaarden is dit mogelijk?

Antwoord

Aan het beschikbaar stellen van gegevens waarover het Rijk beschikt zijn diverse aspecten verbonden die een zorgvuldige afweging behoeven. De Minister van Economische Zaken en ik zullen hierover een besluit nemen. Wanneer dit besluit is genomen zullen de betrokken organisaties hierover worden geïnformeerd.

Vraag 41

Hoe gaat het probleem voor de tuinbouwsector opgelost worden dat er geen heffing bij alle partijen in de sector opgelegd kan worden nu de tuinbouwsector alleen de adressen heeft van de tuinbouwbedrijven die zich bij de sectororganisatie hebben aangesloten en de adressen van de niet-aangeslotene bedrijven om privacy redenen niet van de overheid kan krijgen, en hoe zullen vergelijkbare problemen bij de dierlijke sectoren voorkomen gaan worden?

Antwoord

Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 40.

Vraag 42

Kunt u een overzicht geven van het budget voor beleidsondersteunend onderzoek (waarmee beleidsvragen vanuit de politiek of maatschappij beantwoord kunnen worden) van de afgelopen tien jaar, daarbij van de afgelopen vijf jaar tevens een overzicht geven welke onderzoeken daaruit gefinancierd zijn en uitsplitsen wat er is onderzocht, wat de aanleiding daarvoor is geweest, door wie het is onderzocht en waar het resultaat van het onderzoek is te vinden?

Antwoord

In onderstaande tabel zijn de budgetten voor beleidsondersteunend onderzoek van 2007 tot en met 2016 weergegeven. Een deel van het budget voor beleidsondersteunend onderzoek is vanaf 2012 beschikbaar gesteld voor onderzoek binnen de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. Dit valt niet onder het beleidsondersteunend onderzoek. Voor de vergelijkbaarheid zijn in onderstaande tabel de budgetten 2007–2011 gecorrigeerd, door het bedrag dat per 2012 beschikbaar is gesteld voor de topsectoren hierop in mindering te brengen.

Jaar

€ mln

2007

53,5

2008

83.7

2009

68,2

2010

63,6

2011

52,9

2012

46,5

2013

47,0

2014

43,4

2015

34,4

2016

29,4

Het beleidsondersteunende onderzoek betreft maatschappelijke vraagstukken op het terrein van agro en natuur. De voornaamste onderzoeksthema’s waren gericht op natuur en samenleving, duurzame veehouderij, dierenwelzijn, duurzame plantaardige productie, voedsel, water, economie en duurzame visserij. Beleidsondersteunend onderzoek is gericht op de onderbouwing van het beleid met doel een bijdrage te leveren aan het oplossen van maatschappelijke opgaven. De resultaten van het onderzoek zijn te vinden op de website Kennis Online van Wageningen Research (http://www.wur.nl/nl/Onderzoek-Resultaten/Projecten-EZ/Expertisegebieden/Beleidsondersteunend-onderzoek.htm).

Vraag 43

Klopt het dat voor 2017 helemaal geen budget meer is gereserveerd voor beleidsondersteunend onderzoek inzake de veehouderij?

Antwoord

Sinds 2012 wordt onderzoek voor de veehouderij grotendeels uitgevoerd binnen het programma van de topsector Agri&Food uitgevoerd door Wageningen Research, in samenwerking met het bedrijfsleven. Onderzoek voor maatschappelijke vraagstukken binnen de veehouderij, dat niet wordt opgepakt door de topsector, kan plaatsvinden binnen het beleidsondersteunend onderzoek. Binnen het beleidsondersteunend onderzoek zijn voor 2017 opdrachten opgenomen voor de monitoring van Duurzame Veehouderij en voor onderzoek naar dierenwelzijn en diergezondheid. Hiervoor verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 17. Voor 2017 is de definitieve budgettaire omvang van het onderdeel veehouderij binnen het topsectorenbudget nog niet vastgesteld.

Vraag 44

Is beleidsondersteunend onderzoek van belang voor de kwaliteit van het beleid en moet er daarom een budget zijn voor dergelijk onderzoek?

Antwoord

Het beleidsondersteunend onderzoek draagt bij aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken waar het Ministerie van Economische Zaken voor staat. De onderzoeksresultaten worden gebruikt om het beleid beter te onderbouwen dan wel bij te sturen. Daarmee draagt dit type onderzoek bij aan de kwaliteit van het beleid. De onderzoeksresultaten worden ook gebruikt door andere partijen, die verbonden zijn met het beleid van het Ministerie van Economische Zaken, zoals maatschappelijke organisaties, provincies, gemeenten, sectoren binnen de landbouw en natuur en de (voedings-)industrie. Andersom draagt ook het onderzoek in het kader van de topsectoren bij aan de onderbouwing van beleid.

Vraag 45

Wat was het gemiddelde budget voor beleidsondersteunend onderzoek in de afgelopen tien jaar en bent u bereid voor 2017 een budget voor beleidsondersteunend onderzoek dat overeenkomt met dit gemiddelde?

Antwoord

De afgelopen tien jaar was gemiddeld € 52 mln. per jaar beschikbaar voor beleidsondersteunend onderzoek. Dit gemiddelde is gecorrigeerd voor het deel van het beleidsondersteunend budget dat vanaf 2012 is overgeheveld naar het budget voor de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 42.

Voor 2017 is het bedrag voor beleidsondersteunend onderzoek circa € 17 mln. Dit bedrag is lager dan het gemiddelde van de afgelopen tien jaar. Dit komt door noodzakelijke herschikkingen mede vanwege de taakstellingen op onderzoek die zijn opgenomen in het Regeerakkoord.

Vraag 46

Hoe staat het met de projecten om Welfare Quality in Nederland in de melkveehouderij, de vleeskalverhouderij en de pluimveehouderij door te voeren?

Antwoord

In mijn antwoorden op de vragen die hierover gesteld zijn in de begrotingsbehandeling in 2015 (TK 34 300 XIII, nr. 61) heb ik aangegeven te zoeken naar wegen om de Welfare Quality projecten follow-up te geven. Daarover kan ik u nu melden dat in de melkveehouderij de uitgangspunten van Welfare Quality zijn overgenomen in Koekompas Bèta. Daar wordt momenteel in de praktijk mee gewerkt en ervaring opgedaan. Het pilotproject in de vleeskalverhouderij wordt momenteel afgerond, en daar wordt aan de verslaggeving gewerkt. Hierbij wordt tevens nagedacht hoe hieraan een vervolg in de praktijk gegeven kan worden.

Bij het afgeronde pilotproject in de vleeskuikenhouderij is gebleken dat het (aangepaste) Welfare Quality protocol in de praktijk lastig toepasbaar is. Momenteel wordt met de sector bekeken of onderdelen uit het protocol een praktische toepassing kunnen krijgen. Voor de legpluimveesector worden nieuwe modules ontwikkeld om meer informatie uit het protocol te halen en wordt bekeken of toepassing van het protocol op jongere dieren mogelijk is.

Vraag 47

Is het mogelijk om de geplande evaluaties van het mest- en bestrijdingsmiddelenbeleid volgend jaar al uit te voeren, en zo ja, bent u bereid om dat te doen?

Antwoord

De evaluatie van de meststoffenwetgeving wordt reeds op dit moment uitgevoerd, waarbij de resultaten in maart 2017 worden gepubliceerd.

De tussenevaluatie van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» wordt in 2018 uitgevoerd. In deze tussenevaluatie wordt aan de hand van verschillende thema’s, zoals biodiversiteit, voedselveiligheid, waterkwaliteit en arbeidsveiligheid nagegaan of de maatregelen die zijn benoemd in de nota afdoende zijn gebleken om de (eind)doelen van de nota in 2018 en 2023 te behalen. Op basis van de uitkomsten kan worden nagegaan of aanvullende maatregelen nodig zijn, en welke dat zouden moeten zijn. De resultaten zal ik volgens planning in de eerste helft van 2019 naar uw Kamer sturen. Gezien de complexiteit van de verschillende thema’s uit de nota zou het verkorten van de looptijd van de tussenevaluatie leiden tot een lagere kwaliteit van de tussenevaluatie. Dit acht ik onwenselijk en daarom houd ik vast aan de vijf-jaarstermijn, zoals aangegeven in de nota en met uw Kamer besproken.

Vraag 48

Bent u bereid alsnog een project op te starten voor het ontwikkelen van een welzijnsmonitor voor varkens in samenwerking met partijen die hieraan mee willen werken, nu partijen in de varkenssector zoals Keten Duurzaam Varkensvlees en Frievar aangegeven hebben mee te willen werken aan zo'n project?

Antwoord

Voor de varkenshouderij wordt nu een project gestart om gebaseerd op het Welfare Quality protocol een in de praktijk toepasbare monitor te ontwikkelen. Dit is een samenwerking van Keten Duurzaam Varkensvlees (KDV), Wageningen UR en DLV.

Vraag 49

Klopt het dat er voorgesteld wordt de grens die in de Meetlat Duurzame veehouderij is gesteld aan de omvang van een veehouderijbedrijf, in verband met maatlat duurzame veehouderij-certificering, te verhogen en zo ja, waarom gebeurt dit?

Antwoord

Nee.

Vraag 50

Is het onwenselijk om de gestelde grens in de Meetlat Duurzame Veehouderij te verhogen en is het geen goed signaal naar de mensen die zich ernstig zorgen maken over de steeds verdere schaalvergroting en wilt u ervoor zorgen dat de grens ongewijzigd blijft?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 49.

Vraag 51

Kunt u een overzicht geven van de controle-activiteiten van Nederland in de afgelopen vier jaar (a. hoeveel controles hebben er plaatsgevonden, b. hoeveel overtredingen zijn daarbij geconstateerd, c. hoeveel en wat voor sancties zijn daarbij opgelegd, d. wat zijn de tien meest voorkomende overtredingen) in het kader van artikel 27 van de Europese Verordening tot bescherming van dieren tijdens transport (EG Nr. 1/2005)?

Antwoord

  • a. Van 2012 tot en met 2015 hebben respectievelijk circa 140.000, 116.000, 109.000 en 118.000 geregistreerde controles op het gebied van transport (m.b.t. Verordening EG Nr. 1/2005) plaatsgevonden. Deze geregistreerde controleactiviteiten van de NVWA vinden met name plaats voorafgaand aan exporten, bij transporten onderweg en bij aankomst van buitenlandse zendingen op slachthuizen. Ook worden reisjournaals en GPS-gegevens van langeafstandtransporten geïnspecteerd en vinden er controles plaats na het ontvangen van buitenlandse klachten. Daarbuiten zijn er nog aanzienlijke aantallen controles waarvan geen aantallen worden geregistreerd, zoals bij binnenlandse aanvoer op een slachthuis.

  • b/c. De NVWA houdt de overtredingen op het gebied van dierenwelzijn bij het transport niet apart bij. Bij exportcertificering worden eventuele problemen ter plekke opgelost of wordt het certificaat niet afgegeven. In het jaarlijkse Meerjarig Nationaal Controleplan Nederland (MANCP) worden cijfers gegeven over onder meer controles onderweg op het gebied van dierenwelzijn. Zo laat de meest recente MANCP (2015) zien dat er 2.215 controles door de vervoersteams zijn uitgevoerd. Bij 25% van die controles werden afwijkingen geconstateerd.

  • d. De meest voorkomende overtreding in 2016 betreft het vervoeren van dieren die niet geschikt zijn voor transport. Door bijvoorbeeld ziekte, verwondingen of slechte conditie, maar ook met name runderen die te ver zijn in de dracht om vervoerd te mogen worden. Verder komen ook tekortkomingen voor ten aanzien van de wijze waarop dieren vervoerd worden (zoals de beladingsgraad, in het bijzonder bij pluimvee), het door de vervoerder niet beschikken over de juiste documenten, bijvoorbeeld vervoersbewijzen, vergunningen en bewijs van vakbekwaamheid en overtredingen ten aanzien van de transport- en rusttijden. Met betrekking tot lange afstandstransporten zijn vooral de tekortkomingen ten aanzien van passende drenkvoorzieningen voor ongespeende kalveren opvallend. Er is door de verschillende wijze van controles en toezicht (100%, risicogebaseerd, at random) geen kwantitatieve rangschikking van bovenstaande overtredingen te maken.

Vraag 52

Kunt u aangeven hoeveel veetransporten er bij benadering, in, door en vanuit Nederland hebben plaatsgevonden?

Antwoord

In de periode 1 januari 2016 tot en met 15 oktober 2016 zijn voor Nederland circa 59.000 import-, 58.000 export- en 13.000 doorvoerzendingen van levend vee geregistreerd in het Europese registratiesysteem TRACES, waarbij moet worden opgemerkt dat meerdere zendingen samen één transport kunnen vormen. Er zijn geen gegevens over het totaal aantal binnenlandse transporten bekend.

Vraag 53

Kunt u aangeven in hoeverre boetes, opgelegd naar aanleiding van controle en handhaving op grond van artikel 27 van de Europese Verordening tot bescherming van dieren tijdens transport, de eventuele financiële voordelen van overtredingen ontnemen?

Antwoord

Bestuurlijke boetes zijn niet gericht op voordeelsontneming. Dergelijke ontneming speelt alleen in strafrechtelijke trajecten. Vaak wordt een aparte ontnemingsprocedure gestart parallel aan of na een strafrechtzaak. Tot op heden hebben overtredingen op grond van artikel 27 van genoemde verordening niet geleid tot een strafrechtelijk traject. Wel is relevant dat sinds 1 juli 2016 het met de overtreding te behalen economisch voordeel een reden kan zijn om een hogere bestuurlijke boete dan de gefixeerde (standaard)boete op te leggen. Per geval wordt bekeken wat dan een passende boetehoogte is, de boete kan ook hoger of lager zijn dan het met de overtreding te behalen economische voordeel.

Vraag 54

Kunt u aangeven of het aantal controles en de pakkans bij overtredingen, naar aanleiding van controle en handhaving op grond van artikel 27 van de Europese Verordening tot bescherming van dieren tijden transport, voldoende afschrikwekkend werkt en denkt u niet dat het aantal controles en de pakkans niet drastisch omhoog moeten?

Antwoord

De NVWA hanteert een risicogerichte aanpak. Op het moment dat er signalen zijn om de frequentie van controles of de hoogte van de boetes aan te passen, wordt dit met de opdrachtgever besproken. Op dit moment is er geen sprake van zo’n soort signaal.

Vraag 55

Kunt u aangeven hoeveel controles van veetransporten er voor 2017 zijn gepland, welk percentage dat is van het te verwachten aantal veetransporten en hoe groot de pakkans en het afschrikkingseffect is?

Antwoord

Voor veetransporten waarvoor een exportvergunning nodig is, moet een aanvraag voor keuring worden ingediend bij de NVWA. Jaarlijks schommelt dit aantal, afhankelijk van de markt, tussen 110.000 en 140.000. Verder voeren de vervoersteams van de NVWA controles onderweg uit. In 2015 waren dit er 2.215, waarbij bij 25% overtredingen werden geconstateerd. Deze controles hebben vooral betrekking op binnenlandse transporten. Over het aantal binnenlandse transporten heb ik geen gegevens. Er zijn voor 2017 geen grote verschuivingen te verwachten ten opzichte van de voorgaande jaren. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 51.

Vraag 56

Het is bijna tien jaar geleden dat aan de drie genoemde rassen vrijstelling is gegeven?; wilt u de Kamer met hulp van onafhankelijke deskundigen een voortgangsrapportage geven, daarin aangeven hoe noodzakelijk de ontheffing is, hoe reëel de mogelijkheid is om via fokkerij tot het gewenste resultaat te komen en hoeveel jaar hiermee naar schatting nog gemoeid is?

Antwoord

Het couperen van schapenstaarten is verboden. Alleen bij de rassen Suffolk, Hampshire Down en Clun Forest is het verwijderen van een deel van de staart onder voorwaarden toegestaan (artikel 2.5 Besluit diergeneeskundigen), omdat het – door de lange en bewolde staarten- moeilijk is om myiasis te voorkomen. De betrokken organisaties van de vrijgestelde schapenrassen hebben zich gecommitteerd aan het initiëren van fokprogramma’s gericht op halvering van de staartlengte voor 31 december 2027. In november 2009 is de uitgangspositie («nulmeting») voor wat betreft de staartlengte beschreven door Wageningen UR en zijn door wetenschappers aanbevelingen gedaan om een fokprogramma op te zetten. Uitgangspunt van het rapport van Wageningen UR is dat het goed mogelijk is om een fokprogramma op te zetten voor het verkorten van staarten. Om de doelstelling te behalen committeerden de stamboeken zich aan evaluatiemomenten. Het volgende evaluatiemoment volgt in 2017. Ik zal uw Kamer het rapport van deze evaluatie toesturen. Aan de hand van deze evaluatie zal ik bezien of de voortgang in het fokken naar kortere staarten het toestaan van de ingreep nog langer rechtvaardigt.

Vraag 57

Vind er een voortgangsbewaking plaats? Zo ja, wat zijn de bevindingen? Zo nee, waarom niet en wilt u dit alsnog instellen?

Antwoord

Er vindt 1 maal per jaar overleg met de vertegenwoordigers van de stamboeken plaats. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 57.

Vraag 58

Heeft het Ministerie van Economische Zaken een taakstelling opgelegd gekregen als gevolg van de in de Miljoenennota 2017 genoemde ruilvoettegenvaller (TK II 2016/17, 34 550, nr. 31, vraag 2)?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 35.

Vraag 59

Kunt u per diercategorie (kalveren, schapen, runderen en varkens) aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van het overleg over het privaat borgen van een tweede verzamelslag voor genoemde diercategorieën na het afschaffen van het private kwaliteitsborgingssysteem voor het veetransport, wat ligt er aan voorstellen per diercategorie voor en op welke punten per diercategorie lukt het niet tot een goede borging te komen?

Antwoord

Alvorens ik de sectoren op basis van een kwaliteitssysteem toezichtmodaliteiten ga verlenen moet bewezen zijn dat de systemen werken en de borging goed is. De kalversector heeft het kwaliteitssysteem na een eerste kleinschalige praktijktest verbeterd en start binnenkort met een pilot waarmee het kwaliteitssysteem verder wordt getoetst. Zij willen als toezicht modaliteit een tweede verzamelslag en op twee locaties lossen vanuit één transportwagen. De schapensector heeft een volledig nieuw systeem opgezet. Begin 2017 wordt de pilot afgesloten. De toezichtmodaliteit betreft een tweede verzamelslag en de mogelijkheid van een weideperiode.

De pilot van het kwaliteitssysteem van de rundersector is afgerond maar heeft vanwege problemen met de naleving, niet tot erkenning geleid. In het kader van de kwaliteitssystemen van transport wordt dit bekeken. De borging van de overeenkomst tussen de op stal gekeurde en de getransporteerde varkens, is nog een aandachtspunt. Vanuit de overheid is geconcludeerd dat deze borging zonder koppeling aan individuele merking nagenoeg onmogelijk is. Over de voortgang wordt overleg gevoerd tussen overheid en de sector.

Vraag 60

Kunt u per schapenras aangeven wat er sinds 2008 gedaan is om via fokkerij het couperen overbodig te maken? Zijn er meerjarige fokprogramma’s voor dit doel, is het oordeel van onafhankelijke deskundigen hierover ingewonnen? Zo ja, wat vinden zij er van (achten zij het plan reëel, hoeveel jaar vergt het te komen tot het gewenste resultaat, wordt al het redelijkerwijs mogelijke gedaan, etc?), zo nee, wilt u dit alsnog inwinnen en de Kamer over hun oordeel informeren?

Antwoord

Op basis van het rapport van Wageningen UR uit 2009 hebben de stamboeken bij de fokkerij ingezet op verkorting van de staartlengte. In december 2012 heeft de Wageningen UR de stand van zaken van het fokprogramma voor kortere staarten bij de drie schapenrassen bekeken. Daaruit bleek dat er extra inspanning moest worden geleverd om de doelstelling te behalen, namelijk het halveren van de staartlengte voor 31 december 2027. Daarop hebben de drie schapenrassen een gezamenlijk Plan van Aanpak inzake de aanscherping van het fokprogramma op staartlengte opgesteld. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 56.

Vraag 61

Moet, net als eerder bij de varkens is gebeurd, omwille van het dierenwelzijn en het voorkomen van de verspreiding van besmettelijke dierziekten, niet geconcludeerd worden dat de handel via veemarkten en andere vormen waarbij de dieren fysiek verzameld worden, niet verantwoord te regelen en te borgen is, ook niet meer van deze tijd is, en dat naar andere systemen van het bijeen brengen van vraag en aanbod gezocht moet worden en bent u bereid hiernaar onderzoek te organiseren en dit mee te financieren?

Antwoord

Ik ben niet van mening dat handel via veemarkten niet meer van deze tijd is. Veehouders en handelaren kunnen gebruik maken van handel via erkende verzamelcentra. Aan deze verzamelcentra zijn, juist omwille van de preventie van besmettelijke dierziekten, eisen gesteld. Ik zie geen noodzaak om de verzamelcentra in algemene zin te verbieden.

Vraag 62

Als het Ministerie van Economische Zaken inderdaad een ruilvoettaakstelling heeft gekregen, hoe groot is de ruilvoettaakstelling voor het ministerie? En hoe groot is deze bij het onderdeel landbouw en natuur?

Antwoord

De ruilvoetproblematiek is vanaf het begrotingsjaar 2016 verdeeld over meerdere jaren. In 2017 gaat het om een bedrag van totaal € 64,5 mln. wat de hele begroting van het Ministerie van Economische Zaken raakt en evenredig verdeeld is over de verschillende begrotingsartikelen. Hiervan komt ca. € 19 mln. ten laste van het onderdeel landbouw en natuur. De maatregel die in het kader van de ruilvoetproblematiek is getroffen voor het onderdeel landbouw en natuur, is het afschaffen van de btw-landbouwregeling per 1 januari 2018 (€ 15 mln.). Daarnaast wordt de garantieregeling landbouw meer kostendekkend gemaakt (€ 1 mln.), conform de BMKB-regeling. Ook is voor het aandeel in de ruilvoetproblematiek gebruik gemaakt van enkele ramingsbijstellingen (hogere ontvangsten, € 3 mln.).

Vraag 63

Bent u bereid het routinematig toepassen van keizersneden te verbieden met een ontheffing voor die vleesveehouder die meedoen aan een programma om de incidentie van keizersneden terug te dringen? (Vergelijk met de ontheffing voor drie schapenrassen om de staart te couperen)?

Antwoord

Nee. Ik wacht af wat de inspanningen opleveren van de stamboeken Verbeterd Roodbont en Belgische Witblauw. Zoals aangegeven in de Stand van zaken beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober 2013 van 30 maart 2015 (TK 28 286, nr. 799) zal in 2018 worden beoordeeld wat het plan van aanpak «Naar meer natuurlijke geboorten» van oktober 2014 heeft opgeleverd. Daarnaast heb ik, zoals gevraagd in de motie van het lid Van Dekken (TK 28 286, nr. 760), regelgeving in voorbereiding om het fokken met dieren van de rassen Belgisch Blauw en Verbeterd Roodbont te verbieden indien er door de houders van deze rassen te weinig vooruitgang wordt geboekt bij hun inzet tot het vergroten van het percentage natuurlijk geboortes.

Vraag 64

Waar in de begroting 2017 van het Ministerie van Economische Zaken is de ruilvoettaakstelling verwerkt? Bij welke beleidsartikelen is dit gebeurd en wat zijn de beleidsmatige consequenties voor het onderdeel landbouw en natuur?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 62.

Vraag 65

Hoeveel veehouders waren er in 2015 en 2016 die Belgisch Blauwen en Verbeterd Roodbont rundvee houden en hoeveel werken er in 2015 en 2016 daadwerkelijk aan het plan van aanpak mee? Klopt het dat een aanzienlijk deel van deze vleesveehouders niet aan het project willen deelnemen?

Antwoord

Er zijn ongeveer 1300 bedrijven met raszuivere vrouwelijke dieren van de rassen Belgisch Wit Blauw en Verbeterd Roodbont. Het plan van aanpak «Naar meer natuurlijke geboorten» heeft zich tot nu toe vooral op de voorlopers gericht. Binnenkort gaat er vanuit de stuurgroep «Bewust Natuurlijk Luxe» een bericht uit naar alle houders om mee te doen en om naar de kennisdag over natuurlijke verlossingen bij genoemde dikbilrassen te komen. Een klein aantal bedrijven heeft al aangegeven niet mee te willen doen. Redenen die daarvoor worden genoemd zijn onder andere dat men het bedrijf gaat beëindigen of dat men te oud is om de bedrijfsvoering te willen aanpassen.

Vraag 66

Hoe staat het met het voornemen om wettelijk voor te schrijven dat een onbedwelmd te slachten dier dat niet binnen 40 seconden buiten bewustzijn is alsnog bedwelmd moet worden?

Antwoord

Zoals ik in mijn brief van 17 februari 2016 (TK 31 571, nr. 27) aangegeven heb, zijn de maatregelen die in het convenant overeengekomen zijn, waaronder de verplichte bedwelming 40 seconden na het onbedwelmd aansnijden indien het dier het bewustzijn nog niet verloren heeft, reeds opgenomen in een ontwerpwijziging van het Besluit houders van dieren. Deze ontwerpAMvB is in het kader van de voorhangprocedure eerder aan u aangeboden (TK 31 571, nr. 23).

In deze brief heb ik tevens gemeld dat, mede naar aanleiding van het advies van de Wetenschappelijke adviescommissie (WAC), een aantal bevindingen, aanbevelingen en nadere afspraken aanleiding zijn tot aanpassing van de in het convenant opgenomen afspraken. Deze aanpassingen dienen vastgelegd te worden in een addendum, welke een onlosmakelijk onderdeel uit zal maken van het convenant. Het overleg met de convenantpartners over dit addendum is nog niet afgerond, waardoor de aanpassing van de ontwerpAMvB nog niet kan plaatsvinden. Zodra dit overleg is afgerond zal ik uw Kamer informeren.

Vraag 67

Is het waar dat grotere biefstukken vanwege extra bilbespiering bij Belgisch Blauwen en Verbeterd Roodbont keizersneden niet kunnen rechtvaardigen? Dit, temeer daar er andere vleesveerassen en lijnen Belgisch Blauwen en Verbeterd roodbonten zijn die de geboorteproblemen niet kennen en ook prima vlees opleveren.

Antwoord

Bij ongeveer 85% van de vleesveerassen is er geen sprake van geboorteproblemen, maar bij genoemde twee rassen wel. Het standpunt, zoals ik verwoord heb in de beleidsbrief dierenwelzijn (TK 28 286, nr. 651) is dat alle runderen natuurlijk moeten kunnen afkalven. In het verleden is door het gericht fokken van de twee genoemde rassen het bekken in veel gevallen te klein geworden voor natuurlijke passage van het kalf. Oorzaak ligt dus met name in de bekkenmaat en niet in de bespiering.

Vraag 68

Is een keizersnede een zware chirurgische ingreep die alleen bedoeld is voor noodgevallen?

Antwoord

De keizersnede is een levensreddende ingreep. Mijn beleid richt zich daarom niet tegen de inzet van de keizersnede, maar op het verhogen van het percentage natuurlijke geboortes.

Vraag 69

Is het waar dat, tijdens onbedwelmd ritueel slachten, 40 seconden uit oogpunt van stress, opwinding en pijn voor het dier onaanvaardbaar is en bent u daarom bereid voor te schrijven dat een dier direct na het aansnijden van de hals alsnog bedwelmd moet worden?

Antwoord

Bij de afwegingen die destijds gemaakt zijn bij de vaststelling van het convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten (Stcrt. 2012, nr. 13162) is geoordeeld dat, indien het dier 40 seconden na het onbedwelmd aansnijden het bewustzijn nog niet verloren heeft, alsnog bedwelmd dient te worden. Deze 40-secondenregel is op basis van dat convenant ook opgenomen in de ontwerpAMvB die in het kader van de voorhangprocedure eerder aan uw Kamer is voorgelegd. Binnen de kaders van het convenant kan ik de andere convenantspartners niet verplichten om direct na het aansnijden dieren te bedwelmen. Een dergelijke afspraak kan binnen de kaders van het convenant uitsluitend in overeenstemming met de overige convenantspartijen worden gemaakt.

Vraag 70

Hoe staat het met het organiseren van permanent toezicht van de NVWA op onbedwelmd slachten, is dit al ingevoerd en zo ja, per wanneer, en zo nee, waarom nog niet en per wanneer gaat dit gebeuren?

Antwoord

Het permanente toezicht van de NVWA, en de kostendoorberekening hiervan aan de slachterij, maakt deel uit van de afspraken die in het convenant overeengekomen zijn. Ik verwijs u tevens naar mijn antwoord op vraag 66.

Vraag 71

Is het waar dat het over lange afstanden aanvoeren van jonge kalfjes onder dikwijls primitieve transportomstandigheden één van de oorzaken is dat zowel kalveren kort na aankomst in Nederland tegen luchtwegaandoeningen en diarree behandeld moeten worden en bent u mede om deze reden bereid het terugdringen en uiteindelijk beëindigen van deze lange afstandstransporten te bewerkstellingen en hiertoe bij de sector en de Europese Commissie en de andere EU-lidstaten aan te kaarten?

Antwoord

De omstandigheden waaronder kalveren worden aangevoerd kunnen mede van invloed zijn op de conditie van de dieren bij aankomst. Het is in het belang van het dier en de sector dat de Europese transportverordening (Vo1/2005) in acht wordt genomen en de omstandigheden tijdens het transport worden geoptimaliseerd. In Europees verband dring ik, samen met de partners van de Verklaring van Vught, aan op vermindering van de transportduur. Er is in Europees verband een werkgroep ingesteld om het onderweg drenken van dieren verder uit te werken. Nederland is hierin vertegenwoordigd.

Vraag 72

Hoe staat het met het in het Convenant opnemen dat het onbedwelmd slachten beperkt moet worden tot de binnenlandse vraag (dus geen onbedwelmde slacht voor de export) en wat heeft u tot nu toe gedaan om dit op te nemen in het convenant en per wanneer gebeurt dit?

Antwoord

De wijze waarop de beperking van het aantal dieren dat aangeboden wordt voor onbedwelmde slacht tot dát aantal dat nodig is om te voldoen aan de behoefte uitsluitend voor binnenlands gebruik, is nog onderwerp van gesprek met de convenantpartners. De afspraken hierover dienen nog vastgelegd te worden in een addendum, welke een onlosmakelijk onderdeel zal vormen van het convenant. Op korte termijn zal ik het gesprek hierover met de convenantspartners voortzetten.

Vraag 73

Kunt u aangeven in welke levensfase het antibioticagebruik in de vleeskalverhouderij plaatsvindt? Klopt het dat met name in de eerste drie weken na aankomst op het vleeskalverbedrijf veel gekuurd moet worden tegen luchtweginfecties en diarree?

Antwoord

Jonge dieren, zoals kalveren, vleeskuikens en biggen, zijn vatbaar voor bijvoorbeeld bacteriële infecties. Deze jonge dieren maken diverse transitiemomenten door, wat het risico op infecties verhoogd. Transitiemomenten zijn bijvoorbeeld: geboorte, spenen, voerwisselingen, transport maar bijvoorbeeld ook ingrepen. Dit alles maakt de gezondheid van de jonge dieren kwetsbaar, waardoor een bacteriële infectie kan plaatsvinden en de inzet van antibiotica soms noodzakelijk is. In de vleeskalverhouderij speelt tevens het feit mee dat er dieren van veel verschillende bedrijven op één vleeskalverbedrijf samenkomen. Hierdoor komen de dieren in contact met bacteriën van andere bedrijven terwijl de darmflora nog volop in ontwikkeling is. Dit is mede van invloed op het antibioticumgebruik.

Vraag 74

Bent u met ons van mening dat uit de hele gang van zaken geconcludeerd moet worden dat het niet verantwoord is hele jonge, nog niet gespeende kalveren over lange afstanden te exporteren en bent u bereid bij de Europese Commissie er op aan te dringen in de bijlage van de Europese transportverordening de leeftijd waarop kalveren over lange afstanden vervoerd mogen worden te verhogen tot de leeftijd waarop de dieren gespeend worden (8 a 12 weken)?

Antwoord

Bij transport van dieren moet worden voldaan aan de Europese transportverordening. Indien blijkt dat transportmiddelen niet voldoen en jonge, ongespeende dieren niet voldoende en op een juiste manier kunnen drinken, verleent de NVWA niet langer een exportcertificaat. Ook gaat de NVWA per 1 januari 2017 bij importen toezien op aanwezigheid van voorzieningen op de wagen, waarmee het aannemelijk is dat de kalveren gedurende het transport gedrenkt zijn. Kalveren van alle leeftijden moeten goed vervoerd worden. Ik ben van mening dat met bovenstaande aanpak een stap is gezet en derhalve zal ik niet bij de Europese Commissie aandringen op wijziging van de bijlage bij de transportverordening. Wel dring ik bij de Europese Commissie aan op herziening van de transportverordening waar het gaat om vermindering, frequentie en duur, van lange transporten.

Vraag 75

Vindt er nader onderzoek plaats naar het tijdens lange afstandstransporten drenken van kalveren, wat houdt dit onderzoek in, hoe is het georganiseerd en gefinancierd en wilt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang en de resultaten?

Antwoord

Naar aanleiding van het door de NVWA in december 2015 stopzetten van de certificering van lange afstandstransport van ongespeende kalveren, heb ik Wageningen UR gevraagd om in beeld te brengen wat de behoeften zijn van ongespeende kalveren en hoe er aan die behoeften tegemoet kan worden gekomen. Dit onderzoek is door het Ministerie van Economische Zaken betaald. Ik zal dit rapport naar uw Kamer zenden.

Vraag 76

Heeft Wageningen UR een snel onderzoek gedaan naar een tijdelijke oplossing voor het drenken onderweg? Zo ja, hoe was dit georganiseerd en wie heeft dit betaald, wat was hiervan het resultaat, wilt u dit naar de Kamer sturen en kan uit het nog steeds niet certificeren van deze exporten worden geconcludeerd dat Wageningen UR geen snelle, tijdelijke oplossing heeft kunnen vinden?

Antwoord

Het rapport van Wageningen UR bevestigt dat de dieren onderweg moeten kunnen drinken. De sector onderzoekt nu wat de mogelijkheden zijn om transportmiddelen aan te passen om het de jonge ongespeende kalveren mogelijk te maken onderweg te kunnen drinken. Ik verwijs u tevens naar mijn antwoord op vraag 75.

Vraag 77

Hoe staat het met het regelen dat vlees van onbedwelmd geslachte dieren niet vermengd mag worden met vlees dat afkomstig is van wel bedwelmd geslachte dieren?

Antwoord

De wijze waarop door de slachterijen en de religieuze partijen geregeld zal worden dat vlees afkomstig van onbedwelmd geslachte dieren en na bedwelming geslachte dieren niet vermengd wordt, is nog onderwerp van gesprek met de convenantpartners. De afspraken hierover dienen vastgelegd te worden in een addendum, welke een onlosmakelijk onderdeel zal vormen van het convenant. Op korte termijn zal ik het gesprek hierover met de convenantspartners verder voort zetten.

Vraag 78

Klopt het dat alle competente autoriteiten van de andere EU-lidstaten nog wel de export van jonge kalveren over lange afstanden certificeert, inclusief de export van Nuka’s naar Nederland?

Antwoord

Er zijn meerdere landen in Europa die net als Nederland, het transport van ongespeende herkauwers over lange afstand in vervoermiddelen zonder specifieke aanpassing aan drenksysteem, weigeren.

Vraag 79

Klopt het dat deze exportcertificering voor kalvertransport nog steeds stil ligt?

Antwoord

Ja, dat klopt voor het transport van ongespeende kalveren over lange afstand.

Vraag 80

Wat heeft u tot nu toe eraan gedaan om vermenging van vlees van bedwelmde en onbedwelmde slacht te voorkomen, hoe gaat dit geregeld worden, bent u bereid een etiketteringsplicht in te stellen, en per wanneer wordt deze scheiding van vleesstromen gerealiseerd?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 77.

Vraag 81

Heeft de zuivel- en melkveehouderijsector al ingestemd met de voorgestelde aanscherping van het Convenant weidegang? Zo nee, gaat dit nog gebeuren en als dit niet gebeurt welke consequenties verbindt de regering daar dan aan?

Antwoord

In mijn brief van 3 maart 2016 heb ik aangegeven dat het de ambitie van de 66 Convenantspartijen Weidegang, waaronder de melkveehouders, veevoerleveranciers, zuivelondernemingen, supermarkten, maatschappelijke organisaties en overheid, is om zoveel mogelijk koeien weidegang te bieden en ten minste terug te keren naar het niveau van 2012: 81,2% van het aantal bedrijven (TK 34 313, nr. 4). Om deze ambities met betrekking tot weidegang te realiseren zijn door alle convenantspartijen, waaronder ook de diverse partijen uit de zuivelsector, op 16 december 2015 extra maatregelen aangekondigd. Met deze extra activiteiten wordt gelijktijdig ingezet op de kabinetsambitie van 80% van het aantal koeien in de wei in 2020. Door de partijen uit de zuivelsector wordt onder andere ingezet op verhoging van de weidepremie door een aantal zuivelondernemingen, het werven van melkveehouders voor het project Nieuwe Weiders en de realisatie van een grootschalige pilot digitale borging: weidegang aantonen via elektronische registratie van koeien, waardoor meer ruimte geboden wordt voor flexibiliteit bij beweiding.

Vraag 82

Kunt u aangeven wat de kalversector tot nu toe gedaan heeft en voornemens is te doen om de aanvoer van jonge kalveren over lange afstanden te verminderen en kunt u aangeven wat daarbij uw rol is?

Antwoord

Het verbeteren en verminderen van lange afstandstransporten is regelmatig door het Ministerie van Economische Zaken besproken met de kalversector. De kalversector heeft deze onderwerpen uitgewerkt in zijn ambitieagenda. Daarin staat concreet opgenomen dat in 2021, 60% van de lange afstandstandsporten van jonge kalveren vanaf buitenlandse verzamelcentra met geconditioneerd vervoer plaatsvindt. Over tien jaar vindt 100% van het langeafstandstransport van jonge kalveren met behulp van geconditioneerd vervoer plaats en over 15 jaar is de sector volledig overgestapt op geconditioneerd vervoer. Verder vermindert de sector de transporten uit de Baltische lidstaten en Polen met 50% vanaf 2021 (ten opzichte van 2012). Ik volg de uitvoering van deze ambities en blijf hierover in overleg met de kalversector.

Vraag 83

Wat heeft u gedaan om de kalversector aan te spreken op het verbeteren en verminderen van lange afstandstransporten en tot welke concrete acties heeft dit geleid?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 82.

Vraag 84

Is er sprake van een toe- of afname van aanvoer over lange afstanden van kalveren?

Antwoord

Van 2012 tot en met 2015 is een afname zichtbaar van het aantal kalveren dat over lange afstanden wordt aangevoerd: respectievelijk 345.000, 300.000, 243.000 en 205.000 importen. In 2016 zijn in de eerste drie kwartalen 128.000 kalveren over lange afstanden aangevoerd.

Vraag 85

Kunt u een overzicht geven per land van herkomst van de invoer van kalveren voor de kalverhouderij over de afgelopen vier jaar en over de eerste drie kwartalen van 2016?

Antwoord

In onderstaande tabel is de Nederlandse import van nuchtere kalveren naar herkomstland weergegeven (bron: I&R):

 

2012

2013

2014

2015

2016

         

week 1–39

Duitsland

435.407

444.960

500.347

555.573

408.785

Polen

115.327

77.722

39.473

28.716

25.546

België

97.474

109.587

109.998

63.301

13.892

Ierland

16.146

35.463

41.029

41.141

26.137

Litouwen

45.015

47.648

45.508

27.964

12.857

Denemarken

30.799

41.223

37.968

31.891

22.164

Italië

13.229

11.887

4.328

2.118

0

Luxemburg

6.264

7.128

10.046

11.549

9.433

Slowakije

12.714

3.866

694

0

80

Tsjechië

30.864

21.812

17.627

15.944

11.906

Hongarije

0

250

0

0

0

Letland

36.065

35.008

28.692

26.089

21.103

Frankrijk

202

35

379

1.180

6

Estland

23.776

21.610

19.766

15.502

9.166

Oostenrijk

177

5

0

0

0

Spanje

0

5

0

0

0

Roemenië

2.017

341

178

0

0

Portugal

0

4

0

0

0

Totaal

865.476

858.554

856.033

820.968

561.076

Vraag 86

Welke stimuleringsmaatregelen gaan de sector en u nemen om nu snel een zachte ligplek voor de kalveren te realiseren?

Antwoord

In december van dit jaar presenteert Wageningen UR haar eindrapport Alternatieve vloeren vleeskalveren. Dat wil ik afwachten. Daarna zal ik met de sector en Dierenbescherming in overleg gaan over een vervolg en uw Kamer daarover informeren.

Vraag 87

Is het waar dat de lange duur van het onderzoek extra reden is om de resultaten nu snel te implementeren en een zachte ligbedding wettelijk verplicht te stellen met een overgangstermijn van hoogstens vijf jaar?

Antwoord

Het onderzoek is in 2010 gestart naar aanleiding van een motie van het lid Van der Vlies c.s. (TK 28 286, nr. 170). De motie verzoekt de regering grootschalig praktijkonderzoek te faciliteren waarin alternatieve vloertypen vergeleken worden op de effecten op loop- en ligcomfort, infectiedruk en stalklimaat. Een dergelijk grootschalig praktijkonderzoek vraagt medewerking en aanzienlijke investeringen van veehouders. Dankzij hun medewerking zijn afgelopen jaren op 14 bedrijven, zowel voor rosékalveren als voor blankvleeskalveren, verschillende type vloeren getest. Een dergelijk grootschalig praktijkonderzoek vraagt tijd. Omdat bij aanvang uitgegaan was van 20 deelnemende veehouders was het – voor het verkrijgen van voldoende testresultaten – nodig om over meer rondes te meten. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 86.

Vraag 88

Bent u bereid opname in de maatlat duurzame melkveehouderij te bezien van investeringen ter verbetering van verkaveling met het oog op weidegang?

Antwoord

Binnen de maatlat duurzame veehouderij zijn voor de melkveestallen gericht op weidegang reeds diverse investeringsmaatregelen opgenomen om weidegang te faciliteren. Voor de verbetering van verkaveling en/of de realisatie van een passende huiskavel om weidegang te stimuleren is in vele gevallen kavelruil noodzakelijk. De verantwoordelijkheid voor het instrument vrijwillige kavelruil ligt bij de provincies. Diverse provincies hebben reeds aangegeven het convenant weidegang te willen ondertekenen.

Vraag 89

Kunt u voor 2017 gedetailleerd en voor 2018 en 2019 globaal aangeven wat de plannen zijn voor besteding van de voor de kalversector bestemde gelden en hoe deze uitgaven volgens u bijdragen aan systeeminnovaties en verduurzaming van de kalfsvleesketen?

Antwoord

De vleeskalversector wordt ondersteund met een subsidieregeling vanuit het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3). Hiervoor wordt een subsidieregeling voorbereid voor kalverhouders die voor de eerste keer toetreden tot een door Nederland erkend kwaliteitssysteem voor de productie van kalfsvlees. Deze regeling heeft een looptijd van vijf jaar en een budget van maximaal € 6 mln. per jaar. Per kalverhouder kan er maximaal € 3.000,– per jaar worden aangevraagd voor deelname aan het kwaliteitssysteem.

Deze regeling is bedoeld om de kalversector een kwaliteitsimpuls te geven waarmee ze in 2020 concurrerend en duurzaam kan zijn. De subsidie is een stimulans voor kalverhouders voor de deelname aan een nieuw vrijwillig kwaliteitssysteem dat toeziet op het verbeteren van de kwaliteit van het kalfsvlees vanuit het oogpunt van gezondheid van mens en dier en vanuit het oogpunt van dierenwelzijn.

Vraag 90

Het is mogelijk aan de Maatlat Duurzame Veehouderij te voldoen en investeringsaftrek te krijgen, terwijl de koeien niet geweid worden, dus bent u, mede gezien de 80%-doelstelling, bereid de Maatlat zo aan te passen dat weidegang en het hiertoe hebben van een redelijk huiskavel verplicht is en een knock-out punt vormt voor het verkrijgen van een MDV-certificaat?

Antwoord

Op bedrijven waar weidegang plaatsvindt, staan dieren ongeveer 80 tot 90% van de tijd op stal. Daarom worden alle melkveehouderijbedrijven gestimuleerd maatregelen te nemen om o.a. het dierenwelzijn en de diergezondheid in de stal te verbeteren. Op dit moment wordt onderzocht of alleen bedrijven die onvoldoende huiskavel hebben in aanmerking kunnen komen voor de reguliere Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) zonder weidegang. Bedrijven die wel voldoende huiskavel hebben, maar niet weiden komen dan alleen in aanmerking voor Maatlat Duurzame Veehouderij als ze weidegang toe gaan passen.

Vraag 91

Kunt u voor 2015 en 2016 gedetailleerd aangeven waar de voor de kalversector bestemde gelden aan uitgegeven worden en hoe deze uitgaven volgens u aan systeeminnovaties en verduurzaming van de kalfsvleesketen bijdragen?

Antwoord

In 2015 en in 2016 zijn geen gelden uitgegeven aan systeeminnovaties en verduurzaming van de kalfsvleesketen.

Vraag 92

Kunt u voor 2015 en 2016 gedetailleerd aangeven waar de voor de kalversector bestemde gelden aan uitgegeven worden en hoe deze uitgaven volgens u aan systeeminnovaties en verduurzaming van de kalfsvleesketen bijdragen?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 91.

Vraag 93

Kunt u voor 2017 gedetailleerd en voor 2018 en 2019 globaal aangeven wat de plannen zijn voor besteding van de voor de kalversector bestemde gelden en hoe deze uitgaven volgens u bijdragen aan systeeminnovaties en verduurzaming van de kalfsvleesketen?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 89.

Vraag 94

Wanneer en door wie is het besluit genomen dat er geen jaarlijkse toevoegingen meer worden gedaan aan de begrotingsreserve Apurement, zolang het saldo boven de 90 miljoen euro is? Wat is de aanleiding geweest om dit besluit te nemen?

Antwoord

Het besluit om de jaarlijkse voeding aan de begrotingsreserve Apurement te stoppen, is genomen door de Minister van Economische Zaken, mede namens de Staatssecretaris van EZ. Dit besluit is aangekondigd in de 1e suppletoire EZ-begroting 2016 (TK 34 485 XIII, nr. 2). Het bedrag dat hierdoor vrijkomt, € 7,3 mln. per jaar, wordt ingezet voor de versterking van het toezicht door de NVWA, zoals aangekondigd in de brief van 27 mei 2017 (TK 33 835, nr. 33). Jaarlijks vindt een beoordeling plaats van de omvang van de begrotingsreserve Apurement in relatie tot de correctievoorstellen en definitieve correctiebesluiten van de Europese Commissie. Naar huidig inzicht is de omvang van de begrotingsreserve Apurement voldoende om opgelegde correcties en boetes van de Europese Commissie te dekken.

Vraag 95

In welk TK is de Tweede Kamer hierover (dat er geen jaarlijkse toevoegingen meer worden gedaan aan de begrotingsreserve Apurement, zolang het saldo boven de 90 miljoen euro is) geïnformeerd, naast een korte verwijzing hiernaar in het Voorjaarsnotadebat door de Minister van Financiën?

Antwoord

Uw Kamer is via de 1e suppletoire EZ-begroting 2016 (TK 34 485 XIII, nr. 2) geïnformeerd over het besluit van de Minister van Economische Zaken om de jaarlijkse voeding van de begrotingsreserve Apurement te stoppen. Het bedrag dat hierdoor vrijkomt, € 7,3 mln. per jaar, wordt ingezet voor de versterking van het toezicht door de NVWA, zoals aangekondigd in de brief van 27 mei 2017 (TK 33 835, nr. 33).

Vraag 96

Hoe verhoudt het antwoord op vraag 88 over de Eerste suppletoire wet van het Ministerie van Economische Zaken voor het jaar 2016/Voorjaarsnota («er zal worden beoordeeld of eventuele additionele voeding van de reserve noodzakelijk is» (TK 34 485 XIII, nr. 3, p. 26) zich tot de stelling in de begroting (p. 112) dat «bij Voorjaarsnota is besloten geen jaarlijkse toevoegingen aan de reserve meer te doen zolang het saldo boven de 90 miljoen euro is»? Hoe verklaart u het verschil tussen beide stellingen? Hoe is het bedrag van 90 miljoen euro ontstaan?

Antwoord

Het antwoord op vraag 88 over de 1e suppletoire wet van het Ministerie van EZ geldt nog steeds en is niet in tegenspraak met het gestelde in de begroting. Op grond van de jaarlijkse beoordeling van de omvang van de reserve in relatie tot de correctievoorstellen en definitieve correctiebesluiten van de EC, wordt beoordeeld of de omvang van de reserve voldoende is of dat aanvullende voeding nodig is. Dit is een afweging die telkens bij het actualiseren van de begrotingsramingen en meerjarencijfers plaatsvindt. Op dit moment is het oordeel dat de huidige omvang van de begrotingsreserve Apurement voldoende is en dat het verantwoord is om een ondergrens van € 90 mln. aan te houden. Jaarlijks is circa € 0,9 miljard aan EU-geld beschikbaar op de EZ-begroting. Besloten is (TK 34 485 XIII, nr. 2) om hiervan tenminste 10% aan reserve aan te houden in de begrotingsreserve Apurement. Dit komt neer op een ondergrens van € 90 mln. Dit wordt verantwoord geacht, omdat steeds meer voor uitvoering van EU-beleid gecontroleerd wordt of de Nederlandse uitvoering EU-conform is. Dit met als doel correctiebesluiten te voorkomen.

Vraag 97

Hoe hoog is de voorziene hoogte van de begrotingsreserve Apurement per 31 december 2016? Kunt u de stand uit de 1e suppletoire begroting van EZ actualiseren (zie TK 34 485 XIII, nr. 2, p. 22)?

Antwoord

De voorziene eindstand van de begrotingsreserve Apurement per 31 december 2016 is € 115 mln. De definitieve correcties, naast enkele correctievoorstellen, zijn op dit moment:

Vraag 98

Kunt u een overzicht geven van de rente en aflossingen voor bestaande regelingen?

Antwoord

Er is voor de EZ-begroting, onderdeel Natuur en Regio, één regeling waarbij sprake is van rente en aflossing. Dit betreft de regeling voor het subsidiëren van grondaankopen door particuliere natuurbeschermingsorganisaties (zoals provinciale landschappen en Natuurmonumenten). Tot en met 2010 zijn leningen aangegaan in het kader van deze regeling waarvoor rente en aflossing verschuldigd zijn. Rente en aflossing fluctueren per jaar door herfinanciering na afloop van een rentevaste periode van leningen en omdat de verschillende leningen verschillende looptijden hebben. In totaal gaat het om een restschuld van € 377,9 mln. Over 2015 bedroeg de aflossing € 15,4 mln. en de rente € 13,3 mln.

Vraag 99

Waaruit bestaat de veterinaire gezondheidszorg in het Caribisch gebied? Welke kosten zijn hiermee gemoeid? Het Diergezondheidsfonds is niet van toepassing op veehouders (en hun dieren) in het Caribisch gebied. Is het nodig om voor dit gebied een apart Diergezondheidsfonds op te richten zo nee, waarom niet?

Antwoord

De landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn ten volle verantwoordelijk voor de veterinaire gezondheidszorg. Dit onderwerp is niet in het Statuut als koninkrijksaangelegenheid benoemd. Wat betreft de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en St. Eustatius is de Minister van Economische Zaken verantwoordelijk voor de veterinaire wetgeving op de eilanden en, als bevoegd gezag, deels ook voor de uitvoering en handhaving daarvan. De veterinaire gezondheidszorg op de eilanden omvat de keuring van slachtvee door dierenartsen en inspecteurs in de slachthuizen op Bonaire en St. Eustatius. Deze zijn eigendom van en worden gerund door de plaatselijke overheid, de Dienst Landbouw, Veeteelt en Visserij.

Er zijn de afgelopen decennia geen uitbraken van besmettelijke dierziekten gemeld. Er zijn ook geen substantiële handelsstromen van dieren of levende producten. Gelet hierop en het geringe aantal dieren en veehouderijen op de eilanden is er vooralsnog geen reden om een fonds op te richten om de kosten van een uitbraak gezamenlijk te dragen zodat individuele bedrijven gecompenseerd kunnen worden bij een uitbraak.

Vraag 100

Welke beleidsmatige doelstellingen heeft het kabinet om de agribusiness te laten floreren? Welke beleidsmatige doelstellingen liggen er om de exportpositie verder te vergroten?

Antwoord

Binnen het Topsectorenbeleid van het kabinet wordt de Nederlandse agribusiness zowel nationaal als internationaal vertegenwoordigd door de Topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. Het beleid van de topsectoren is er op gericht om in goede samenwerking tussen overheden, bedrijfsleven en kennisinstellingen de ontwikkeling van nieuwe kennis in innovaties te stimuleren om zowel in te spelen op maatschappelijke uitdagingen als economische kansen te benutten. In mijn brief «Toekomstbestendige Agrofood Export» van 23 september jl. (TK 33 625, nr. 227) heb ik mede namens de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking mijn visie op de ontwikkeling en bevordering van de export vanuit de Nederlandse Agrosector met u gedeeld.

Zo wil ik in de export van agrarische producten sterker inzetten op unieke, hoogwaardige en onderscheidende producten die duurzaam tot stand gebracht zijn. Tevens zal onze export zich nog meer moeten richten op agrarische kennis en technologie.

Vraag 101

Wat doet de begroting Economische Zaken 2017 in het algemeen, en via het Toekomstfonds in het bijzonder, om de middelen voor innovatie te richten op maatschappelijke opgaven zoals proefdiervrije innovatie?

Antwoord

Op de EZ-begroting 2017, onderdeel Diergezondheid en Dierenwelzijn, staat bij het beleidsterrein dierproeven en alternatieven een bedrag van € 1,88 mln. op jaarbasis gereserveerd, dat aangewend wordt om proefdiervrije innovatie te stimuleren via het onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren 2015–2017» van ZonMw. Binnen het Toekomstfonds, worden de maatschappelijke, economische en wetenschappelijke relevantie meegewogen in de beoordeling van projectvoorstellen van de regeling Toekomstfondskrediet voor Onderzoeksfaciliteiten (TOF).

Vraag 102

Kunt u een overzicht geven van de regeldrukvermindering per sector in de landbouw en visserij uitgesplitst, afname van regeldruk en toename van regeldruk, nationale regeldruk en internationale regeldruk?

Antwoord

Het kabinet rapporteert tweemaal per jaar aan uw Kamer over de voortgang van het rijksbrede regeldrukprogramma. Onderdeel van deze voortgangsrapportage is een bijlage met een uitgebreid overzicht van maatregelen die een effect hebben op de regeldruk. De maatregelen in de landbouw en visserij zijn hierin opgenomen. In mijn brief aan uw Kamer van 10 juni jl. (TK 29 515, nr. 387) ben ik ingegaan op de regeldruk in het agrodomein en de nationale en internationale aspecten daarvan. In vervolg daarop kan ik u melden dat ik een nieuwe inventarisatieronde ben gestart zoals aangekondigd in mijn brief, mede omdat de agrosector deze maatwerkaanpak zinvol acht. Momenteel vindt een actualisatie van de cijfers plaats. In de najaarsrapportage, die ik voor het kerstreces aan uw Kamer zal sturen, zal hier nader op worden ingegaan.

Vraag 103

Op welke wijze hebben de geavanceerde landbouwproductiemethoden de kans gekregen om zich verder te ontwikkelen? Welke beleidsagenda ligt hieraan ten grondslag? Wat wordt er bedoeld met paragraaf 4.1? Hoe duurzaam is de agrosector op dit moment? Kunt u dit onderbouwen met wetenschappelijke (binnen- en buitenlandse) onderzoeken?

Antwoord

Het kabinet stimuleert op verschillende manieren de ontwikkeling van geavanceerde landbouwproductiemethoden. Nationaal wordt hierin voornamelijk via de Topsectoren Agri&Food, Tuinbouw & Uitgangsmaterialen en High Tech Systemen en Materialen geïnvesteerd. Op Europees niveau wordt samengewerkt in zogenaamde «European Research Areas». Op mondiaal niveau stimuleer ik samen met de Minister van Buitenlandse Zaken agro-samenwerkingsprojecten tussen het Nederlandse bedrijfsleven en kennisinstellingen met lokale partners. Bovenstaande aanpak wordt ondersteund door investeringen in onderzoeksprogramma’s bij Nederlandse onderzoeksinstituten en door een actief open databeleid op nationaal en internationaal niveau.

Met de brief «Naar de top: de hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid» (TK 32 637, nr. 1) is uw Kamer in november 2011 geïnformeerd over het Topsectorenbeleid van het kabinet. In mijn brief «Toekomstige AgroFood Export» (TK 33 625, nr. 227) van september 2016 is uw Kamer geïnformeerd over het beleid inzake het stimuleren van de export van de Nederlandse agrosector waarin expliciet aandacht is voor kennis en innovatie.

In paragraaf 4.1 wordt op diverse deelonderwerpen, die gericht zijn op een duurzame en economische gezonde agrovoedselketen, de stand van zaken toegelicht en aangegeven welke nieuwe acties zullen plaatsvinden.

Hoe duurzaam de agrosector op dit moment is, is niet eenduidig te beantwoorden. Het begrip duurzaamheid bevat verschillende dimensies, waaronder landbouw en voedsel, natuur, energie en klimaat en dierenwelzijn, waaraan in mijn beleid aandacht wordt besteed.

Deze dimensies zijn terug te zien in de «Balans van de Leefomgeving» van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Uit dit rapport blijkt dat op een aantal subthema’s zoals het terugdringen van de ammoniakemissies, er door de agrosector goede vorderingen worden gemaakt. Op andere thema’s is extra inzet noodzakelijk. Ook de Monitor Duurzame Landbouw geeft een overzicht van deze dimensies van duurzame landbouw. De OECD heeft aangekondigd in 2017 het rapport «Compendium of agri-environmental Indicators» te presenteren. Dit rapport biedt een internationaal vergelijkend overzicht over hoe landen op verschillende milieu-indicatoren scoren.

Vraag 104

Wat wordt bedoeld met een voedselsysteem? Op welke manier wil de regering de volksgezondheidsrisico's terug dringen?

Antwoord

Een voedselsysteem is het samenhangend geheel van organisaties en personen die betrokken zijn bij het produceren, verhandelen of consumeren van voedsel. In de kabinetsreactie op het WRR-rapport (TK 31 531, nr. 156) is weergegeven op welke wijze de volksgezondheidsrisico’s worden teruggebracht. Dit gebeurt onder andere via de aanpak van antibioticaresistentie, de verbetering van productsamenstelling (minder verzadigd vet, minder suikers en minder zout) om tot een gezonder aanbod te komen, en het verbeteren van de informatievoorziening aan de consumenten zodat consumenten een gezonde keuze kunnen maken. Daarnaast wordt budget besteed aan onderzoek en innovatie op het terrein van gezondheid en voedselveiligheidsthema’s, via het topsectorenbeleid en direct aan het RIVM en DLO-WUR. Tenslotte ziet de NVWA toe op de naleving van de regelgeving op het terrein van voedselveiligheid en etikettering.

Vraag 105

Welke budgettaire gevolgen heeft het later dan 1 januari 2017 invoeren van fosfaatrechten?

Antwoord

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot invoering van een stelsel van fosfaatrechten voor melkvee staat in hoofdstuk 6 een inschatting van de kosten voor de uitvoering en handhaving (TK 34 532, nr. 3). Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen eenmalige kosten en structurele kosten. Het later dan 1 januari 2017 invoeren van de fosfaatrechten heeft geen gevolgen voor de eenmalige kosten, maar wel voor de structurele kosten per jaar. Deze verschuiven een jaar naar achteren, namelijk naar 2019 in plaats van 2018.

Vraag 106

Welke hulp heeft de overheid geboden om de sector te verduurzamen? Wat is het verschil tussen regels stellen en hulp? Kunt u een overzicht geven van de verschillende regels die ingevoerd zijn om de sector te verduurzamen?

Antwoord

Het initiatief voor de verduurzaming ligt primair bij de markt en de veehouderijketens. Het is aan de sector om te werken aan een markt- en ketengestuurde verduurzaming. De overheid stimuleert innovatie en investeringen in duurzame maatregelen. De overheid stelt minimumeisen via wet- en regelgeving en ziet daar op toe. Regels die de transitie naar een duurzame veehouderij ondersteunen zijn onder andere het stringente antibioticumbeleid, aanscherping van het beleid met betrekking tot fysieke ingrepen bij dieren, beleid gericht op het bereiken van een duurzaam evenwicht op de Nederlandse mestmarkt en het verder terugdringen van mineralenverliezen. In het kader van het natuurbeleid is met het inwerkingtreden van de Programmatische Aanpak Stikstof in juli 2015 het ammoniakreductiebeleid voor de veehouderij gefaseerd aangescherpt. Daarnaast zijn er voor de pluimveehouderij wettelijke normen van kracht geworden voor de emissies van fijnstof voor nieuwe stallen.

Vraag 107

Welke hulp is er door de overheid geboden in de verduurzaming van vleesproductie en consumptie? Kan de regering een overzicht van alle maatregelen geven?

Antwoord

Om verduurzaming en innovaties in de vleesproductie te stimuleren zet de overheid onder andere in op onderstaande instrumenten:

  • Via de topsectorenaanpak stimuleert het kabinet innovaties en hoogwaardige technologie die noodzakelijk zijn voor de verdere verduurzaming van de land- en tuinbouw.

  • Tevens financiert de overheid (beleidsondersteunend) onderzoeksprojecten op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn.

  • In de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) werken 10 partijen uit de dierlijke voedselketen samen aan het verduurzamen van de Nederlandse veehouderij in 2023. De overheid is sinds 2009 actief partner in de UDV.

  • Met financiële ondersteuning van de overheid is binnen het versnellingsproject «Ketenmanagement» van het programma UDV een ketenmanager aangesteld.

  • De Alliantie Verduurzaming Voedsel (Alliantie) is een samenwerkingsverband tussen ketenpartners in de voedselketen dat zich richt op verduurzaming van de voedselketen. De Alliantie heeft samen met het Ministerie van Economische Zaken een gezamenlijke agenda voor verduurzaming van de keten. Samen met The Sustainability Consortium (TSC) heeft de Alliantie in het afgelopen jaar de belangrijkste aangrijpingspunten voor verduurzaming in de vleesketen in kaart gebracht.

  • De Alliantie en UDV hebben gezamenlijk op 20 oktober jl. het nieuwe netwerk MeatNL gelanceerd, dat als doel heeft de ontwikkeling van duurzame vleesconcepten te versnellen en het aandeel duurzame vleesproducten in de totale omzet van de consumptie van vlees in Nederland te vergroten.

Bovenstaande instrumenten zijn met name gericht op het stimuleren van een voldoende aanbod van duurzamer geproduceerd vlees. Ik verwijs u hiervoor tevens naar het antwoord op vraag 106.

Het is vervolgens aan de consument om bij de aankoop van vlees en vleeswaren te kiezen voor de duurzamere variant. De informatie van het Voedingscentrum en de recente ordening die Milieu Centraal met financiële ondersteuning van de overheid heeft aangebracht in de vele duurzaamheidskeurmerken, ook voor vlees en vleeswaren, zal de consument in staat stellen om nog beter een keuze te maken voor duurzamer geproduceerd vlees. De consumentenbestedingen aan duurzaam voedsel, inclusief duurzamer geproduceerd vlees en vleeswaren, worden jaarlijks in beeld gebracht in de Monitor Duurzaam Voedsel, die uw Kamer dit najaar zal ontvangen.

Vraag 108

Waarom wordt de groepshuisvesting van zeugen als een positief resultaat gezien in het kader van dierenwelzijn? Hoeveel bedrijven doen nog mee met de pilot over de groepshuisvesting zeugen in het kader van de vier dagen-eis?

Antwoord

Groepshuisvesting van zeugen heeft een positieve invloed op het welzijn van de dieren omdat in een groep dieren vrij kunnen bewegen en hun natuurlijke (groeps)gedrag kunnen vertonen.

Bedrijven die in 2015 aangaven problemen te ondervinden bij groepshuisvesting tijdens de vroege dracht, hebben begeleiding aangeboden gekregen in de vorm van een bedrijfsbezoek en advies. Ongeveer 220 bedrijven hebben daar gebruik van gemaakt.

Vraag 109

Kunt u bevestigen dat 20% minder koeien ten opzichte van nu overeenkomt met 3,38 Mton CO2, een reductie van 17 miljoen kg fosfaat en 27,6 miljoen kilogram minder ammoniak zoals is af te leiden uit de LEI-sectorrapportage duurzame zuivelketen 2014 (van december 2015), en zou hiermee het Europese ammoniakplafond (NEC) voor het jaar 2020 gehaald worden?

Antwoord

In het LEI-sectorrapport wordt geconcludeerd dat «op het gebied van broeikasgassen, fosfaat en ammoniak het toegenomen productievolume ervoor zorgt dat de afgesproken productieplafonds in gevaar komen.» Bij een reductie van 20% van het aantal melkkoeien in Nederland verandert er meer dan alleen het aantal melkkoeien alleen. Ook aantallen jongvee, rantsoenen en mestverdelingen zullen veranderen en deze veranderingen hebben effecten op de berekeningen genoemd in de vraag. Het is mede daarom niet aan te geven of het NEC-plafond voor ammoniak gehaald wordt. Dit is ook afhankelijk van ontwikkelingen in andere sectoren.

Vraag 110

Wat wordt de rol van de eigen verantwoordelijkheid bij de insteek dat het voedselsysteem moet helpen om de volksgezondheid te versterken en de maatschappelijke kosten die daarmee gepaard gaan te verminderen?

Antwoord

De producent is verantwoordelijk voor de veiligheid en kwaliteit van de producten die op de markt worden gebracht, en voor deugdelijke etikettering. De NVWA ziet hier op toe.

Het kabinet streeft er naar dat meer gezond en duurzaam voedsel op de markt beschikbaar komt en dat de consument gestimuleerd wordt deze keuze gemakkelijker te maken; «de gezonde en duurzame keuze is de gemakkelijke keuze». Het kabinet wil echter niet tornen aan de eigen verantwoordelijkheid van de consument om te bepalen of hij gezond en duurzaam eet.

Vraag 111

Hoeveel (ambtelijk en inhuur) capaciteit en hoeveel financiële middelen zijn ingezet voor de CITES-regelgeving, zowel in de voorbereiding in Brussel als voor de vertaling van de EU-verordening in Nederland?

Antwoord

Binnen het Ministerie van Economische Zaken en RVO.nl is in totaal 8 fte beschikbaar voor de uitvoering van CITES. Het gaat om beleidsondersteuning, vergunningverlening door RVO en secretariële ondersteuning van de CITES Wetenschappelijke Autoriteit. Het budget voor de CITES Wetenschappelijke Autoriteit bedraagt in 2016 € 106.000,– waaruit ook de vergoedingen voor de geconsulteerde wetenschappers betaald worden. Voor de kosten van de handhaving verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 11.

Vraag 112

Welke maatregelen en daarmee mogelijkheden zijn geschapen in de agro op het thema circulaire economie?

Antwoord

In het rijksbrede programma Circulaire economie (TK 32 852, nr. 33) dat op 14 september jl. naar uw Kamer is gestuurd is «biomassa en voedsel» één van de prioriteiten. Voor de agrosector zijn acties in gang gezet gericht op de verduurzaming van handelsketens, het beter benutten van (alternatieve) eiwitten en het optimaal benutten van biomassa en voedsel door duurzame consumptie, vermindering van voedselverspilling en het benutten van reststromen. Daarnaast is het sluiten van kringlopen van organische stof en nutriënten een belangrijk actiepunt.

Het stimuleren van het gebruik van biomassa in de chemische sector biedt kansen voor de agrosector en wordt gestimuleerd via de betrokken topsectoren. Zo start NWO dit jaar, op verzoek van de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen, met een programma waarin consortia van onderzoekers en private partijen onderzoek kunnen doen naar het sluiten van kringlopen op het terrein van water, agrarische productie, energie en biodiversiteit. In het toegepaste onderzoek van de beide topsectoren wordt onderzoek uitgevoerd naar diverse aspecten van circulaire economie zoals de ontwikkeling van nieuwe plantaardige eiwitten, energiebesparing bij voedselverwerking, recirculatie van water en mineralen op bedrijfsniveau, verminderen van voedselverspilling en bioraffinage.

Vraag 113

Hoeveel incidenten hebben er op het gebied van voedsel plaatsgevonden in 2016? Kan dit een overzicht zijn naar impact en omvang?

Antwoord

In 2016 hebben zich tot nu toe vier incidenten voorgedaan:

  • februari 2016: Listeria in zalm;

  • juni 2016: Tetrodotoxine (TTX) in schelpdieren (mosselen/oesters);

  • augustus 2016: Malachietgroen in regenboogforel;

  • oktober 2016: Salmonella Enteritidis (Poolse eieren).

Bij de eerste drie incidenten zijn geen ziektegevallen geconstateerd. Bij het incident met Poolse eieren zijn de impact en omvang groter, omdat sprake is van ziektegevallen in meerdere Europese landen, waaronder Nederland.

Vraag 114

Hoe ziet de «groente en fruitpolitie» (aanjager) eruit? Hoeveel capaciteit en financiële middelen zijn hiermee gemoeid? Zijn initiatieven zoals «kom in de kas» en «kom in de stal» mislukt? Wat is de feitelijke onderbouwing van de gedachte dat de consument behoefte heeft aan directer contact met producent en herkomst voedsel? Wat zijn de belemmeringen op dit moment voor de consument om directer contact te zoeken? Hoe wordt het streven van een directer contact tussen consument en teler geïmplementeerd bij bijvoorbeeld de sugarsnaps uit Kenia?

Antwoord

Over de ambassadeur ter bevordering van de consumptie van groente en fruit (eerder «de aanjager» genoemd) wordt uw Kamer op korte termijn geïnformeerd. De in de vraag genoemde initiatieven zijn niet mislukt, integendeel. Zij voorzien in de behoefte bij producenten en consumenten om met elkaar in contact te zijn over de wijze waarop voedsel wordt geproduceerd en de consument bereikt. De extra impuls die met het actieplan kan worden gegeven, zal een versterking betekenen van de inspanningen om de consument te ondersteunen bij het maken van bewustere voedselkeuzes. Inzicht in de herkomst van voedsel maakt hier onderdeel van uit. Transparantie in de keten, waaronder informatie over waar het product vandaan komt via bijvoorbeeld coderingen op de producten als QR codes, kan ertoe bijdragen dat de verbinding tussen consument en teler (ook die uit Kenia) wordt gewaarborgd.

Vraag 115

Wat wordt de rol van de overheid bij het inrichten van een «aanjager»?

Antwoord

Over de ambassadeur ter bevordering van de consumptie van groente en fruit (eerder «de aanjager» genoemd) wordt uw Kamer op korte termijn geïnformeerd.

Vraag 116

Hoe pakt anonimiteit van de voedselproducent uit indien er sprake is van producten met een gemengde inhoud van diverse producten die ook nog eens uit verschillende landen komen?

Antwoord

De paardenvleesfraude heeft de complexiteit van de moderne voedselproductieketen bevestigd. Vooral samengestelde producten kennen meerdere leveranciers, vaak uit verschillende landen. Deze zaken maken de voedselproductie «anoniemer» en daardoor kwetsbaarder voor veiligheids- en integriteitsissues. De onduidelijkheid van de herkomst van het product maakt het voor de consument ook niet mogelijk een bewuste keuze te maken.

Vraag 117

Kunt u toelichten of de middelen die vrij worden gemaakt voor handelsmissies ook in worden gezet voor extra middelen voor ondersteuning bij export door de NVWA?

Antwoord

Het kabinet heeft € 10 mln. vrijgemaakt voor handelsbevordering in brede zin gericht op handel, buitenlandse investeringen in Nederland en innovatiesamenwerking. Deze € 10 mln. staat vooralsnog op een Aanvullende Post op de Rijksbegroting. De middelen moeten ten goede komen aan het helpen realiseren van gezamenlijk vast te stellen strategische doelen gericht op prioriteitslanden, topsectoren en mondiale maatschappelijke uitdagingen.

De door de publiek-private Dutch Trade & Investment Board ingestelde Stuurgroep Handels- en Investeringsbevordering zal begin 2017 een advies uitbrengen over de besteding.

Vraag 118

Kunt u toelichten of verduidelijken of de extra middelen van 10 miljoen euro structureel worden ingezet voor het behouden van landbouwraden? Zo nee, waarom dan wel?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 117.

Vraag 119

Kunt u toelichten of de extra middelen voor handelsmissies ingezet gaan worden voor bepaalde sectoren? Zo ja, welke?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 117.

Vraag 120

Bent u bereid om de extra middelen van 10 miljoen euro ook in te zetten voor de ondersteuning van de export van Nederlandse agrarische producten als compenserende maatregel op de Russische boycot en de crisis in de varkenshouderij en melkveehouderij? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op 117.

Vraag 121

Kan er een overzicht gepresenteerd worden met een overzicht van landen waar handelsmissies zijn geweest, waar ze nog naar toe gaan en welke marktbelemmeringen nog moeten worden weggenomen?

Antwoord

Hierbij treft u het overzicht 2015/2016 van uitgaande missies aan welke geheel dan wel gedeeltelijk zijn gewijd aan de topsectoren Agri & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen.

De Nederlandse inzet is structureel gericht op behoud en versterking van de markt- en exportpositie van de Nederlandse agrosectoren en daar waar nodig het wegnemen van marktbelemmeringen. Veterinaire en fytosanitaire overwegingen liggen vaak ten grondslag aan marktbelemmeringen. Naast uitgaande handelsmissies ontvangt Nederland regelmatig algemene of vaktechnische missies uit het buitenland. Daarnaast wordt gewerkt aan betere toegang tot nieuwe markten door een meer structurele en strategische aanpak van veterinaire en fytosanitaire handelsbelemmeringen. In het verleden is toegang voor paprika’s in China, appels in Vietnam en peren naar Brazilië bewerkstelligd. Ook in de toekomst zal de Nederlandse regering zich waar mogelijk en waar deze behoefte bestaat inzetten om de toegang voor Nederlandse producten te realiseren. Voor mijn visie op de ontwikkeling en bevordering van de export vanuit de Nederlandse agrosectoren verwijs ik uw Kamer naar mijn brief «Toekomstbestendige Agrofood Export» (TK 33 625, nr. 227), welke op 23 september jl. aan uw Kamer is toegezonden.

Missies 2015

Datum

Missieleiding

Marokko/Tunesië/Algerije

2 t/m 5 februari 2015

Min. BHOS

China

24 t/m27 maart 2015

MP

Abu Dhabi, Dubai, Oman

29 maart t/m 1 april 2015

Min. BHOS

Georgië

7 t/m 9 april 2015

BZ /DGBEB

Canada

26 mei t/m 4 juni 2015

Koninklijk Huis (staatsbezoek)/Min. BHOS

VS

30 mei t/m 5 juni 2015

Koninklijk Huis (werkbezoek)/Min. VWS

India

4 t/m 6 juni 2015

MP

Sri Lanka

6 t/m 10 juni 2015

EZ/AGRO

Senegal

3 t/m 5 juni 2015

BZ/DGIS/DDE

Sierra Leone/Liberia/Guinee

6 t/m 8 juli 2015

Min. BHOS

China

25 t/m 29 oktober 2015

Koninklijk Huis (staatsbezoek), Stas EZ en Stas VWS

Japan

9 t/m 12 november 2015

MP

Zuid-Afrika

15 t/m 19 november 2015

MP

Iran

21 t/m 25 november 2015

Min. EZ

Missies 2016

Datum

Missieleiding

Oekraïne

15 t/m 17 maart 2016

Min. BHOS

Iran

10 t/m 13 april 2016

BZ/DGBEB

Zuid-Duitsland

12 t/m 14 april 2016

Koninklijk Huis /Min. BHOS

Iran

7 t/m 10 mei 2016

Min. EZ

Ethiopië

17-20 mei 2016

AMAD OS

Argentinië

4 t/m 8 september 2016

Stas. EZ

Zuid-Korea

26 t/m 28 september 2016

MP

Vietnam/Filipijnen

24 t/m 28 oktober 2016

DGBEB

Californië

28 november t/m 3 december 2016

Stas. EZ

Australië

30 oktober t/m 4 november 2016

Koninklijk Huis (staatsbezoek), Min. BHOS

Nieuw-Zeeland

7 t/m 9 november 2016

Koninklijk Huis (staatsbezoek), Min. EZ

Indonesië

21 t/m 25 november 2016

MP

Japan

11 t/m 16 december 2016

SG EZ

Vraag 122

Waar wordt de 10 miljoen euro, die structureel wordt vrij gemaakt, voor gebruikt?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op 118.

Vraag 123

Welk gedeelte van 1.582 (x1000) euro ten behoeve van opdrachten met betrekking tot diergezondheid en dierenwelzijn (tabel 2.1.2) is bestemd voor diergezondheid, welk deel voor dierenwelzijn en hoe verhouden die bedragen zich tot de bedragen die hier de afgelopen vijf jaar voor zijn begroot?

Antwoord

Tabel 2.1.2. is een verbijzondering van de tabel op p. 100 van de EZ-begroting (budgettaire gevolgen van beleid). De budgettaire gevolgen van beleid op dierenwelzijn en diergezondheid zijn voor 2017 begroot op € 11.412 (x1000). Tabel 2.1.2. geeft echter weer welk deel van dat bedrag, ten tijde van het opstellen van de begroting, nog niet juridisch verplicht is per 1 januari 2017. De onderbouwing van dit bedrag is als volgt:

Niet juridisch verplicht (Bedragen in € x 1.000)

2017

Opdrachten Diergezondheid en dierenwelzijn

Verbeteren dierenwelzijn gezelschapsdieren

291

Dierproeven (opdrachten)

372

In beslag genomen goederen

0

Projecten dierenwelzijn landbouwhuisdieren

431

Preventieve diergezondheid

132

Monitoring,early warning & bewaking veterinaire veiligheid

0

Crisisorg&management

356

Het betreft een momentopname, gezien het feit dat gedurende het jaar steeds meer verplichtingen worden aangegaan. Deze tabel is nieuw in de begroting. Derhalve kan niet beantwoord worden hoe dit bedrag zich verhoudt tot de niet juridisch verplichte bedragen van afgelopen vijf jaar.

Vraag 124

Welke activiteiten worden ondernomen op basis van deze niet-juridische verplichte uitgave voor de voedselagenda?

Antwoord

U wordt hierover voorafgaand aan de begrotingsbehandeling, onderdeel landbouw en natuur, geïnformeerd in een brief over de voortgang van de Voedselagenda.

Vraag 125

Op welke wijze wordt het beschikbare budget voor Natuurvisie in 2017 en 2018 besteed?

Antwoord

Er is geen budget onder de titel «Natuurvisie» gealloceerd in de begroting. De budgetten worden in lijn met de Rijksnatuurvisie ingezet voor natuur en biodiversiteit op land, natuur en biodiversiteit grote wateren, vermaatschappelijking natuur en biodiversiteit en internationale samenwerking.

Vraag 126

Wat is uw inzet en budget om het welzijn van de dieren op de BES-eilanden te bevorderen?

Antwoord

Voor Caribisch Nederland is voor 2017 een budget beschikbaar van € 150.000,– voor het uitvoeren van agroprojecten. Vanuit Caribisch Nederland kunnen verzoeken worden gedaan om projecten ten behoeve van het welzijn van dieren uit dit budget te financieren. In 2016 zijn op deze manier twee projecten gefinancierd die gericht zijn op informatieverstrekking en bewustwording ten aanzien van het welzijn van dieren. Deze projecten lopen door in 2017.

Vraag 127

Wat is uw inzet en budget om de natuur op de BES-eilanden te beschermen?

Antwoord

Het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland is de leidraad voor het natuurbeleid zoals vastgelegd in de wet grondslagen BES natuurbeheer. Hierin zijn doelen, taken en middelen vastgelegd voor de periode 2013–2017. In 2017 zal een nieuw natuurbeleidsplan opgesteld worden voor de periode 2018–2022. Het beschikbare budget vanuit het Ministerie van Economische Zaken ter ondersteuning van realisatie van dit beleidsplan bestaat uit beleidsondersteunend onderzoek (€ 0,45 mln. in 2016), € 0,49 mln. voor ondersteunende maatregelen en wettelijke taken (gedeeld met het beleidsveld visserij) en over de periode 2013–2017, eenmalig € 7,5 mln. voor het inhalen van achterstallig onderhoud natuur, vastgelegd in de bijzondere uitkering natuur Caribisch Nederland. Daarnaast zijn bij de openbare lichamen middelen beschikbaar in het kader van de vrije uitkering.

Vraag 128

Kan voor de overzichtstabel bedrijfslevenbeleid en topsectoren in een nieuwe, van een toelichting voorziene, tabel per jaar (2016–2021) en per post worden aangegeven wat de budgetflexibiliteit is?

Antwoord

De tabel geeft een overzicht van de middelen die het kabinet inzet voor het bedrijfslevenbeleid en de topsectoren. In mijn beantwoording geef ik u de budgetflexibiliteit voor die onderdelen die voor mijn begroting van toepassing zijn voor het jaar 2017.

  • A1. Ondernemerschap en innovatie

    Financieringsinstrumenten Toekomstfonds: Het budget van € 139 mln. is bestemd voor lopende verplichtingen en de openstelling in 2017 van het fonds. Het betreft onder meer het innovatiekrediet, vroege fase financiering en het Dutch Venture Initiative/Fund of Funds.

  • A2. Fiscale maatregelen

    Het betreft hier de Aftrek speur- en ontwikkelingswerk (WBSO), deze zijn vast gesteld in het belastingplan zoals dat door uw Kamer is vastgesteld.

  • B1. Kennis en innovatie

    Hieronder vallen de subsidies aan NWO, STW, de toegepaste onderzoeksinstellingen Het beschikbare budget voor 2017 is bestemd voor lopende onderzoeken en nieuw te starten onderzoek door de genoemde instellingen in 2017.

  • B2. Innovatie en PPS

    Voor de MKB Innovatiestimuleringsregeling Topsectoren(MIT) geldt dat € 20 mln. bestuurlijk gebonden is. Aan uw Kamer is aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling onderdeel Energie, Economie en Innovatie dat de MIT ook voor 2017 op het niveau van € 55 mln. blijft waar deze € 20 mln. onderdeel van uit maakt. Voor het toekomstfonds, de TKI toeslag en de Europese Cofinanciering geldt dat het budget nodig is voor lopende verplichtingen en de openstellingen 2017. De TKI-toeslag wordt ingezet als instrument om bij te dragen aan de private investeringen in PPS die voortvloeien uit afspraken die zijn vastgelegd in de innovatiecontracten 2016–2017. Voor de Europese Cofinanciering geldt het budget nodig is om te kunnen bijdragen aan de openstellingen in 2017 van Europese programma’s zoals Eurostars.

  • C. Onderwijs en arbeidsmarkt

    De middelen voor de Centra voor Innovatief Vakmanschap zijn bestemd voor lopende verplichtingen.

  • D. Specifieke bijdragen departementen

    Energie-innovatie (excl. ECN) deze middelen zijn bestemd voor lopende verplichtingen en nieuwe openstelling in 2017.

Vraag 129

Wat zijn de voorwaarden voor mkb-financiering? Is deze toegankelijk voor de land- en tuinbouwbedrijven? Zo ja, op welke wijze wordt dit aan de sector kenbaar gemaakt? Zo nee, welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag?

Antwoord

Het Ministerie van Economische Zaken heeft diverse instrumenten om de financiering van mkb-landbouwondernemingen te ondersteunen. De Borgstelling MKB-landbouwkredieten (BL) komt per 1 januari 2017 in de plaats van de Garantstelling Landbouw. Deze regeling is dan zoveel als mogelijk geharmoniseerd met de BMKB (bedoeld voor niet-landbouw mkb-bedrijven). De verschillende van toepassing zijnde EU staatssteunkaders (deze regelingen zijn niet kostendekkend) maken het samenvoegen van deze regelingen vooralsnog onmogelijk. Andere generieke regelingen (zoals Vroege Fase Financiering, Innovatiekrediet en Dutch Venture Initiative) zijn ook beschikbaar voor land- en tuinbouwbedrijven die innoverende producten, processen of diensten ontwikkelen of ontwikkeld hebben. Uitzonderingen zijn op dit moment nog de regelingen Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) en Groeifaciliteit. De uitsluitingen voor landbouw en visserij in deze regelingen zijn historisch en komen ook voort uit de verschillen in de EU-staatssteunkaders. Het voornemen is om de uitsluiting voor de Groeifaciliteit te schrappen. Dit wordt voor goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie. Via diverse kanalen zoals de website van RVO, de Financieringswijzer, KvK’s en via de banken wordt de informatie over deze regelingen verspreid naar ondernemingen.

Vraag 130

Waarom wordt er een apart omschakelkrediet voor transitie van de bedrijfsvoering van een gangbaar naar biologisch gecertificeerd agrarisch productiebedrijf specifiek onder de borgstellingsregeling mogelijk gemaakt? Is dit een stimuleringsmaatregel en zo ja, wat zijn de overwegingen? Gaat dit ten koste van andere uitgaven? Wordt het omschakelkrediet ten volle benut en ten koste waarvan gaat dit? Welke andere zaken worden uit de borgstellingsregeling mogelijk gemaakt?

Antwoord

De borgstellingsmogelijkheid voor omschakelkapitaal is in overleg met de biologische sector en de banken ontwikkeld, omdat ze een belangrijke drempel voor omschakeling voor ondernemers kan verlagen. Ik verwijs u naar mijn brief daarover van 2 juni 2016 (TK 29 842, nr. 39). De borgstelling kan binnen de borgstellingsruimte voor de Borgstelling MKB-landbouwkredieten verleend worden. Die ruimte is de afgelopen jaren steeds voldoende geweest om alle aanvragen die voldoen aan de regeling te kunnen toekennen. De borgstelling biedt vanaf 1 januari 2017 een basisborgstelling voor leningen tot € 1,2 mln. Voor verduurzamingsinvesteringen, zoals Maatlat Duurzame Veehouderij stallen en Groenlabelkassen, en voor landbouwinnovaties kan borgstelling tot € 2,5 mln. gegeven worden. Starters en overnemers van primaire landbouwbedrijven worden gefaciliteerd met een lagere provisie (1% i.p.v. 3% eenmalig)

Vraag 131

In hoeverre komt de Borgstelling MKB Landbouwkredieten (BL) tegemoet aan de behoeften van de biologische sector en is er met hen overlegd over de inrichting? Zo nee, gaat dit alsnog gebeuren?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 130.

Vraag 132

Valt een bedrijf dat om wil schakelen naar biologische landbouw onder de BL basis, BL starters/overnemers of BL plus? Geldt dat laatste ook voor de biologische sector slechts voor Kassen en Stallen, of is dit breder toepasbaar?

Antwoord

Omschakelkrediet voor een onderneming die gaat omschakelen van gangbaar naar biologisch kan onderdeel zijn van een uitgebreider bedrijfskrediet. In de praktijk zullen de meeste leningen hiervoor onder de basisborgstelling verstrekt worden. Indien echter een nieuwe MDV-stal of Groenlabelkas deel zou uitmaken van de investering waarvoor een borgstellingskrediet wordt verleend, kan het ook onder de BL-plus met een borgstelling tot € 2,5 mln. vallen. Een starter of overnemer kan een borgstelling voor omschakelkapitaal tegen de voor hen verlaagde provisie verstrekt worden. Alle modaliteiten van de borgstelling gelden dus ook voor biologische ondernemers.

Vraag 133

Kunt u toelichten of het niet contradictoir is dat aan de ene kant er al weinig gebruik van de garantieregeling landbouw gebruik wordt gemaakt en dat nu ook nog eens het percentage waarvoor het Rijk garant staat wordt verlaagd?

Antwoord

Het verlagen van het borgstellingspercentage is een uitvloeisel van het met uw Kamer afgesproken beleid van het Garantiekader (TK 33 750, nr. 13). Het gebruik van de borgstelling voor de land- en tuinbouw is direct gecorreleerd aan de economische vooruitzichten. In de jaren dat veel geïnvesteerd werd en dus veel kredieten in deze sector werden verstrekt, waren de vooruitzichten goed en is ook veel gebruik gemaakt van de borgstelling en omgekeerd. Banken verstrekken immers alleen kredieten voor goede investeringsplannen. Als deze kredieten vanwege zekerhedentekort niet verstrekt kunnen worden verlaagt de borgstelling die drempel voor ondernemers. Bij dit lagere borgstellingspercentage nemen de banken een groter risico.

Vraag 134

Welke aanjaagacties en stimulering van innovatief en duurzaam bedrijfsleven hebben er op het gebied van landbouw en visserij plaatsgevonden?

Antwoord

Als eerste zijn er generieke maatregelen en randvoorwaarden die gericht zijn op het gemak van zakendoen, goed functionerende en concurrerende markten, openheid in handel en investeringen, hoogwaardige infrastructuur, onderwijssystemen van hoge kwaliteit, en goed opgeleide en gekwalificeerde beroepsbevolking. In dit kader ondersteunt het Ministerie van Economische Zaken ondernemers actief door het wegnemen van belemmeringen. Ook dragen het Techniekpact en diverse Green Deals bij aan een gunstig innovatie klimaat. Daarnaast worden start-ups en scale-ups ondersteund door het beschikbaar stellen van informatie en het aanbieden van advies.

Ten tweede wordt via generiek instrumentarium, zoals de WBSO en de MIT-regeling, maar ook via specifiek instrumentarium, waaronder leningen en garantiestellingen (zoals de nieuwe borgstelling voor mkb-landbouwkredieten (BL) met module voor landbouwinnovaties en de SEED-tender voor de agri-, tuinbouw en voedselsector en technologie) innovatieve ondernemers ondersteund. Ten derde wordt kennis en innovatie ondersteund, onder andere via publiek-private samenwerking in de topsectoren. Binnen de topsectoren wordt gebruik gemaakt van diverse instrumenten en acties, bijvoorbeeld de inzet van innovatiemakelaars, die gericht zijn op het experimenteren door ondernemers en het creëren van nieuwe (internationale) markten.

De OESO heeft in 2015 een review uitgevoerd op het Nederlandse agrarische kennis- en innovatiesysteem (AKIS). De OESO kwalificeert de Nederlandse agrofoodsector als sterk, met een innovatief en exportgeoriënteerd karakter. Tegelijkertijd constateert de OESO dat de agrofoodsector voor grote uitdagingen staat en dat vraagt van Nederland extra inspanningen om voorop te blijven. Ik heb uw Kamer op 17 februari jl. (TK 34 284, nr. 7) hierover geïnformeerd.

Vraag 135

Wat valt precies onder de tem «biobased»?

Antwoord

De biobased economie is een economie die in toenemende mate draait op biomassa als grondstof in plaats van fossiele grondstoffen. De biobased economie is één van de hoekstenen van de circulaire economie, waarin producten en materialen worden hergebruikt en grondstoffen waarde behouden. In de strategische visie Biomassa 2030 (TK 33 043, nr. 63) die op 19 januari jl. naar uw Kamer is gestuurd wordt ingegaan op de toepassingsgebieden en de randvoorwaarden voor de toepassing van biomassa. In het rijksbrede programma Circulaire Economie is biomassa en voedsel één van de prioriteiten (TK 32 852, nr. 33).

Vraag 136

Wat zijn de mogelijkheden om een deel van de middelen in het Toekomstfonds te bestemmen als startkapitaal voor een fonds voor proefdiervrije innovaties?

Antwoord

Projecten die leiden tot proefdiervrije innovaties kunnen gebruik maken van de generieke regelingen van het Toekomstfonds. Er is geen geoormerkte ruimte voor specifieke maatschappelijke uitdagingen, zoals proefdiervrije innovaties.

Vraag 137

Kunt u inhoudelijk reageren op de kritiek van de Studiegroep Duurzame Groei dat het huidige Toekomstfonds beperkt effectief is vanwege een beperkte voeding en de expliciete eis van revolverendheid en wat doet u met de suggestie dat een vernieuwd, breed toegankelijk «Toekomstfonds+», verbonden aan specifieke maatschappelijke doelen, ook investeringen zou kunnen financieren die niet of beperkt revolverend zijn?

Antwoord

De adviezen van de studiegroep zijn een waardevolle bijdrage voor de beleidsvorming van een volgend kabinet. Ik wil niet vooruit lopen op het onderzoek naar de gekozen voedingssystematiek, governancestructuur en onderzoeksinvesteringscategorieën van het Toekomstfonds. In de brief van 16 september 2014 aan uw Kamer over het Toekomstfonds staat toegelicht dat dit onderzoek in 2017 wordt uitgevoerd (TK 34 000 XIII, nr. 5).

Vraag 138

Worden er voorbereidingen in gang gezet om conform het advies van de Studiegroep Duurzame Groei een «Toekomstfonds+» te vormen, zodat hieruit geïnvesteerd kan worden in maatschappelijke doelen zoals proefdiervrije innovatie?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 137.

Vraag 139

Speelt de Nederlandse biotechnologiesector een rol in het versterken van de innovatieve kracht van Nederland? Welke uitgaven zijn hiervoor beschikbaar?

Antwoord

De topsector Tuinbouw & Uitgangsmaterialen ondersteunt de veredeling en productie van zaden en jonge planten voor land- en tuinbouw, in de topsector Agri&Food wordt de fokkerij van landbouwhuisdieren ondersteund. In deze sectoren worden de ontwikkelingen op het gebied van biotechnologie gevolgd en toegepast. Daarmee handhaaft en versterkt zij, door voortdurende innovatie, de internationale positie op de wereldmarkt. Daarnaast vindt onderzoek op het terrein van biotechnologie plaats met betrekking tot de biobased economy. Via het topsectorenbeleid ondersteunt het Ministerie van Economische Zaken deze ontwikkelingen op het gebied van veredeling, fokkerij en biobased economy. In 2017 is hiervoor ruim € 10 mln. beschikbaar.

Vraag 140

Wat zijn de voorwaarden en de planning voor de tweede tender van de regeling Toekomstfondskrediet voor Onderzoeksfaciliteiten (TOF)?

Antwoord

De regeling Toekomstfondskrediet voor Onderzoeksfaciliteiten (TOF) zal op 2 januari 2017 worden opengesteld en op woensdag 29 maart 2017 sluiten. Het budget bedraagt € 20 mln. en de voorwaarden zijn gelijk aan de eerste tender TOF zoals gepubliceerd in de Staatscourant op 1 juli 2015 (nr. 18096).

Vraag 141

Als we de Parijs-doelstellingen voor niet-ETS sectoren vertalen naar de melkveehouderij, hoeveel minder broeikasgassen moet de melkveehouderij in 2030 uitstoten en hoe verhoudt zich dit tot de NEC richtlijn voor ammoniak en de doelen voor schoon grond- en oppervlaktewater, en hoe bent u van plan om dat doel ook te realiseren?

Antwoord

De Europese Unie heeft haar klimaatambitie in aanloop naar de Parijse klimaatconferentie geformuleerd als «ten minste 40% reductie» van broeikasgassen in 2030 op EU grondgebied ten opzichte van 1990. De Europese Commissie heeft hiertoe wetgevingsvoorstellen opgesteld, waarin een doorvertaling wordt gemaakt van deze ambitie naar het individuele niveau van de lidstaten. Eén van de verplichtingen uit deze voorstellen is dat lidstaten voor 2019 met een nationaal klimaatplan moeten komen. In het voorstel van de Europese Commissie is een emissiereductie van 36% (in 2030, t.o.v. 2005) voor de Nederlandse niet-ETS sectoren, waaronder broeikasgasemissies uit de landbouw, voorzien. Er is nog geen aanzet gegeven voor een nationale doorvertaling naar de niet-ETS sectoren, mede omdat de nationale kosten voor de 36% doelstelling nog niet bekend zijn en de EU-wetgevingsvoorstellen nog niet vastgesteld zijn. Ik kan dus op dit moment geen uitspraak doen over de relatie tussen de klimaatdoelstellingen voor de melkveehouderij en de NEC-richtlijn voor ammoniak.

Vraag 142

De melkveesector heeft laten zien zich niet aan de afspraken rond weidegang en het respecteren van het fosfaatplafond te houden, denkt u dat ze zich wel zullen houden aan de toezegging binnen de duurzame zuivelketen om alleen maar klimaatneutraal te groeien ten opzichte van 2011, aangezien de broeikasgasemissies van deze sector sinds 2011 juist zijn toegenomen?

Antwoord

Het convenant Duurzame Zuivelketen is een privaat convenant waarmee de melkvee- en zuivelsector ook publieke doelen willen realiseren. Door de inspanning vanuit deze sectoren om bijvoorbeeld monomestvergisting te realiseren en daarmee de uitstoot van broeikasgassen uit de mest te verminderen, heb ik geen aanwijzingen dat ze zich niet aan deze – zelf opgelegde – toezegging houden.

Vraag 143

Wanneer en op welke wijze gaat u optreden om de klimaatimpact van de melkveehouderij te verminderen?

Antwoord

In het Convenant Schone en Zuinige Agrosectoren met als looptijd tot 2020 zijn er afspraken gemaakt met deelnemende sectoren, waaronder de melkveehouderijsector, over het inperken van de klimaatimpact van de melkveehouderij. De betrokken sectoren hebben inmiddels een aanzienlijke prestatie geleverd via de productie van hernieuwbare energie en ook via een reductie van 27% van «overige broeikasgassen landbouw» (2014 t.o.v. 1990). Door het sluiten van het Klimaatakkoord van Parijs en het opstellen van de EU-wetgevingsvoorstellen zal het klimaatbeleid, ook voor de landbouwsectoren, voor de komende jaren nog concreter worden. Ook zullen er nadere doelstellingen voor 2030 worden geformuleerd. In 2019 zal Nederland een klimaatplan presenteren, als invulling van de EU-verplichtingen. In dit klimaatplan zal ook een onderdeel gewijd zijn aan (het verder verkleinen van) de klimaatimpact van de landbouwsectoren, waaronder de veehouderij.

Vraag 144

Kunt u een stand van zaken geven over het rapport begeleidingstraject Groepshuisvesting in de vroege dracht? Wanneer wordt er een beslissing genomen over het vervolgtraject en informeert u de Kamer hierover?

Antwoord

Ik verwacht uw Kamer begin 2017 het rapport begeleidingstraject Groepshuisvesting in de vroege dracht toe te kunnen zenden. Ik zal uw Kamer dan ook informeren over een eventueel vervolg.

Vraag 145

Kunt u de stand van zaken geven met betrekking tot herinvoering van stalkeuring?

Antwoord

Ik ga er vanuit dat u hier doelt op herinvoering van stalkeuring voor varkens. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 59.

Vraag 146

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het rapport begeleidingstraject Groepshuisvesting in de vroege dracht? En hoe ziet het vervolg eruit?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 144.

Vraag 147

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de herinvoering van stalkeuring?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 59.

Vraag 148

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 31.

Vraag 149

Biedt het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden, waarvan de onderzoekers zelf aangeven dat er nog nader onderzoek nodig is naar de werkelijke relatie tussen veehouderij en gezondheid, te weinig aanknopingspunten om de Wet Dieraantallen in te voeren? Wat wordt het vervolg nu blijkt dat er geen duidelijk relatie is?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 31.

Vraag 150

Wat is de stand van zaken voor wat betreft de benutting van de bestaande innovatieregelingen voor de visserij?

Antwoord

Vanuit het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) zijn drie innovatieregelingen opengesteld. In de regeling Innovatie Aanlandplicht worden vier projecten gesubsidieerd voor een bedrag van in totaal € 2,2 mln. De regeling Innovatie Rendementsverbetering heeft geen goedgekeurde projecten opgeleverd en de regeling Innovatie Aquacultuur wordt momenteel nog beoordeeld, maar ook daar is sprake van onderuitputting. Besloten is om de laatste twee regelingen halverwege 2017 opnieuw open te stellen met een lager drempelbedrag. Daarnaast worden ook andere maatregelen genomen om een betere benutting te krijgen van het EFMZV.

Vraag 151

Kunt u toelichten in hoeverre de herziening van het Meerjarig Financieel Kader en de regels voor de EU-begroting naar verwachting gevolgen hebben voor de Europese geldstromen op het terrein van landbouw en visserij?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 32.

Vraag 152

Hoe wordt de inzet op het toelaten van nieuwe veredelingstechnieken zodat onder meer nieuwe technieken die in Nederland zijn ontwikkeld ook door Nederlandse bedrijven kunnen worden toegepast?

Antwoord

Nederland dringt er bij de Europese Commissie op aan om op korte termijn met duidelijkheid te komen over de vraag in hoeverre producten van nieuwe veredelingstechnieken vallen onder de Europese regelgeving omtrent genetisch gemodificeerde organismen. Nederland pleit voor vrijstelling van producten van nieuwe technieken als deze net zo veilig zijn als producten van conventionele veredeling.

Vraag 153

Kunt u toelichten wat het meerjarig budget is voor de voedselagenda en hoe dit wordt bekostigd? Worden hiervoor andere uitgaven op artikel 6 verlaagd?

Antwoord 153

Meerjarig is voor de Voedselagenda € 20 mln. op de begroting gereserveerd. Dit wordt bekostigd uit budgetten die op de EZ-begroting beschikbaar zijn. De budgetten worden grotendeels via de bestaande instrumenten ingezet voor de doelen van de Voedselagenda, zoals voorlichting en communicatie via het Voedingscentrum en financiering van de kennis- en innovatieopgaven binnen het raamwerk van gemaakte afspraken met topsectoren, DLO en andere partijen. Voor een kleiner deel betreft het budgetten die (incidenteel) vrijvallen door aflopende regelingen en aanpassing van doorlopende regelingen.

Vraag 154

Hoeveel draagt de primaire sector intensieve veehouderij in Nederland bij aan het Bruto Nationaal Product?

Antwoord

Volgens de publicatie «Het Nederlandse Agrocomplex 2015» van Wageningen Economic Research is de toegevoegde waarde van het totale agrocomplex € 48,0 miljard. Dit is 8,3% van het Bruto Binnenlands Product (BBP). De toegevoegde waarde van de totale primaire productie is € 10,5 miljard en 1,8% van het BBP. Hiervan bedraagt de toegevoegde waarde van de primaire productie in de intensieve veehouderij (de vleeskalveren-, de varkenshouderij-, de legpluimveehouderij- en de vleeskuikenhouderijbedrijven) 0,4 miljard euro en 0,07% van het BBP.

Vraag 155

Kunt u aangeven welke middelen worden vrijgemaakt om ook in de toekomst uitvoering te geven aan de ambities en doelen van het Convenant Schone en Zuinige Agrosectoren? Bent u bereid hiervoor middelen beschikbaar te stellen?

Antwoord 155

Op dit moment bestaat mijn specifieke inzet voor dit convenant uit een reservering van personeel van RVO.nl waarmee bijvoorbeeld sectorale werkgroepen kunnen worden gefaciliteerd. Daarnaast bestaan er diverse generieke regelingen die de sectoren, mede door de inzet vanuit het convenant, goed weten te vinden. Specifieke inzet van het innovatie-instrumentarium en onderzoek uit de topsectoren, via de daar geldende voorwaarden, is aanvullend mogelijk.

Vraag 156

Hoeveel varkens, koeien en pluimveedieren telde Nederland gemiddeld in 2015?

Antwoord

Onderstaande tabel geeft een overzicht van het gemiddeld aantal varkens, koeien en pluimveedieren op basis van het jaarlijkse ijkpunt 1 april. In dit geval 1 april 2015.

 

2015

Rundvee totaal

4.133.854

Waarvan belangrijkste diersoorten:

 

Melk en kalfkoeien

1.621.767

Jongvee voor de melkveehouderij

1.336.869

Vleeskalveren

909.230

Jongvee voor de vleesproductie

172.075

Varkens totaal

12.602.900

Waarvan belangrijkste diersoorten:

 

Biggen

5.597.810

Fokvarkens

1.201.390

Vleesvarkens

5.803.700

Kippen totaal

106.762.945

Waarvan belangrijkste diersoorten:

 

Leghennen

47.684.421

Vleeskuikens

49.107.172

Bron: CBS Statline.

NB. Het betreft hier alleen de belangrijkste categorieën; de totale tellen derhalve niet bij elkaar op.

Vraag 157

Hoeveel kilogram soja wordt momenteel gemiddeld in Nederland verbouwd en hoeveel soja importeert Nederland voor eigen gebruik?

Antwoord

In Nederland wordt zo’n 500.000 ton soja voor eigen gebruik geïmporteerd. Nationaal wordt zo’n 500 ton soja geproduceerd, dit komt overeen met ongeveer 0,1% van het eigen gebruik. De Green Deal Soja in Nederland die begin september 2016 is ondertekend, heeft tot doel om tot een productie van 35.000 ton (10.000 ha) soja te komen, wat overeen komt met 7% eigen gebruik.

Vraag 158

Kunt u een stand van zaken en een krachtenveldanalyse geven over de lopende onderhandelingen over de vereenvoudiging van de vergroening?

Antwoord

Voor de stand van zaken en een krachtenveldanalyse over de lopende onderhandelingen verwijs ik naar het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 10 oktober 2016 (TK 21 501-32, nr. 946). Vervolgens heeft de Europese Commissie op 21 oktober jl. een overeenkomstig de toezegging in de Landbouw- en Visserijraad aangepast voorstel voor een gedelegeerde handeling voorgelegd aan de Expertgroep directe betalingen. In deze vergadering bleek dat een ruime meerderheid van de lidstaten het aangepaste voorstel steunt. De volgende stap is dat de gedelegeerde handeling door de Europese Commissie wordt vastgesteld. Daarna hebben de Raad en het Europees parlement 2 maanden om het voorstel van de Europese Commissie al dan niet te verwerpen.

Vraag 159

Hoeveel boeren, in percentage van totaal, heeft voor de vergoeding van vanggewassen uit de lijst van Ecological Focus Area's in het vergroeningsdeel in pijler 1 gekozen?

Antwoord

Uit de aangevraagde gegevens 2016 komt het volgende beeld naar voren. Ca. 11.000 boeren hebben een verplichting tot het aanleggen van ecologisch aandachtsgebied. Daarvan heeft ca. 87% een vanggewas ingezet voor Ecologische Aandachtsgebieden (EA), al dan niet in combinatie met andere EA-onderdelen.

Vraag 160

Waar op de begroting vinden we de zogenaamde «nationale enveloppe» ter waarde van 22,9 miljoen euro en aan welke maatregelen wordt dit geld besteed?

Antwoord

De EU financiert het budget voor de nationale enveloppe en daarom is dit bedrag niet terug te vinden in de EZ-begroting. Voor het overige antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 37.

Vraag 161

Waarom is de motie van het lid Grashoff (TK 27 858, nr. 350) die vraagt om een gebruiksverbod van het middel imidacloprid in de glastuinbouw, niet uitgevoerd?

Antwoord

De aangehaalde motie Grashoff (TK 27 858 nr. 350) verzoekt de regering per algemene maatregel van bestuur een gebruiksverbod van imidacloprid in de gehele glastuinbouw in te stellen en deze uiterlijk 1 april naar de Kamer toe te zenden. In mijn brief van 1 april jl. aan uw Kamer (TK 27 858, nr. 362) heb ik toegelicht dat het op basis van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden niet mogelijk is de motie uit te voeren. Wel heeft het Ctgb op basis van de nalevingsrapportage door de NVWA en een vervolganalyse van het CLM (Centrum voor Milieuwetenschappen, Universiteit Leiden) over monitoringsgegevens een voorgenomen besluit gepubliceerd met een maatregel voor het tijdelijke verbod op bezit en toepassing van imidacloprid, zonder gecertificeerde zuiveringsinstallatie. Daarmee is dus ingegrepen op de toelating. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in mijn brief van 6 juli 2016 (TK 27 858, nr. 367).

Vraag 162

Welke vormen van stimulering voor mestverwerking heeft u voor ogen in het kader van het Actieplan Vitalisering Varkenshouderij?

Antwoord 162

Vanuit de eerste nationale enveloppe Europese middelen (€ 30 mln.) zijn middelen beschikbaar gesteld voor mestverwerking (€ 9,98 mln.). Deze middelen zijn toegekend aan de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) en ZuivelNL. De POV is verantwoordelijk voor de uitvoering van het onderdeel mestverwerking. De middelen zijn bedoeld om collectieve mestverwerkingsinitiatieven te stimuleren. Aan de subsidie die aan de POV verstrekt is, zijn voorwaarden verbonden. De subsidie is per project maximaal € 1,5 mln. Een initiatief verwerkt op jaarbasis tenminste 50.000 ton dierlijke mest. Daarnaast voert de Nederlandse overheid gesprekken met de Europese Commissie om te komen tot mogelijkheden om producten uit dierlijke mest te gebruiken als kunstmestvervanger. Verder zal ik in overleg met het bedrijfsleven en de betrokken overheden de mogelijkheden onderzoeken of en onder welke voorwaarden toegestaan kan worden dat gezuiverd water dat vrijkomt bij mestscheiding op bedrijfslocaties op het oppervlaktewater kan worden geloosd. Daarnaast wordt er in het kader van het Actieplan Vitalisering Varkenshouderij gewerkt aan de oprichting van een Nationaal Coördinatiecentrum voor Mestverwerking.

Vraag 163

Op welke wijze wordt maximaal ingezet op het stimuleren van de kabinetsambitie van 80% weidegang in 2020? Welk budget is hiervoor beschikbaar?

Antwoord

Zoals in mijn brief van 3 maart 2016 aangegeven heb ik, om de kabinetsambitie van 80% weidegang in 2020 te stimuleren, onder andere de volgende maatregelen in gang gezet (TK 34 313 nr. 4):

  • Ik heb een extra financiële bijdrage van € 1 miljoen beschikbaar gesteld (periode 2016–2020) voor onder meer scholing en deskundigheidsbevordering van zowel huidige als toekomstige melkveehouders. Belangrijke doelgroepen zijn melkveehouders die nog niet weiden ondanks dat er voldoende huiskavel aanwezig is, en melkveehouders die automatisch melken (project Nieuwe Weiders). Naast de marktprikkel van de weidepremie zijn kennis en vaardigheid belangrijke voorwaarden bij de beslissing om over te schakelen.

  • Ik heb uit de nationale enveloppe (2015) van bijna € 30 miljoen voor de melkveehouderij- en varkenssector eenmalig € 4 miljoen beschikbaar gesteld voor melkveehouders die vóór het maaien van de eerste snede gras (circa 15 april 2016) weidegang voor alle melkkoeien hebben toegepast.

  • Per 1 januari 2016 is de fiscale regeling MIA/Vamil voor integraal duurzame stallen met weidegang beter toegankelijk gemaakt. Door Stichting Milieukeur (SMK) is op mijn verzoek de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) aangepast door de invoering van een apart maatregelpakket voor melkveestallen waarbij weidegang wordt toegepast. Hiermee wordt weidegang gestimuleerd bij investeringen en de bouw van nieuwe duurzame stallen.

  • Verder heb ik het belang van weidegang onder de aandacht gebracht van provincies. Zij beschikken over instrumenten die een bijdrage kunnen leveren aan het stimuleren van weidegang. Het gaat hierbij om het instrument kavelruil, waarmee onder andere de omvang van de huiskavel kan worden vergroot en weidegang wordt gefaciliteerd, het Plattelandsontwikkelingsplan en de mogelijkheden om weidegang met weidevogelbeheer te combineren. Inmiddels hebben diverse provincies aangegeven om actief te willen deelnemen aan het Convenant Weidegang.

Vraag 164

Kunt u toelichten of en waarom naast de btw-landbouwregeling, waarvan het kabinet heeft beslist deze per 1 januari 2018 af te schaffen, de veehandelsregeling wordt afgeschaft?

Antwoord

Veehandelaren zijn ondernemers die vee kopen en verkopen. De dieren zijn door de veehandelaren niet in de hoedanigheid van landbouwer voortgebracht of geteeld. Dit betekent dat de btw-landbouwregeling in beginsel niet van toepassing is op veehandelaren en veehandelaren daarom op de normale wijze in de btw-heffing zouden moeten worden betrokken. De Staatssecretaris van Financiën heeft indertijd goedgekeurd dat onder bepaalde voorwaarden de btw-landbouwregeling ook voor veehandelaren kan worden toegepast, de zogenoemde veehandelsregeling. Omdat de btw- landbouwregeling per 1 januari 2018 wordt afgeschaft zal deze goedkeuring per dezelfde datum worden ingetrokken.

Vraag 165

Kunt u aangeven hoe u de middelen die voorheen werden besteed aan de btw-landbouwregeling per 1 januari 2018 gaan worden besteed? Gaan deze geïnvesteerd worden in de landbouw?

Antwoord

De middelen van de btw-landbouwregeling zijn ingezet om een deel van het EZ-aandeel in de ruilvoetproblematiek in te vullen en zijn daarom niet meer voor andere doeleinden beschikbaar.

Ik verwijs u hiervoor ook naar de antwoorden op vraag 35 en 62.

Vraag 166

Kunt u toelichten waarom in de Nota naar aanleiding van het verslag van de wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2017) (TK 34 552, nr. 14) staat dat op basis van het Beleidsonderzoek Agro de btw-landbouwregeling wordt geschrapt, terwijl het kabinet naar aanleiding van dit interdepartementaal onderzoek eerder concludeerde dat «Het kabinet ziet op dit moment geen draagvlak de fiscale landbouwregelingen te wijzigen» (TK 30 991, nr. 25, p. 7)? Op basis waarvan en waarom wordt er nu een andere conclusie getrokken op basis van hetzelfde onderzoek?

Antwoord

Naar het oordeel van de IBO-werkgroep draagt de btw-landbouwregeling in mindere mate bij aan de beleidsdoelstellingen zoals die zijn genoemd in de begroting bij artikel 16 (met ingang van 2017 artikel 6). Het kabinet zag, ten tijde van de kabinetsreactie op IBO Agro (TK 30 991, nr. 25) geen draagvlak om deze regeling te wijzigen. Dit laat onverlet dat het kabinet zich doorlopend beraadt over de inzet van het instrumentarium. Wanneer problematiek moet worden opgelost, wordt een gedeelte van het instrumentarium opnieuw in overweging genomen en op nut en noodzaak beoordeeld. Omdat, zoals gezegd, deze regeling in mindere mate bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen heeft het kabinet besloten om deze regeling per 1 januari 2018 af te schaffen om een deel van het EZ-aandeel in de ruilvoetproblematiek in te vullen. De regeling is destijds ingevoerd omdat landbouwers over het algemeen geen boekhouding bij hielden. Dat is anno 2018 naar verwachting nauwelijks meer relevant. Een deel van de ondernemers zal ook gebruik kunnen maken van de fiscale kleine ondernemingsregeling (KOR) in de btw.

Vraag 167

Waarom ziet de regering nu wel draagvlak voor afschaffing van de btw-landbouwregeling en in de brief over het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Agro-, visserij-, en voedselketens (TK 30 991, nr. 25) nog niet?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 166.

Vraag 168

Is de veronderstelling juist dat de btw-landbouwregeling met name benut wordt door kleine bedrijven en dat afschaffing derhalve schaalvergroting bevordert? Acht u dit wenselijk?

Antwoord

De btw-landbouwregeling wordt inderdaad met name benut door kleine bedrijven. De effecten op schaalvergroting zullen naar verwachting echter marginaal zijn, ook omdat gebruik gemaakt kan worden van de fiscale kleine ondernemingsregeling (KOR). Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 166 en 167.

Vraag 169

Bent u voornemens, in lijn met het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Agro-, visserij-, en voedselketens (TK 30 991, nr. 25), de bij afschaffing van de btw-landbouwregeling extra binnenkomende middelen in te zetten ten behoeve van verduurzaming van en innovatie in de landbouw?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op 165.

Vraag 170

Welke beleidsvoornemens zijn er om het middelenpakket sneller aan te vullen met laagrisicomiddelen? Welke concrete stappen worden gezet om de toelating van laagrisicomiddelen te vereenvoudigen en te versnellen?

Antwoord

Momenteel zijn zeven laagrisicostoffen Europees goedgekeurd. Op basis van vier van deze stoffen zijn in Nederland 19 gewasbeschermingsmiddelen toegelaten. Door het beperkte aanbod van (nieuwe) laagrisicostoffen in de EU, zal dit aantal langzaam toenemen in de komende jaren. Zoals aan uw Kamer gemeld, is juni 2016 het EU-implementatieplan «sustainable plant protection» vastgesteld met meerdere acties om het aanbod van laagrisicostoffen en -middelen in de EU sneller te vergroten. Het betreft acties voor lidstaten, de Europese Commissie (EC) en producenten van gewasbeschermingsmiddelen (TK 21 501-32, nr. 933). Ik verwacht veel van dit plan, voer dit uit in Nederland en ondersteun de EC met extra mankracht om de uitvoering ervan EU-breed te monitoren. Nederland heeft al concrete stappen gezet om de toelating van laagrisicomiddelen te vereenvoudigen en versnellen, zoals het instellen van een specifiek team bij het Ctgb voor de beoordeling van laagrisicomiddelen en -stoffen. Daarnaast heeft Nederland het voortouw genomen in Europa bij het opstellen van duidelijke, realistische en geharmoniseerde eisen aan werkzaamheidbeoordeling.

Vraag 171

Kan de regering aangeven wat de definitie van weidegang is en hoe deze bepaald wordt? Wordt deze definitie en bepaling van het percentage door alle betrokken partijen onderschreven? Zo nee, door welke partijen niet?

Antwoord

Voor de definitie van weidegang wordt er vanuit gegaan dat koeien minimaal 120 dagen 6 uur per dag weidegang genieten (TK 34 313, nr. 4). Deze definitie wordt door alle betrokken partijen onderschreven.

Vraag 172

Kan de regering een toelichting geven op de btw-landbouwregeling die afgeschaft wordt? Staat de afschaffing in verhouding met de toename van de lasten?

Antwoord

Voor wat betreft de toelichting op afschaffing van de btw-landbouwregeling verwijs ik u naar het antwoord op vraag 166. Voor de agrariër die gebruik maakte van de btw-landbouwregeling gaan de administratieve lasten omhoog maar deze stijging is naar verwachting beperkt omdat:

  • agrariërs reeds om diverse andere redenen een administratie voeren;

  • en sprake is van het gebruik van een alternatieve fiscale kleine ondernemingsregeling (KOR) waarmee door kleinere bedrijven een ontheffing kan worden gekregen van de administratieve btw-verplichtingen.

De schattingen van de toename van administratieve lasten en de besparing van uitvoeringskosten bij de Belastingdienst als gevolg van de afschaffing worden volgend jaar door het Ministerie van Financiën berekend ten behoeve van het Belastingplan 2018.

Vraag 173

Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van het advies van de SER over de verduurzaming van de veehouderij?

Antwoord

Mijn reactie op het advies van de SER «Versnelling duurzame veehouderij» stuur ik uw Kamer op korte termijn toe.

Vraag 174

Welke stimuleringsmaatregelen om weidegang bij koeien te bevorderen heeft de regering genomen en gaat zij nog nemen om aan de 80% weidegang-ambitie bij te dragen?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 163.

Vraag 175

Het budget dierproeven (1.896 x 1.000 euro) valt binnen Economische Zaken binnen het beleidsterrein Voedselketens en is voor 2017 nog in beheer gegeven bij Zon-Mw. Zit er in andere posten van de begroting voor 2017 financiering voor fundamenteel onderzoek met inzet van dierexperimenten? Zo ja, binnen welk beleidsterrein of specifieke opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, uitgedrukt in geld?

Antwoord

Het budget dierproeven en alternatieven valt onder het onderdeel Diergezondheid en Dierenwelzijn van de EZ-begroting. De bijdrage aan Zon-Mw is als bijdrage aan een ZBO/RWT in de budgettaire tabel van de EZ-begroting apart inzichtelijk gemaakt (structureel € 1,896 mln.). De middelen voor het onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren 2015–2017» van ZonMw ten behoeve van proefdiervrije innovatie zijn overgeboekt naar het Ministerie van VWS, omdat «Meer kennis met minder dieren» meeloopt in de programmacyclus die het miniserie van VWS met ZonMw. Het Ministerie van VWS verzorgt namelijk de programmafinanciering voor deze jaren. Er zijn in de EZ-begroting 2017 geen overige posten voor fundamenteel onderzoek met inzet van dierexperimenten.

Vraag 176

De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft een sterke ambitie uitgesproken op het afbouwen van dierexperimenten en dierproeven in Nederland. Daarbij gaat het niet uitsluitend over voedsel. Valt het om die reden te overwegen om dit budget binnen de begroting elders onder te brengen en bijvoorbeeld (ook) mee te nemen binnen Bedrijvenbeleid: innovatie en duurzaam ondernemen?

Antwoord

De ambitie om in Nederland te komen tot afbouw van dierexperimenten en dierproeven valt onder het beleidsterrein dierproeven en alternatieven. Dit beleidsterrein valt onder het onderdeel Diergezondheid en Dierenwelzijn van de EZ-begroting. Het ligt dan ook niet in de rede om het binnen de begroting elders onder te brengen.

Vraag 177

Waarom is ervoor gekozen het budget voor Duurzame Veehouderij af te bouwen, bestaande regelingen niet te verlengen en geen nieuwe regelingen op te zetten? Wat betekent dat voor de verdere verduurzaming van de veehouderij?

Antwoord

Het gaat hier om een financiële prioriteitstelling binnen de beschikbare middelen voor duurzame veehouderij. Voor de verdere verduurzaming verwijs ik u naar het antwoord op vraag 173.

Vraag 178

Kunt u precies aangeven hoe het budget voor de voedselagenda zal worden besteed (hoeveel middelen voor welke projecten en doelen)?

Antwoord

Uw Kamer wordt hierover voorafgaand aan de begrotingsbehandeling, onderdeel landbouw en natuur, geïnformeerd in een brief over de voortgang van de Voedselagenda.

Vraag 179

Kunt u aangeven welk deel van de middelen voor de voedselagenda benut zullen kunnen worden door boeren, tuinders en vissers?

Antwoord

Dit is niet in bedragen aan te geven. Vanuit de Voedselagenda worden impulsen gegeven aan een aantal belangrijke maatschappelijke opgaven die rond voedsel spelen en waarbij ook primaire producenten, als eerste schakel in de voedselketen, vaak een belangrijke rol hebben te spelen. Zo is een belangrijke doelstelling van het programma Jong Leren Eten om kinderen meer bekend en vertrouwd te maken met wat op de boerderij gebeurt, is het vergroten van de transparantie in de voedselketen er nadrukkelijk op gericht boeren en tuinders een meer zichtbare positie te geven, zijn primaire producenten de initiatiefnemers voor het Actieplan Groente en Fruit en zijn veel projecten gericht op kennisontwikkeling en -verspreiding en het bevorderen van innovatie gericht op de primaire productie.

Vraag 180

Waarom is er niet voor gekozen minder budget in te zetten voor de voedselagenda en meer voor verduurzaming van de veehouderij?

Antwoord

Het uitvoeren van de Voedselagenda en verduurzaming van de veehouderij zijn allebei belangrijke doelen en worden beide vanuit het Ministerie van Economische Zaken met beleid (en inzet van middelen) ondersteund. In de kabinetsreactie op het WRR-advies heeft het kabinet aangegeven de ecologische houdbaarheid van het voedselsysteem te willen vergroten en zich daarbij, het WRR-advies volgend, te richten op de gehele voedselketen (TK 31 531, nr. 156). De investeringsimpuls voor de voedselagenda betreft ook onderwerpen die een verdere verduurzaming van de veehouderij ten goede komen. Ik verwijs uw Kamer, voor maatregelen die de overheid neemt om verduurzaming te stimuleren, naar het antwoord op vraag 107.

Vraag 181

Kunt u aangeven waarom de subsidieregeling Duurzame Veehouderij wordt verlaagd?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 177.

Vraag 182

Hoe komt het dat de inkomsten van het mestbeleid tussen 2015 en 2016 zijn verdubbeld?

Antwoord

De inkomsten van het mestbeleid in 2016 zijn min of meer overeenkomstig aan die van voorgaande jaren. In 2015 waren de inkomsten uit medefinanciering projecten en monitoring mestbeleid lager dan voorgaande jaren. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat de lagere ontvangsten in 2015 incidenteel waren.

Vraag 183

Hoeveel subsidie is ingezet voor de Ambitieagenda vleeskalverhouderij? Kan de regering een overzicht geven van de verschillende onderdelen?

Antwoord

Voor de uitvoering van de Ambitieagenda vleeskalverhouderij wordt de vleeskalversector ondersteund met een subsidieregeling vanuit het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3). Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 89.

Vraag 184

Hoeveel kost de inzet van ambtenaren op het mestdossier?

Antwoord

Binnen het kerndepartement bestaat het programmateam Mest uit 12 personen. Exclusief materiële kosten en overhead is hiermee circa € 1 mln. aan bruto loonkosten gemoeid.

Vraag 185

Hoeveel extra kosten voor het mestbeleid verwacht u nu het stelsel van fosfaatrechten niet snel ingevoerd zal worden?

Antwoord

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 105.

Vraag 186

Op welke wijze wordt er aandacht besteed aan een vruchtbare en gezonde bodem?

Antwoord

De inzet van het Ministerie van Economische Zaken ten aanzien van een vruchtbare en gezonde bodem is vooral gericht op kennis. Dit gebeurt niet alleen in nationaal verband, maar er wordt ook actief ingezet op mondiale en Europese verbindingen. Gezien het publiek-private belang van een vruchtbare en gezonde bodem financiert het Ministerie van Economische Zaken diverse onderzoeken gericht op duurzaam bodemgebruik vanuit de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmateriaal. Zo kent de publiek private samenwerking «duurzame bodem» een integrale aanpak, gericht op verbetering van de bodemkwaliteit en gerelateerde ecosysteemdiensten als waterberging, biodiversiteit en klimaat. Het handelingsperspectief van de ondernemer is daarbij een belangrijk uitgangspunt. De evaluatie van de Meststoffenwet die momenteel wordt uitgevoerd zal bevindingen bevatten van de staat van de bodemvruchtbaarheid.

Vraag 187

Welk deel van de begroting gaat naar BIJ12 en/of provincies om daarmee innovatie in gewasbescherming te stimuleren – waarmee specifiek innovatie in het weren en verjagen van schadeveroorzakende dieren zoals ganzen wordt bedoeld?

Antwoord

Innovatie in het weren en verjagen van schadeveroorzakende dieren worden betaald uit de onderzoeksbudgetten van de provincies en BIJ12. Incidenteel verleent het Rijk hierbij financiële ondersteuning. Over 2016 bedroeg dit ca. € 27.000.

Vraag 188

Kunt u de toegezegde NVWA-analyse met betrekking tot de toelating van kleine toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen en de voorwaarden daarvoor naar de Kamer sturen, inclusief uw reactie daarop? Zo niet, wat is de stand van zaken?

Antwoord

Zoals aan uw Kamer is toegezegd heb ik de NVWA opdracht gegeven een advies op te stellen. Het advies is in concept gereed. Ik wil over dit advies eerst met een aantal direct belanghebbenden – onder meer het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) – overleg hebben. Op basis daarvan zal ik een besluit nemen en vervolgens uw Kamer daarover informeren.

Vraag 189

Welke concrete maatregelen gaat u volgend jaar nemen om de vervuiling door bestrijdingsmiddelen aan te pakken?

Antwoord

Uw Kamer heeft recent een wijziging van het Activiteitenbesluit Milieubeheer ontvangen (TK 27 858, nr. 368). Hierin staan de aan waterkwaliteit gerelateerde maatregelen. Een deel van deze maatregelen treedt zo spoedig mogelijk in werking en het andere deel per 1 januari 2018 (zuivering in de glastuinbouw). Uw Kamer is daarnaast door de Minister van Infrastructuur en Milieu geïnformeerd over de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater, waarin gewasbeschermingsmiddelen een van de prioriteiten is (TK 27 625, nr. 352). U bent ook geïnformeerd over de wijze waarop de problematiek van gewasbeschermingsmiddelen in grondwater zal worden aangepakt (TK 27 858, nr. 372).

Vraag 190

Op welke manier geeft u invulling aan de opdracht van de Europese Commissie om maatregelen te nemen om de waterkwaliteit te verbeteren en daarbij de landbouw nadrukkelijk mee te nemen aangezien landbouwgif en mest de grootste knelpunten zijn?

Antwoord

De mestwetgeving als operationalisering van de EU-Nitraatrichtlijn en de maatregelen genoemd in de beleidsnota duurzame gewasbescherming 2013–2023 («Gezonde groei, duurzame oogst»), zijn volledig gericht op verbetering van de waterkwaliteit zoals beoogd door de EU. Aan de opdracht vanuit de Nitraatrichtlijn om actieprogramma’s op te stellen met maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit, is gevolg gegeven. Momenteel wordt gewerkt aan de samenstelling van het 6e actieprogramma Nitraatrichtlijn voor de periode 2018–2021, waarover uw Kamer eind 2016 wordt geïnformeerd. Daarnaast is eind 2015 op verzoek van uw Kamer het Ministerie van Infrastructuur en Milieu gestart met een zogeheten «Delta-aanpak» voor Waterkwaliteit en Zoetwater. Het doel van deze aanpak is om door een gezamenlijke inspanning van een scala aan partijen (bestuurlijk, uitvoerend, maatschappelijk), een impuls te geven aan verbetering van de waterkwaliteit. Het tegengaan van waterverontreiniging door mest/nutriënten, gewasbeschermingsmiddelen en (menselijke- en dierlijke) medicijnresten, zijn benoemd tot beleidsspeerpunten. In het verlengde daarvan is een lijst met acties voor deze onderwerpen opgesteld die moet zorgen voor verbetering van de waterkwaliteit.

Vraag 191

Hoeveel geld is er voor de opvang van verwaarloosde en mishandelde landbouwdieren in 2017 gereserveerd?

Antwoord

Voor 2017 is € 198.000 gereserveerd voor ondersteuning van het Vertrouwensloket Welzijn Landbouwhuisdieren. Dit loket biedt vrijwillige hulp aan boer en dier en ondersteunt het «Afsprakenkader signalering dierverwaarlozing» van Erfbetreders. Omdat de kosten van in beslag of in bewaring genomen dieren een open-einde-regeling is, is in de begroting geen separaat bedrag opgenomen voor de opvang van in bewaring of in beslag genomen dieren. De benodigde omvang van het budget is niet op voorhand vast te stellen.

Vraag 192

Hoeveel geld is er in 2017 beschikbaar voor het stimuleren van maatschappelijk geaccepteerde fokkerij van honden?

Antwoord

Voor ondersteuning van het Fairfokprogramma is in 2017 € 76.000 beschikbaar.

Vraag 193

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het rapport begeleidingstraject Groepshuisvesting in de vroege dracht? Hoe ziet het vervolg eruit?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 144.

Vraag 194

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de herinvoering van de stalkeuring?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 145.

Vraag 195

Wat is de toedeling naar fte’s van de capaciteit van de NVWA over de verschillende sectoren?

Antwoord

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de toedeling van de capaciteit over de verschillende sectoren in 2016.

Inzet directe medewerkers (incl. inhuur)

FTE

Veiligheid in de voedselketen

794

Productveiligheid

112

Diergezondheid

227

Dierenwelzijn

99

Plantgezondheid

239

Natuur

44

Alcohol en tabak

27

Export Import

140

EU subsidie

89

Opsporing

111

Bureau

22

KCDV

168

Totaal

2.072

Vraag 196

Wat heeft de kalversector tot nu toe gedaan aan het terugdringen van het antibioticagebruik en wat gaat er verder gebeuren om het absoluut en relatief gezien hoge gebruik drastisch terug te dringen?

Antwoord

Aan de hand van een 10-puntenplan heeft de vleeskalverhouderij de afgelopen jaren gewerkt aan het verbeteren van de gezondheid van het kalf bij binnenkomst op het bedrijf en aan de condities in de stal. Zo moeten de dieren een bepaalde leeftijd en gewicht hebben en aan bepaalde gezondheidscondities voldoen. En moet de stal voldoende verwarmd zijn en de drinkwaterleidingen schoon zijn gemaakt. Het gebruik in de vleeskalverhouderij is in de periode 2007–2015 inmiddels met 44% verminderd. Voor de periode 2016–2020 heeft de vleeskalverhouderij aangegeven een verdere daling in het gebruik te willen realiseren door de kalvergezondheid verder te verbeteren. Hiervoor heeft de kalversector het plan «Antibioticabeleid in de kalversector 2016–2020» opgesteld, dat als bijlage bij de brief over het «Vervolgbeleid antibiotica in de veehouderij» van 8 juli jl. (TK 29 683, nr. 220) aan uw Kamer is gezonden.

De sector zet in op een nauwe samenwerking met de melkveehouderij vastgelegd in de «Totaal aanpak Vitaal, Gezond en Duurzaam kalf», via collectieve bestrijding van Infectieuze Boviene Rhinothacheitis (IBR) en Boviene Virus Diarree (BVD) en middels onderzoek naar virulentie van luchtwegaandoeningen en het verbeteren van de darmgezondheid.

Vraag 197

Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van het antibioticumgebruik in de kalversector sinds 2009 en daarbij aangeven hoeveel bedrijven in het streef- (groen), signalerings- (oranje), respectievelijk actiegebied (rood) zitten?

Antwoord

Het gebruik in de kalversector is van 2009 tot en met 2015 met 35% gedaald. Ten opzichte van 2007, het jaar waarin de sector zelf is gaan registreren, is tot en met 2015 sprake van een daling van 44%. Sinds 2012 worden de gegevens gebenchmarkt. Een overzicht van bedrijven naar gebruiksstatus is daarom alleen vanaf 2012 te geven.

Het aantal bedrijven dat zich in de jaren 2012 tot en met 2015 in het streefgebied bevonden betreft voor 2012: 35%, 2013: 48%, 2014: 46% en 2015: 45%. Het aantal bedrijven dat zich in de jaren 2012 tot en met 2015 in het signaleringsgebied bevonden betreft voor 2012: 43%, 2013: 38%, 2014: 42% en 2015: 44%. Het aantal bedrijven dat zich in de jaren 2012 tot en met 2015 in het actiegebied bevonden betreft voor 2012: 22%, 2013: 14%, 2014: 12% en 2015: 11%.

Vraag 198

Hoe wordt de voorlichting ten aanzien van de risico’s van suikerinname in het programma Jong Leren Eten vormgegeven?

Antwoord

Het programma Jong Leren Eten is een breed programma over zowel de herkomst van voedsel, als het leren maken van verstandige, gezonde, duurzame keuzes op gebied van voeding. Risico’s van suikeropname is (nog) niet specifiek als apart onderwerp vormgegeven. Het Voedingscentrum adviseert over de (mate van) consumptie en samenstelling van voedingspatronen als onderdeel van een gezonde en duurzame voedselkeuze. Het gebruik van suiker maakt hiervan onderdeel uit. De adviezen van het Voedingscentrum zijn gebaseerd op de Richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad. Deze zijn in november 2015 herzien. Op basis van deze herziening heeft het Voedingscentrum de Schijf van Vijf aangepast. Het Voedingscentrum ontvangt voor zijn activiteiten bijdragen van de ministeries van VWS en EZ. Vanuit het programma Jong Leren Eten is aan het Voedingscentrum een opdracht geformuleerd om diverse lesmethoden, zoals Smaaklessen en het lespakket bij EU-schoolfruit in 2017 aan te (laten) passen op de meest recente inzichten.

Vraag 199

Wanneer en op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang en de resultaten van het programma Jong Leren Eten?

Antwoord

Het programma Jong Leren Eten is op 30 september jl. gelanceerd en de concrete extra activiteiten op scholen, zoals school tuinieren, kooklessen en boerderijlessen, zullen in 2017 starten voor een periode van 4 jaar. Een eerste tussenrapportage over de activiteiten die in 2017 worden uitgevoerd, wordt verwacht in het voorjaar van 2018 en zal dan aan uw Kamer worden gestuurd.

Vraag 200

Op welke manier wordt de ambitie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om tot een breder en gezonder productenaanbod te komen, meegenomen in de kennis-en innovatieprogramma’s van de topsectoren?

Antwoord

De topsector Agri&Food heeft als één van de doelstellingen om met innovaties een gezond voedingspatroon en levensstijl te ondersteunen. Onderdeel van de kennis en innovatieagenda van deze topsector zijn twee roadmaps die hierop gericht zijn. De roadmap voeding en gezondheid richt zich op de relatie van voeding en gezondheid en werkt aan oplossingen voor voeding gerelateerde welvaartsziekten en het gezond ouder worden. De roadmap hoogwaardige producten is mede gericht op de ontwikkeling van voeding met minder zout, suiker en vetten met behoud van een goede smaak. In het verlengde van deze roadmaps verzorgt de topsector Agri&Food samen met de topsector Life Science & Health de Nederlandse inbreng in het Europese Joint Programming Initiatief A Healthy Diet for a Healthy Life. Verder draagt de Topsector Tuinbouw & Uitgangsmaterialen met kennis en innovatie bij aan het verhogen van de groente- en fruitconsumptie. Daarbij is er aandacht voor alle leeftijdsgroepen, nieuwe eetmomenten en eetplekken, nieuwe producten en concepten.

Vraag 201

Welke projecten die vallen onder het programma Jong leren eten worden ondersteund vanuit het ministerie, zowel financieel, beleidsmatig als anders? Wat is de doelstelling van dit project?

Antwoord

Hiervoor verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 30 september jl. (TK 31 532, nr. 169) waarin het programma Jong Leren Eten wordt toegelicht.

Vraag 202

Wat zijn, naast het eerste deel in de vleesketen, de delen in de vleesketen? Welke regels gelden voor deze delen? In hoeverre wordt daaraan voldaan?

Antwoord

De vleesketen bestaat uit de diervoederindustrie en -groothandel, veehouderijen, de slachterij, de uitsnijderij, de verwerkende industrie, de koel- en vrieshuizen, de horeca, de groot- en detailhandel en de consument. Transportbedrijven en handelaren verbinden deze schakels met elkaar. De Algemene Levensmiddelenverordening (ALV) (General Food Law, EG-verordening 178/2002) is de hoeksteen van de Europese wetgeving over levensmiddelen waaronder vlees. Deze verordening geeft de algemene beginselen van de levensmiddelenwetgeving voor alle Europese lidstaten. Volgens deze verordening zijn vleesbedrijven primair verantwoordelijk voor de veiligheid van vlees. Naast een aantal andere verordeningen vormt de ALV de basis voor het Hygiënepakket. In het Hygiënepakket, dat bestaat uit de EG-hygiëneverordeningen en controleverordeningen, zijn de voedselveiligheidseisen en de wettelijke taken van de private en publieke partijen verder uitgewerkt. Deze wetgeving is deels nader uitgewerkt in nationale wet- en regelgeving. Het betreft onder andere de «Wet dieren», de «Warenwet» en de «Gezondheidswet».

De naleving is in Nederland in het algemeen hoog. Wel verschilt de naleving per keten en binnen de keten per schakel en per bedrijf. De NVWA houdt risicogericht toezicht. Daar waar de grootste risico's zijn wordt het meeste toezicht ingezet.

Vraag 203

Hoeveel zou het opleveren als we vlees in het hoge btw-tarief zouden stoppen? Hoeveel zou het opleveren als we ook zuivel onder het hoge btw-tarief zouden belasten?

Antwoord

Het belasten van vlees en vleesproducten tegen 21% in plaats van 6% leidt tot een budgettaire opbrengst van circa € 0,9 miljard in 2017. Indien naast vlees en vleesproducten ook zuivel tegen 21% wordt belast, dan bedraagt de budgettaire opbrengst circa € 1,5 miljard in 2017.

Vraag 204

Welke nieuwe initiatieven op het gebied van internationale voedselzekerheid worden er ontplooid?

Antwoord

Op 19 oktober 2016 heeft de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, mede namens mij, een brief aan uw Kamer verstuurd (TK 33 625, nr. 233) waarin wordt ingegaan op de resultaten en voortgang op het gebied van voedselzekerheid sinds de Voedselzekerheidsbrief van 18 november 2014 (TK 33 625, nr. 147). Het kabinet wil ook de komende jaren ontwikkelingen op het gebied van mondiale voedselzekerheid blijven ondersteunen, waarbij meetbare resultaten leidend zullen zijn. In de brief van 19 oktober jl. worden daarvoor een aantal nieuwe accenten benoemd.

Vraag 205

Wordt er in 2017 een bedrag vanuit Apurement onttrokken? Zo ja, waarvoor?

Antwoord

In de EZ-begroting staat op p. 24 wat er aan de begrotingsreserve Apurement wordt onttrokken in de jaren 2017 (€ 8 mln.), 2018 (€ 3 mln.), 2019 (€ 2,7 mln.) en 2020 (€ 2,7 mln.). Het betreft hier echter een reeks die langer doorloopt. Tot en met 2024 wordt aan de reserve onttrokken: € 2,7 mln. per jaar in 2021, 2022 en 2023 en € 0,6 mln. in 2024. Voor deze jaren is derhalve de ontvangstenraming verhoogd, wat op p. 24 in de EZ-begroting staat weergegeven.

Vraag 206

Acht u het verantwoord om de begrotingsreserve Apurement terug te laten lopen tot 90 miljoen euro? Zo ja, waarom zou u dan nog de begrotingsruimte tussen 174.524 en 90 miljoen euro, een ruime 80 miljoen euro, aanhouden per 31 december 2016? Wat gaat u dan met deze 80 miljoen euro doen?

Antwoord

Ik acht het verantwoord om de begrotingsreserve Apurement terug te laten lopen tot € 90 mln. Dit is 10% van de EU-middelen die jaarlijks via de EZ-begroting lopen. Ik kies er voor om deze ondergrens niet in één keer, maar geleidelijk te bereiken. Dit gebeurt door de jaarlijkse voeding te stoppen en gedurende enkele jaren kleine bedragen aan de begrotingsreserve Apurement te onttrekken, om het toezicht door de NVWA te kunnen versterken. Zo blijft er ook enige ruimte om in de komende jaren correctiebesluiten van de EU te betalen, zonder dat de ondergrens van € 90 mln. direct bereikt wordt en de reserve daardoor tot deze ondergrens aangevuld moet worden. Overigens wordt in 2016 een totaalbedrag van ca. € 60 mln. aan definitieve correctiebesluiten betaald, waardoor de begrotingsreserve Apurement eind 2016 ca. € 115 mln. zal bedragen.

Vraag 207

Op basis waarvan zijn de middelen voor het flankerend beleid pelsdierhouderij juridisch verplicht?

Antwoord

De middelen voor het flankerend beleid pelsdierhouderij zijn juridisch verplicht op basis van de Wet verbod pelsdierhouderij. De rechter heeft de voorziening voor flankerend beleid meegewogen bij het oordeel of een verbod wel of niet redelijk is. De juridische cassatieprocedure inzake het verbod loopt nog.

Vraag 208

Wanneer zijn voor het laatst de criteria voor duurzame stallen aangepast en wanneer bent u voornemens om deze weer bij te stellen?

Antwoord

Jaarlijks wordt het ambitieniveau van de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) aangepast. Zo wordt voor 2017 een aantal maatregelen op de thema’s dierenwelzijn en energie toegevoegd.

Vraag 209

Kunt u toelichten wanneer en door wie het besluit is genomen dat er geen jaarlijkse toevoegingen meer worden gedaan aan de begrotingsreserve Apurement, zolang het saldo boven de 90 miljoen euro is? Wat was de aanleiding om dit besluit te nemen?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 94.

Vraag 210

Kunt u aangeven hoe het antwoord op vraag 88 bij Eerste suppletoire begroting van het Ministerie van Economische Zaken voor het jaar 2016/Voorjaarsnota («er zal worden beoordeeld of eventuele additionele voeding van de reserve noodzakelijk is») (34 485 XIII, nr. 3, p. 26) zich verhoudt tot het gestelde in de begroting dat «bij Voorjaarsnota is besloten geen jaarlijkse toevoegingen aan de reserve meer te doen zolang het saldo boven de 90 miljoen euro is»?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 96.

Vraag 211

Kunt u een onderbouwing geven van het minimaal benodigde saldo van 90 miljoen euro in de begrotingsreserve Apurement, in relatie tot de prognose van de te ontvangen boetes?

Antwoord

Jaarlijks is circa € 0,9 miljard aan EU-geld opgenomen in de EZ-begroting. Besloten is (TK 34 485 XIII, nr. 2) om hiervan tenminste 10% aan reserve aan te houden in de begrotingsreserve Apurement. Dit komt neer op een ondergrens van € 90 mln.

Er kan helaas geen prognose gegeven worden van de te ontvangen correctievoorstellen en correctiebesluiten (boetes) die de Europese Commissie oplegt. Wel probeert het Ministerie van Economische Zaken correctiebesluiten zoveel mogelijk te voorkomen, door voor de start van de uitvoering van EU-beleid te controleren of de Nederlandse uitvoering EU-conform is. Bij correctievoorstellen wordt in overleg met de Europese Commissie beoordeeld of verbeteringen mogelijk zijn, waardoor er uiteindelijk geen of een lager correctiebesluit genomen wordt.

Vraag 212

Hoe hoog is de voorziene hoogte van de begrotingsreserve Apurement per 31 december 2016? Kunt u de stand uit de 1e suppletoire begroting van Economische Zaken actualiseren (zie TK 34 485 XIII, nr. 2, p. 22)?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 97.

Vraag 213

Acht u het verantwoord om de begrotingsreserve Apurement terug te laten lopen tot 90 miljoen euro? Zo ja, wat gaat u doen met de ruimte in de begrotingsreserve als deze per 31 december 2016 hoger is dan 90 miljoen euro? Is het nodig deze aan te houden?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op de vraag 206.

Vraag 214

Kunt u aangeven hoeveel in 2017 de feitelijke bezuiniging bedraagt op het groen onderwijs?

Antwoord

Voor het groen onderwijs gelden de intensiveringen en taakstellingen die generiek voor alle onderwijsinstellingen gelden, conform het algemeen onderwijsbeleid van de Minister van OCW.

Er is in 2017 geen sprake van nieuwe bezuinigingen specifiek voor het groen onderwijs. Het groen onderwijs heeft wel te maken met de effecten van het wegvallen van de vernieuwingssubsidies groen onderwijs na 2015. Het betreft de bezuiniging van € 55 mln. uit het regeerakkoord.

Vraag 215

Bent u bereid om op basis van het rapport «Groen onderwijs in beweging» (documentnummer 2016D39850) voor 2017 de basisbekostiging voor de Agrarische Opleidingscentrums te bepalen?

Antwoord

Het rapport «Groen onderwijs in beweging» is opgesteld naar aanleiding van de motie Van Meenen (TK 34 300, nr. 91). Uw Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek, zodat deze kunnen worden betrokken bij de formatie van een nieuw kabinet.

Het is aan een nieuw kabinet om hierover een standpunt te bepalen.

Vraag 216

Is voor het groen onderwijs hetzelfde budget beschikbaar als voor het onderwijs dat bekostigd wordt via het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?

Antwoord

Eerder is door het kabinet, mede op basis van het rapport Panteia (TK 34 284, nr. 4), geconcludeerd dat de gemiddelde uitgaven per student bij het groen onderwijs en het OCW-onderwijs vrijwel gelijk zijn. In de kabinetsreactie naar aanleiding van het rapport van Berenschot »Scenario’s bekostiging AOC’s (TK 34 284, nr. 4) is aangeven dat er in het mbo een verschil in bekostiging is als wordt gecorrigeerd voor de bekostigingsparameters die in het mbo worden gebruikt bij de verdeling van de middelen: de verblijfsduur, het aantal diploma’s en de prijsfactoren. De bevindingen van het rapport «Groen Onderwijs in beweging», zoals die op 24 oktober 2016 aan uw Kamer is gestuurd (2016Z19365), zijn hiermee in lijn.

Vraag 217

Waar ligt de nadruk op de educatie voor de inzet van subsidies? Het programma Jong leren eten; welke doelstellingen op het gebied van educatie heeft dit programma? Kunt u een overzicht geven van de subsidies die over 2016 zijn verstrekt met een omschrijving van doelstelling en organisaties die de subsidie ontvangen heeft? Zijn er randvoorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen? Zo ja welke?

Antwoord

In de begroting zijn de programma’s DuurzaamDoor en Jong Leren Eten gericht op educatie. DuurzaamDoor is een breder kennisprogramma gericht op educatie over diverse duurzaamheidsonderwerpen en de ontwikkeling van competenties die bijdragen aan meer duurzaam gedrag. Dit vormt een basis voor de verdere uitwerking van voedseleducatie zoals bedoeld met Jong Leren Eten. We gebruiken de partners (ngo’s, scholen en kennisinstellingen), netwerken en andere overheden van Duurzaam Door om de projecten van Jong Leren Eten verder te verspreiden.

Voor de doelen in het programma Jong Leren Eten verwijs ik naar mijn brief van30 september jl. aan uw Kamer (TK 31 532, nr. 169). In 2016 zijn geen subsidies verstrekt voor het programma Jong Leren Eten, alleen gerichte opdrachten ter voorbereiding van het programma, zoals het bouwen van de portal www.jonglereneten.nl.

Vraag 218

Welke aanvullende maatregelen zijn er in het Natuurpact het afgelopen jaar getroffen en gaan er het komende jaar genomen worden om dichter bij de doelstellingen de Kaderrichtlijn Water te komen en hoeveel budget is daarvoor uitgetrokken?

Antwoord

In het Natuurpact wordt erop gewezen dat er diverse mogelijkheden zijn om de ontwikkeling van de natuur, de vergroting van het Natuurnetwerk Nederland en de aanpak van de Natura 2000-gebieden optimaal te laten samengaan met het verbeteren van de condities van de kwaliteit en kwantiteit van het water. Provincies zijn verantwoordelijk voor de realisatie van het NNN en de afstemming met de KRW en geven er samen met de waterschappen en andere gebiedspartijen invulling aan, rekening houdend met de verschillende gebiedsopgaven. Het is aan de provincies om te bepalen hoeveel budget zij hiervoor inzetten.

De provincies rapporteren mij jaarlijks over de uitvoering van het Natuurpact, en van het NNN in het bijzonder. De rapportage over 2015 wordt thans afgerond. Daarnaast voert het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) in opdracht van EZ en IPO momenteel een ex ante evaluatie uit van het Natuurpact. De eindrapportage verwacht ik in januari 2017. In deze rapportage zal ook worden ingegaan op de koppeling met andere opgaven, zoals de Kaderrichtlijn Water. Op basis van deze rapportages zal ik uw Kamer nader informeren over uitvoering van maatregelen in het kader van het Natuurpact in relatie tot de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water.

Vraag 219

Hoe is de verhouding tussen de verantwoordelijkheid tot het beschermen en versterken en het duurzaam benutten van de natuur en biodiversiteit?

Antwoord

Het kabinet beschouwt het als een publiek belang dat natuur en biodiversiteit zowel beschermd en versterkt, als duurzaam benut worden. Beide vragen een overheidsinzet en zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden: zonder een effectieve bescherming loopt duurzame benutting tegen ecologische grenzen, en zonder duurzame benutting loopt bescherming tegen maatschappelijke grenzen. Om die dubbele verantwoordelijkheid waar te maken is, zoals aangegeven in de Rijksnatuurvisie, een daarbij passende rolkeuze van belang. Ten behoeve van het behoud en de versterking van beschermde natuur zijn de overheden de eerst aangewezen partijen om te zorgen voor effectieve juridische, financiële en politiek-bestuurlijke condities. Voor een duurzame benutting van natuur en biodiversiteit ligt het initiatief zoveel mogelijk bij de energieke samenleving en dienen overheden vooral een voorwaardenscheppende en stimulerende rol op zich te nemen.

Vraag 220

Kunt u toelichten welk bedrag gereserveerd is voor het bestendigen van groen vrijwilligerswerk en van welke regeling en budget dit onderdeel uitmaakt? Indien er geen budget voor is, bent u bereid dit vrij te maken voor het ondersteunen van vrijwilligerswerk in het groen? Zo nee, waarom niet?

Natuurorganisaties, Rijk en provincies hebben gesignaleerd dat het nodig is om actie te ondernemen om groen vrijwilligerswerk in de toekomst te behouden en versterken. Daarom wordt in een gezamenlijke werkgroep intensief en constructief samengewerkt aan een programma om het groene vrijwilligerswerk toekomstbestendig te maken. Dit is nodig om de aansluiting te houden bij veranderingen die in de maatschappij plaatsvinden. Het Rijk is, zodra er meer duidelijkheid is over de inhoud van het programma, bereid een eenmalige financiële bijdrage aan dit programma te geven. Hiervoor is commitment bij de natuurorganisaties en de provincies het uitgangspunt.

Daarnaast ondersteunen provincies vrijwilligers bij de uitvoering van het natuur- en landschapsbeheer en de monitoring.

Vraag 221

Met ingang van 1 januari 2017 wordt de nieuwe Wet natuurbescherming van kracht. Heeft de regering naast de decentralisatie van natuurbeheer naar de provincies ook de decentralisatie van het dierenwelzijn met betrekking tot de Oostvaardersplassen reeds verankerd?

Antwoord

Provinciale staten van Flevoland hebben op 26 oktober 2016 ingestemd met de overdracht van dierenwelzijn in de Oostvaardersplassen van het rijk naar de provincie. Het streven is dat de provincie Flevoland en ik de overdrachtsovereenkomst Dierenwelzijn Oostvaardersplassen op korte termijn tekenen. Ik zal uw Kamer hierover, conform mijn toezegging tijdens het AO Dierenwelzijn van 2 november jl., voor de winter nader over informeren.

Vraag 222

Welke bezuinigingsopties uit de Beleidsdoorlichting Natuur en regio 2016 heeft de regering omgezet in bezuinigingsmaatregelen voor deze begroting? Welke argumenten heeft de regering gebruikt om de voorgestelde bezuinigingsmaatregelen niet in te zetten?

Antwoord

Er zijn geen bezuinigingsopties omgezet in bezuinigingsmaatregelen. Dit is in lijn met de kabinetsreactie bij het rapport over de beleidsdoorlichting (TK 30 991, nr. 29) waarin is aangegeven dat de doorlichting geen grond biedt voor de gedachte dat extensiveringsopties bijdragen aan de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid voor Regio en Natuur.

Vraag 223

Kunt een verantwoording overleggen van de middelen die beschikbaar zijn gesteld voor Caribisch Nederland? Zijn de doelen behaald en zijn de middelen doeltreffend en doelmatig besteed?

Antwoord

De beschikbare middelen worden gebruikt om het natuurbeleidsplan uit te kunnen voeren. De middelen worden alleen beschikbaar gesteld indien zij bijdragen aan invulling van de doelen van het natuurbeleidsplan. Uitgaven in het kader van het reguliere natuurbudget (in samenwerking met visserij), evenals toekenning van budget voor projecten in het kader van de bijzondere uitkering worden altijd getoetst op doelmatigheid, doeltreffendheid en uitvoerbaarheid. Ik verwijs u hierbij tevens naar het antwoord op vraag 127.

Vraag 224

Kan in kaart worden gebracht hoe de extra investering van 4 miljoen euro, zoals aangekondigd in de brief van de Staatssecretaris op 10 oktober 2016 (TK 33 576, nr. 88), voor de Marker Wadden gefinancierd gaat worden?

Antwoord

De extra investering van € 4 mln. voor de afronding van de eerste fase van de Marker Wadden wordt gefinancierd uit de afronding van het Natuuroffensief. Het Natuuroffensief is een programma dat gestart is in 2001 voor het uitvoeren van projecten die passen bij de doelstelling groene doelen en natte natuur. De middelen zijn ondergebracht bij het Groenfonds. Nu de tot nu toe uitgevoerde deelprojecten allemaal zijn afgerond ontstaat inzicht in de resterende bestedingenruimte. Daaruit bleek de bekostiging van de Marker Wadden mogelijk. Dit project past uitstekend binnen de doelstelling van het programma Natuuroffensief.

Vraag 225

Wanneer gaat u aan de Kamer een overzichtelijke kaart te sturen met daarop alle verworven en ingerichte Natuurnetwerk Nederland-gebieden staan?

Antwoord

Een kaart met daarop de voortgang van de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland maakt onderdeel uit van de provinciale voorgangsrapportage natuur. Ik verwacht deze medio december 2016 te ontvangen en zal deze zo spoedig mogelijk aan uw Kamer sturen.

Vraag 226

Hoeveel geld, ten opzichte van de begroting van vorig jaar, wordt dit jaar extra aan natuur uitgegeven?

Antwoord

Het uitgavenbudget voor natuur wordt in 2017 niet geïntensiveerd ten opzichte van 2016.

Vraag 227

Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van de weidevogelpopulatie in Nederland vanaf het kabinet Rutte II?

Antwoord

In Nederland en in Europa lijkt er sprake te zijn van een afname van de daling.

De periode van kabinet Rutte II is te kort om uitspraken over te doen.

* Cijfers van 2015 zijn nog niet beschikbaar.

Vraag 228

Hoeveel grutto jongen zijn er in het afgelopen broedseizoen in Nederland geboren (en zijn uitgevlogen)?

Antwoord

De jongenoverleving van grutto’s wordt gemonitord door Vogelbescherming Nederland. De cijfers over 2016 worden medio november verwacht.

Vraag 229

Hoe is exact invulling gegeven aan de gedane toezeggingen bij de motie van het lid Van Gerven (TK 34 475 XIII, nr. 10) die de regering verzoekt, bij post 18.2 heldere natuurdoelstellingen te formuleren en informatie over de doeltreffendheid te verstrekken bij begrotingspost 18.2, en hierover bij de volgende begroting te rapporteren aan de Kamer?

Antwoord

In de begroting 2017, artikel 8, zijn de doelstellingen voor Natuur en Biodiversiteit opnieuw geformuleerd zodat deze meer helder zijn. Momenteel wordt nog nagedacht welke kwantificeerbare informatie over de doeltreffendheid hiervoor gehanteerd zou kunnen worden. Ik verwijs u hierbij tevens naar het antwoord op vraag 23.

Vraag 230

Welke concrete stappen bent u van plan in 2017 te nemen om de Rode Lijst van Nederlandse soorten te verkorten?

Antwoord

Momenteel werkt het Ministerie van Economische Zaken in overleg met betrokken partijen, zoals provincies en organisaties met kennis over soorten, aan een beleidslijn Rode Lijsten. Ik zal uw Kamer over de uitkomst hiervan berichten in 2017.

Vraag 231

Kunt u aangeven welk bedrag op de begroting is gereserveerd voor het actualiseren van en communiceren over de Rode Lijst in 2017?

Antwoord

Gemiddeld wordt jaarlijks € 50.000,– gereserveerd voor het actualiseren van een Rode Lijst.

Vraag 232

Kunt u een toelichting geven op de begrotingspost «Caribisch Nederland» onder het kopje «Opdrachten»?

Antwoord

Deze begrotingspost is noodzakelijk om de realisatie van het natuurbeleidsplan te verwezenlijken. Dit heeft daarnaast ook betrekking op het beleidsveld visserij. Ik verwijs u hiervoor tevens naar de antwoorden op de vragen 127 en 223.

Vraag 233

U geeft in uw brief (TK 31 710, nr. 46) aan dat vanuit het Ministerie van Economische Zaken de komende jaren 12 miljoen euro wordt geïnvesteerd in projecten die de ambities uit de Natuur Ambitie Grote Wateren dichterbij brengen; zijn dit de bedragen die op de tabel op pagina 121 van de begroting worden genoemd (7.028 miljoen voor 2016 en 6.117 miljoen voor 2017)?

Antwoord

Nee. De genoemde bedragen (€ 7,028 en € 6,117 mln. voor resp. 2016 en 2017) maken onderdeel uit van de raming voor het «Natuurprogramma Westerschelde (waaronder Hedwigepolder). Middelen die worden ingezet voor Natuurambitie Grote Wateren maken onderdeel uit van het budget «Natuur en Biodiversiteit Grote Wateren».

Vraag 234

Kunt u aangeven hoe de bedragen voor de Natuurambitie Grote Wateren worden besteed en hoe u verwacht dat deze bijdragen aan de Natuurambitie Grote Wateren?

Antwoord

Ik heb in mijn brief van 18 januari jl. (TK 31 710, nr. 46) aangegeven dat het Ministerie van Economische Zaken de komende jaren investeert in projecten die de ambities uit de natuurambitie dichterbij brengen. Voor 2017 is daarvoor in de begroting een bedrag van € 9.7 mln. gereserveerd. Het betreft investeringen ten behoeve van natuur in onder meer NURG/Maaswerken, de Wadden, inclusief programma Rijke Waddenzee, en maatregelen in het kader van KRM en Natura 2000. Het Ministerie van Economische Zaken werkt aan versterking van de natuur in de grote wateren samen met andere overheden, natuurorganisaties en bedrijven om de veerkracht van de natuur en de Natura 2000 doelen te realiseren. Dat mondt uit in bijdragen aan projecten in het Eems-Dollard gebied, de realisatie van de Vismigratierivier en Zandhonger. Ook in het kader van het EU-programma LIFE IP natuur pakt het Ministerie van Economische Zaken, samen met maatschappelijke partijen en andere overheden, vraagstukken op in de relatie met vis & natuur, landbouw & natuur en waterveiligheid & natuur. Tevens wordt er geïnvesteerd in kennisontwikkeling om de ambities dichterbij te brengen.

Vraag 235

Hoeveel geld is sinds het aantreden van het kabinet Rutte I en het kabinet Rutte II per jaar bezuinigd op het natuurbudget? Kan hiervan een schematisch overzicht worden gegeven?

Antwoord

In onderstaande tabel betreft de regel «taakstelling Rutte I» de bezuiniging op programmamiddelen (exclusief uitvoerende diensten en ZBO’s). Verder is sprake van een bezuiniging vanuit het regeerakkoord Rutte I als gevolg van verkoop van gronden, omdat deze niet meer beschikbaar zijn voor het realiseren van de natuurdoelstellingen. Tegenover een taakstelling vanuit het kabinet Rutte I is sprake geweest van een intensivering door het kabinet Rutte II. Een deel van de bedragen voor Natuur staan niet meer op de begroting van EZ, maar is vanaf 2012 op grond van het Decentralisatieakkoord Natuur en het Natuurpact voor de uitvoering ter beschikking gesteld aan de Provincies via het Provinciefonds.

Bedragen x € 1 mln.

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019 e.v.

Taakstelling Rutte I

– 60

– 238

– 284

– 295

– 315

– 315

– 315

– 315

– 315

Taakstelling verkoop gronden Rutte I

– 15

– 20

– 35

– 40

– 45

– 50

– 20

– 10

0

Intensivering Rutte II

   

+ 200

+ 100

+ 100

+ 300

+ 300

+ 200

+ 200

Vraag 236

Kunt u aangeven hoeveel geld er beschikbaar is voor de handhaving van de regelgeving omtrent CITES en kunt u uitsplitsen waar deze kosten precies voor worden gemaakt?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 11.

Vraag 237

Hoeveel hectare landbouwgrond is in het bezit van de rijksoverheid?

Antwoord

De rijksoverheid heeft 51.061 ha landbouwgrond in bezit, waarvan 48.284 ha in bezit van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en 2.777 ha in bezit van het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL).

BBL heeft daarnaast nog ca. 7.600 ha landbouwgrond in bezit, die conform de afspraken in het Natuurpact worden overgedragen aan de provincies. Staatsbosbeheer heeft ca. 55.000 ha grond bestemd voor natuur en landschap in gebruik gegeven aan agrariërs, voor onder andere het maaien en beweiden van graslanden, begrazing van duin- en heideterreinen en rietlanden etc.

Vraag 238

Wat zijn de voorwaarden die worden gesteld bij verpachting van de gronden in het bezit van de rijksoverheid? Zijn er biodiversiteitsdoelen gesteld?

Antwoord

Aan de verpachting worden voorwaarden gesteld. Zo schrijft het RVB een bouwplan voor, die het duurzaam grondgebruik en de kwaliteit van de grond bevordert. Staatsbosbeheer stelt aan landbouwkundige activiteiten voorwaarden, die de ontwikkeling en het in standhouden van natuur of landschap tot doel hebben en die leiden tot een meer natuurinclusieve landbouw. BBL verpacht al haar landbouwgronden steeds voor 1 jaar, waarbij geen bijzondere voorwaarden worden gesteld anders dan normaal landbouwkundig gebruik.

Vraag 239

Wat zijn de voorwaarden bij de verkoop van de gronden van de rijksoverheid?

Antwoord

Het Rijk biedt bij verkoop haar landbouwgronden in eerste instantie aan overige overheidspartijen aan voor het realiseren van publieke doelen (reallocatieprocedure). Is er vanuit deze partijen geen belangstelling dan wordt een openbare verkoopprocedure gestart. De grondportefeuille van BBL wordt in de periode 2015–2019 verkocht of overgedragen, waarna BBL zal ophouden te bestaan. BBL draagt het merendeel van haar gronden conform de afspraken in het Natuurpact over aan de provincies. De overige gronden worden marktconform verkocht of overgedragen aan de opdrachtgever.

Vraag 240

Hoe ziet de inrichting van de landingsrente eruit, om welke projecten gaat het nog en hoeveel projecten betreft het?

Antwoord

Landinrichtingsrente betreft de kosten voor de landinrichting die uit de Rijkskas worden voorgeschoten en vervolgens over de verkavelde percelen in het landinrichtingsproject worden omgeslagen. Het gaat om «oude» landinrichtingsprojecten die op grond van het overgangsrecht van de Wet inrichting landelijk gebied nog conform het destijds geldende regime van de Landinrichtingswet worden afgewikkeld. In totaal gaat het daarbij om 207 landinrichtingsprojecten.

Vraag 241

Hoeveel hectare grond is er in 2016 verkocht?

Antwoord

Het Rijk heeft tot nu toe in 2016 296 ha landbouwgrond verkocht, waarvan 121 ha door RVB, 120 ha door BBL en 55 ha door Staatsbosbeheer. Naar verwachting zal BBL in de laatste maanden van 2016 nog ca. 1.800 ha landbouwgrond verkopen of overdragen.

Vraag 242

Is de veronderstelling juist dat sprake is van een gat in de onderhavige begroting nu voor een deel van het extra budget voor de NVWA nog dekking gevonden moet worden?

Antwoord

In mijn brief van 27 mei 2016 is het nieuwe budgettaire kader voor de NVWA gepresenteerd (TK 33 835, nr. 33). Dit houdt in dat het budget van de NVWA bij Voorjaarsnota 2016 structureel verhoogd is met € 23,1 mln. per jaar. In deze brief heb ik ook aangegeven dat een deel van de dekking van dit extra budget geregeld zou worden bij Miljoenennota 2017. Het gaat om € 5,3 mln. in 2016, € 6,3 mln. in 2017, € 6,7 mln. in 2018 en € 4,4 mln. vanaf 2019 structureel. Het totaal van de toegevoegde budgetten is onderdeel van het nieuwe budgettaire kader van de NVWA, dat nodig is om te komen tot een financieel gezonde en toekomstbestendige NVWA. Inmiddels is bij de Najaarsnota 2016 dekking gevonden voor het deel van de structurele verhoging die betrekking heeft op 2016 (ad € 5,3 mln.). Hierover wordt u geïnformeerd in de Najaarsnota 2016. Over de resterende nog toe te voegen bedragen voor de jaren 2017 en verder zal ik uw Kamer uiterlijk bij Voorjaarsnota 2017 informeren.

Vraag 243

Welke meevallers verwacht u in de Najaarsnota 2016 of in de Voorjaarsnota 2017 voor dekking van de extra bijdrage aan de NVWA?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 242.

Vraag 244

Waar is het bedrag van 9,2 miljoen euro uit afkomstig? Waar is het uit opgebouwd?

Antwoord

Op beleidsartikel 6 is een bedrag van € 8,0 mln. gereserveerd ter dekking van de begrote instellingskosten van ZBO Keuren Dier. Dit bedrag is niet verwerkt in de agentschapsparagraaf NVWA, omdat deze kosten ten laste komen van beleidsartikel 6. Voorts is op beleidsartikel 6 een bedrag van € 0,8 mln. gereserveerd voor dekking van de extra bijdrage voor de NVWA en wordt de bijdrage voor cliënt export van € 0,4 mln. door de NVWA als balansmutatie verwerkt, waardoor u deze niet in de omzet van het kerndepartement terugvindt. Deze bedragen voor 2017 zijn vrijgemaakt binnen de begroting van het Ministerie van Economische Zaken uit het geheel van mee- en tegenvallers.

Vraag 245

Waarom is het budget van 6,3 miljoen euro nog niet geraamd? Waar is het bedrag voor bedoeld

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 242.

Vraag 246

Betreft het hier dezelfde 9,2 miljoen euro als de 9,2 miljoen euro genoemd in de beantwoording bij de vragen over de Slotwet 2015 van het Ministerie van Economische Zaken, TK 34 475 XIII, nr. 6, pagina 55, antwoord op vraag 185?

Antwoord

Het betreft hier niet dezelfde € 9,2 mln. als genoemd in de beantwoording bij de vragen over de Slotwet 2015 van het Ministerie van Economische Zaken, TK 34 475-XIII, nr. 6, pagina 65, als antwoord op vraag 185. De eerstgenoemde € 9,2 miljoen is genoemd in de 2e suppletoire begroting 2015 en zijn vrijgevallen middelen uit de niet gerealiseerde omzet 2015.

De als tweede genoemde € 9,2 mln. in de EZ-begroting 2017 betreft budget dat aanwezig is op beleidsartikel 6 ten behoeve van de NVWA, maar wat niet is opgenomen als «omzet moederdepartement» in de agentschapsparagraaf van de NVWA. Deze € 9,2 mln. is als volgt opgebouwd: € 8 mln. voor de begrote instellingskosten van ZBO Keuren Dier, € 0,8 mln. voor dekking van de extra bijdrage voor de NVWA en de bijdrage voor cliënt export van € 0,4 mln. wordt door de NVWA als balansmutatie verwerkt, waardoor u deze niet in de omzet moederdepartement terugvindt (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 244).

Vraag 247

Waarom spreekt u over een technische verwerking ten aanzien van de nog niet gevonden dekking voor de extra bijdrage aan de NVWA.

Antwoord

Het budget van de NVWA is bij Voorjaarsnota 2016 structureel verhoogd. Ik verwijs u hiervoor tevens naar mijn brief aan uw Kamer van 27 mei 2016 (TK 33 835, nr. 33). Een deel van de dekking van deze budgetverhoging zou feitelijk worden geregeld bij de EZ-begroting 2017. Dit betekent dat in de agentschapsbegroting van de NVWA al rekening is gehouden met dit deel van de verhoging (technisch verwerkt). Een deel van de dekking op de beleidsartikelen van de bijdrage aan het agentschap NVWA moet nog geregeld worden. Dit gebeurt in tegenstelling tot wat ik in mijn brief van 27 mei jl. schreef niet bij Miljoenennota 2017, maar bij Najaarsnota 2016 en Voorjaarsnota 2017. Ik verwijs u verder naar het antwoord op de vragen 242, 243, 245, 251, 252, 256, 257 en 258.

Vraag 248

Wanneer kan de Kamer het herijkte Plan van aanpak, inclusief de budgettaire gevolgen, verwachten?

Antwoord

Het herijkte Plan van Aanpak zal in het najaar van 2016 naar uw Kamer worden gezonden.

Vraag 249

Hoe is de structurele bijstelling vanuit de Rijksbegroting, zoals genoemd in TK 33 835, nr. 33, opgenomen in de agentschapsbegroting van de NVWA?

Antwoord

De bijstelling vanuit de Rijksbegroting die een relatie heeft met de omzet wordt onder de baten als omzet moederdepartement verantwoord. De bijstelling vanuit de Rijksbegroting die betrekking heeft op de normale bedrijfsvoering wordt onder bijzondere baten verantwoord. Voor het jaar 2017 betreft de bijstelling € 19,6 mln. (omzet), respectievelijk € 9,2 mln. (bijzondere baten).

Vraag 250

Waarom spreekt u van een «technische verwerking» bij de nog niet gevonden dekking voor de extra bijdrage aan de NVWA?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op de vraag 247.

Vraag 251

Kunt u toelichten of er een gat in de begroting van het Ministerie van Economische Zaken voor het jaar 2017 zit, nu er nog geen besluit is genomen over de dekking van de extra bijdrage aan de NVWA? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 242.

Vraag 252

Verwacht u in de Najaarsnota 2016 of in de Voorjaarsnota 2017 de door u voorgestelde extra bijdrage aan de NVWA te kunnen realiseren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom komt er toch geen extra bijdrage voor de NVWA?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 242.

Vraag 253

Waar komt de stijging voor 2017 van bijna 10 miljoen euro ten opzichte van de Eerste suppletoire begroting 2016 voor kosten eigen personeel vandaan? Waar is het extra eigen personeel voor bedoeld?

Antwoord

De salariskosten stijgen door een veronderstelde loonstijging van 1%, verschuiving van inhuur naar eigen personeel, het verkleinen van het tekort aan dierenartsen en invulling van overige openstaande vacatures met betrekking tot de herijking van het Plan van Aanpak.

Vraag 254

Kunt u de oorzaak van de vertraging bij de uitvoering van het Plan van aanpak NVWA op het onderdeel ICT-vernieuwing toelichten? Betreft het een nieuwe vertraging ten opzichte van eerder verkregen informatie? Zo ja, wat betekent de vertraging voor de te behalen doelen bij de ICT-vernieuwing NVWA?

Antwoord

Voor de reden en achtergrond van de vertraging verwijs ik naar de antwoorden die ik op 27 mei 2016 heb gegeven op vragen van uw Kamer over het BIT-advies (TK 33 835, nr. 35). Inmiddels is het bijbehorende implementatieplan voor fase drie vastgesteld. Hierin zijn de adviezen van BIT meegenomen. Voorzien is in een implementatieperiode tot en met 2019, zoals ook aan uw Kamer is gemeld in voornoemde brief van 27 mei 2016.

Vraag 255

Waar is de verwachte stijging van bijna 5 miljoen aan extra omzet derden voor 2017 ten opzichte van de 1e suppletoire begroting op gebaseerd?

Antwoord

De opbrengsten uit NVWA retributies in 2017 zijn hoger geraamd in verband met de effecten van de tariefstijging van de retributies per mei 2016, de invoering van retributies in het domein Tabak en de invoering van retribueerbare herinspecties bij veehouders.

Vraag 256

Waarom heeft u de extra bijdrage aan de NVWA, waarvoor u in de Miljoenennota 2017 dekking zou vinden, nog niet gevonden.

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 242.

Vraag 257

Is het juist dat er een gat in de begroting 2017 van het Ministerie van Economische Zaken zit, nu er nog geen besluit is genomen over de dekking van de extra bijdrage aan de NVWA? Zo nee, waarom niet.

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 242.

Vraag 258

Verwacht u in de Najaarsnota 2016 of in de Voorjaarsnota 2017 meevallers op de begroting Economische Zaken om de extra bijdrage aan de NVWA te kunnen betalen?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 242.

Vraag 259

Wat is de oorzaak van de vertraging bij de uitvoering van het plan van aanpak NVWA, op het onderdeel ICT-vernieuwing? Betreft het een nieuwe vertraging ten opzichte van informatie die de Tweede Kamer eerder heeft ontvangen?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 254.

Vraag 260

Wat betekent de vertraging voor de te behalen doelen bij de ICT-vernieuwing NVWA?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 254.

Vraag 261

Hoe verklaart u dat in het NVWA-overzicht de kosten van de ICT en aanverwante kosten eerst 31,7 miljoen euro waren en nu 62,2 miljoen?

Antwoord

Door KPMG is onderzoek gedaan naar de verwachte transitiekosten van de NVWA. Deze zijn door KPMG geraamd op € 62,2 mln. over 4 jaar. Deze kosten kunnen uitgesplitst worden over Blik op 2017 (€ 34,5 mln.) en het herijkte Plan van Aanpak (€ 27,7 mln.). De kosten voor uitvoering van het herijkte Plan van Aanpak zijn voor een belangrijk deel, namelijk voor € 31,7 mln., al in de begroting voorzien. De definitieve extra bijdragen vanuit het kerndepartement zijn weergegeven in de brief aan uw Kamer van 27 mei 2016 (TK 33 835, nr. 33).

Vraag 262

Is het waar dat er minder mensen bij de NVWA werken, maar dat er wel structureel 23,1 miljoen meer per jaar naar de NVWA gaat? Moet hieruit worden geconcludeerd dat er mensen uit moeten om het ICT-systeem te betalen?

Antwoord

De structurele verhoging van het budget voor de NVWA bestaat voor € 10 mln. uit verhoging van het EZ-opdrachtenbudget. Daarnaast is de structurele ICT-bijdrage € 17,1 mln. en is er nog € 1 mln. nodig voor arbeidsvoorwaarden. Dekking hiervan komt voor € 23,1 mln. via bijdrage departement(en). Overige dekking wordt gevonden in efficiencymaatregelen bij de NVWA en via kasmanagement. Ik verwijs u hiervoor tevens naar mijn brief van 27 mei jl., (TK 33 835, nr. 33).

De extra investeringen in ICT zijn noodzakelijk om de gewenste kwaliteitsslag naar een kennis-gedreven en risicogerichte organisatie te maken. Door betere ICT-ondersteuning is een efficiencyverbetering mogelijk. Hierdoor kan met minder financiële middelen hoogwaardig door de NVWA geopereerd worden, zonder verlies van handhavingsdruk.

Vraag 263

Is het waar dat KPMG adviseert om KPMG het ICT beheer bij de NVWA te laten doen voor

3,1 miljoen euro per jaar? Doet KPMG nog meer van het ICT gebeuren?

Antwoord

Nee. KPMG constateert in haar onderzoek dat de structurele kosten voor het ICT-beheer met € 3,1 mln. zullen stijgen.

Vraag 264

In het NVWA ICT-budget staat 69,2 miljoen euro aan ICT en ICT gerelateerde kosten; daarnaast komt er jaarlijks 3,1 miljoen euro toekomstige ICT-kosten vanaf 2018 bij en stijgen de kosten voor ICT-beheer van 6,7 miljoen euro naar jaarlijks 14 miljoen vanaf 2018 (totaal elk jaar 10,4 miljoen extra kosten). Wat staat hier aan baten tegenover? Is dat de 14,4 structureel vanaf 2020, of zijn er nog meer baten? Wegen de baten dan wel tegen de kosten op en kunt u dit onderbouwen? Een essentiële vraag daarbij is: hoe lang gaat het ICT-systeem mee? Is het waar dat als het tot 2025 mee gaat, we lang niet uit de kosten komen?

Antwoord

Door KPMG is onderzoek gedaan naar de omvang van de verwachte transitiekosten van de NVWA. Deze zijn door KPMG geraamd op € 62,2 mln. inclusief btw en trainingen zijn de kosten € 69,2 mln. Deze kosten kunnen uitgesplitst worden over het project stroomlijnen interne processen NVWA genaamd «Blik op 2017» van € 34,5 mln. en het herijkte Plan van Aanpak van

€ 27,7 mln. De kosten voor het herijkte Plan van Aanpak zijn voor een belangrijk deel al in de begroting van de NVWA voorzien. De efficiencywinst is geraamd op € 7,2 mln. Binnen het huidige budgettaire kader van de NVWA dienen de investeringen in het kader van de transitie in 2021 terugverdiend te zijn.

Vraag 265

Wat is de stand van zaken betreffende de gesprekken tussen NVWA, vakbonden en ondernemingsraden betreffende de reorganisaties? Kunt u alle documenten hierover naar de Kamer sturen?

Antwoord

De NVWA voert overleg met de Ondernemingsraad (OR) en de vakbonden. Met de ondernemingsraad van de NVWA is veelvuldig informeel en formeel overlegd over de voorgenomen reorganisatie. In het departementaal georganiseerd overleg met de bonden (DGO) is kort na de zomer van 2016 over de reorganisatie gesproken. De komende maanden wordt het overleg met OR en bonden voortgezet. Het streven is om het formele overleg met OR en bonden nog dit jaar af te ronden, waarna de uitvoering van de reorganisatie kan starten. Zoals ik aangaf in mijn brief van 26 oktober jl. (TK 33 835, nr. 47) houd ik u, zoals gebruikelijk, via voortgangsrapportages mede namens de Minister van VWS, op de hoogte van de voortgang van de organisatieveranderingen. Daarnaast zal uw Kamer dit najaar geïnformeerd worden over het herijkte Plan van Aanpak.

Vraag 266

Kan er een overzicht en uitsplitsing van kosten «overig» en voor de post «laboratoriumonderzoek» worden gegeven? Welke laboratoria worden door de NVWA gebruikt? Zijn hier ook huurlocaties bij en zo ja, welke?

Antwoord

Post Overig:

De NVWA kent een producten- en dienstencatalogus met een daarbij behorende kostprijs per product. Onderdelen die niet op basis van dit kostprijsmodel, in uren, uitgevoerd kunnen worden zijn onder de post Overig opgenomen. Het gaat daarbij om kosten uitbesteed onderzoek aan bijvoorbeeld het RIVM, RIKILT of stichting Centraal Orgaan Kwaliteitsaangelegenheden Zuivel (COKZ) (45%), verbeterplan automatisering (25%), kosten keuringsdiensten (10%) en verbetering van het toezicht zoals de openbaarmaking controlegegevens, doelgroepen analyse en versterking toezicht import (20%).

Post laboratoriumonderzoek:

In totaal wordt in 2017 € 22,2 mln. of 207.500 uur aan laboratorium onderzoek ingezet. Hierbij wordt 60% aan voedselveiligheid, 20% aan productveiligheid en 20% aan plant- en diergezondheid besteed.

De NVWA heeft laboratoria op de volgende locaties:

Locatie

Soort lab

Toelichting

Groningen

Chemische productveiligheid

Eigendom RVB. Pand wordt gedeeld met het NCG en NVWA laboratorium.

Zwijndrecht

Fysisch mechanisch productveiligheid

Eigendom RVB. Pand wordt gedeeld met ILT, ISZW, NVWA kantoor en NVWA laboratorium.

Wageningen, Akkermaalsbos

Voedselveiligheid

Gehuurd door RVB van de WUR, is uitsluitend NVWA laboratorium.

Wageningen, Geertjesweg

Fyto

Eigendom RVB. Is een NVWA locatie met kantoor, Inspectieacademie, laboratorium en onderzoekskassen.

Vraag 267

Gaat u naar aanleiding van de kritiek van de Raad van State dat de NVWA-tarieven onder meer in strijd zijn met de eigen uitgangspunten van het kabinet voor retributies deze tarieven nog naar beneden bijstellen? Zo ja, hoe? Zo niet, waarom niet?

Antwoord

De Kamer wordt hier binnenkort over geïnformeerd per brief.

Vraag 268

Wat wordt verstaan onder kosten «(inter)nationale projecten»?

Antwoord

Het betreft voornamelijk salaris-, reis- en verblijfskosten die gerelateerd zijn aan diverse (inter)nationale projecten zoals fytosanitaire projecten in Vietnam en Indonesië, het Vis-project in Indonesië en Twinning-projecten in Oost-Europa.

Vraag 269

Hoe is de verhouding bij andere overheidsdiensten tussen de vaste personele kosten en de overige personeelsgerelateerde kosten? Komt dat overeen met de 7% bij de NVWA?

Antwoord

De verhouding tussen de vaste personele kosten en de overige personele kosten is vergeleken met drie agentschappen die qua omvang van de omzet te vergelijken zijn met NVWA (omzet 2017

€ 335,4 mln.). Dat zijn RIVM (ministerie VWS, omzet 2017 € 350,4 mln.), IND (Ministerie van Veiligheid en Justitie, omzet 2017 € 396,1 mln.) en DUO (ministerie OCW, omzet 2017 € 246 mln.). Bovengenoemde verhouding bedraagt voor RIVM 5%, voor IND 3% en voor DUO 5%.

De oorzaak van het hogere percentage bij de NVWA is de hoge uitgaven voor onregelmatig werk en toeslagen voor inspecteurs bij NVWA die buiten de reguliere tijden werken. Het maken van een kwantitatieve vergelijking tussen de agentschappen op deze subkostensoort is met de huidige informatie niet mogelijk, omdat «overige personele kosten» het laagste detailniveau van de resultatenrekening in begroting en verantwoording is.

Vraag 270

Hoe zijn de doorlooptijden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) geregeld?

Antwoord

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland streeft naar zo kort mogelijke doorlooptijden. De maximale doorlooptijden bij RVO.nl zijn gebaseerd op de termijnen die zijn aangeven in Europese en nationale regelgeving, met name de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor de Basisbetalingsregeling (BBR), die RVO.nl als Europees betaalorgaan uitvoert in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, is bijvoorbeeld in Europese regelgeving bepaald dat de betaling kan plaatsvinden vanaf 1 december tot en met 30 juni. RVO.nl stuurt actief op doorlooptijden en deze worden ook gemonitord. Voor de BBR streeft RVO.nl er dan ook naar zo mogelijk betalingen te verrichten in december, waarmee wordt beoogd de wachttijd voor de betrokkene zo kort mogelijk te houden.

Vraag 271

Kunt u de werkbelasting van de RVO inzichtelijk maken op het gebied van land- en tuinbouw en de visserij?

Antwoord

RVO.nl voert in 2017 voor circa € 152 mln. aan opdrachten uit voor het Ministerie van Economische Zaken op het terrein van agro en natuur. Dit betreft op het gebied van agro onder meer het netwerk van landbouwattachés, de Gecombineerde opgave, de Basisbetalingsregeling, mestregelgeving, EU-interventie (het uit de markt nemen van producten), particuliere opslag, openbare opslag, de Wet dieren, Identificatie en registratie van dieren, administratieve ondersteuning van de Grondkamers en duurzame agroketens. Binnen het domein van natuur geeft RVO.nl onder andere uitvoering aan de Flora- en faunawet en CITES. Tevens is RVO.nl op het gebied van visserij onder meer verantwoordelijk voor de uitvoering van regelingen in het kader van het Europees Visserijfonds, het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij en voor de administratieve ondersteuning voor de Kamer van de binnenvisserij.

Vraag 272

Kunt u aangeven hoeveel bezwaarschriften de RVO.nl op dit moment op het gebied van land- en tuinbouw en de visserij in behandeling heeft? Over welke regelingen worden bezwaren ingediend, en welk percentage van aanvragen betreft het? Worden de bezwaren op normale termijnen (zonder uitstel en verlening) afgehandeld? Zo nee, kunt u de duur en het waarom van het uitstel toelichten?

Antwoord

RVO.nl heeft momenteel nog 5226 bezwaarschriften in behandeling die betrekking hebben op de regelingen en wettelijke taken die worden uitgevoerd in opdracht van het directoraat-generaal agro en natuur van het Ministerie van Economische Zaken. Er zijn dit jaar 8419 bezwaarschriften op dit terrein ontvangen. De regelingen en wetgeving waar met name bezwaren over worden ingediend betreffen de Basisbetalingsregeling (BBR), de Gezondheids- en welzijnswet voor Dieren (GWWD) en de identificatie en registratie van dieren (I&R). Voor de Basisbetalingsregeling 2015 waren er eind oktober 6519 bezwaren (ca. 6,5%) ingediend op een aantal van 100.000 primaire beschikkingen. Op basis van de huidige gegevens verwacht RVO.nl in 2016 in totaal voor alle door RVO.nl uitgevoerde regelingen minimaal 600.000 primaire besluiten te nemen, waarbij naar verwachting ca. 12.800 bezwaren zullen worden ingediend.

In 40% van het totaal aantal bezwaarzaken dat RVO.nl in behandeling heeft wordt in de eerste zes weken van de Awb beslist. Gemiddeld wordt op dit moment de wettelijke termijn in 75% van het totaal aantal bewaarzaken gehaald. Dit is inclusief eventuele verdaging en uitstel in overleg met de bezwaarmaker. In het geval van de bezwaarschriften BBR 2015 heeft RVO.nl de beslistermijnen voor ca. 4000 zaken helaas met 6 weken moeten verdagen en voor 1500 zaken is de beslistermijn in overleg met de bezwaarmaker nogmaals verlengd. Deze vertraging is mede het gevolg van een grote piek in de instroom van het aantal bezwaren en een latere instroom van de bezwaren dan aanvankelijk was verwacht.

Vraag 273

Hoe staat het per diersector met het opzetten van producenten- of bedrijfsorganisaties bij wijze van alternatief voor de wegvallen van het Productschap voor vee, vlees en eieren en het Productschap voor zuivel en het Productschap voor diervoeder?

Antwoord

Er is één producentenorganisatie, de Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV) en er zijn vier brancheorganisaties, namelijk de Stichting Brancheorganisatie Kalversector (SBK), ZuivelNL, Stichting OVONED (eieren) en de Stichting PLUIMNED (pluimveevlees). Brancheorganisaties binnen de diervoederketen hebben zich na het opheffen van het Productschap Diervoeder verenigd in de Federatie Nederlandse Diervoederketen (FND).

Vraag 274

In hoeverre koppelt EZ de problematiek van hondenagressie aan het gevaar op zoönose en vallen oplossingsrichtingen hiervoor binnen de begroting van het Diergezondheidsfonds?

Antwoord

De problematiek van hondenagressie heeft te maken met opvoeding en genetische aanleg van de hond. De agressie waar op wordt gedoeld heeft niets van doen met het gevaar van de verspreiding van zoönosen, waarbij waarschijnlijk wordt gedoeld op rabiës. De regels ter voorkoming van verspreiding van rabiës zijn opgenomen in Europese regelgeving. Deze regels beogen insleep en verspreiding van rabiës te voorkomen via een verplichte vaccinatie en identificatie van dieren, en in het geval van de handel, een gezondheidscontrole voorafgaand aan het intracommunautaire verkeer of de import van honden. De kosten voor de behandeling van een verdenking of voor de bestrijding van rabiës in Nederland worden gefinancierd uit het diergezondheidsfonds, waarbij de kosten voor 100% door het Ministerie van Economische Zaken worden gedragen.

Vraag 275

Kunt u toelichten of de «onttrekking Apurement» een nieuwe onttrekking is, of dat het een verwerking betreft van de in het voorjaar aangekondigde onttrekking ten behoeve van de NVWA?

Antwoord

Het betreft hier inderdaad geen nieuwe onttrekking, maar de verwerking van de in het voorjaar aangekondigde onttrekking ten behoeve van de NVWA (TK 34 485 XIII, nr. 2).

Vraag 276

Betreft de «onttrekking Apurement» op pagina 176 van de begroting (nieuwe mutatie sinds de Voorjaarsnota) een nieuwe onttrekking, of betreft het een verwerking van de in het voorjaar aangekondigde onttrekking ten behoeve van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 275.

Vraag 277

Waarom mist in hoofdstuk 7.4 (moties & toezeggingen) bij de toezeggingen van de Staatssecretaris de toezegging van 22 januari 2016 in Aanhangselnummer 1233 luidende: «Mede in verband met diergezondheidsrisico’s is besloten om export van paarden alleen nog toe te staan vanaf erkende verzamelplaatsen en niet meer vanaf paardenmarkten. Hiervoor is een wijziging nodig van de Regeling handel levende dieren en levende producten. Het streven is om deze wijziging voor de zomer in te laten gaan. Door middel van deze aanpassingen zal het welzijn van paarden die bestemd zijn voor de export en van paarden op markten beter gewaarborgd kunnen worden»?

Antwoord

Dit is een omissie. Graag ga ik hierbij in op de stand van zaken van deze toezegging. Het zorgvuldig voorbereiden van de noodzakelijke aanpassingen van regelgeving heeft meer tijd in beslag genomen. Voordat de wijziging in werking treedt wil ik deze nogmaals met de sector bespreken. De inwerkingtreding wordt niet eerder dan in de zomer van 2017 voorzien.

Vraag 278

Wanneer kan de Kamer de uitvoering van de motie van het lid Lodders over wet- en regelgeving die nieuwe technieken in de precisielandbouw belemmeren (TK 34 300 XIII, nr. 108) verwachten?

Antwoord

Ik ben in overleg met de sector om te bezien en nadere informatie te verkrijgen waar precies de belemmeringen voor wet- en regelgeving zitten. Ik zal uw Kamer binnen afzienbare tijd over de uitvoering van deze motie berichten.

Vraag 279

Is bekend hoeveel oppervlakte braakliggend terrein er in Nederland is, en hoeveel% van deze oppervlakte is ingevuld met tijdelijke natuur? In welke mate wordt er door grondeigenaren en projectontwikkelaars gebruik gemaakt van de juridische mogelijkheden die de regeling Tijdelijke Natuur biedt?

Antwoord

Het onderzoek «Inventarisatie potentiële locaties Tijdelijke Natuur in Nederland» dat Alterra in september 2015 heeft afgerond heeft opgeleverd dat er circa 46.500 hectare braakliggend terrein geschikt is voor tijdelijke natuur. Volgens de laatste meting (oktober 2016) is hiervan 1.800 hectare gerealiseerd. Dit cijfer laat zien in welke mate gebruik gemaakt is de juridische mogelijkheden voor tijdelijke natuur. Om dit gebruik te stimuleren is de stichting Tijdelijke natuur in het leven geroepen, die grondeigenaren en projectontwikkelaars attendeert op de kansen die tijdelijke natuur hen kan bieden en hen ondersteunt bij de toepassing ervan. Om het gebruik van het instrument verder te bevorderen ontwikkelt de stichting een gedragscode, die naar verwachting in de loop van 2017 effectief zal zijn.

Vraag 280

Welke stappen heeft u inmiddels gezet ter uitvoering van de motie van het lid Dijkgraaf c.s. met betrekking tot het streefbeeld voor schieraal (TK 29 664, nr. 149)? Wat is de stand van zaken?

Antwoord

Zoals aangegeven in mijn brief van 21 maart 2016 (TK 32 201, nr. 81) zet Nederland zich op Europees niveau in om via een eenduidige manier van het bepalen van het streefbeeld te komen tot een gelijk speelveld De Europese Commissie heeft in haar evaluatierapport aangegeven dat zij de mogelijkheden onderzoekt van een extern review. In haar laatste brief schrijft zij hier na de analyse (ICES) van de tweede tussentijdse rapportage van lidstaten op terug te komen. Ik zal navraag doen over de voortgang. Wanneer de Europese Commissie besluit geen externe review te doen zal ik in overleg met andere lidstaten bezien hoe toch voortgang op dit dossier kan worden geboekt.

Vraag 281

Wanneer gaat u de motie met betrekking tot snelle start van de wolhandkrab pilot (TK 29 664, nr. 146) uitvoeren?

Antwoord

Ik heb op 17 juni jl. bij de beantwoording van vragen over de Voorjaarsnota (TK 34 485 XIII, nr. 3) aangegeven dat ik na meerdere verzoeken aan het visserijbedrijf Klop nog geen informatie heb ontvangen over de implementatie van de afgesproken verbeterpunten, of data waarmee wordt aangetoond dat het verbeterde protocol in de praktijk ook werkt. In een gesprek van medewerkers van mijn departement met het visserijbedrijf heeft het bedrijf aangegeven niet verder te willen met de pilot in de huidige vorm, omdat men het niet commercieel haalbaar acht. Mocht het bedrijf de pilot alsnog oppakken, dan zal het Ministerie van Economische Zaken in lijn met de motie van het lid Dijkgraaf, samen met het bedrijf bekijken hoe dit mogelijk te maken is.

Vraag 282

Hoeveel% van de EU-landbouwsubsidies (pijler 1) ontvangen de 10% grootste ontvangers zowel qua percentage als bedrag? Hoeveel% van de EU-landbouwsubsidies (pijler 1) ontvangen de 20% grootste ontvangers en zowel qua percentage als bedrag?

Antwoord

De groep van 10% grootste ontvangers in 2015 (4.576 begunstigden) heeft € 253.438.053,84 ontvangen, ofwel 35,5% van het totaal aan in Nederland uitbetaalde landbouwsubsidies (pijler 1). De groep van 20% grootste ontvangers in 2015 (9.153 begunstigden) heeft € 383.468.139,67 ontvangen, ofwel 53,6% van het totaal aan in Nederland uitbetaalde landbouwsubsidies (pijler 1). Genoemde cijfers hebben betrekking op EU-begrotingsjaar 2016.

Vraag 283

Kunt u een overzicht geven van de 10% grootste ontvangers van EU-landbouwsubsidies (pijler 1)?

Antwoord

De namen van alle begunstigden van de EU-landbouwsubsidies worden gepubliceerd op de website van RVO: https://mijn.rvo.nl/openbaarmaking-europese-subsidiegegevens. Op de website treft u de gegevens aan over de EU-begrotingsjaren 2014 en 2015. De gegevens over EU-begrotingsjaar 2016 worden uiterlijk 31 mei 2017 gepubliceerd. De namen van de 4.576 begunstigden die behoren tot de groep 10% grootste ontvangers in EU-begrotingsjaar 2016 zullen dan ook op de website te vinden zijn.

Vraag 284

Ontvangen niet-landbouw bedrijven EU landbouwsubsidies (pijler 1)? Zo ja, welke? Ontvangt het Koningshuis EU landbouwsubsidies (pijler 1)? Zo ja, welke en voor welk bedrag? Ontvangt het Koningshuis andere EU-subsidies? Zo ja, welke en voor welk bedrag?

Antwoord

Alleen actieve landbouwers kunnen Europese landbouwsubsidies (pijler 1) ontvangen. Actieve landbouwers zijn geregistreerd bij de Kamer van Koophandel met hoofdactiviteit landbouw en hebben geen activiteiten die voorkomen op de zogenaamde «negatieflijst»: Vliegvelden, publiekrechtelijke rechtspersonen zoals gemeenten, spoorwegdiensten, waterschappen en vastgoedondernemingen en permanente sport- en recreatiebedrijven, zoals maneges en campings. Dit is de hoofdregel. Een bedrijf met uitgesloten activiteiten of nevenactiviteit landbouw heeft de mogelijkheid om met een accountantsverklaring aan te tonen actieve landbouwer te zijn.

Het Koningshuis ontvangt geen EU-landbouwsteun uit de eerste pijler. Ook voor wat betreft de tweede pijler van het GLB geldt dat het Koningshuis geen gelden uit Brussel ontvangt.

Vraag 285

De regering heeft geconstateerd dat kalverhouders voor 92% afhankelijk zijn van Europese landbouwsubsidies; hoe is dit percentage voor andere segmenten van de agrarische sector? Zijn hier nieuwe cijfers over beschikbaar en is de regering bereid de Kamer hier jaarlijks bij de begroting over te informeren?

Antwoord

Het beeld verschilt sterk per sector. De subsidie- en inkomensgegevens zijn openbaar en via www.agrimatie.nl voor iedereen beschikbaar. Zoals toegezegd (TK 21 501-32, nr. 879) aan uw Kamer laat ik momenteel de inkomenseffecten van de GLB-hervormingen in de diverse sectoren onderzoeken en zal u daarover begin 2017 informeren. Deze studie ontwikkelt een methodiek die een jaarlijkse doorrekening van de inkomenseffecten mogelijk maakt en ik zal uw Kamer hierover jaarlijks bij de begroting informeren.

Vraag 286

Op welk bedrag zijn de EU-landbouwsubsidies (pijler 1) nu gemaximeerd en welke ondergrens voor uitkering wordt gehandhaafd?

Antwoord

Het steunbedrag per landbouwer kent geen maximum voor de basisbetalingsregeling, de vergroeningsbetaling en de graasdierpremie. De extra betaling voor jonge landbouwers wordt verstrekt voor maximaal 90 hectare. Voor het totaal van landbouwsubsidies (pijler 1) geldt een ondergrens van € 500 en een aftopping (korting) van 5% vanaf € 150.000. Voor de graasdierpremie is de ondergrens € 1.000. Steunbedragen die lager zijn dan de ondergrens worden niet uitbetaald.

Vraag 287

Wat is het foutenpercentage bij de uitgifte van EU-subsidies betreffende de verschillende posten landbouw en visserij?

Antwoord

Voor wat betreft de landbouwsubsidies rapporteert RVO.nl jaarlijks, in de zogeheten beheersverklaring ELGF en ELFPO, de in Nederland geconstateerde foutenpercentages aan de Europese Commissie. Dit betreft de mate waarin begunstigden van EU-subsidies ten onrechte bedragen hebben gedeclareerd, welke geconstateerd zijn door nationale controle instanties. De foutenpercentages voor het GLB (begrotingsjaar 2015) zijn als volgt:

Pijler 1 – inkomenssteun: 1,25%

Pijler 1 – marktordeningen: 1,02%

Pijler II – agrarisch natuurbeheer: 4,6%

Pijler II – andere maatregelen: 0,7%

Bij de visserijsubsidies is er een andere EU-verantwoordingsstructuur voor de foutenpercentages.

Het Europees Visserij Fonds over de periode 2007–2013 wordt op 31 maart 2017 afgesloten. De afsluitende werkzaamheden en audits lopen nog. Uiteindelijk moet het foutenpercentage onder de norm van 2% liggen om een goedkeurende verklaring te krijgen van de Auditdienst Rijk.

Bij het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij 2014–2020 zijn er nog geen declaraties ingediend bij de Europese Commissie en zijn er om die reden nog geen audits uitgevoerd die kunnen leiden tot foutenpercentages.

Vraag 288

Welke concrete effecten verwacht u in 2017 en 2018 met uw plannen omtrent agrarisch natuurbeheer?

Antwoord

Mijn verwachting is dat onder regie van provincies, collectieven in nauwe afstemming met terreinbeheerders de effectiviteit van het Agrarisch natuur en landschapsbeheer versterken. Dit met als doel om in de leefgebieden te komen tot stabiele populaties voor de soorten uit de VHR-richtlijn die afhankelijk zijn van boerenland. De evaluatie die zoals afgesproken in het Natuurpact in 2019 door het PBL wordt uitgevoerd, is een belangrijke graadmeter op weg naar het behalen van deze doelstelling.

Vraag 289

Welke subsidies zijn er in 2017 beschikbaar in Nederland voor mestverwerking?

Antwoord

Mestverwerking wordt in 2017 gestimuleerd door een subsidieregeling die wordt uitgevoerd door de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV). De middelen voor deze regeling zijn afkomstig uit de nationale envelop, die deels voor mestverwerking bestemd is. De milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) blijven beschikbaar voor hoogwaardige mestverwerkingstechnieken, die verder gaan dan de mestverwerking die wordt geëist vanuit het stelsel van verplichte mestverwerking. Daarnaast wordt mestverwerking indirect gestimuleerd door de inzet van SDE+-middelen, de jonge boeren regeling en de demonstratieregeling (DEI). Deze regelingen hebben mestverwerking niet als primair doel. Er wordt niet geregistreerd of en hoeveel deze subsidies bijdragen aan de mestverwerkingsopgave.

Vraag 290

Hoeveel budget is er in totaal aan subsidies beschikbaar voor mestverwerking in 2017? Kan dit uitgesplitst worden per subsidie?

Antwoord

Er is voor de regeling mestverwerking die wordt uitgevoerd door de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) € 9,98 miljoen beschikbaar. De milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) kennen geen specifiek subsidieplafond voor mestverwerkingstechnieken. In totaal is er voor de MIA\Vamil € 130 mln. beschikbaar. De ervaring van de laatste jaren leert dat het budgetbeslag voor mestverwerkingstechnieken niet hoger dan € 2 mln. is. Er staat in 2017 geen openstelling van de Investeringsregeling Milieuvriendelijke Maatregelen voor Mestverwerking gepland.

Vraag 291

Hoe hebben de verschillende vormen van subsidies en het totale subsidiebudget voor mestverwerking zich de afgelopen vijf jaar ontwikkelt? Welke totaalbedragen aan subsidie waren er de afgelopen vijf jaar beschikbaar voor mestverwerking?

Antwoord

De twee subsidie-instrumenten die in het afgelopen jaren mestverwerking hebben gestimuleerd zijn de subsidieregeling investeringen in milieuvriendelijke maatregelen (IMM) onder het plattenlandsontwikkelingsprogramma (POP2) en de fiscale stimulering van mestverwerking via de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil). De subsidieregeling IMM kende drie openstellingsrondes in de afgelopen vijf jaar, namelijk in de jaren 2011, 2012 en 2013. Daarnaast is deze regeling in 2014 nogmaals geopend met budget dat vrij kwam uit de eerste pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, via artikel 68.

Investeringsregeling voor mestverwerking (IMM en artikel 68):

Jaar

Beschikbaar budget

2011

€ 5.000.000,00

2012

€ 4.065.000,00

2013

€ 2.225.000,00

2014

€ 4.500.000,00

De MIA\Vamil heeft zich in de afgelopen vijf jaar als volgt ontwikkeld:

Jaar

Budgetbeslag

2011

€ 1.949.401

2012

€ 1.921.986

2013

€ 2.031.034

2014

€ 500.877

2015

€ 786.549

2016*

€ 355.866

* tot oktober 2016

Naar boven