34 284 Groen onderwijs

Nr. 7 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 februari 2016

Hierbij bied ik u het rapport «Innovation for Agricultural Productivity and Sustainability in the Netherlands» van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)1 aan, zoals verzocht door uw Kamer (Handelingen II 2015/16, nr. 31, item 24, Regeling van werkzaamheden). Ik heb het rapport 26 november jl. ontvangen. Het rapport gaat in op de rol van het Nederlandse agrarische kennis- en innovatiesysteem (AKIS) bij de verduurzaming en de productiviteitsgroei van de agrofoodsector. Daarbij is gekeken naar de eisen die vanuit de maatschappij aan de sector worden gesteld en naar de rol van de overheid.

Sterke positie

De OESO kwalificeert de Nederlandse agrofoodsector2 als sterk, met een innovatief en exportgeoriënteerd karakter. De algemene beleidsomgeving in Nederland is één van de meest gunstige voor investeringen in kennis en innovatie. Tevens is de Nederlandse agrofoodsector een sterke speler op de wereldmarkt. Het Nederlandse AKIS staat volgens de OESO aan de wereldtop. Er wordt volop geïnnoveerd en de onderzoeksagenda’s zijn vraaggestuurd. De sterke verbindingen en samenwerking tussen overheid, onderwijs, onderzoek en het bedrijfsleven vormen de kracht van het systeem.

Volgens de OESO staat de agrofoodsector voor grote uitdagingen. De groeiende wereldbevolking vraagt om een verdere productiviteitsstijging. Tegelijkertijd moet de druk op het milieu en de natuurlijke hulpbronnen omlaag. Het vraagt van Nederland extra inspanningen om voorop te blijven.

Beleidsreactie

De OESO heeft een heldere review opgeleverd. Ik ben blij met de waardering voor het Nederlandse AKIS. Uitgaande van de huidige productiewaarde is de agrofoodsector één van de grootste sectoren van de Nederlandse economie.

De agrofoodsector heeft toekomst als ze zich zowel met de producten, als met het productieproces, onderscheidt in kwaliteit en duurzaamheid. Duurzaamheid vanuit het principe «meer met minder», met waarborgen voor voedselveiligheid en dierenwelzijn. Met hoge kwaliteitsstandaarden kan de sector zich onderscheiden van de andere spelers op de wereldmarkt. Veel innovaties, die in Nederland zijn ontwikkeld en doorgevoerd, vinden hun weg naar andere delen van de wereld.

De Nederlandse kennis en technologie kunnen helpen bij de duurzame groei van de voedselproductie. Dit biedt tevens exportmogelijkheden voor nieuwe duurzame innovaties van de Nederlandse agrofoodsector.

De conclusies van de OESO zijn in lijn met mijn prioriteiten. Ik wil samen met de sector werken aan innovaties gericht op verduurzaming en productiviteitsverhoging, om daarmee als Nederland internationaal koploper te blijven. Hieronder ga ik in op de aanbevelingen van de OESO.

Verbeteren van de mogelijkheden voor innovatie en ondernemerschap

De OESO geeft aan dat er in Nederland voor ondernemers relatief weinig belemmeringen in wet- en regelgeving zijn. Zij signaleert desondanks, dat er nog ruimte is om de complexiteit van de regelgeving en de transactiekosten, gerelateerd aan naleving, verder terug te dringen. Een gegeven is, dat dit met name Europese regelgeving is. In mijn brief van 4 december jl. aan uw Kamer (Kamerstuk 21 501-32, nr. 889) geef ik in dit verband aan te streven naar verdere vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, met oog voor kwaliteit van de regelgeving. Ook in bredere zin is mijn inzet gericht op het wegnemen van belemmeringen voor innovatie en het verminderen van lasten voor ondernemers.

De OESO vraagt aandacht voor een goede balans tussen fiscale maatregelen en meer direct ondersteunende instrumenten, zoals subsidies. De specifieke structuur van het bedrijfsleven in de agrofoodsector, met relatief veel MKB, vraagt om een toegespitst innovatie-instrumentarium, opdat innovaties ook worden doorgevoerd in de praktijk. Ik ben mij hiervan bewust. De huidige instrumenten hebben als doel onderzoek en ontwikkeling (R&D) van alle type innovatieve bedrijven (groot en klein) te stimuleren. Aanpassingen in de instrumenten, bijvoorbeeld om deelname van het mkb aan de Topconsortia voor Kennis en Innovatie te vergemakkelijken, zijn bedoeld om maatwerk voor sectoren mogelijk te maken.

Ik zal in gesprek gaan met de sector en bezien hoe de instrumenten op deze en andere punten versterkt kunnen worden conform het advies van de OESO.

Versterken van samenwerking binnen het Nederlandse AKIS

De OESO constateert dat samenwerking tussen de onderwijsinstellingen, de kennisinstituten, het bedrijfsleven en de overheid essentieel is om aan te sluiten op de toekomstige behoefte van de sector. De OESO wijst daarbij op het belang van cross-sectorale samenwerking en netwerksturing. Ik herken het belang hiervan. Een nauwe samenwerking tussen alle betrokken partijen is de kern van het topsectorenbeleid van het kabinet. Met de Human Capital Agenda van de topsectoren Agri & Food (A&F) en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen (T&U) wordt gewerkt aan een goede aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt. Ook wordt gewerkt aan de versterking van de kennisinfrastructuur op het terrein van voedsel in het traject van het Grand Design van de topsector A&F (Kamerstuk 28 753, nr. 33). Verder krijgt de samenwerking met het bedrijfsleven onder meer vorm in de Centers of Expertise en de Centra voor Innovatief Vakmanschap. Het groene onderwijs vervult een belangrijke rol bij de verspreiding van inzichten uit (praktijk)onderzoek naar ondernemers. Ik werk samen met het bedrijfsleven en de onderwijsinstellingen aan een meerjarige strategische ontwikkelagenda voor het groene onderwijs, gericht op structuurverbeteringen en vernieuwing van het groene onderwijsmodel (Kamerstuk 34 284, nr. 1).

Ik zet de komende tijd in op versteviging van de cross-sectorale samenwerking op het gebied van voedsel, high tech en ICT. In dit kader verwelkom ik het platform AgriFoodTech3. Het platform heeft de ambitie om sociale en technologische innovaties in de agrofoodsector te bevorderen om zo maatschappelijke vraagstukken op te lossen. Ze doet dit vanuit synergie tussen wetenschap, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

Niveau Nederlandse AKIS behouden en versterken

De OESO adviseert de overheid meer aandacht te geven aan kennisontwikkeling voor maatschappelijke opgaven met een lange termijn horizon, om daarmee de kracht van het AKIS te behouden. Zij constateert een goede samenwerking tussen overheid, kennisinstellingen en het bedrijfsleven in het AKIS. Het bedrijfsleven is echter vooral gericht op investeren in onderzoek dat snel tot praktische resultaten leidt en minder op investeren in strategisch onderzoek.

De langetermijnopgave is om te werken aan duurzame productiviteitsgroei. Onderwerpen zoals alternatieve eiwitten, het verminderen van antibioticagebruik en «one health» worden al opgepakt in publiek-private samenwerkingsprogramma’s. Ik wil deze aanpak verder uitbouwen in verbinding met de agenda’s van de topsectoren A&F en T&U en de Nationale Wetenschapsagenda van het kabinet (Kamerstuk 29 338, nr. 149).

Om het hoge niveau van het Nederlandse AKIS te behouden, is volgens de OESO stabiliteit in de financiering van R&D (o.a. de kennisbasis) van belang. De kracht van de huidige kennisbasis is onder meer de verbinding tussen het fundamenteel, strategisch en toegepast onderzoek van de kennisinstellingen in het groene domein, waaronder Wageningen UR. Om de huidige kennisbasis te versterken, is het nodig meer focus aan te brengen in het strategisch onderzoek en een verdergaande samenwerking met andere (inter)nationale kennisinstellingen aan te gaan. Nationaal wordt hier al invulling aangegeven met de toezegging van de instituten voor toegepast onderzoek (TO2-instituten) om via een Open Innovatienetwerk meer te gaan samenwerken. Internationaal kan gedacht worden aan verdergaande samenwerking met de CGIAR (Consultative Group for International Agricultural Research) en het Voluntary Global Network on Oceans en aan agendering in Europese beleidsbepalende fora, zoals de Standing Committee on Agricultural Research (SCAR). Ook oefent Nederland via Joint Programming Initiatives (JPI’s) invloed uit op de Europese kennisagenda’s en op de invulling van de onderzoeksbudgetten.

Tot slot

Ik ben de OESO zeer erkentelijk voor haar review. Gezien de kracht van het AKIS en voortbouwend op de initiatieven die al lopen, heb ik vertrouwen dat Nederland zijn toppositie behoudt en uitbouwt.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

De OESO gaat uit van het gehele agrofoodcomplex, dat het geheel van economische activiteiten van de agrofoodsector omvat – primaire sector (land- en tuinbouw), verwerking, toeleveranciers en distributie.

X Noot
3

Dit is een initiatief van LTO, FME, FNLI (de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie), de GMV (Vereniging van Nederlandse fabrikanten van machines voor de voedingsmiddelenindustrie, verpakkingsmachines en «biobased systems»), de federatie van de Technische Universiteiten en Wageningen UR.

Naar boven