27 625 Waterbeleid

Nr. 352 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juni 2016

In aanloop naar het algemeen overleg Water van 16 juni 2016, informeer ik u hierbij, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, over de actuele stand van zaken ten aanzien van diverse wateronderwerpen, waarbij ik tevens in zal gaan op een aantal moties en toezeggingen.

WATERVEILIGHEID

Implementatie waterveiligheidsbeleid

Op 23 maart 2016 is het wetsvoorstel tot wijziging van de Waterwet (nieuwe normering primaire waterkeringen) aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 34 436). Op 28 april heeft u daarover verslag uitgebracht (Kamerstuk 34 436, nr. 5), waarna ik u op 17 mei een Nota naar aanleiding van het verslag heb toegestuurd (Kamerstuk 34 436, nr. 6).

Op het moment dat de wet in werking treedt maken we echt de overstap naar het nieuwe systeem waarmee iedereen die in Nederland achter een primaire waterkering woont uiterlijk in het jaar 2050 kan rekenen op ten minste een beschermingsniveau van 10-5. Hiermee wordt bedoeld dat de kans op overlijden als gevolg van een overstroming niet groter is dan 1 op 100.000 per jaar. De kern van dit systeem is een nieuw stelsel van normen voor de primaire waterkeringen dat uitgaat van een risicobenadering waarbij zowel rekening wordt gehouden met de kans dat een overstroming zich daadwerkelijk voordoet als de gevolgen van een eventuele overstroming.

Een belangrijk uitgangspunt in het nieuwe stelsel is dat al vroegtijdig wordt gesignaleerd dat een dijktraject binnen afzienbare tijd moet worden versterkt. Om dit doel te bereiken wordt een systeem ingevoerd met twee waarden per dijktraject: een signaleringswaarde en een ondergrens. Overschrijding van de signaleringswaarde is een signaal dat er voorbereidingen moeten worden getroffen om de dijk tijdig te gaan versterken. Overschrijding moet worden gemeld aan de Minister van IenM. De ondergrens geeft aan aan welke eisen het dijktraject ten minste moet voldoen om het vastgestelde beschermingsniveau te bieden.

Met deze wijziging van de Waterwet wordt tevens geregeld dat de bestaande bekostiging van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP; 50% Rijk, 40% solidariteitsdeel waterschappen, 10% projectgebonden aandeel van het uitvoerend waterschap voor nieuwe projecten) ook van toepassing wordt op de versterkingsopgave die voor de waterschappen voortvloeit uit de invoering van de nieuwe normering. In overeenstemming met het Bestuursakkoord Water zijn hierover in het voorjaar van 2014 met de waterschappen afspraken gemaakt. Zoals aangegeven in het Nationaal Waterplan 2016–2021 zal de evaluatie van de afspraken over de financiering in 2016, die is afgesproken in het Bestuursakkoord Water, worden uitgesteld naar 2023. De reden hiervoor is dat in 2023 de resultaten van de eerste landelijke beoordeling met de nieuwe normen beschikbaar zijn en dan meer bekend is over de omvang van de opgave. Na 2023 wordt op basis hiervan bezien of aanvullende afspraken nodig zijn na 2028.

Naast de Waterwet worden ook de Regeling subsidies hoogwaterbescherming 2014 en de Regeling veiligheid primaire waterkeringen (het zogenaamde Wettelijk Beoordelingsinstrumentarium 2017 (WBI 2017)) aan het nieuwe systeem aangepast. Deze heb ik in concept ter consultatie voorgelegd aan de waterschappen. Ook heb ik advies gevraagd aan het Expertise Netwerk Waterveiligheid (hierna: ENW) over het WBI 2017. Beide reacties zal ik meenemen in de definitieve Regelingen.

Uiterlijk in 2050 moeten alle primaire keringen aan de nieuwe normen voldoen. Keringbeheerders en IenM bereiden zich nu al gezamenlijk voor op de start van de eerste landelijke beoordelingsronde waarin de primaire waterkeringen met de nieuwe normen beoordeeld gaan worden. Het doel van deze eerste ronde is om in 2023 een algemeen landelijk veiligheidsbeeld te geven en ervoor te zorgen dat snel bekend is welke keringen als eerste verbeterd moeten worden. Dat brengt ook in beeld welke keringen wel aan de norm voldoen. Zo kan snel aan de slag worden gegaan met het verbeteren van onze veiligheid in het HWBP. Tot 2050 zullen nog twee beoordelingsrondes plaatsvinden waarin in stappen toegewerkt wordt naar een steeds beter beeld van de veiligheid van de waterkeringen. Het WBI en de kennis en ervaring van beheerders en marktpartijen zal zich daarbij verder ontwikkelen. Hierbij zoek ik de balans tussen het voorschrijven van de generieke aanpak en het benutten van de denkkracht en ervaring van beheerders.

In het HWBP worden versterkingsmaatregelen geprogrammeerd op basis van urgentie. Daarbij wordt al zoveel mogelijk geanticipeerd op de veiligheidsopgave op grond van de nieuwe normen. Door gebruik te maken van overstromingsberekeningen uit het project Veiligheid Nederland in Kaart (VNK2) en het beleidsonderzoek Waterveiligheid 21e eeuw (WV21) is een indicatieve inschatting gemaakt van de dijktrajecten die op grond van de nieuwe normen naar verwachting een urgente veiligheidsopgave hebben. Dit heeft geleid tot wijzigingen in de prioritering in het HWBP 2017–2022 dat ik u bij de volgende Begroting, als onderdeel van het Deltaprogramma, zal aanbieden. De urgentie van deze trajecten moet vanaf 2017 worden bevestigd met een veiligheidsoordeel van de beheerders, waarbij de ILT aangeeft of het veiligheidsoordeel conform de voorschriften in de Ministeriële Regeling tot stand is gekomen. De verkenningen die in het HWBP gestart zijn maken gebruik van de meeste recente handreiking voor het ontwerpen van waterkeringen, waarin inzichten over de nieuwe normen zijn verwerkt.

Uitwerking voorkeursstrategie rivieren

De in het Deltaprogramma voorbereide voorkeursstrategie voor de rivieren blijft een krachtig samenspel van dijkversterking en rivierverruiming. Conform de afspraken in het bestuurlijk overleg MIRT van november 2015 zijn inmiddels twee MIRT-verkenningen voor rivierverruimende maatregelen in het Rijngebied van start gegaan: Varik-Heesselt en Rivierklimaatpark IJsselpoort. Daarmee is 100 van de 200 miljoen euro die in het Deltafonds gereserveerd is voor rivierverruimende maatregelen tot 2028 bestemd. In het najaar verwacht ik een voorstel van de Maasregio voor rivierverruimende projecten voor de korte termijn (tot 2028). Ik zie uit naar een voorstel met aansprekende projecten die bijdragen aan de waterveiligheid, synergie opleveren in het gebied en ook van cofinanciering zijn voorzien. Op die manier gaan we gezamenlijk, Rijk en regio, de kansen benutten die op de korte termijn realiseerbaar zijn.

Parallel hieraan werken partijen gezamenlijk aan een aanpak voor rivierverruiming voor de lange termijn (na 2028), in samenhang met dijkversterking. Dit gebeurt in het kader van de nadere uitwerking van de voorkeursstrategie. Besluitvorming hierover wordt met de regio’s afgestemd in het Bestuurlijk Platform Rijn, Stuurgroep Delta Maas en loopt vervolgens via de Stuurgroep Deltaprogramma. Onderbouwing van maatregelen en fasering in de tijd worden mede gebaseerd op een MKBA. Het streven is om eind 2017 voor de Rijn en medio 2018 voor de Maas bestuurlijke afspraken te maken over de ambitie voor rivierverruiming in samenhang met dijkversterking. De beleidsmatige tussenevaluatie van de lopende grote waterveiligheidsprogramma’s (Ruimte voor de Rivier, Maaswerken en HWBP-2) levert mogelijk ook nuttige lessen op voor de toekomst, die benut kunnen worden voor de trajecten waar de komende jaren aan gewerkt wordt, zoals rivierverruiming en het HWBP.

Evaluatie pilots meerlaagsveiligheid

In mijn brief van 25 november 2015 (Kamerstuk 31 710, nr. 44) heb ik aangegeven de conclusies en aanbevelingen uit het evaluatierapport van de drie pilots rond meerlaagsveiligheid (hierna: MLV) te zullen bespreken met de partners in het Deltaprogramma en vervolgens met een reactie hierop te komen. Naar aanleiding van de evaluatie heeft het ENW op 8 april 2016 een advies uitgebracht over slimme combinaties. Slimme combinaties betreft een bijzondere vorm van meerlaagsveiligheid waarbij maatregelen in laag 2 en 3 een alternatief bieden voor dijkversterking in de toekomst. Het ENW-advies heb ik ook betrokken in mijn besprekingen.

De Stuurgroep Deltaprogramma vindt dat de evaluatie van de pilots voor meerlaagsveiligheid goede aanbevelingen bevat om het overstromingsrisicobeheer als structurele gebiedsopgave te benaderen. Met MLV worden de gevolgen van overstroming beperkt, door in laag 2 (ruimtelijke inrichting) of laag 3 (crisisbeheersing) maatregelen en voorzieningen te treffen. Omdat de hoogte van de norm ook gebaseerd is op de gevolgen van een mogelijke overstroming, kan toepassing van MLV normverhoging in de toekomst mogelijk voorkomen. In specifieke situaties kan MLV een alternatief bieden voor dijkversterking («slimme combinatie»). Het ENW geeft aan dat er kansen zijn voor slimme combinaties voor 10 tot 20 dijktrajecten waar het Lokaal Individueel Risico (LIR) bepalend is voor de norm. Voor deze trajecten kan het Lokaal Individueel Risico relatief eenvoudig worden verlaagd met maatregelen in laag 2 en 3. Daarnaast kunnen ook specifieke lokale omstandigheden (bv. aanwezigheid van secundaire keringen) kansen bieden voor slimme combinaties.

Regio’s gaan de mogelijkheden onderzoeken om praktijkervaringen met pilots MLV te verbreden naar andere gebieden en nemen de aanbevelingen van het ENW daarin mee. Hierover kunnen afspraken worden gemaakt in de bestuurlijke MIRT overleggen. Ik zal MLV agenderen in de Nationale Omgevingsagenda en de uitwerking hiervan meenemen in de Nationale Omgevingsvisie. Mogelijkheden voor MLV worden ook meegenomen bij actualisatie van de MIRT-gebiedsagenda’s. Met de partners in het Deltaprogramma ben ik benieuwd of met innovatieve cofinancieringsarrangementen meer middelen beschikbaar kunnen komen voor meerlaagsveiligheid. De adviescommissie Water heeft aangekondigd een onderzoek te zullen uitvoeren naar dergelijke nieuwe financieringsarrangementen, met als uitgangspunt het hoogste maatschappelijke rendement. Ik zie dat advies met belangstelling tegemoet.

Markermeerdijken

Zoals toegezegd in de beantwoording van de Kamervragen over de 9e voortgangsrapportage HWBP-2 (Kamerstuk 32 698, nr. 28) ontvangt u bij deze brief het rapport «Kansrijkheid Pompen en bewezen sterkte Markermeerdijken HWBP2» (bijlage 11).

In de 9e Voortgangsrapportage HWBP-2 is aangegeven dat aan RWS opdracht is gegeven om landelijk onderzoek uit te voeren naar de methodiek «bewezen sterkte», waarbij de Markermeerdijken als eerste pilot dient. Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek en het advies van het ENW zal ik dit najaar een besluit nemen.

Maeslantkering

De Maeslantkering is in 1997 in gebruik genomen en bestaat dus bijna 20 jaar. Het ontwerp van deze beweegbare stormvloedkering is gebaseerd op een verwachte sluitfrequentie van ongeveer een keer in de 10 jaar bij een waterstand van 3,00 meter boven NAP in Rotterdam. Sinds de ingebruikname is de kering, los van de jaarlijkse proefsluitingen, bij stormcondities slechts éénmaal gesloten. Dit betrof de zogenaamde verificatiesluiting op 9 november 2007, waarbij was besloten het sluitpeil éénmalig te verlagen (van NAP+3,00m naar NAP+2.60m bij Rotterdam) teneinde de kering te testen onder stormcondities. Sindsdien is er geen nieuwe stormsluiting meer geweest. Hoewel er continu getraind wordt, is het opdoen van de leerervaring van een stormsluiting cruciaal voor het op peil houden van de kennis en kunde van het personeel op de kering. Daarom heb ik mij voorgenomen het sluitpeil voor het komende stormseizoen wederom tijdelijk te verlagen naar 2,60 meter boven NAP om zo de kans op een sluiting onder stormcondities te vergroten. De voorbereiding op de tijdelijke aanpassing van het sluitpeil wordt door Rijkswaterstaat opgepakt in nauw overleg met stakeholders, waaronder uiteraard het Havenbedrijf Rotterdam.

Klimaatverandering

Recent is veel publiciteit geweest over het versneld afsmelten van de Antarctische ijskappen en extra toename van zeespiegelstijging die dit tot gevolg heeft. De Kamer heeft mij naar aanleiding daarvan verzocht om een brief (Handelingen II 2015/16, nr. 83, Regeling van Werkzaamheden). Het is essentieel voor Nederland als deltaland om een vinger aan de pols te houden bij dit soort ontwikkelingen. Daarom wordt in Nederland een adaptief Deltamanagement via het Deltaprogramma gehanteerd. Daarbij worden klimaatscenario’s gebruikt om de toekomstige wateropgaven te bepalen. Hierbij past dat gewerkt wordt met bandbreedtes ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen. Door het adaptief Deltamanagement zijn de maatregelen uit de voorkeursstrategieën tot 2050 «no regret». Het IPCC zal de inzichten met betrekking tot het afsmelten van Antarctica valideren en hierover in 2019 rapporteren. Daarna kan het KNMI de zeespiegelstijgingsprognoses actualiseren. In het kader van het Deltaprogramma kunnen de partijen bezien of dit consequenties heeft voor de voorkeursstrategieën. Op deze wijze anticiperen de in het deltaprogramma samenwerkende partners op klimaatverandering en op de effecten die dat kan hebben op zeespiegelstijging, rivierafvoeren en neerslag.

WATERKWALITEIT/ZOETWATER EN WATERKETEN

Delta-aanpak waterkwaliteit en zoetwater

De waterkwaliteit is de afgelopen tijd duidelijk verbeterd. Het Planbureau voor de Leefomgeving geeft aan dat het oppervlaktewater hierdoor nu meestal van voldoende kwaliteit is voor veel gebruiksfuncties, zoals de drinkwaterproductie, zwemmen en andere vormen van waterrecreatie. Ook de ecologie verbetert. In meren en rivieren wordt het water helderder. Hierdoor verschijnen weer waterplanten en neemt de diversiteit aan vissoorten toe. Door een combinatie van verbetering van de chemische waterkwaliteit en de inrichting zijn vissoorten als de zalm en recent de houting weer terug in Nederland en is in de zomer van 2015 zelfs steur uitgezet in de Rijn. Maar het vraagt inzet om die verbetering door te zetten.

Ik hecht groot belang aan het realiseren van de doelen van de Europese Kaderrichtlijn Water (hierna: KRW). Om deze doelen te behalen ligt er nog een omvangrijke opgave. Daarom werk ik met alle partners aan de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater (hierna: Delta-aanpak). Met de Delta-aanpak wordt bestuurlijke focus aangebracht in het waterkwaliteitsdossier. Met alle partijen samen zijn het beperken en tegengaan van nutriënten/mest, gewasbeschermingsmiddelen en medicijnresten in het water als prioriteiten benoemd voor de korte termijn. Er zijn in de afgelopen jaren veel inrichtingsmaatregelen uitgevoerd. Het 5e Actieprogramma Nitraatrichtlijn (2014–2017) leidt tot verbeteringen. De dalende trends voor stikstof en fosfor op meetlocaties in landbouwgebieden over de periode 2011–2014 geven aan dat het mestbeleid bijdraagt aan de verbetering van de waterkwaliteit2. Op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen zijn afspraken gemaakt met de glastuinbouw over het zuiveren van afvalwater en is er een verbod in werking op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen. Maar dit is nog niet genoeg. Daarom worden bestuurskracht en gezamenlijke inzet georganiseerd.

Aanpak

Met de Delta-aanpak werken alle partijen gezamenlijk aan de overkoepelende ambitie voor voldoende chemisch schoon en ecologisch gezond water voor duurzaam gebruik. Conform de afspraken die ik op 30 november 2015 (Kamerstuk 34 300 J, nr. 30) in het Wetgevingsoverleg Water met uw Kamer heb gemaakt is het Werkprogramma Schoon Water omgedoopt tot de Delta-aanpak. Met deze programmatische aanpak stuur ik op de samenhang en voortgang van lopende (deel)trajecten op het gebied van waterkwaliteit, drinkwater en zoetwater. Daarbij blijven partijen zelf verantwoordelijk voor hun eigen traject en houden ook de eigen bestuurlijke aansturing. Het gaat onder andere om de activiteiten met betrekking tot microplastics, de stroomgebiedbeheerplannen van de KRW, het Deltaprogramma Zoetwater en het project Duurzame financiering van het waterbeheer. Jaarlijks wordt gemonitord of de afgesproken acties uitgevoerd zijn en wordt bezien of een verschuiving van de focus en prioriteiten nodig is.

De Delta-aanpak werkt aan de hand van de vier A’s: Analyse, Ambitie, Alliantie en Actie. De inhoudelijke prioritering en uitwerking aan de hand van deze stappen is bepaald in een aantal bestuurlijke sessies met alle partners en de belangrijkste gebruikers. Voor de drie prioriteiten nutriënten/mest, gewasbeschermingsmiddelen en medicijnresten is gezamenlijk geformuleerd welke lopende acties en welke extra acties cruciaal zijn en wat daarbij de ambities en de allianties zouden moeten zijn. Dit licht ik hieronder per prioriteit verder toe. Naast deze prioriteiten is specifiek aandacht nodig voor de waterkwaliteit van de grote rijkswateren en van grondwater als bron voor drinkwater. Alle partners in de Stuurgroep Water (IenM, EZ, RWS, Unie van Waterschappen, IPO, VNG, VEWIN en de Regionale Bestuurlijk Overleggen, de samenwerkingsverbanden van provincies, waterschappen, gemeenten en Rijk op het vlak van waterkwaliteit, waarbij in veel regio’s ook drinkwaterbedrijven en gebruikers zijn betrokken) hebben op 26 mei jl. de aanpak en de inhoudelijke uitwerking enthousiast omarmd.

Innovaties, vaak op het grensvlak met andere terreinen, zijn belangrijk bij de verbetering van de waterkwaliteit en bieden ook kansen voor de Topsector Water.

De volledige breedte van de Delta-aanpak wordt de komende maanden verder uitgewerkt in de vorm van een concrete actietabel voor de in het najaar geplande conferentie over de Delta-aanpak. In het vervolgproces worden twee sporen onderscheiden: een spoor waarmee «no regret» maatregelen direct geïmplementeerd kunnen worden en een spoor voor een gedegen analyse. In het analysespoor ligt het accent eerst op nadere regionale uitwerking (2017–2018) en daarna op een integrale landelijke analyse (2019). Tot de conferentie in het najaar zijn de volgende stappen voorzien, waarbij alle bestuurlijke partners en de betrokken sectoren een rol en verantwoordelijkheid hebben:

  • Nader concretiseren van de allianties en acties van het maatregelspoor.

  • Gedeeld beeld krijgen over de analyse op hoofdlijnen, als startpunt voor de verdere analyse in 2017–2018.

  • Toewerken naar een Bestuursakkoord Water «plus» en eventuele regionale bestuursakkoorden.

Nutriënten

Analyse

In de huidige situatie voldoet ongeveer 50% van de oppervlaktewaterlichamen aan de norm voor fosfor en voor stikstof. De prognoses voor 2027 zijn uiteenlopend. De trends tot en met 2014 dalen op de meeste plaatsen, maar onduidelijk is of dit snel genoeg gaat om de doelen overal te halen. Bovendien lijken concentraties in de laatste jaren soms toe te nemen. Ook in het grondwater vinden lokaal/regionaal overschrijdingen plaats van de norm voor nitraat en aanverwante stoffen. Het effect van nieuwe ontwikkelingen is lastig in te schatten (bijvoorbeeld Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (hierna: DAW), loslaten melkquotering, Actieprogramma’s Nitraatrichtlijn, maatregelen in het kader van Natura 2000). Een nadere uitwerking en afweging is nodig, met regionale differentiatie en feiten, zoals monitoringsresultaten, als basis.

Ambitie en acties

De mestwetgeving wordt dit jaar geëvalueerd, waarbij KRW doelen worden meegenomen. Het resultaat van deze evaluatie verschaft bouwstenen voor het (voorgeschreven) nieuwe (zesde) Actieprogramma Nitraatrichtlijn (2018–2021) en voor de onderhandelingen met de Europese Commissie over een derogatie. Concreet houdt dit in dat een nieuw maatregelpakket gebaseerd op de uitkomsten van de evaluatie, bijdraagt aan de doelen van de Nitraatrichtlijn en de KRW, waaronder die voor drinkwater. Dit draagt ook bij aan de doelen van Natura 2000 en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie.

Het is van cruciaal belang dat agrariërs steeds meer «waterbewust» gaan ondernemen. In de verdere uitwerking van de Delta-aanpak wil ik de beweging die er gaande is naar waterbewust boeren stimuleren. Alterra3 heeft in opdracht van het Ministerie van EZ onderzocht welke succesvolle initiatieven er zijn van boeren en waterschappen om samen slimme combinaties van maatregelen voor bodem- en waterbeheer te ontwikkelen en uit te voeren en zo de productiviteit van de landbouwgronden te verbeteren en tegelijkertijd de wateropgaven te realiseren.

De diffuse belasting vanuit de landbouw is een belangrijke bron. Zowel voor de landbouw als voor andere bronnen is regionaal maatwerk belangrijk; de opgave en de oplossing verschilt per regio. Het DAW, geïnitieerd door de landbouwsector zelf, biedt handvatten voor regionaal maatwerk, maar lijkt op dit moment nog te vrijblijvend en in beperkte mate bij te dragen aan de regionale waterkwaliteitsopgave. Het streven is om met de Delta-aanpak gezamenlijk een extra impuls aan DAW te geven. Hierbij zijn van belang de financiering, het delen van goede voorbeelden en concrete resultaatafspraken.

Landelijke studies hebben tot nu toe de regionale gebiedskennis te weinig benut. Een aantal regio’s (georganiseerd per deelstroomgebied) geeft aan dat die kennis binnen een jaar uit te werken is tot gedegen analyses als input voor de landelijke analyse. Ik vraag meedenkkracht aan de regio’s om te bepalen op welke manier er nationaal steun kan worden gegeven aan regionaal maatwerk. Het kan gaan om nieuwe regionale instrumenten en het maken van afspraken/allianties (bestuursakkoorden), zowel landelijk als regionaal.

In dit geheel is het optimaliseren van handhaving relevant. Dit wordt nader toegelicht bij Gewasbeschermingsmiddelen.

De belasting vanuit de rioolwaterzuiveringsinstallaties (hierna: RWZI’s) kan regionaal ook een relevante bron van nutriënten zijn. Voor de grote RWZI’s wordt daarom, door Rijkswaterstaat en de Unie van Waterschappen, in beeld gebracht of extra maatregelen regionale chemische of ecologische problemen kunnen oplossen. Het terugwinnen van nutriënten (Grondstoffenfabriek) krijgt daarbij nadrukkelijk aandacht.

Gewasbeschermingsmiddelen

Analyse

In circa de helft van de meetpunten in kleine oppervlaktewateren komen overschrijdingen voor, zeker in gebieden met veel glastuinbouw, blijkt uit de Atlas Bestrijdingsmiddelen in Oppervlaktewater4. Voor drinkwater geldt dat in 80% van de oppervlaktewaterwinningen (inclusief oevergrondwaterwinningen) de normen voor een of meer gewasbeschermingsmiddelen worden overschreden en in de overige 20% wordt de norm benaderd5. Voor grondwaterwinningen geldt dat ca. 50 winningen een (dreigend) probleem kennen, waarbij bij 25 grondwaterwinningen normen in de winputten worden overschreden en bij ongeveer 25 grondwaterwinningen waarden worden gemeten van meer dan 75% van de norm.

Ambitie en Acties

Het lopende beleid, zoals vastgelegd in de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst, heeft een hoge ambitie. Het is van belang dat de gemaakte afspraken, zoals de zuiveringsplicht voor de glastuinbouw, na worden gekomen. Bovendien gaat het Rijk alvast samen met betrokken sectoren nadenken over maatregelen in het geval de tussendoelen in 2018 (het moment van de geplande tussenevaluatie) niet gehaald worden. Wijdverspreide uitvoering van DAW-maatregelen is ook hier relevant (zie ook bij Nutriënten).

Het verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw is inmiddels deels in werking getreden (op verhardingen). Het verbod op overige terreinen buiten de landbouw volgt op 1 november 2017. Er wordt gekeken of en op welke wijze een verbod op het particuliere gebruik mogelijk is. Voor het middel imidacloprid bent u recent door de Staatssecretaris van EZ geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 344).

Om het naleefgedrag van ondernemers te verbeteren streef ik naar de optimale combinatie van de zogenaamde «wortel en de stok». Stap één is om de drijfveren voor niet-naleving te achterhalen. Het voorstel van de Unie van Waterschappen om hier een gezamenlijk onderzoek naar te starten krijgt veel steun van de partners. De koplopers zouden kunnen worden beloond, indachtig het onderzoek naar duurzame financiering van het waterbeheer. Daarnaast kan de kopgroep mogelijk ingezet worden om het peloton bij te trekken. Dit peloton wordt niet zozeer gedreven door intrinsieke milieuwaarden maar door een streven naar gezonde bedrijfsvoering. Bewustwording, koersvast beleid en uitlegbaarheid spelen een rol bij het meekrijgen van het peloton. Als het gaat om de notoire overtreders is inzet op handhaving relevant. Uit de bestuurlijke discussie komt naar voren dat boetes op dit moment laag zijn ten opzichte van de toegenomen omvang van bedrijven, waardoor hier geen prikkel vanuit gaat. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) verkent verschillende mogelijkheden om notoire overtreders aan te pakken. Het werkplan van de NVWA voor het handhaven van de regelgeving houdt rekening met het risicoprofiel van de verschillende sectoren. Daarnaast wordt de capaciteit ingezet in grote projecten. Dit betekent dat dit jaar in de sectoren sierteelt onder glas en fruitteelt ongeveer 20% van de bedrijven gecontroleerd worden op juist gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Optimaliseren van de samenwerking tussen handhavende partijen (NVWA, waterschappen en de Inspectie Leefomgeving en Transport) is voor versterking van de handhaving van belang.

De verschillen in de gehanteerde normen bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en de normen voor de waterkwaliteit blijven een knelpunt. In mijn brief van 29 januari (Kamerstuk 27 858, nr. 346) heb ik u toegelicht hoe ik invulling geef aan de motie Smaling (Kamerstuk 34 300 J, nr. 11) om te bewerkstelligen dat de Europese kaders voor de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen bij de toelating en de KRW beter op elkaar worden afgestemd. Er wordt ingezet op «groene» duurzame alternatieven om gewassen te beschermen. De procedures voor goedkeuring van deze alternatieven duren lang. Daarom heeft de Staatssecretaris van EZ recent op een versnelling van toelating van middelen met een lager risico ingezet. Dit is onderdeel van de inzet op de verduurzaming van gewasbescherming, zowel nationaal, langs het spoor van de «Dialoog Duurzame Gewasbescherming», samen met stakeholders, als ook in Europa. Daar is op verzoek van Nederland in de Landbouw- en Visserijraad een expertgroep ingericht die zich tijdens het Nederlandse voorzitterschap inspant om te komen tot een implementatieplan voor deze versnelling. Dit plan zal in de laatste Raad onder Nederlands voorzitterschap worden gepresenteerd.

Medicijnresten

Analyse

Humane en diergeneesmiddelen kunnen schade aanrichten in het watermilieu, zoals hormoonontregeling bij vissen, en een negatief effect hebben op de bronnen voor drinkwater. Naar verwachting groeit het probleem van geneesmiddelen in water in de toekomst door vergrijzing en klimaatverandering. De bronaanpak blijft belangrijk in de aanpak van medicijnresten in water. De bronaanpak alleen kan echter de problemen niet volledig oplossen, aangezien humane geneesmiddelen niet zullen worden verboden op grond van effecten voor het milieu. Daarom zal zuivering altijd een onderdeel van de aanpak moeten zijn.

De problematiek van medicijnresten in water is complex, met veel verschillende actoren, veel verschillende belangen en verschillende oplossingsrichtingen.

Ambitie en Actie

Ik werk samen met andere overheden, de drinkwatersector en andere stakeholders aan de ketenaanpak medicijnresten in water, die onderdeel is van de Delta-aanpak. Door het waterschap Vallei en Veluwe en drinkwaterbedrijf Vitens is een regionale «ketenaanpak medicijnresten uit water» gestart. Het is een voorbeeld van een aanpak waarbij de partijen in goede samenwerking pragmatisch naar oplossingen zoeken, die ik naar landelijk niveau wil doorvertalen. De nationale ketenaanpak medicijnresten moet vanaf 2018 tot een uitvoeringsprogramma leiden. De ketenaanpak onderscheidt drie aangrijpingspunten voor maatregelen in de geneesmiddelenketen: ontwikkeling&toelating, voorschrijven&gebruik, en afval&zuivering.

De ontwikkeling van geneesmiddelen richt zich in de eerste plaats op genezing van patiënten. Voor de waterkwaliteit verdient het de aanbeveling om daarbij ook aandacht te hebben voor milieuaspecten (schadelijkheid, afbreekbaarheid). In «ontwikkeling&toelating» is ook openbaarheid en toegankelijkheid van milieugegevens van geneesmiddelen cruciaal, zowel voor de monitoring als om gericht maatregelen in de keten te kunnen nemen. Het heeft mijn voorkeur om dit op Europees niveau te regelen, bijvoorbeeld in de Europese geneesmiddelenstrategie.

In de ketenstap «voorschrijven&gebruik» is inzet nodig op de bewustwording bij de zorgsector en consumenten over de effecten van geneesmiddelen op de waterkwaliteit. Hiervoor werk ik met de andere partijen uit de watersector aan een lijst van 20 stoffen die in de huidige toestand de grootste problemen opleveren voor ecologie en drinkwaterbereiding. Deze lijst vormt een leidraad voor acties voor in de keten die zich richten op het vermijden van het in het water terecht komen van medicijnresten.

Recentelijk heb ik onderzoek laten uitvoeren naar röntgencontrastmiddelen, om te bezien of het zinvol en mogelijk zou zijn om bij de inkoop van die middelen rekening te houden met de afbreekbaarheid ervan. Het blijkt dat de in Nederland gebruikte röntgencontrastmiddelen allemaal zeer slecht afbreken en de zuiveringsinstallaties vrijwel ongehinderd passeren6. Daarom wordt nu ingezet op maatregelen bij het gebruik ervan, om te verhinderen dat de middelen in het riool terecht komen. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan aparte opvang van urine zoals eerder in het Deventer ziekenhuis is onderzocht in het project «GRIP op medicijnresten», genoemd in mijn brief van 25 november 2015 (Kamerstuk 31 710, nr. 44).

Aan het eind van de keten, in de ketenstap «afval&zuivering» is extra zuivering bij RWZI’s uiteindelijk onvermijdelijk. Effectiviteit, kosten en de financiering zijn daarbij van belang. Om te kunnen prioriteren is het nodig om goed inzicht te hebben in de locaties waar de effecten op ecologie en drinkwaterproductie spelen. Zuivering bij specifieke grote bronnen, zoals ziekenhuizen, kan daar een onderdeel van zijn. Verschillende waterschappen hebben al een hotspot analyse gemaakt voor hun beheergebied. De Unie van Waterschappen werkt nu aan een landelijke analyse, die eind dit jaar wordt opgeleverd. Ondertussen gaat het onderzoek naar effectieve en kostenefficiënte zuiveringsmethoden door, zoals bijvoorbeeld in het project «Schone Maaswaterketen», genoemd in mijn brief van 25 november 2015 (Kamerstuk 31 710, nr. 44). In de tweede helft van 2016 neemt dit project een praktijkproef in gebruik op de RWZI van Papendrecht. Ook kunnen we leren van andere landen, in het bijzonder Zwitserland en Duitsland, waar extra zuivering op de RWZI’s al wordt toegepast.

De gezamenlijke Regionale Bestuurlijke Overleggen hebben zich geschaard achter de aanpak van medicijnresten op alle plekken in de keten (bron, hotspots en «end of pipe» bij de zuivering van afvalwater).

Reactie op Kamermoties

Tijdens het wetgevingsoverleg van november 2015 hebben de leden Dik-Faber en Hachchi mij verzocht om te komen met een aanpak van medicijnresten in water, waarbij duidelijk is wie regie neemt, wat ieders verantwoordelijkheid is en wie welke kosten draagt, en voorts om ervoor zorg te dragen dat onderzoek naar en informatievoorziening over medicijnresten in water onafhankelijk geschiedt (Kamerstuk 34 300 J, nr. 15). Deze motie voer ik uit zoals hierboven beschreven.

Tijdens het wetgevingsoverleg van november 2015 hebben de kamerleden Dik-Faber en Hachchi mij verzocht om vanuit het belang van internationale samenwerking tijdens ons EU voorzitterschap in te zetten op het bespoedigen van de EU geneesmiddelenstrategie (Kamerstuk 34 300 J, nr. 17). Deze had volgens de richtlijn prioritaire stoffen al in september 2015 moeten verschijnen. Tijdens de Milieuraad van 16 december 2015 heeft Zweden de Europese Commissie opgeroepen vaart te maken met deze strategie. Nederland heeft dit toen ondersteund samen met Duitsland en België. De Commissie heeft inmiddels aangegeven dat de strategie volgend jaar gaat verschijnen. Dit jaar vindt het voorbereidende werk plaats, waaronder een publieke consultatie. Nederland heeft de aanpak van geneesmiddelen in het milieu expliciet geagendeerd op het EU Water- en Mariene directeurenoverleg van 9 en 10 juni 2016. Daarnaast vinden op ambtelijk niveau gesprekken met de Europese Commissie plaats. Het onderwerp komt bovendien aan bod in de internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn en in bilaterale gesprekken met andere landen. We kunnen leren van hen, in het bijzonder van Zwitserland en Duitsland waar extra zuivering op de RWZI al wordt toegepast. In mei van dit jaar vond een gesprek plaats met de Duitse deelstaten Niedersachsen en Nordrhein-Westfalen over hun ervaringen. In Nordrhein-Westfalen is de uitbreiding van de zuivering op gang gebracht middels een tijdelijke subsidie voor zuiveringbeheerders op studiekosten en investeringskosten (80% respectievelijk 70% gedekt). Wanneer deze subsidie afloopt, worden de beheerders geacht de kosten zelf op te brengen via de zuiveringsheffing. Met deze inzet geef ik uitvoering aan de motie.

Grote rijkswateren en grondwater als bron voor drinkwater

De huidige waterkwaliteitsproblematiek van de grote wateren vindt niet alleen zijn oorzaak in de lozing van verontreinigende stoffen, maar vooral in de Zuiderzee- en Deltawerken, door inpoldering en vaargeulverruiming. Daardoor zijn stroomsnelheden en verblijftijden veranderd, is de natuurlijke berging van slib verminderd, en verdwenen veel geleidelijke overgangen tussen land en water. Dat heeft geleid tot zuurstofloosheid, hogere troebelheid, een onbalans in nutriënten en erosie van oevers en zandplaten. Die problemen vragen om een oplossing, omdat ze verhinderen dat de ecologische waterkwaliteitsdoelen (op termijn) worden gehaald. Een goede kwaliteit van de grote wateren is een randvoorwaarde voor duurzaam gebruik en een duurzame leefomgeving. De problematiek van de inrichting van de grote wateren is onderwerp van het KRW-programma. Er zijn in dat verband diverse maatregelen opgenomen in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (BPRW), waarmee in principe aan de Europese verplichtingen (KRW, Natura 2000) wordt voldaan. Aanvullende, grote systeemingrepen worden niet gezien als een Europese verplichting, maar vragen wel om aandacht. Inmiddels is veel kennis opgedaan over oorzaken en oplossingsrichtingen, is voor sommige problemen «proven technology» beschikbaar, is de rijksstructuurvisie Grevelingen Volkerak-Zoommeer in ontwerp vastgesteld, en zijn pilotprojecten gestart zoals de Markerwadden en geulwandsuppletie in de Oosterschelde. De opgave voor de grote wateren past inhoudelijk in de Delta-aanpak die de resterende en nieuwe opgaven bundelt die na het uitvoeren van de maatregelen voor de KRW overblijven, maar financieel is de opgave echter nog ongedekt. Daarom is het belangrijk om met alle betrokken partijen in de regio te kijken welke belangen er spelen en hoe dit bij de financiering kan worden betrokken.

Voor het terugdringen van emissies naar grondwaterwinningen voor de drinkwatervoorziening zijn mogelijk aanvullende maatregelen nodig. Deze worden zoveel mogelijk meegenomen in de benoemde prioriteiten. Aanvullend wordt aandacht gevraagd voor een kwaliteitsverbetering van de gebiedsdossiers en van het opstellen en uitvoeren van de bijbehorende uitvoeringsprogramma’s.

Advies waterkwaliteit Adviescommissie Water

Op 19 mei 2016 is het Advies Waterkwaliteit van de Adviescommissie Water (AcW) uitgekomen (bijlage 27). Omdat de Delta-aanpak waterkwaliteit en zoetwater een belangrijk onderwerp is op de agenda voor het AO van 16 juni reageer ik in deze brief al op hoofdlijnen.

Ik ben blij met de grote steun in het advies voor de programmatische Delta-aanpak. Zoals eerder aangegeven hecht ik groot belang aan het realiseren van de doelen van de KRW. Hier ligt nog een omvangrijke opgave. Daarom heeft de aanpak van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen prioriteit bij de Delta-aanpak. De adviezen over de inhoudelijke prioriteiten en oplossingsrichtingen zijn in het AcW-advies scherp geformuleerd en sluiten goed aan bij de analyses en acties zoals we die in de Delta-aanpak voorstellen. Ook het grote belang van regionaal maatwerk en een gebiedsgerichte aanpak is in lijn met de Delta-aanpak. Zowel de opgave als de oplossing verschilt per waterbeheerregio. Zo is regionaal maatwerk nodig bij grondwaterbescherminggebieden, bijvoorbeeld in relatie tot het locale landgebruik vanuit de landbouw. Het minder vrijblijvend invullen van het DAW heeft grote prioriteit binnen de Delta-aanpak.

Dat zuivering van medicijnresten aan het eind van de keten uiteindelijk onvermijdelijk is, krijgt terecht aandacht in het AcW-advies. In de Delta-aanpak wordt de hele keten beschouwd, van bron (ontwikkeling medicijnen) tot zuivering bij de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

De AcW wil verantwoordelijkheden scherper beleggen, met name in de regio bij de waterschappen. Dit advies ga ik, als systeemverantwoordelijke en nationaal regisseur, via de Delta-aanpak met onze waterpartners bespreken. Ook de duurzame financiering van het waterbeheer is daar onderdeel van. De governance suggesties, ook op het gebied van kennis, neem ik mee in de verdere uitbouw van de Delta-aanpak. De verschillende elementen in het AcW advies spelen een belangrijke rol richting de conferentie over de Delta-aanpak eind dit jaar, waarin ik met alle partners bindende afspraken ga maken. Die afspraken zal ik in november/december ook aan de Tweede Kamer voorleggen.

Lozingseisen mestverwerkingsinstallaties

In mijn brief van 29 januari 2015 (Kamerstuk 27 625, nr. 346) heb ik toegezegd u nader te informeren over het lozingenbeleid voor mestverwerkingsinstallaties (hierna: MVI’s) (motie van de leden Jacobi en Hachchi, Kamerstuk 34 300 J, nr. 29). Op initiatief en in opdracht van de waterbeheerders (waterschappen en Rijkswaterstaat) heeft een ingenieursbureau een achtergronddocument opgesteld dat zicht geeft op de aspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij het stellen van lozingseisen aan MVI’s. Voor de zuivering van het afvalwater uit MVI’s is in technisch opzicht veel mogelijk, maar het uiteindelijke resultaat is sterk afhankelijk van locatiespecifieke omstandigheden en van het operationeel beheer van het toegepaste zuiveringssysteem. Het is nog de vraag hoe dit operationeel beheer en de hierbij vereiste specifieke deskundigheid (vereist een deskundige «operator») het beste geborgd kan worden in het te harmoniseren lozingenbeleid. In het Bestuurlijk Overleg Open Teelt en Veehouderij (BOOT) is afgesproken om een projectgroep in te stellen waarin waterbeheerders, gemeenten, provincies en het landbouwbedrijfsleven gezamenlijk een gedragen voorstel opstellen voor uniformering van het lozingenbeleid dat bruikbaar is onder de huidige wetgeving én na inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het streven is om deze harmonisatie op hoofdlijnen nog in 2016 af te ronden.

Microplastics

In haar brief van 14 december 2015 heeft de Staatssecretaris van IenM uw Kamer geïnformeerd over de bronaanpak van de microplasticsproblematiek (Kamerstuk 30 872, nr. 202). Voor het zomerreces zal de Staatssecretaris in een separate brief de voortgang rapporteren over deze bronnenaanpak. Deze brief zal daarbij onder meer ingaan op het RIVM rapport over de drie bronnen schurende reinigingsmiddelen, verf en autobanden en op de motie Jacobi/Hachchi (Kamerstuk 34 300 J, nr. 24). Deze motie verzoekt de regering in Europees verband in te zetten op de ontwikkeling van standaarden voor het meten van micro- en nanoplastics, zodat normen ten aanzien van micro- en nanoplastics kunnen worden vastgelegd, onder andere in de Kaderrichtlijn Water. Verder verzoekt de motie in te zetten op afspraken met afzonderlijke sectoren zoals kleding en cosmetica. Bij de nationale bronnenaanpak wordt ook bekeken welke bijdrage de Delta-aanpak waterkwaliteit en zoetwater en het traject om te komen tot een toekomstbestendige duurzame financiering van het waterbeheer kunnen leveren. De resultaten van dit traject worden begin 2017 verwacht.

Opkomende stoffen

Ik heb toegezegd u te informeren over de structurele aanpak opkomende stoffen, die ik momenteel samen met de waterpartners en de industrie aan het opstellen ben. Inmiddels is een gezamenlijk stappenplan bestuurlijk vastgesteld. Hierin is vastgelegd wat een ieder in situaties van incidenten met lozingen met opkomende stoffen moet doen en wat zijn/haar rol is. Het stappenplan wordt momenteel geoperationaliseerd. Hierbij hoort ook een wijziging van de Drinkwaterregeling. De structurele aanpak is voor de middellange termijn. Opkomende stoffen zijn stoffen zonder een norm of onderbouwd inzicht van schadelijkheid.

De huidige aanpak voor lozingen van opkomende stoffen in het water gaat uit van aanpak bij de bron en in de keten voor zowel (vergunde) puntbronnen als diffuse verontreinigingen. Hierbij speelt Europese regelgeving, zoals REACH en Europees beleid een belangrijke rol. Uitgangspunt blijft dat het bedrijf vervuiling bij de bron aanpakt met de best beschikbare technieken. In de watervergunningverlening zijn de Algemene Beoordelingsmethode Stoffen en Preparaten 2016 (ABM 2016) en de Immissietoets vernieuwd. Zij worden per 1 juli 2016 van kracht. Hiermee worden problemen met stoffen zoveel mogelijk voorkomen, nog voordat zij in het afvalwater c.q. oppervlaktewater terecht komen. De ABM 2016 en de Immissietoets geven heldere handvatten voor het omgaan met stoffen zonder een volledig onderbouwde schadelijkheid of norm. Dit is ook toepasbaar bij maatwerk in het geval een lozing niet vergunningplichtig is. Met de aanpassingen van de ABM en het handboek emissies-imissies is daarmee al een belangrijke stap gezet richting de structurele aanpak. Een goede uitvoering blijft een punt van aandacht.

Ook wordt binnen de structurele aanpak gekeken naar een betere koppeling tussen dit brongerichte spoor en het effectgerichte spoor van de KRW. Het effectgerichte spoor is uitgewerkt in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water en het bijbehorende protocol monitoring en toetsing drinkwaterbronnen.

Daarnaast wordt binnen de structurele aanpak gekeken naar de aanpak van opkomende stoffen binnen het beleidskader voor drinkwater. De evaluatie van de signaleringswaarde voor «overige antropogene stoffen» is hierin een belangrijk onderdeel. Dit onderzoek loopt inmiddels bij het RIVM. De drinkwaterbedrijven werken bovendien in overleg met IenM en ILT aan een uniforme aanpak voor het opzetten van een risicogebaseerde meetstrategie voor drinkwater.

Partijen in de keten zijn betrokken bij genoemde trajecten en de verdere uitwerking van de aanpak. De aanpak moet in de zomer van 2017 operationeel zijn.

Tenslotte is de werkgroep Aanpak Opkomende Stoffen opgericht, waarin drinkwaterbedrijven en waterbeheerders en kennisinstituten samenwerken aan een strategische aanpak voor opkomende stoffen en een meetstrategie voor oppervlaktewater en grondwater in het waterbeheer.

Arrest Hof van Justitie van de EU Kaderrichtlijn Water

Naar aanleiding van het WGO van 30 november 2015 heb ik toegezegd u op de hoogte te houden van het vervolg op het «Weser-arrest» van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de Kaderrichtlijn Water (KRW). Er heeft dit jaar op 9 februari en op 25 mei ambtelijk overleg plaatsgevonden tussen het Rijk, waterschappen, provincies, gemeenten en Vewin. Hieruit is niet gebleken dat de regelgeving of de uitvoering daarvan niet goed zou aansluiten bij het arrest.

In het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren is een toetsingskader opgenomen waarin de regelgeving wordt geconcretiseerd. Dit toetsingskader is naar aanleiding van het arrest nog extra verduidelijkt. De waterschappen hebben voor de regionale watersystemen ook een dergelijk toetsingskader beschikbaar. Daarom hebben betrokkenen afgesproken om de ervaringen ook in de toekomst met elkaar te delen en zo van elkaar te leren.

In de toelichting van de nieuwe AmvB’s onder de Omgevingswet wordt expliciet aandacht besteed aan het arrest. Daarin wordt benadrukt dat alle besluiten voor wateractiviteiten getoetst worden aan de doelstellingen van de KRW, waarbij rekening moet worden gehouden met de programma's die beogen de doelen te halen. Verder neemt Nederland deel aan een internationale «ad hoc task group», die na de zomer zal starten op initiatief van de Europese Commissie en die als doel heeft de werking van artikel 4(7) uit de KRW, dat ook onderwerp is van het arrest, te verduidelijken.

Toekomstbestendige en duurzame financiering waterbeheer

Zoals toegezegd infomeer ik u hierbij over de stand van zaken van de onderzoeken toekomstbestendige duurzame financiering van het waterbeheer.

Naar aanleiding van het OESO-rapport watergovernance fit for the future wordt met de Bestuursakkoord Water (BAW) partners een discussie gevoerd over de financiering van ons waterbeheer op de lange termijn.

De huidige financieringsystematiek stelt de terugwinning van de gemaakte vaste kosten centraal. Het grootste deel van de kosten voor het waterbeheer in Nederland wordt betaald door huishoudens (burgers/woningbezitters). Principes zoals «de gebruiker, vervuiler, veroorzaker betaalt» worden wel toegepast, maar dit kan op bepaalde terreinen mogelijk nog versterkt worden. Bijvoorbeeld om vervuiling van water tegen te gaan, bij het gebruik en onttrekken van grond- en oppervlaktewater of bij de afvoer en verwerking van hemelwater.

De kosten voor het waterbeheer kunnen in de toekomst substantieel toenemen door bodemdaling, klimaatverandering, zuiveringskosten, vervangingsinvesteringen, groei en krimp en stedelijke wateropgaven. Er zijn ook kostendempende ontwikkelingen zoals meekoppelen met ontwikkelingen (ruimtelijke adaptatie), innovaties en afspraken over doelmatigheid.

Zoals ik de Kamer medio 2015 per brief heb geïnformeerd is het gedeelde beeld dat de basis op orde is; een grote systeemwijziging is niet aan de orde. Gezien de toekomstige ontwikkelingen is er wel aanleiding om te verkennen hoe op langere termijn principes als «gebruiker, vervuiler, veroorzaker, belanghebbende betaalt» nog beter toegepast kunnen worden in de financiering van het waterbeheer. De focus ligt daarbij op vier thema’s: diffuse verontreiniging (o.a. nutriënten, medicijnen, microplastics), gebruik van grond en oppervlaktewater, stedelijk waterbeheer en de watersysteem/waterzuivering. Per thema is verkend wat de belangrijkste vraagstukken en prioriteiten zijn, welke principes van toepassing zijn en wat mogelijk kansrijk is om uit te werken voor het vervolg.

Het uiteindelijke doel is dat de financiering van het waterbeheer, voortvloeiend uit de beleidsdoelen en ambities uit het Nationaal Waterplan en het Deltaprogramma, kostendekkend en betaalbaar is en blijft. Door principes als «de gebruiker, vervuiler betaalt» en economische prikkels optimaal toe te passen in combinatie met het principe van solidariteit en de inzet van andere instrumenten, wordt gewenst gedrag gestimuleerd (zoals het vasthouden van water) en ongewenst gedrag ontmoedigd (zoals het vervuilen van water). Er is meer waterbewustzijn, bewust gedrag en een beperkte afwenteling naar collectieve voorzieningen. En er is betalingsbereidheid door een rechtvaardige verdeling van kosten en lusten voor de gebruikers.

De volgende stap is een gezamenlijke vervolguitwerking met de Bestuursakkoord Water partners tot een samenhangend advies van verbeteringen in de financiering van het waterbeheer, dat elkaar op de verschillende thema’s versterkt. Daarvoor worden kansrijke maatregelen uniform verder uitgewerkt aan de hand van de criteria uitlegbaar, transparant, robuust (toekomstbestendig en adaptief), rechtvaardig, maatschappelijk gedragen en doelmatig (lage perceptiekosten). Daarbij wordt rekening houden met het internationaal concurrerend vermogen en economische consequenties en de mogelijkheid voor regionaal maatwerk.

De AcW adviseert over innovatieve financieringsarrangementen over de grenzen van bestuurslagen heen, gericht op meer integrale inzet van bestaande middelen. Hiermee kan doelmatigheid en innovatie bevorderd worden. Het advies wordt dit najaar verwacht.

Voor een voldoende effectieve prikkel zijn naast financiële instrumenten veelal ook andere instrumenten nodig zoals communicatie, het ruimtelijk of het juridisch instrumentarium. Daarvoor wordt aangesloten bij relevante beleidstrajecten zoals de Delta-aanpak waterkwaliteit en zoetwater. Tevens ligt er een relatie met de evaluatie van het Bestuursakkoord Water.

Ik verwacht de Kamer begin 2017 te kunnen informeren over kansrijke gedragen voorstellen voor verbeteringen in de financiering van het waterbeheer en de inzet van prikkels daarbij.

Waterschaarste/Zoetwatervoorziening

Naar aanleiding van het wetgevingsoverleg Water van 30 november 2015 is door de leden Hachchi en Jacobi een motie ingediend met het verzoek te komen tot een plan van aanpak Waterschaarste met daarin het creëren van waterbuffers, bijvoorbeeld door aanleg van natte natuur, en afspraken met buurlanden over de toevoer van water (Kamerstuk 34 300 J, nr. 14). Deze motie zie ik als ondersteuning van mijn beleid. Met het Deltaplan Zoetwater werken rijk, regio en zoetwater gebruikers samen aan het oplossen van knelpunten in de zoetwatervoorziening en het voorbereiden van Nederland op frequentere en intensievere droogteperioden als gevolg van klimaatverandering. In het Deltaprogramma Zoetwater werken alle betrokken partijen samen om waterschaarste zo veel als mogelijk te voorkomen. Over de voortgang informeer ik uw Kamer jaarlijks bij het aanbieden van het Deltaprogramma bij de Begroting. Het Deltaprogramma Zoetwater stelt jaarlijks een voortgangsrapport op waarin over de stand van zaken wordt bericht. De afspraken met het buitenland en voortgang van maatregelen om water te bufferen maken daar onderdeel van uit.

In de zoetwaterregio’s is volop aandacht voor het bufferen van zoetwater. In West Nederland is op diverse locaties sprake van ondergrondse buffering. In Noord-Holland zijn twee gebieden ingericht om water vast te houden: De Schoonwatervallei en de Koopmanspolder. Voor de Hoge Zandgronden is de aanpak gericht op het beter vasthouden van zoetwater (via neerslag) door de sponswerking van gebieden te vergroten, zowel in natuur als landbouwgebieden. In de Zuidwestelijke Delta wordt via inrichtings- en beheermaatregelen de buffercapaciteit van het regionale watersysteem vergroot. Omdat het regionale watersysteem van de Zuidwestelijke Delta divers is (zoet, brak of zout, wel of geen wateraanvoermogelijkheden) gaat het om lokaal of regionaal maatwerk. In de gebieden zonder wateraanvoermogelijkheden ligt het accent bij het vergroten van de buffercapaciteit in de bodem. Met name oude kreekruggen zijn hiervoor geschikt, maar ook smalle regenwaterlenzen kunnen door maatregelen worden uitgebreid. In de gebieden met aanvoermogelijkheden kan de buffercapaciteit worden vergroot door het bestaande oppervlaktewatersysteem te verruimen en ruimere peilbeheermarges te hanteren. Voorbeelden hiervan zijn de maatregelen uit de Krekenvisie van waterschap Brabantse Delta. In het rivierengebied wordt onderzoek gedaan of Park Lingezegen, tussen Arnhem en Nijmegen, dat al gebruikt wordt voor waterberging voor het opvangen van wateroverlast, ook als waterbuffer voor zoetwater kan worden gebruikt.

De agendering en uitwerking van de internationale aanpak van de zoetwaterproblematiek vindt primair plaats in de Internationale Riviercommissies voor Rijn, Maas en Schelde. Zo heeft de Rijnministersconferentie van 2013 voor een stevige verankering van het onderwerp zoet water binnen de Rijncommissie gezorgd. De invulling is nog in ontwikkeling. Bij de vaststelling van het 2e stroomgebiedbeheersplan (december 2015), is afgesproken om in de periode 2016–2021 de aanpak van laag water nader uit te werken. Resultaten van deze uitwerking zullen dan hun plek krijgen in het 3e stroomgebiedbeheerplan. Ook in het internationale stroomgebied van de Maas staat de zoetwaterproblematiek op de kaart. Vooral Nederland en Vlaanderen ervaren de meeste urgentie. Er wordt gewerkt aan een Plan van Aanpak voor Extreem Laagwater, waarbij nog discussie bestaat over wanneer er sprake is van een dergelijke situatie. Doel is te komen tot een internationaal afgestemde aanpak die kan landen in het overkoepelend deel van het ontwerpbeheerplan voor het internationale stroomgebied Maas dat in december 2020 ter inzage wordt gelegd. Zoetwater is ook een onderwerp op de agenda van de Scheldecommissie. Er is een projectgroep waterkwantiteit, die zowel over waterschaarste en droogte als over wateroverlast en overstromingen gaat. In juni 2016 zullen de delegatieleiders een beslissing nemen over het werkplan voor de periode 2016 – 2021. Hierbij wordt analoog aan de Internationale Maascommissie in 2016 gestart met een droogtebericht en met een analyse van de hydrologische omstandigheden die een internationaal afgestemde aanpak voor extreem lage afvoer noodzakelijk maken. De verwachting is dat dit zal leiden tot een strategie die een plaats zal krijgen in de derde cyclus van de stroomgebiedbeheerplannen.

Actieplan Stedelijk Waterbeheer

De Kamer heeft mij verzocht om samen met gemeenten, waterschappen en derden in 2016 te komen met een actieplan stedelijk waterbeheer met daarin alle mogelijke manieren om waterberging en vergroening in de stad te stimuleren, en de Kamer over de voortgang hiervan te informeren voor 1 augustus 2016 (34 300 J, nr. 22).

De noodzaak dat de gemeenten actief aan de slag gaan met waterbeheer om de gevolgen van wateroverlast te voorkomen deel ik. Gemeenten, provincies, waterschappen en Rijk hebben met de bestuursovereenkomst deltaprogramma (september 2014) ieder de verplichting op zich genomen om de dreigingen die samenhangen met klimaatverandering – te weten overstromingsrisico, wateroverlast, hittestress en droogte – in de toekomst op te vangen en klimaatbestendig en waterrobuust te handelen in 2020. Op nationaal niveau wordt het nemen van actie in steden gestimuleerd door met name het Deltaprogramma ruimtelijke adaptatie met onder meer impactprojecten, themabijeenkomsten en het kennisportaal www.ruimtelijkeadaptatie.nl.

Gemeenten werken momenteel samen met provincies en waterschappen aan oplossingen voor lokale en regionale ruimtelijke opgaven rond waterberging en vergroening in en om de stad. Er gebeurt al veel op dit terrein, zoals onder meer blijkt uit de Benchmark rioleringszorg van Stichting RIONED, de jaarlijkse monitor ruimtelijke adaptatie en voortgangsrapportage aanpak nationale vitale en kwetsbare functie en De staat van ons water (www.staatvanonswater.nl). Daarnaast heeft mijn ministerie samen met een aantal steden en waterschappen en samenwerkingspartners in maart jongstleden een citydeal klimaatadaptatie getekend, met als doel de aanpak in steden te versnellen en de leerervaringen te delen.

De betrokken partijen willen scherp blijven. Daarom zal onder meer in najaar 2016 een kwalitatieve evaluatie starten. Hierin komt aan de orde of de huidige werkwijzen passend zijn. De vraag of een actieplan stedelijk waterbeheer en/of ander aanvullend of vervangend instrumentarium naar het oordeel van betrokken partijen wenselijk is zou ik willen beantwoorden op basis van de resultaten van deze evaluatie. De Kamer zal over de uitkomsten van de evaluatie in september 2017 (Deltaprogramma 2018) worden geïnformeerd.

Initiatiefnota Legionella

Bij brief van 2 maart 2016 (Kamerstuk 34 297, nr. 3) heb ik u mijn reactie gegeven op de Initiatiefnota van het lid Ziengs (VVD) over legionellaregelgeving (Kamerstuk 34 297, nr. 2) en de door de Toezichttafel Gastvrijheidssector uitgebrachte voorstellen over dit onderwerp. Hierbij informeer ik u over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de in de brief genoemde actiepunten.

Herziening van prioritaire instellingen

Op basis van de nu reeds beschikbare gegevens en inzichten van deskundigen (zoals van het RIVM) laat ik onderzoeken of, en zo ja, onder welke voorwaarden, een versoepeling van de legionellaregelgeving mogelijk is voor nader te definiëren kleine en overzichtelijke leidingwaterinstallaties. Naar verwachting kan ik u dit najaar informeren over de uitkomsten hiervan. Afhankelijk van de uitkomsten, kan ik al dan niet een aanpassing van het Drinkwaterbesluit in gang zetten, die dan mogelijk per medio 2017 in werking zou kunnen treden. Een eventuele versoepeling van regelgeving is vanzelfsprekend alleen aan de orde voor zover dat uit oogpunt van bescherming van de volksgezondheid verantwoord is.

Centralisatie van het toezicht op legionellapreventie

Ik ben samen met de ILT bezig met uitwerking van het voorstel over de ontwikkeling van andere vormen van toezicht voor «goede nalevers», bijvoorbeeld via convenanten. Daarnaast heeft afstemming van toezicht in de Inspectieraad en het Interdepartementaal Legionellaplatform voortdurend de aandacht.

Geen nieuwe regels of preventieve voorschriften

Conform het huidige beleid worden nieuwe preventieve voorschriften voor nieuwe categorieën locaties of installaties pas gesteld als in de praktijk is aangetoond dat daaraan legionellosepatiënten kunnen worden toegeschreven.

Minder aandacht voor verplichting, meer aandacht voor voorlichting

ILT is samen met de brancheorganisaties bezig met het updaten van informatie over legionellapreventie in de gastvrijheidssector. EZ assisteert bij de beschikbaarstelling van informatie over legionella via ondernemersplein (www.ondernemersplein.nl) in de vorm van redactioneel werk.

Aanleg leidingwaterinstallaties volgens Bouwbesluit 2012

Het Ministerie van BZK laat momenteel een informatieblad ontwikkelen over legionellaveilig ontwerpen en bouwen, specifiek voor architecten, projectontwikkelaars en aannemers. HISWA, RECRON en KHN laten momenteel een juridisch advies opstellen voor hun leden, in hun rol als opdrachtgever voor (ver)bouw. Hiermee wordt bevorderd dat de opgeleverde leidingwaterinstallatie voldoet aan de in het Bouwbesluit 2012 gestelde eisen.

Verhoging kwaliteit van gecertificeerde adviseurs

De Toezichttafel heeft een brief gezonden aan Stichting KvINL, die het betreffende certificeringsschema (BRL 6010) beheert. Stichting KvINL is momenteel aan het bezien op welke wijze BRL 6010 kan worden aangepast om tot de gewenste kwaliteitsverbetering te komen.

Parallel daaraan zal ik samen met de sector bezien wat de gevolgen zouden zijn als accreditatie van de certificerende instellingen door de Raad van Accreditatie wettelijk verplicht zou worden.

Evaluatie Drinkwaterwet

Bij het Wetgevingsoverleg Water van 30 november 2015 hebben de leden Geurts en Visser een motie (Kamerstuk 34 300 J, nr. 28) ingediend, waarin de regering wordt verzocht om bij de evaluatie van de Drinkwaterwet extra aandacht te besteden aan de totstandkoming van de drinkwatertarieven en de mogelijkheid om het toezicht en met name de positie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) hierbij te versterken. Voorts verzoekt de motie om met een tijdpad te komen.

Zoals ik ook in het Wetgevingsoverleg heb aangegeven zal ik bij de betreffende evaluatie, conform artikel 60 van de Drinkwaterwet, extra aandacht besteden aan de in de motie opgenomen aspecten. Ook zal ik in deze evaluatie ingaan op de vraag of de bestaande regelgeving voldoende ruimte biedt voor de noodzakelijke investeringen van drinkwaterbedrijven. Dit laatste heb ik reeds in de Beleidsnota Drinkwater (2014) aangekondigd. Als tijdpad houd ik aan de Tweede Kamer hierover uiterlijk 1 juli 2017 te informeren. Ik hecht er namelijk belang aan om de prestatievergelijking over 2015 – die dit jaar plaatsvindt – bij de evaluatie te kunnen betrekken. Naar aanleiding van mijn brief van 26 april 2016 (Kamerstuk 27 625, nr. 349) heeft uw Kamer vragen gesteld. Deze vragen zal ik separaat nog voor het algemeen overleg Water van 16 juni 2016 beantwoorden.

Caribisch Nederland

De motie van het lid Hachchi (Kamerstuk 34 300 J, nr. 16) verzoekt de regering bij het innovatiebeleid in de watersector ook aandacht te besteden aan Caribisch Nederland. De inzet van IenM in Caribisch Nederland is erop gericht zoveel mogelijk gebruik te maken van innovatieve technieken en concepten en te putten uit de ervaring en kennis die in Europees Nederland is ontwikkeld.

In Caribisch Nederland worden zowel bij de drinkwatervoorziening als bij de afvalwaterbehandeling innovaties geïmplementeerd. Zo wordt afstromend regenwater van een parkeerplaats opgevangen in een publieke grijswatertank om te gebruiken voor irrigatie, toilet doorspoelen, bouwactiviteiten, etc.

Met de installatie van een nieuwe drinkwaterunit wordt op een energiezuinige (energie terugwinning) en milieuvriendelijke (geen gebruik van chemicaliën en hergebruik van CO2) wijze drinkwater uit zeewater geproduceerd.

De rioolwaterzuiveringsinstallatie op Bonaire is zo ontworpen dat het effluent geschikt is voor irrigatie van landbouwgewassen en van (hotel)tuinen. Het effluent is daarmee een extra zoetwaterbron op het droge Bonaire.

Rijksstructuurvisie Grevelingen Volkerak-Zoommeer

In maart 2015 heb ik met regionale partijen de bestuursovereenkomst Ontwikkeling Grevelingen Volkerak-Zoommeer gesloten. Hierin staan afspraken over de wijze waarop we gezamenlijk werken aan het uitharden van de financiering voor de ontwerprijksstructuurvisie Grevelingen Volkerak-Zoommeer. Ondanks de gezamenlijke inzet blijft het dekkingstekort echter groot. Zoals vermeld in de ontwerprijksstructuurvisie blijft de verwezenlijking van het ontwikkelperspectief in dit scenario beperkt tot realisatie van de projecten Flakkeese spuisluis en Roode Vaart en uitvoering van de deltabeslissing Zoetwater. Met de regio ben ik in gesprek over het vervolg.

Green Deal Energie

Op 21 maart jl. heb ik de Green Deal Energie ondertekend. Hiermee geef ik invulling aan de motie Hachchi c.s. (Kamerstuk 34 000 J, nr. 19). Daarin wordt gevraagd samen met de waterschappen te inventariseren wat er nodig is om alle waterschappen in 2025 energieneutraal te laten zijn. De Green Deal is ondertekend door de Unie van Waterschappen, de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer en het Rijk – de Ministeries van EZ en IenM. De waterschappen gaan exemplarische projecten op het gebied van duurzame energie en energiebesparing uitvoeren. Daarnaast wordt er door de deelnemende partijen kennis ontwikkeld en nagegaan waar nog knelpunten liggen. Alle vormen van duurzame energie die door waterschappen in het watersysteem en in de waterketen kunnen worden toegepast komen aan bod: zonne-energie, windenergie, biogas, warmte/koude opslag, blue-energy, waterkracht en energiezuiniger bemalen. De tekst van de Green Deal en de lijst van exemplarische projecten zijn als bijlage bij deze brief gevoegd (bijlage 38).

KUSTPACT

In samenwerking met de bij het kustbeleid betrokken maatschappelijke en bestuurlijke partijen wordt een Kustpact opgesteld (Kamerstuk 29 383, nr. 253). Dit Kustpact heeft tot doel om de gezamenlijke waarden van de kust te erkennen, de bestuurlijke intenties daarover uit te spreken en afspraken met elkaar te maken over wat we voor het behoud en ontwikkeling van de kust zullen doen. Het Kustpact is een bestuurlijk document (convenant).

De kust kenmerkt zich door een grote diversiteit aan waarden, functies en belangen. De verschillende maatschappelijke en bestuurlijke partijen hebben een eigen verantwoordelijkheid voor bescherming en ontwikkeling van de kust. Het is belangrijk dat partijen deze verantwoordelijkheid ook pakken. Draagvlak en zorgvuldigheid zijn belangrijke uitgangspunten bij de totstandkoming van het Kustpact. In goed overleg met de betrokken maatschappelijke en bestuurlijke organisaties is besloten om de ondertekening over de zomer heen te tillen zodat aan deze uitgangspunten kan worden voldaan.

WADDENZEEBELEID

Bij brief van 28 april 2016 is mij verzocht om voor het Algemeen Overleg Water d.d. 16 juni 2016 de Kamer te informeren over de uitvoering van de motie Smaling c.s. inzake de Eems-Dollard (Kamerstuk 29 684, nr. 135) en de motie Smaling en Jacobi inzake het Waddengebied (Kamerstuk 29 684, nr. 136).

Eems-Dollard

In de motie Smaling c.s. wordt de regering verzocht om met de provincie Groningen ervoor zorg te dragen dat bij het vaststellen van het meerjarig adaptief programma Eems-Dollard (hierna: Programma ED 2050) duidelijk is wat de financiële committeringen van de verschillende partijen zijn. De afgelopen periode is door betrokken partijen hard gewerkt aan het opstellen van het Programma ED 2050. Het streven is om deze voor het komende zomerreces vast te stellen. Onderdeel hiervan is een voorstel voor prioritering en financiering. Het Rijk (IenM, EZ en RWS) is op verschillende manieren financieel betrokken bij het verbeteren van de Eems-Dollard. Het gaat dan om de KRW, het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP), de BO MIRT-afspraken en de Natuurambitie Grote Wateren. Gezamenlijk vormen zij vanuit het Rijk het financieel kader waarbinnen het Programma ED 2050 moet worden vormgegeven.

Het accent van de eerste tranche van het Programma ED 2050 ligt op het «leren-door-doen» (de pilots) en het verbeteren van de kennis over de werking van de Eems-Dollard. Het gaat hierbij om het opdoen van kennis welke nodig is om een antwoord te kunnen geven op de vraag wat mogelijke maatschappelijk haalbare en kosteneffectieve maatregelen zijn om de kwaliteit te verbeteren. Besluitvorming over deze toekomstige maatregelen zal dan plaatsvinden gegeven het dan geldende financiële kader en de dan geldende procedures van de betrokken partijen.

Waddengebied

De motie Smaling en Jacobi (Kamerstuk 29 684, nr. 136) spreekt uit dat bij afwegingen over het Waddengebied het behoud van de natuurlijke schoonheid en de ecologische kwaliteit altijd voorop dient te staan. Tijdens het VAO Wadden van 7 april 2016 heb ik deze motie ontraden. Als reden heb ik daarvoor aangegeven dat bij afwegingen over het benutten en beschermen van het Waddengebied de ecologische kwaliteit wordt geborgd door vigerende wet- en regelgeving. Verder heb ik in het VAO Wadden aangegeven dat ook ik het Waddengebied een prachtig gebied vind dat het beschermen waard is. Ik heb tevens aangegeven dat er rondom het Waddengebied ook een discussie is geweest over de precaire verhouding tussen ecologie en economie.

Zoals bekend is voor het Waddengebied onder meer de Structuurvisie Waddenzee (SVW) van toepassing en zijn voor de doorwerking van het daarin opgenomen beleid in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro), hoofdstuk 2.5 regels opgenomen.

Hoofddoelstelling voor de Waddenzee is de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap. Met alle in de SVW genoemde waarden en kenmerken dient in de afweging van plannen, projecten en handelingen door het bevoegd gezag rekening te worden gehouden. Hierbij merk ik op dat bij deze afwegingen ook de Natuurbeschermingswet een belangrijke rol speelt. De verantwoordelijkheid voor deze Wet ligt echter niet bij mij maar voornamelijk bij de Staatssecretaris van Economische zaken. Bovendien zijn voor de bescherming van de natuur ook Europese regels van toepassing, waaraan ons land dient te voldoen.

Momenteel ondergaat het beleid en instrumentarium voor de fysieke leefomgeving een ingrijpende verandering die ook gevolgen zal hebben voor het beleid en het instrumentarium voor het beleid van de Waddenzee. Zoals bekend is vorig jaar het beleid voor de Waddenzee geëvalueerd en is dit jaar gestart met de Beleidsverkenning Toekomstige rol en ambitie van Rijk en regio, waarin onder meer opties voor de mogelijke wijziging voor beleid en instrumentarium worden verkend en op een rijtje gezet. In de Beleidsverkenning zal ook worden nagegaan op welke wijze het beleid voor het Waddengebied kan worden ingepast in het nieuwe beleid voor de fysieke leefomgeving en bijbehorend instrumentarium. Gelet op de motie zal ik in het kader van de Beleidsverkenning (in overleg met de Staatssecretaris van Economische Zaken) bezien of er nog mogelijkheden zijn ter verbetering van de bescherming en de ontwikkeling van het Waddengebied.

INTERNATIONALE WATERAMBITIE

Op 3 februari heb ik met Minister Kamp en Minister Ploumen de Internationale Waterambitie (hierna: IWA) aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 32 605, nr. 177). De IWA richt zich op een effectieve en coherente aanpak van de toenemende gevolgen van een veranderend klimaat. De IWA verbindt het waterbeleid, integreert de inzet en ondersteunt nieuwe kansen. De IWA heeft als hoofddoel om waterveiligheid en waterzekerheid van stedelijke delta’s en toeleverende systemen, en het Nederlands aandeel daarin te vergroten (2016–2021). Voor details inzake de IWA verwijs ik naar mijn brief van 3 februari jongstleden.

De integrale deltabenadering wordt gevoed met kennis over deltatechnologie, watertechnologie, maritieme technologie en watergovernance. Het Programma Partners voor Water 2016–2021 is het centrale instrument dat ten dienste staat van de IWA. Hiervoor is een HGIS budget gereserveerd van 65,4 mln Euro in de periode van 2016 tot en met 2021.

TOPSECTOR WATER

Topsector Water wil een sterke, kennisrijke en innovatieve sector zijn. In 2011 is de actieagenda «Water verdient het» onder leiding van Koos van Oord (toenmalig boegbeeld Topteam Water) opgesteld met daarin het streven om de toegevoegde waarde te verdubbelen tot 2020 (peiljaar 2010) en met het wenkend perspectief dat Nederland in 2020 het «center of excellence» van de internationale watersector kan zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de Nederlandse watersector wereldwijd tot de top blijft behoren.

Het Topteam Water heeft een eigen bewerking van bestaande statistieken over Topsector Water laten uitvoeren (Nederlandse Water Monitor, Ecorys), met een bredere afbakening van de sector dan door het CBS in de Monitor Topsectoren is gehanteerd. De studie is bijgevoegd (bijlage 49). Volgens deze studie, mede gebaseerd op gegevens van de Maritieme Monitor (IenM) en de Water Export Index (Netherlands Water Partnership), is de sector aanzienlijk groter dan gehanteerd in de Monitor Topsectoren. Dit heeft ook gevolgen voor de groeicijfers. Uit deze studie blijkt dat tussen 2010 en 2014 de export is gegroeid met 15% en het aantal werkende mensen met 7%. Ook de totale omzet is met 10% toegenomen. De toegevoegde waarde is met 3% gestegen.

Ten aanzien van het streven naar de verdubbeling van de toegevoegde waarde tot 2020 heeft de sector onlangs (maart 2016) aangegeven dat zij deze niet meer realistisch acht. De sector ziet dit ideaal beeld inmiddels als te ambitieus, mede als gevolg van voor de topsector autonome ontwikkelingen op de wereldmarkt. Zo heeft bijvoorbeeld de huidige dip in de olie- en gasindustrie een grote impact op de maritieme sector. Deze bijgestelde ambitie heeft ook gevolgen voor de prognose van de groei van het aantal arbeidsplaatsen tot 2020 met 40.000 in de Human Capital Agenda van Topsector Water.

Topsector Water zet in op het oplossen van wateruitdagingen om de wereld welvaart te verhogen. De focus van Topsector Water blijft het vergroten van de toegevoegde waarde en dat van de impact van Nederlandse waterkennis wereldwijd door de aanleg van proeftuin(en) in Nederland en opschaling in grote innovatieve projecten in het buitenland. Projecten zoals in New York na Sandy en Jakarta illustreren dat de impact van Nederlandse kennis erg groot is. De sector is in hoofdlijnen tevreden over de afgelopen periode. Wel blijft veel werk nodig, mede omdat de concurrentie niet stilstaat.

De Tweede Kamer is eerder geïnformeerd over de werkwijze van Topsector Water en op de hoogte gebracht van een aantal succesvolle samenwerkingsprojecten (Kamerstuk 27 625, nr. 332). Daarnaast geeft de voortgangsrapportage bedrijfslevenbeleid 2015 van de Minister van Economische Zaken inzage over de voortgang van het generieke topsectorenbeleid en de highlights van de verschillende topsectoren (Kamerstuk 32 637, nr. 201).

Momenteel inventariseert het Rijk, conform het verzoek gesteld in de motie Visser (Kamerstuk 34 300 J, nr. 20), of en op welke wijze haar inzet van (financiële) overheidsinstrumenten, zoals de exportkredietverzekering, meer ondersteunend kan worden gemaakt aan de doelstellingen van Topsector Water en de Kamer hierover te informeren voor 1 juli 2016.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Alterra-rapport 2718

X Noot
5

Beleidsnota Drinkwater: «Voldoende water van goede kwaliteit voor nu en in de toekomst», Kamerstuk 27 625, nr. 316

X Noot
7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
8

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
9

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven