Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juni 2016
Naar aanleiding van het plenair debat over de situatie in de melkveehouderij op 14 april
jongstleden (Handelingen II 2015/16, nr. 77, items 6 en 9) is op 19 april Kamerstuk
33 979, nr. 127 van de leden Koşer Kaya en Thieme aangenomen (Handelingen II 2015/16, nr. 78, item 25). In deze motie vraagt de Kamer aan de regering om mogelijkheden te verkennen om
de omschakeling van gangbare naar biologische landbouw economisch aantrekkelijker
te maken en onnodige hindernissen daarvoor weg te nemen, en de Tweede Kamer hierover
voor de zomer te informeren.
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de uitvoering van de motie.
Het kabinet ziet biologische landbouw als een vorm van duurzame landbouw die een goed
voorbeeld is van «groene groei», dus landbouw die in balans is met de omgeving en
een eigen verdienmodel met meerwaarde voor de ondernemer realiseert. De markt voor
biologische landbouwproducten groeit, met name in de EU en de VS, door verkoop via
supermarkt en foodservice. De biologische productie in Nederland groeit minder snel,
waardoor het relatieve marktaandeel van de Nederlandse biologische land- en tuinbouw
afneemt, terwijl er juist (export-)kansen liggen (bron: Trendrapporten export 2015
van Bionext in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken). De groei van de
biologische landbouw is één van de sporen waarlangs de Nederlandse landbouwsector
zich duurzaam(er) en concurrerend(er) kan ontwikkelen en daarmee tevens bijdraagt
aan de thema’s genoemd in de kabinetsreactie op het WRR-rapport Naar een voedselbeleid (Kamerstuk 31 532, nr. 156).
Biologische productie en etikettering van biologische producten is wettelijk vastgelegd
in EU-verordeningen. Tijdens de omschakelperiode moeten de regels voor biologische
productie worden toegepast, maar kunnen de producten nog niet als biologisch worden
verkocht. Deze periode kan tot 3 jaar duren; dit is afhankelijk van de soort productie.
Dit betekent dat het omschakelende land- of tuinbouwbedrijf al wel extra kosten heeft
(bijvoorbeeld extra arbeidskosten, kosten voor biologische mest, voor biologisch plantmateriaal,
voor opleiding en advies) maar nog niet de inkomsten omdat de producten nog niet als
biologisch afgezet mogen worden; de kosten gaan voor de baten uit. Deze tijdelijke
onbalans is voor de omschakelende ondernemer onvermijdbaar. Er is dan ook een werkkapitaal-financiering
nodig om liquiditeitstekort tijdens de omschakeljaren te voorkomen.
Indien de ondernemer geen aanvullende financiële zekerheden kan bieden, zal de bank
geen aanvullende financiering van werkkapitaal beschikbaar stellen. Gebleken is dat
dit in de praktijk vaak voorkomt en dat de markt dit niet zelf oplost. Het is daarmee
een financieringsproblematiek voor een investering, waarvoor het Rijk het instrument
van borgstelling in kan zetten.
Gezien bovenstaande analyse en ter uitvoering van de motie Koşer Kaya – Thieme (Kamerstuk
33 979, nr. 127), wil ik de omschakeling van gangbare naar biologische landbouw faciliteren door
de introductie van de mogelijkheid van borgstelling voor het werkkapitaal dat hiervoor
nodig is, als onderdeel van het investeringsplan voor de omschakeling. Deze nieuwe
faciliteit is in samenwerking met de banken voorbereid. Op deze wijze kan kredietverstrekking
door banken voor werkkapitaal tijdens de omschakelperiode gaan plaatsvinden. De nieuwe
borgstellingsregeling verlaagt daarmee een van de belangrijkste door de sector aangegeven
drempels voor gangbaar producerende boeren en tuinders om hun bedrijf om te schakelen
naar biologische productie. Hiermee hoop ik een stimulans te geven aan de verdere
groei van de biologische sector in Nederland.
Deze voorziening wordt opgenomen in de binnenkort te publiceren nieuwe regeling Borgstelling
MKB-landbouwkredieten, opvolger van de Garantstelling Landbouw, die per 1 januari
2017 opengesteld wordt. In de tussenliggende tijd bereiden de banken zich voor op
de nieuwe borgstellingsregeling.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
M.H.P. van Dam