34 200 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2014

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)

Aangeboden 20 mei 2015

Gerealiseerde uitgaven van het departement verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 miljoen)

Gerealiseerde uitgaven van het departement verdeeld over de 				  beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 				  miljoen)

Gerealiseerde ontvangsten van het departement verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 miljoen)

Gerealiseerde ontvangsten van het departement verdeeld over 				  de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 				  miljoen)

INHOUDSOPGAVE

A.

Algemeen

5

 

Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening

5

 

Leeswijzer

7

     

B.

Beleidsverslag

11

 

Beleidsprioriteiten over 2014

11

 

De beleidsartikelen

34

 

1.

Primair onderwijs

34

 

3.

Voortgezet onderwijs

41

 

4.

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

48

 

6. en 7.

Hoger onderwijs

58

 

8.

Internationaal beleid

68

 

9.

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

74

 

11.

Studiefinanciering

80

 

12.

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

90

 

13.

Lesgelden

92

 

14.

Cultuur

94

 

15.

Media

103

 

16.

Onderzoek en wetenschapsbeleid

110

 

25.

Emancipatie

117

 

De niet-beleidsartikelen

120

 

91.

Nominaal en onvoorzien

120

 

95.

Apparaatskosten

123

 

De bedrijfsvoeringsparagraaf

126

     

C.

Jaarrekening

135

 

1.

Verantwoordingsstaat van het Ministerie van OCW

135

 

2.

Samenvattende verantwoordingsstaat van de baten-lastenagentschappen

136

 

3.

Jaarverantwoording baten-lastenagentschappen per 31-12-2014

137

 

4.

Jaarverantwoording Nationaal Archief (NA) per 31–12 2014

145

 

5.

Saldibalans per 31-12-2014

152

 

6.

Topinkomens

162

     

D.

Bijlagen

164

 

1.

ZBO’s en RWT’s

164

 

2.

Evaluatie- en overig onderzoek

170

 

3.

Externe inhuur

177

A. ALGEMEEN

AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

Aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Hierbij bied ik, mede namens Staatssecretaris Sander Dekker, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2014 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap decharge te verlenen over het in het jaar 2014 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel en materieel beheer;

  • b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de betrokken saldibalans;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2014;

  • b. het voorstel van de slotwet over het jaar 2014 die het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2014 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2014, alsmede met betrekking tot de saldibalans van het Rijk over 2014 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

LEESWIJZER

Het departementaal jaarverslag 2014 bestaat uit de volgende onderdelen:

  • A. Een algemeen deel

  • B. Het beleidsverslag

  • C. De jaarrekening

  • D. Bijlagen

De Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het groen onderwijs.

A. Het algemeen deel bevat de aanbieding van het departementaal jaarverslag, het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.

Groeiparagraaf

Ten opzichte van vorig jaar hebben zich geen belangrijke wijzigingen voorgedaan in de opzet van het jaarverslag.

Informatie in het departementaal jaarverslag en andere relevante publicaties

De begroting is compacter geworden en meer toegespitst op de financiële informatie. Dit heeft ook gevolgen voor de informatie die in het jaarverslag wordt opgenomen. Voor een bredere kwantitatieve onderbouwing en monitoring van de toerusting en de presentaties van de O, C en W stelsels verwijzen we naar Trends in Beeld. Onderstaand schema geeft grafisch een totaalbeeld van welke informatie en verantwoording van het OCW-beleid gedurende een begrotingscyclus aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Schematische weergave van de informatie aan de Tweede Kamer gedurende de begrotingscyclus

Hieronder volgt een nadere toelichting bij het schema.

  • Op Prinsjesdag ontvangt de Tweede Kamer de begroting van OCW en Trends in Beeld. In Trends in Beeld zijn de relevante cijfers te vinden die inzicht geven in de kwaliteit en prestaties van de Nederlandse onderwijs, cultuur en wetenschapsstelsels en van emancipatie. In deze publicatie zijn ook onderzoeksresultaten van Education at a Glance opgenomen, de jaarlijkse publicatie van de OESO.

  • Begin oktober komt ook Cultuur in beeld uit. In deze publicatie wordt ingegaan op de veranderingen in het Nederlandse cultuurbeleid. Deze publicatie gaat dieper in op de gevolgen van het beleid en schetst de te verwachten ontwikkelingen in de culturele sector. Daarbij is er bijzondere aandacht voor de bijdrage van cultuur aan de Nederlandse economie en werkgelegenheid, het financieel-maatschappelijk draagvlak, publieksbereik en de financiële verhoudingen tussen subsidieverstrekkers.

  • De Inspectie van het Onderwijs heeft een belangrijke rol in het onderwijsstelsel als toezichthouder, maar ook als leverancier van beleidsinformatie. In het jaarwerkplan van de Inspectie van het Onderwijs worden voorgenomen werkzaamheden gepresenteerd aan de Tweede Kamer.

  • Gedurende het jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de begrotingsuitvoering door middel van de 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de 2e suppletoire begroting (Najaarsnota).

  • Ook worden gedurende het jaar allerlei beleidsdocumenten zoals actieplannen, beleidsdocumenten, beleidsevaluaties, beleidsdoorlichtingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wetsvoorstellen worden ter behandeling aangeboden en AMvB’s worden voorgehangen. Over verschillende beleidsterreinen worden brieven naar de Tweede Kamer gestuurd, onder andere ter nadere uitwerking van de beleidsagenda en de begroting. Hierover vindt vaak separaat overleg met het parlement plaats. De actieplannen geven voor de verschillende beleidsterreinen een beeld van het beleid. Beleidsdoorlichtingen en andere evaluaties verschaffen inzicht in de effectiviteit van beleid.

  • De derde woensdag in mei is verantwoordingsdag. De Tweede Kamer ontvangt dan het jaarverslag van OCW en de Kerncijfers van OCW zullen op de nieuwe website www.ocwincijfers.nl verschijnen. Op deze website worden resultaten, de stand van zaken en ontwikkelingen in het OCW-veld met een kwantitatieve toelichting en onderbouwing in beeld gebracht. Ook wordt het Onderwijsverslag aan de Tweede Kamer toegestuurd. Daarin wordt uitgebreid stilgestaan bij de staat van het onderwijs.

B. Het beleidsverslag kent de volgende elementen:

  • 1. Beleidsverslag

  • 2. De beleidsartikelen

  • 3. De niet-beleidsartikelen

  • 4. Bedrijfsvoeringparagraaf

1. Beleidsverslag

In het beleidsverslag kijken we terug op de activiteiten in 2014. Daarbij wordt per beleidsterrein aangegeven welke stappen zijn gezet. Daarnaast is een tabel opgenomen met indicatoren per doelstelling en de realisaties in 2014, een tabel met de gerealiseerde beleidsdoorlichtingen en een overzicht van de risicoregelingen.

2. De beleidsartikelen

Met ingang van begroting 2013 is de opbouw van de beleidsartikelen aangepast conform de richtlijnen voor verantwoord begroten. De huidige begrotingsmethode richt zich duidelijker op de verantwoordelijkheid van de Minister. De beleidsartikelen bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Een algemene doelstelling met een toelichting daarop.

  • Een passage gewijd aan de verantwoordelijkheid van de Minister.

  • De beleidsconclusies.

  • De tabel budgettaire gevolgen van beleid.

  • Een toelichting op de financiële instrumenten.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

  • De tabel budgettaire gevolgen van beleid bevat een vaste indeling naar soorten financiële instrumenten volgens de voorschriften van «verantwoord begroten».

  • Bij sommige artikelen is het niet mogelijk om de uitgaven voor 2010 te splitsen in financiële instrumenten conform verantwoord begroten. In deze gevallen is in de tabel de totaalrealisatie opgenomen.

  • Om de bedragen bij de financiële instrumenten aan te laten sluiten bij de bedragen realisatie 2013 en stand begroting 2014 is besloten de apparaatskosten voor de jaren 2010 tot en met 2011 niet meer op te nemen bij de beleidsartikelen, maar in de standen bij artikel 95.

Relatie verplichtingen versus uitgaven

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid vindt u naast de uitgaven en de ontvangstenmutaties ook verplichtingenmutaties. Bij de verplichtingen wordt ook aangegeven welk deel garantieverplichtingen betreft. Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor her- en nieuwbouw in het onderwijs in het kader van schatkistbankieren en kredietgaranties/verzekeringen in de cultuursector. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Bij kredietgaranties/verzekeringen moet gedacht worden aan een indemniteitsregeling voor kunstvoorwerpen die op uitleenbasis in een Nederlands museum zijn tentoongesteld.

Toelichting financiële instrumenten

In de toelichting op de financiële instrumenten zoals opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid worden de voornaamste verschillen verklaard tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatie. De kasuitgaven zijn voor deze toelichting leidend. In het algemeen is er in de begroting sprake van een vaste verhouding tussen de verplichtingen en uitgaven die gerelateerd is aan het bekostigingsmoment voor scholen/instellingen. Er geldt daarom alleen een aanvullende, aparte toelichting voor de verplichtingmutaties als er sprake is van een opmerkelijk verschil met de uitgavenmutaties. Hiervoor wordt het procentuele realisatieverschil bij de verplichtingen vergeleken met het procentuele realisatieverschil bij de uitgaven. En als het verschil tussen deze percentages meer dan 10 bedraagt, dan worden de verplichtingenmutaties apart toegelicht.

In de toelichting op de financiële instrumenten wordt daarnaast toegelicht waarvoor de instrumenten bedoeld waren. Hierbij wordt aangesloten bij de toelichting uit de begroting. Indien relevant wordt op bondige wijze ingegaan op verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar. Voor de toe te lichten instrumenten wordt een keuze gemaakt op basis van financieel belang en/of politieke relevantie. Als norm voor financieel belang geldt een ondergrens van € 2,2 miljoen.

3. De niet-beleidsartikelen

Er zijn twee zogenaamde niet-beleidsartikelen:

  • Artikel 91 Nominaal en onvoorzien;

  • Artikel 95 Apparaatskosten.

Op artikel 91 (Nominaal en onvoorzien) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling.

Met ingang van begroting 2013 zijn de niet-beleidsartikelen 92 tot en met artikel 94 samengevoegd tot het artikel 95 Apparaatskosten. Op artikel 95 worden de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, inspecties en adviesraden en de apparaatskosten van de baten-lastenagentschappen en een aantal ZBO’s en RWT’s verantwoord.

4. Bedrijfsvoeringparagraaf

In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel- en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.

C. Jaarrekening

De jaarrekening bevat de departementale verantwoordingsstaat 2014, de samenvattende verantwoordingsstaat 2014 van de baten-lastenagentschappen, de jaarverantwoording van de baten-lastenagentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en het Nationaal Archief (NA), de saldibalans en de publicatie personele topinkomens.

D. Bijlagen

De volgende bijlagen worden opgenomen:

  • 1. Toezichtsrelaties ZBO’s en RWT’s

  • 2. Evaluatie en overig onderzoek

  • 3. Externe inhuur

B. BELEIDSVERSLAG

Beleidsprioriteiten over 2014

Inleiding

Nederland staat voor grote uitdagingen: de technologische ontwikkeling gaat hard, SCP en WRR constateren in het rapport «Gescheiden werelden» een sociaal-culturele tegenstelling tussen lager- en hogeropgeleiden, ondanks de ingezette daling is de jeugdwerkloosheid nog steeds hoog in vergelijking met de jaren voor de economische crisis. Maar technologische ontwikkeling biedt ook kansen, er ontstaan nieuwe initiatieven om bevolkingsgroepen bij elkaar te brengen, scholen zetten zich in voor een veilige plek waar verschillende groepen samenkomen en de economie trok vorig jaar voorzichtig aan. In al deze onderwerpen komt het belang naar voren van onderwijs, cultuur en wetenschap. Het helpt mensen zich te ontwikkelen, zichzelf te laten zijn, hun kennis te vergroten, innovatie te stimuleren en creatief te zijn. Met dit doel voor ogen was 2014 het jaar om het Regeerakkoord uit te werken en een agenda voor de toekomst neer te zetten.

Uitwerking van het Regeerakkoord

Afgelopen jaar was het tweede volle jaar van het kabinet, een jaar waarin veel beleid uit het Regeerakkoord in de steigers is gezet, veel wetgeving is voltooid. Het beleid zelf is daarmee zeker nog niet voltooid, het komt nu aan op de implementatie. De implementatie bepaalt het uiteindelijke succes, de plannen moeten «landen in de klas».

Het wetsvoorstel Studievoorschot is inmiddels aangenomen door zowel de Tweede als de Eerste Kamer. Afgesproken is dat de middelen die vrijkomen door de hervorming van het stelsel van studiefinanciering worden geïnvesteerd in de kwaliteit van het hoger onderwijs en aan hoger onderwijs gerelateerd onderzoek. Daarbij zal het gaan om gerichte investeringen, aansluitend bij de strategische plannen van de instellingen en nieuw te maken kwaliteitsafspraken. Door het verhogen van de aanvullende beurs blijft het hoger onderwijs toegankelijk voor studenten met ouders met een lager inkomen.

Met het sluiten van de sectorakkoorden voor het po, vo en mbo, én de ondertekening van de Regeldrukagenda Onderwijs 2014–2017 hebben we invulling gegeven aan de ambities uit het Nationaal Onderwijs Akkoord (NOA) en de Lerarenagenda. Het Nederlandse onderwijs presteert namelijk over de hele linie goed (zie de internationale positie weergegeven op Trends in Beeld), maar onze ambitie gaat verder. Daarnaast is het passend onderwijs ingevoerd. In 2007 werd dit proces gestart met het invoeringsplan passend onderwijs, op 1 augustus 2014 werd de zorgplicht ingevoerd. Alle kinderen verdienen een zo goed mogelijke plek in het onderwijs. Onderwijs dat leerlingen uitdaagt, dat uitgaat van hun mogelijkheden en rekening houdt met hun beperkingen. Als het kan, gaat het kind naar een reguliere school, daarbij blijft het speciaal onderwijs bestaan voor kinderen die daar het best op hun plek zijn. Zo wordt voorkomen dat kinderen langdurig thuis komen te zitten en wordt ieder kind voorbereid op een vervolgopleiding en op een plek in de samenleving.

Ieder mens moet zich volledig kunnen ontplooien, discriminatie kan een barrière vormen. De zogenaamde Kracht on Tour door Nederland, die in 2014 is gestart, heeft als doel de bewustwording te vergroten van het belang van economische zelfstandigheid en het ter discussie stellen van de vanzelfsprekendheid van de keuzes van mannen en vrouwen op het vlak van de verdeling van arbeid en zorg.

Een agenda voor de toekomst

De komende periode werken we aan de implementatie van de in wet- en regelgeving omgezette afspraken uit het Regeerakkoord. Daarnaast hebben we onze agenda voor de toekomst uitgebreid met nieuwe maatregelen en plannen waarmee we aan de slag gaan. Zo hebben we afgelopen najaar onze visie verzonden naar de Tweede Kamer op de toekomst en maatregelen voor het mbo en de beleidsbrief Leven Lang Leren om het onderwijsaanbod voor volwassenen te flexibiliseren. Het tempo waarin oude banen verdwijnen en nieuwe banen worden gecreëerd, neemt toe. Er zijn aanwijzingen dat technologische ontwikkelingen en globalisering relatief veel invloed hebben op de arbeidsmarktpositie van werknemers op mbo niveau 2 en 3.

In onze Wetenschapsvisie staan de internationale ambitie, de toegankelijkheid en de aansluiting op de maatschappelijke behoeftes centraal. Met ons wetenschappelijk klimaat willen wij ons meten met de internationale top. Wetenschap is immers van grote maatschappelijke en economische waarde. Dat geldt ook voor cultuur: het verrijkt de mens, stimuleert innovatie en draagt bij aan tolerantie. Cultuur in Beeld kwam in december uit en richtte zich deze keer op veranderingen in de voorkeuren en de beleving van het publiek, die voortkomen uit bredere ontwikkelingen in de maatschappij.

Tot slot hebben wij een visie op de toekomst van de publieke omroep opgesteld. Media (televisie, radio, kranten en internet) spelen een grote maatschappelijke rol. Onder invloed van digitalisering wordt het medialandschap voller en gevarieerder. Een toekomstig publiek mediabestel dient daarom onderscheidend te zijn door inhoud, toegankelijkheid en kwaliteit. In onze visie is uiteengezet welke maatregelen nodig zijn om een bestel te creëren dat zich onderscheidt van andere media.

Leeswijzer beleidsverslag

In dit verslag zullen wij per beleidsterrein schetsen welke stappen zijn gezet. We beginnen met het onderwijs en gaan daarna in op studiefinanciering, wetenschap, cultuur, media, emancipatie en Caribisch Nederland. Het Jaarbericht 2014 geeft een overzicht van de werkzaamheden en gebeurtenissen die in 2014 hebben plaatsgevonden bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Daarnaast zullen de Kerncijfers van OCW niet meer in boekvorm, maar op de nieuwe website www.ocwincijfers.nl verschijnen. Een kwantitatieve monitor van de indicatoren in de beleidsagenda en het beleidsverslag, en de voortgang van de lerarenagenda zijn te vinden op de vernieuwde website van Trends in Beeld.

1. Onderwijs

In de beleidsagenda hebben wij vastgelegd dat ons doel is dat leerlingen en studenten nog meer worden uitgedaagd, dat toptalent wordt gestimuleerd en ambitie beloond. In dit beleidsverslag kijken we terug op de volgende vier doelstellingen:

  • 1. De prestaties van leerlingen en studenten gaan omhoog;

  • 2. Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en vakkundige leraren, docenten en schoolleiders, die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat;

  • 3. Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties, waarvoor door de overheid heldere normen zijn geformuleerd;

  • 4. Aansluiting van het onderwijs op de behoefte van de arbeidsmarkt.

1.1 De prestaties van leerlingen en studenten gaan omhoog

Het onderwijs moet leerlingen uitdagen zich optimaal te ontwikkelen. Op het gebied van toptalenten was 2014 een jaar van verdieping en verrijking. Niet langer richt toptalentenbeleid zich alleen op hoogbegaafden. Talent is in breder perspectief gezet. Dit is de reden dat de kwantitatieve ambitie op de cito-score en vo-eindexamencijfers in de begroting 2015 is losgelaten, en vervangen is door de ambitie dat alle leerlingen en studenten moeten worden uitgedaagd. Het gaat niet alleen om cognitief toptalent, ook om bijvoorbeeld creatief, praktisch of sportief talent. In maart afgelopen jaar is een plan van aanpak naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin zijn maatregelen opgenomen om uitdagend onderwijs voor toptalenten op alle scholen te stimuleren. In het vo is het mogelijk vakken op een hoger niveau af te sluiten, eerder dan in het voorlaatste jaar examen te doen en vanaf komend schooljaar bij een gemiddeld examenresultaat van een 8 of hoger een judicium cum laude te ontvangen. Er zijn acht regionale talentnetwerken om scholen in het primair en voortgezet onderwijs te ondersteunen bij het stimuleren van talentontwikkeling. In de regionale talentnetwerken zetten zogenoemde kwartiermakers zich in om bestaande initiatieven en netwerken te verbinden en te versterken, of om samen met scholen nieuwe initiatieven in samenwerking met partners in de regio (bedrijven, gemeenten) mogelijk te maken. Ook helpen zij ons invulling te geven aan uiteenlopende onderwerpen, bijvoorbeeld bij de aansluiting tussen po en vo. Voor excellentie/hoogbegaafde leerlingen is in 2014 voor het po en vo samen een bedrag van € 30 miljoen beschikbaar gesteld.

In het mbo heeft het excellentiebeleid ook een extra impuls gekregen. Talentvolle studenten moeten een ambitieus onderwijsprogramma kunnen volgen en gestimuleerd worden om na hun mbo-diploma binnen hun vakgebied door te groeien naar excellent vakmanschap, het meesterschap. Voor het stimuleren van excellentie zijn met de regeling Kwaliteitsafspraken mbo extra middelen ter beschikking gesteld (vanaf 2015 tot en met 2018 jaarlijks € 25 miljoen). Instellingen die extra ambities hebben om excellentie in het onderwijs concreet vorm te geven, stellen hiertoe een excellentieplan op. Ook jongeren voor wie leren geen vanzelfsprekendheid is, of een verhoogd risico lopen om uit te vallen, worden meer aangesproken op wat ze wél kunnen in plaats van afgerekend op wat ze niet kunnen. Talentenbeleid mag niet ten koste gaan van zwakke leerlingen. In december is daarom een plan van aanpak voor «kwetsbare jongeren» naar de Tweede Kamer gestuurd. In dit plan worden maatregelen aangekondigd voor meer maatwerk in de entreeopleiding en op mbo 2-niveau. Daardoor kunnen ook jongeren die niet verder kunnen leren een diploma halen waarmee ze een goede start op de arbeidsmarkt maken.

Wij vinden het belangrijk dat leerlingen vaardigheden ontwikkelen die aansluiten bij de eisen van de arbeidsmarkt. Daarom hebben wij de Tweede Kamer het wetsvoorstel aangeboden waarmee scholen in het po de mogelijkheid krijgen om Engels, Duits of Frans als voertaal te gebruiken voor een deel van de onderwijstijd. Daarnaast zijn twintig basisscholen gestart met de pilot tweetaligheid waarbij tot en met 2019 30% tot 50% van de onderwijstijd in het Engels wordt gegeven. Het wetsvoorstel modernisering onderwijstijd biedt scholen in het vo meer ruimte voor effectief onderwijs.

Met de brief over toekomstgericht funderend onderwijs hebben wij vorig jaar het startschot gegeven om voor het hele curriculum po en vo te komen tot een relevante en toekomstgerichte inhoud. Ook zijn we een nationale dialoog gestart over de toekomst van het funderend onderwijs (Onderwijs 2032). Daarin willen we samen met leerlingen, leraren, ouders, wetenschap en het bedrijfsleven meer richting geven aan de inhoud van het curriculum. Welke kennis en vaardigheden hebben leerlingen nodig om voorbereid te zijn op het vervolgonderwijs, de toekomstige arbeidsmarkt en hun rol in een toekomstige maatschappij?

Per 1 augustus 2014 is de Wet Eindtoetsing PO van kracht geworden. Naast de door het College van Toetsen en Examens beschikbaar gestelde centrale eindtoets zijn twee andere toetsen toegelaten. Het beleid voor de invoering van de referentieniveaus taal en rekenen hebben we verder doorgezet. De centrale examens Nederlands in het vo zijn afgestemd op de referentieniveaus taal en met ingang van het lopende studiejaar (2014–2015) tellen de resultaten voor Nederlandse taal voor studenten in mbo-4 voor het eerst mee voor het behalen van het diploma, de jaren erna volgen de andere niveaus. Omdat is gebleken dat het rekenonderwijs nog niet overal op orde is en studenten hier niet de dupe van mogen worden, is met betrekking tot de rekentoets vo en het centraal examen rekenen mbo besloten tot een overgangsperiode. Hierin komt het niveau dat moet worden behaald elk jaar een stap hoger te liggen. Zo werken we geleidelijk toe naar het gewenste eindniveau.

Leerlingen verdienen een zo passend mogelijke onderwijsplek, een plek op een school die past bij hun kwaliteiten en mogelijkheden. Vanaf 1 augustus 2014 zijn de samenwerkingsverbanden passend onderwijs verantwoordelijk voor het aanbod van extra ondersteuning aan leerlingen in het po en vo die dat nodig hebben. Er is hard gewerkt om de overgang van het oude naar het nieuwe systeem goed te laten verlopen en dat is gelukt. Uit de eerste ervaringen blijkt dat scholen en samenwerkingsverbanden de ruimte gebruiken die de wet- en regelgeving biedt, en daarbinnen nieuwe en sneller inzetbare ondersteuningsvormen ontwikkelen. Dat betekent meer ondersteuning op maat. In de eerder genoemde brief over «kwetsbare jongeren» is aangekondigd dat het regionale overleg rondom passend onderwijs nog effectiever wordt gemaakt door de positie van mbo-instellingen in dit overleg te versterken.

Om schoolbesturen in een adequate positie te brengen een passend antwoord te formuleren op de leerlingendaling, is het noodzakelijk belemmeringen weg te nemen, juiste bekostigingsprikkels in te bouwen en ondersteuning aan te bieden. Daarom is in het afgelopen jaar de fusietoets aangepast en een start gemaakt met de ondersteuningsstructuur. Tevens wordt de fusiefaciliteit voor basisscholen verruimd.

Naar aanleiding van de gegevens uit de leerplichttelling 2012–2013 heeft Ingrado onderzoek laten doen naar de verzuimgegevens, zowel naar het absolute als het relatieve verzuim. In het lopende schooljaar 2014–2015 voeren we samen met Ingrado gesprekken met circa 30 gemeenten over de aanpak van ongeoorloofd schoolverzuim. Deze reflectie op de verzuimaanpak en het uitwisselen van goede voorbeelden stimuleert gemeenten tot verdere verbetering van hun werkwijze bij de aanpak van schoolverzuim en de wijze waarop zij daaraan met hun ketenpartners invulling geven.

Ter voorbereiding op de pilot diagnostische tussentijdse toets heeft het College voor Toetsen en Examens 150 scholen geworven. Het Cito heeft try-out afnames uitgevoerd voor leesvaardigheid en schrijfvaardigheid Nederlands en Engels en een aanvullende try-out voor wiskunde. DUO heeft het programma verder ontwikkeld waarin de eerste afname van de diagnostische tussentijdse toets gaat plaatsvinden. Tot slot hebben de universiteiten van Maastricht, Utrecht en Twente verkend wat er nodig is om de toets te benutten voor opbrengstgericht werken. Universiteiten zijn eveneens bij de pilot betrokken om verder in kaart te brengen hoe de effectiviteit van het gebruik van de toets op scholen kan worden geoptimaliseerd.

In juni 2014 hebben we de Tweede Kamer een brief gestuurd met daarin de strategische agenda voor het mbo als sluitstuk van de mbo-tour. Mbo-instellingen gaan innovatiever, kleinschaliger en meer op de regio georganiseerd onderwijs aanbieden, zodat meer jongeren met overtuiging kiezen voor een beroepsopleiding. Kortere en intensievere leerroutes zoals nieuwe vakmanschaps-, technologie- en beroepsroutes, moeten studenten meer gaan uitdagen en hen beter voorbereiden op wat de regionale arbeidsmarkt vraagt. Getalenteerde jongeren krijgen meer mogelijkheden om hun creativiteit, kennis en vaardigheden en ondernemerschap op hoog niveau te ontwikkelen. Met de vakmanschaps- en technologieroutes maken we het tevens mogelijk dat vmbo- en mbo-scholen gezamenlijk een verkorte doorlopende leerroute kunnen inrichten. Daarmee wordt de doorstroom van het vmbo naar het mbo verbeterd. In het schooljaar 2014–2015 zijn de eerste experimenten van start gegaan. Er is extra geld beschikbaar gekomen voor meer samenwerking met regionale bedrijven en scholen krijgen meer ruimte om het onderwijs vorm te geven met bedrijven in de regio.

Uit de midtermreview van de prestatieafspraken die in het najaar heeft plaatsgevonden blijkt dat hogescholen en universiteiten hard werken aan het realiseren van hun ambities in de prestatieafspraken. Alle instellingen hebben voortgang geboekt bij de uitvoering van hun voornemens om profilering en zwaartepuntvorming te versterken. Ook de ontwikkeling van de Centres of Expertise ligt goed op koers. De reviewcommissie heeft de voortgang van (op één na) alle Centres of Expertise als voldoende beoordeeld.

Op 29 september 2014 startte de ho-tour. In vijf regiobijeenkomsten is de Minister het gesprek aangegaan met studenten, docenten, bestuurders en andere stakeholders in het hoger onderwijs. In de regiobijeenkomsten staan uitdagend onderwijs en de bijbehorende kwaliteitscultuur centraal. De opbrengsten van de gesprekken leveren een bijdrage aan de «Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek», die in de zomer van 2015 verschijnt. Naast de vijf regiobijeenkomsten is nog een aantal kleinere themabijeenkomsten georganiseerd over specifieke thema’s.

1.2 Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en vakkundige leraren, docenten en schoolleiders, die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

Met scholen en instellingen werken we aan een cultuur van permanente verbetering. In de sectorakkoorden is invulling gegeven aan de ambities uit het Nationaal Onderwijs Akkoord (NOA) en de Lerarenagenda. De sociale partners hebben dit verder vastgelegd in de cao’s. In oktober 2014 is de Voortgangsrapportage van de Lerarenagenda naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin staat dat we het afgelopen jaar in het po en vo afspraken hebben gemaakt over de continue professionele ontwikkeling van leraren, de verbetering van de kwaliteit van docenten en de versterking van de cyclus van kwaliteitszorg binnen scholen. De gestelde doelen monitoren we kwantitatief op het «dashboard van de lerarenagenda», zie www.trendsinbeeldocw.nl. Per agendalijn zijn 3 tot 4 indicatoren opgenomen, soms met streefwaarden voor 2020. We zetten in op de begeleiding van startende leraren, verhoging van het percentage leraren met een afgeronde master- of PhD-opleiding in het po en vo (voor po inclusief een wo-bachelor), professionele ontwikkeling van leraren en het lerarenregister. Samen met het schoolleidersregister speelt het lerarenregister een rol als kwaliteitsinstrument voor en door de sector. De VO-academie ondersteunde ook in 2014 schoolleiders bij hun professionalisering. Binnen het programma «School aan zet» is gestart met het ontwikkelmodel Lerende Organisatie en «Samen Leren Inhoud Geven» (po). Verder zijn er extra programmafaciliteiten gestart in de vorm van leernetwerken. De Lerarenbeurs was ook in 2014 een belangrijk instrument voor leraren in het po, vo, mbo en hbo om hun deskundigheid te vergroten of zich te specialiseren. Afgelopen jaar zijn 5.000 Lerarenbeurzen toegekend. Niet het volledige budget is benut. Leraren geven tijdgebrek als belangrijkste reden om geen beurs aan te vragen. Zij kunnen een bachelor- of masteropleiding moeilijk combineren met werk en privé. Om de leraar tegemoet te komen, zijn daarom de studieverlofuren gekoppeld aan de Lerarenbeurs vanaf de aanvraagtermijn in 2015 in alle sectoren verhoogd. In het po en hbo is dat een verhoging van 4 naar 8 uur per week, en in het vo en mbo van 4 naar 6 uur per week.

Iedere leerling moet zich op school veilig kunnen voelen. Daarom hebben we de uitvoering van het plan van aanpak tegen pesten onverminderd doorgezet. Zo zijn er bijeenkomsten georganiseerd en heeft er onderzoek plaatsgevonden naar goede anti-pestprogramma’s en naar de hoeveelheid aandacht die pabo’s en lerarenopleidingen schenken aan sociale veiligheid in de opleiding. In het afgelopen jaar is gewerkt aan het wetsvoorstel sociale veiligheid op school waarmee scholen de wettelijke plicht krijgen om pesten tegen te gaan en te zorgen voor een sociaal veilige omgeving die doorlopend gemonitord wordt. Ook is in 2014 een veiligheidsmonitor uitgevoerd.

In het mbo zijn in 2011 afspraken gemaakt met instellingen over de professionaliseringsinspanningen van de mbo-scholen gericht op onderwijsgevenden en management, kwaliteitsontwikkeling van de teams. In het bestuursakkoord mbo 2014 zijn verdere afspraken gemaakt. Alle instellingen leggen in een kwaliteitsplan vast hoe zij onder andere invulling geven aan de begeleiding van startende docenten, meer masteropgeleide docenten, betere aansluiting en samenwerking met het bedrijfsleven en betere inzet van ict. Ten minste één keer per jaar vindt een voortgangsgesprek plaats met het bevoegd gezag van de instelling.

In het ho heeft de Inspectie van het Onderwijs een sectorbeeld gemaakt van de kwaliteit van lerarenopleidingen. Het aantal mannen dat deelneemt aan de pabo is gestegen. In het mbo hebben de instellingen zich gecommitteerd aan het kwaliteitskader zij-instroom. De tweedegraads lerarenopleidingen hebben een landelijk raamwerk ontwikkeld voor de kwaliteit van het pedagogisch didactisch getuigschrift. Voor de tweedegraads lerarenopleidingen zijn programma’s voor de afstudeerrichting beroepsonderwijs en algemeen vormend onderwijs ontwikkeld. Zes hogescholen hebben voor vakbacheloropleidingen een educatieve minor ontwikkeld.

In 2014 is de visiebrief internationalisering in het ho en mbo, inclusief de voortgang van het actieplan Make it in the Netherlands, uitgebracht. We gaan door met de uitwerking en uitvoering van aspecten in de visiebrief. Op 17 november 2014 is de stimuleringsregeling gepubliceerd waarmee instellingen de komende 4 jaren projecten met open en online onderwijs, waaronder MOOCs, kunnen opzetten. In de regeling is ook de kennisagenda opgenomen waarmee de resultaten beschikbaar komen voor alle Nederlandse instellingen. Daarnaast is met het NRO mogelijk gemaakt dat er parallel aan de projecten stevig en fundamenteel onderzoek plaatsvindt naar de effecten van open en online onderwijs in de Nederlandse context.

1.3 Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties, waarvoor door de overheid heldere normen zijn geformuleerd

Goed onderwijs vereist goed bestuur. Als uitwerking van de brief Versterking governance in de praktijk hebben wij de Tweede Kamer het wetsvoorstel Versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen aangeboden. Dit bevat een reeks van voorstellen tot wijziging van onderwijswetten ten behoeve van versterking van de bestuurskracht in het onderwijs. Hiermee worden knelpunten in de uitvoering van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) aangepakt, vindt uitbreiding plaats van de taken van de Landelijke Commissie voor Geschillen WMS en wordt de positie van de medezeggenschapsraad versterkt.

Een belangrijke voorwaarde voor betere prestaties van scholen is het zichtbaar maken van resultaten. In zowel po als vo werken scholen en besturen via Vensters PO en VO waarin cijfermatige informatie over scholen verzameld wordt in één systeem. Hiermee leggen zij op een transparante manier verantwoording af aan hun omgeving. Daarnaast kunnen scholen zich met elkaar vergelijken om van elkaar te leren en zich op grond daarvan te verbeteren. In 2014 zijn in Vensters meer gegevens toegankelijk gemaakt, er doen meer scholen mee en voor vso-scholen is een eigen venster ontwikkeld.

Naast het versterken van het bestuur en de horizontale verantwoording is ook het financieel toezicht door de Inspectie van het Onderwijs geïntensiveerd. De Inspectie van het Onderwijs kijkt sinds eind 2013 met het programma intensivering financieel continuïteitstoezicht uitgebreider naar mogelijke financiële risico’s. Op basis van een nieuw risicomodel heeft de Inspectie van het Onderwijs analyses uitgevoerd naar de financiële positie van een groot aantal besturen. Daarnaast leveren besturen sinds 2014 verplicht een continuïteitsparagraaf aan als onderdeel van hun jaarverslag, waarin de financiële verwachtingen voor de komende drie jaar worden vastgelegd. Het prospectieve karakter van het financieel toezicht wordt hierdoor verder versterkt.

In 2014 zijn de gevolgen van het wijzigen van de Wet educatie en beroepsonderwijs ten behoeve van het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs in het uitvoeringsbesluit wet educatie en beroepsonderwijs definitief geworden. Vanaf 1 augustus 2014 is de nieuwe bekostigingssystematiek voor het mbo ingevoerd.

1.4 Aansluiting van het onderwijs op de behoefte van de arbeidsmarkt

De jeugdwerkloosheid bereikte in juli 2013 zijn top met een werkloosheidspercentage van 17% en is sindsdien gedaald tot 14% in oktober 2014. Met de aanstelling van Mirjam Sterk als ambassadeur Aanpak Jeugdwerkloosheid is door SZW en OCW een SterkTeam gevormd. Het team heeft in 2014 vooral ingezet op een betere match tussen vraag en aanbod van stages en banen. Er zijn met bedrijven akkoorden gesloten om meer jongeren aan een stage of (leer)baan te helpen. Een belangrijke component in de aanpak van jeugdwerkloosheid is de bestrijding van voortijdig schoolverlaten (vsv). Het aantal vsv’ers in het schooljaar 2013–2014 is verder gedaald tot 25.970. Onderwijsinstellingen, gemeenten en andere ketenpartners hebben een grote inspanning geleverd om de daling voort te zetten. We zijn hierdoor goed op koers om de landelijke doelstelling van 25.000 vsv’ers in 2016 te halen. Met het project «vsv een jaar later» hebben wij een begin gemaakt met het langer volgen van voortijdig schoolverlaters. Samen met SZW is de ambitie geformuleerd dat een jaar na uitval 70% van de jongeren een startkwalificatie heeft, weer op school zit, werkt of een leerwerktraject volgt. De tussenstand na 7 maanden liet zien dat de ambitie door de meeste regio’s al was gehaald.

Het programma SchoolEx bereikte met loopbaangesprekken goede resultaten en een betere keuze van jongeren voor arbeidsmarktrelevante opleidingen. Het wetsvoorstel Macrodoelmatigheid, dat in december is aangenomen door de Tweede Kamer, creëert waarborgen om deelnemers, instellingen en bedrijfsleven in positie te brengen om een doelmatige situatie ook daadwerkelijk te realiseren. Daarnaast worden instellingen met het wetsvoorstel verplicht studenten te voorzien van objectieve informatie over de kwaliteit en arbeidsmarktrelevantie van opleidingen. Dit wetsvoorstel kent als sluitstuk de mogelijkheid van ingrijpen door de Minister. De Minister zal zich daarvoor laten adviseren door een onafhankelijke commissie Macrodoelmatigheid MBO.

Sinds enkele jaren is er in het vo en mbo het Stimuleringsprogramma LOB (Loopbaanoriëntatie en -begeleiding) ter versterking van loopbaanleren. In beide programma’s waren de impulsen vooral gericht op verankering van LOB in visie en beleid van de school (toepassing beleidsscan), professionalisering van docenten, mentoren, schoolcoaches, studieloopbaanbegeleiders (trainingen), én de ontwikkeling van LOB-instrumenten en kennisdeling. In het mbo zijn 35 mbo-instellingen intensief betrokken bij dit kwaliteitsverbeteringsprogramma (dus circa de helft van de mbo-sector). Alles wat in dit kader gebeurt, vindt plaats mét en door de betrokkenen vanuit de onderwijspraktijk, met externe deskundigen en wetenschappers. Ook andere mbo-scholen die niet direct deelnemen aan het LOB-project plukken de vruchten van deze samenwerking. Samen met een expert werken scholen LOB op maat uit op een aantal speerpunten voor specifieke doelgroepen zoals risicogroepen, excellente en allochtone studenten. Speerpunten zijn de doorstroom naar mbo-ho en arbeidsmarkt en hoe ouders beter te betrekken bij de loopbaanontwikkeling en studiekeuzes van hun kind. Op onderdelen wordt nauw samengewerkt tussen vmbo- en mbo-scholen waar het gaat om betere begeleiding bij de overgang van vmbo naar mbo. De regionale kennisdelingsbijeenkomsten worden druk bezocht door zowel mbo- als vo-scholen. Alle ontwikkelingen, producten, instrumenten en leergangen zijn te vinden op www.lob4mbo.nl en www.lob-vo.nl.

Enkele jaren geleden zijn diverse vernieuwingen gestart in het vmbo om het onderwijs toekomstbestendig te maken. Het meest omvangrijke traject is de vernieuwing van de beroepsgerichte examenprogramma’s. In het schooljaar 2013–2014 is de eerste tranche examenpilots gestart in leerjaar 3 van het vmbo. Op 28 scholen zijn leerlingen gestart met onderwijs op basis van de eerste zes nieuwe profielen voor Bouwen, wonen en interieur (BWI), Produceren, installeren en energie (PIE), Motorvoertuigen en transport (M&T), Economie en Ondernemen (EO), Horeca, bakkerij en recreatie (HBR) en Zorg en Welzijn (ZW). In het schooljaar 2014–2015 zijn ook pilots gestart met de profielen Media, vormgeving en ict (MVI), Groen én Dienstverlening en producten (D&P).

De Tweede Kamer heeft op 9 december 2014 het wetsvoorstel Wet educatie en beroepsonderwijs inzake de overgang van de wettelijke taken van kenniscentra naar de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven (SSB) aangenomen. Over de personele gevolgen van de overheveling van de wettelijke taken naar SBB heeft OCW op 3 november 2014 een brief gestuurd naar de besturen van alle kenniscentra. Over de afbouw van de kenniscentra en de inrichting van de nieuwe SBB zijn afspraken gemaakt tussen de werkgeversvereniging van de kenniscentra en SBB, onder regie van OCW. De kenniscentra, die als werkgever verantwoordelijk zijn voor het opstellen van een sociaal plan, hebben in 2014 samen met de SBB voorbereidingen getroffen voor de transitie.

Met de update van Studie in Cijfers («Studiebijsluiter») van afgelopen zomer zijn alle bekostigde opleidingen binnen de instellingen, die bij de VSNU en Vereniging Hogescholen aangesloten zijn, voorzien van studiebijsluiters. Alle studiebijsluiters (beschikbaar voor voltijd-bachelor opleidingen) zijn zowel in het Nederlands als in een Engelse versie geleverd aan de HO-instellingen. In 2014 is voor het eerst de vervroegde aanmelddatum van 1 mei ingegaan. Deze vervroeging van de aanmelding is een van de maatregelen uit de wet kwaliteit in verscheidenheid, met als doel dat studenten in staat worden gesteld een betere studiekeuze te maken. Studenten hebben zich massaal op tijd aangemeld voor deze datum, waardoor zij in de gelegenheid waren studiekeuzechecks te volgen bij hogescholen en universiteiten. In de monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs zal het effect van deze maatregelen worden gevolgd. De Nederlandse versies van de studiebijsluiters van de voltijdse bekostigde bachelors zijn te zien op de website van Stichting Studiekeuze123. Ook in het mbo wordt gewerkt met de studiebijsluiter «Studie in Cijfers». Samen met de websites MBO Stad en Beroepen in Beeld is hierdoor de informatievoorziening voor de aanstaande student verbeterd. De studiebijsluiters bevatten voor elke mbo-opleiding essentiële informatie over de kwaliteit en het arbeidsmarktperspectief van de opleiding. 16 mbo-scholen gebruiken inmiddels deze bijsluiter in hun voorlichting. Een groot aantal scholen werkt aan de voorbereidingen hiervoor.

Op 31 oktober 2014 heeft het kabinet de beleidsbrief Leven Lang Leren uitgebracht. Hierin zijn naast maatregelen gericht op flexibilisering van het hoger onderwijs ook maatregelen opgenomen gericht op het mbo en gericht op het arbeidsmarktbeleid en de sociale zekerheid. Het nieuwe studiefinancieringsstelsel geeft ook een impuls aan Leven Lang Leren. Het collegegeldkrediet is uitgebreid naar studenten boven de 30 die een geaccrediteerde opleiding willen volgen in het hbo en wo, voltijd én deeltijd, en naar studenten in het mbo-bol.

Om het onderwijs en de arbeidsmarkt beter te laten aansluiten op elkaar en om het aantal technici te vergroten is het Nationaal Techniekpact 2020 gesloten tussen onderwijs, ondernemers en de overheid. Het Techniekpact kent drie actielijnen: kiezen voor techniek, leren in de techniek en werken in de techniek. Aan die lijnen zijn concrete acties gekoppeld. Een van de maatregelen is het Regionaal investeringsfonds mbo. We hebben voor de periode 2014–2017 € 100 miljoen beschikbaar gesteld om duurzame publiek-private samenwerking in het beroepsonderwijs te stimuleren. In 2014 zijn in de eerste aanvraagronde 18 aanvragen toegekend voor ruim € 14 miljoen. Aangevuld met twee derde deel cofinanciering van het bedrijfsleven en de regio is een totale investering van ruim € 42 miljoen ontstaan voor het opstarten van deze duurzame publiek-private samenwerkingsverbanden. Vanuit het actieplan «kiezen voor techniek» zijn diverse activiteiten opgestart vanaf juni 2014. Zo hebben 105 vmbo-t scholen zich aangemeld voor het M-tech programma en is gestart met de uitvoering van het programma om meer leerlingen te interesseren voor een technologische loopbaan. Dit doen zij binnen 19 netwerken verspreid over heel Nederland. Binnen deze netwerken werken scholen aan een ontwikkelagenda en de daaraan verbonden activiteiten. Ook is Jet-Net gestart met een webcast om meer leerlingen te bereiken, met gastlessen die worden gegeven door bedrijven en loopt er een onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte met betrekking tot Loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) in de nieuwe beroepsgerichte examenprogramma’s en LOB op het gebied van technologie op de mavo. De officiële kick-off van «kiezen voor techniek» vond plaats op 1 oktober 2014. Het percentage leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek is tussen 2012 en 2013 gestegen van 23% naar ruim 27%. Ook het aandeel mbo-studenten techniek is enigszins toegenomen, van ruim 26% naar ruim 27%. De ambitie van 30% (voor beide sectoren) is daarmee iets dichterbij gekomen.

Tot slot is besloten dat het aantal techniek bachelors in het bekostigde hbo teruggebracht wordt van 65 naar circa 30 à 35 brede bachelors waardoor het aanbod transparanter wordt. Daarnaast kunnen de bredere opleidingen makkelijker inspelen op ontwikkelingen op de (regionale) arbeidsmarkt. De hbo-techniekopleidingen worden ondergebracht in zes landelijke domeinen: Applied Sciences, Built Environment, Creative Technologies, Engineering, ICT en Maritime Operations. De achttien techniekhogescholen hebben, conform landelijke afspraken onderling, verzoeken bij ons ingediend om hun techniekopleidingen per 1 september 2015 daar waar nodig te converteren.

2. Studiefinanciering

In mei 2014 is een akkoord bereikt met de fracties van VVD, PvdA, D66 en GroenLinks over de hervorming van ons stelsel van studiefinanciering. Dit akkoord vervangt de in het Regeerakkoord aangekondigde maatregelen voor een sociaal leenstelsel en het vervangen van het studentenreisproduct door een kortingskaart. Met de invoering van het studievoorschot blijven we ervoor zorgen dat iedereen die wil studeren ook kan studeren. Tegelijkertijd maakt dit akkoord het mogelijk dat we met de middelen die vrijkomen door de hervorming van het stelsel van studiefinanciering flink kunnen investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs en aan hoger onderwijs gerelateerd onderzoek.

Het wetsvoorstel dat deze stelselwijziging regelt is in september 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden, in november 2014 aan de Eerste Kamer, en in januari 2015 aangenomen. Kern van de wet (intredingsdatum 1 september 2015) is dat de basisbeurs verdwijnt en plaats maakt voor een sociale leenvoorziening die de overheid voor alle studenten ter beschikking stelt: het studievoorschot. Studenten kunnen het gewenste bedrag lenen tegen een voordelige rente en hoeven na hun afstuderen nooit meer dan 4% van hun meerinkomen (inkomen boven het wettelijk minimumloon) in te zetten voor aflossing. De terugbetaaltermijn wordt verlengd naar 35 jaar. Oud-studenten die het wettelijk minimumloon verdienen of minder, hoeven niet terug te betalen.

De aanvullende beurs (voor studenten met ouders die minder dan € 46.000 verdienen) blijft niet alleen bestaan, maar wordt ook verhoogd om zo de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te waarborgen voor in het bijzonder de lagere inkomensgroepen. De studentenreisvoorziening blijft in zijn huidige vorm behouden. Afgesproken is dat uiterlijk 1 januari 2017 ook minderjarige deelnemers aan het mbo hier recht op krijgen. Dit stelt minderjarige mbo’ers in staat om breder te zoeken naar de meeste geschikte opleiding en stage. Voor onderwijsinstellingen in het mbo biedt deze regeling bovendien meer mogelijkheden voor profilering en specialisatie, bijvoorbeeld in techniekstudies. Daarnaast is de taskforce «Beter benutten Onderwijs en Openbaar Vervoer» opgericht waarin de OV-bedrijven en de overheid de handen ineen slaan om, in samenwerking met de onderwijsinstellingen en studenten, onderwijstijden en reizen van studenten meer over de dag te spreiden waardoor huisvesting van instellingen beter wordt benut en de spits in het openbaar vervoer wordt afgevlakt. De middelen die hierdoor vrijkomen, zullen worden geïnvesteerd in de kwaliteit van het hoger onderwijs en aan hoger onderwijs gerelateerd onderzoek. De eerste generatie studenten die met het studievoorschot te maken krijgt, ontvangt na het afstuderen bovendien een tegemoetkoming in de vorm van een voucher van circa € 2.000 die ingezet kan worden voor (geaccrediteerde) bijscholing 5 tot 10 jaar na het afstuderen.

3. Wetenschap

De Nederlandse wetenschap staat er goed voor. Uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het Nederlands wetenschapsstelsel zeer goed presteert met een gemiddeld niveau van middelen. Toch is een succesvolle toekomst van dit stelsel zeker geen vanzelfsprekendheid. In de «Wetenschapsvisie 2025: keuzes voor de toekomst» maakten we duidelijke keuzes in het wetenschapsbeleid om zo de vooraanstaande rol van de Nederlandse wetenschap te behouden. De visie is tot stand gekomen in nauwe samenspraak met een groot aantal partijen waaronder vooraanstaande wetenschappers, veelbelovende wetenschappelijke talenten, de universiteiten en hogescholen, het bedrijfsleven, De Jonge Akademie, Science in Transition, KNAW en NWO. Drie ambities staan in de Wetenschapsvisie centraal: de Nederlandse wetenschap is van wereldformaat, de wetenschap is meer verbonden met de maatschappij en het bedrijfsleven en heeft maximale impact, én de Nederlandse wetenschap is ook in 2025 een broedplaats voor talent. Om deze ambities ook in de toekomst waar te kunnen maken is het nodig om, naast het maken van scherpe keuzes, ruimte te bieden voor fundamenteel door nieuwsgierigheid gedreven onderzoek. We behouden hiervoor ruimte in de eerste geldstroom, in de Vernieuwingsimpuls en de middelen voor open competitie bij NWO. We zetten in op de ontwikkeling van een Nationale Wetenschapsagenda met thema’s waar de wetenschap zich de komende jaren op moet gaan richten. Hiervoor is een kenniscoalitie aan de slag gegaan bestaande uit de universiteiten, hogescholen, KNAW, NWO, VNO/NCW, instituten voor toegepast onderzoek (TO2) en MKB Nederland.

De hele samenleving moet toegang hebben tot wetenschappelijke kennis. Naast een principiële keuze is het delen van gegevens nodig voor samenwerking tussen wetenschappers, versnelling en integriteit van onderzoek, maar ook voor het ontsluiten van kennis voor bedrijfsleven en samenleving. Open access van publicaties draagt bij aan deze kenniscirculatie doordat de snelheid waarmee kennis ontsloten wordt verhoogd. Universiteiten hebben een eerste succes geboekt bij de onderhandelingen met Springer dat de beweging naar open access maakt. De VSNU heeft bij de opening van het academisch jaar wetenschappers opgeroepen in open access te publiceren. NWO scherpt haar open access beleid aan en stelt het als voorwaarde en gaat stringenter toezien op naleving. Ook zijn afspraken gemaakt om te monitoren of de streefgetallen van 60% open access in 2018 en 100% in 2024 ook echt worden gerealiseerd. De scope is verbreed naar internationale samenwerking, omdat samenwerking meer slagkracht geeft om de veranderingen te bewerkstelligen. Nederland en het Verenigd Koninkrijk hebben een non-paper opgesteld, als inzet voor gezamenlijk Europees open access beleid.

De eerste oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van Horizon 2020 hebben in 2014 plaatsgevonden. Horizon 2020 is wezenlijk anders dan zijn voorloper, het Zevende Kaderprogramma (KP7), waardoor Nederlandse onderzoekers en bedrijven zich goed hebben moeten aanpassen en laten voorlichten om het succes van KP7 onder Horizon 2020 voort te kunnen zetten. De eerste resultaten komen nu beschikbaar en wijzen bijvoorbeeld voor de zogenaamde «ERC (European Research Council) starting grants», individuele beurzen voor startende excellente onderzoekers, uit dat Nederland opnieuw succesvol is: 10,4% van de in 2014 binnen Horizon 2020 toegekende «ERC starting grants» zijn toegekend aan onderzoekers aan Nederlandse instellingen. Na het aantreden van de nieuwe Europese Commissie werd het investeringspakket van Juncker (EFSI) gepresenteerd. Het nieuwe investeringsfonds binnen dit pakket wordt gevoed door onder andere € 2,7 miljard over te hevelen van Horizon 2020. Een korting van € 2,7 miljard komt neer op 3,5% van het totale budget voor de periode 2014–2020 en bewerkstelligt een verschuiving van subsidies naar leningen en garanties, en een verschuiving van onderzoek naar innovatie en infrastructuur.

4. Cultuur

In 2014 is een volgende stap gezet naar het toekomstig cultuurbeleid. Aan de visiebrief Cultuur Beweegt en de Museumbrief Samen werken, samen sterker is uitvoering gegeven. Wij hebben plannen gepresenteerd voor goed muziekonderwijs voor kinderen van vier tot twaalf jaar en versnellen de activiteiten van het programma Cultuureducatie met kwaliteit door een speciale inspanning voor muziek. Ook is besloten tot een regeling bij het Fonds voor Cultuurparticipatie om de kennis en deskundigheid van de mensen die voor de klas staan te vergroten. Voor deze regeling is tot 2020 € 25 miljoen gereserveerd.

Op het gebied van de creatieve industrie hebben wij in oktober 2014 de 6e Asia Europe Meeting georganiseerd, een conferentie waaraan 50 Europese en Aziatische landen deelnamen. Op het gebied van talentontwikkeling is besloten € 5 miljoen vrij te maken om talent in 2015 en 2016 ondersteuning op maat te kunnen bieden. De fondsen nemen de uitvoering op zich. Daarbij is er € 3 miljoen vrijgemaakt voor laagrentende leningen voor kunstenaars. De uitvoering hiervan is in handen van stichting Cultuur-Ondernemen. Voor het verbeteren van de digitale toegankelijkheid van (kennis over) collecties van archieven, bibliotheken, musea en andere culturele instellingen hebben we initiatief genomen tot het opstarten van een Netwerk Digitaal Erfgoed en het formuleren van een nationale strategie voor ontwikkeling en beheer van gezamenlijke landelijke voorzieningen.

Ten aanzien van het museale stelsel is uitvoering gegeven aan de prioriteiten uit de Museumbrief Samen werken, samen sterker. Om de samenwerking tussen musea en andere partners te stimuleren is de Deelregeling Samenwerking Musea gestart en zijn de eerste resultaten gepresenteerd aan het museale veld. Ter ondersteuning van de maatschappelijke waarde van musea is de Nationale Kennisagenda voor het Museale Veld samen met het veld ontwikkeld en gepresenteerd. De voorbereiding voor de invoering per 1 januari 2015 van de nieuwe Bibliotheekwet is afgerond. In deze wet zijn de wettelijke functies van de openbare bibliotheek omschreven. De nieuwe bibliotheekwetgeving richt zich op één netwerk van bibliotheekorganisaties, waarin de Koninklijke Bibliotheek met een uitgebreider takenpakket een centrale rol heeft binnen het stelsel van openbare bibliotheken. Belangrijke toevoeging aan het bestaande netwerk is de landelijke digitale bibliotheek. Ten slotte is uitvoering gegeven aan het Archiefconvenant 2012–2016. Het accent is gelegd op het ontwikkelen van voorwaarden voor digitale duurzaamheid van overheidsinformatie. Het uitvoeringsprogramma wordt gecoördineerd door het Nationaal Archief.

5. Media

Nederlanders waarderen de publieke omroep. De mediasector ontwikkelt zich met grote snelheid en de veranderingen hebben grote impact op de publieke omroep. Technologische ontwikkelingen en de opkomst van internet zorgen voor een bijna onbeperkt aanbod. Het publiek heeft de mogelijkheid te kijken en te luisteren wanneer en waarnaar men maar wil. Deze ontwikkelingen zetten de legitimatie van de publieke omroep onder druk. Ze vragen om een kritische blik op de taak van de landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de manier waarop zij hun publieke taak het best kunnen vervullen. Dit was, in combinatie met de korting op het mediabudget per 2017, de aanleiding voor ons om in 2014 te werken aan een meer toekomstbestendig publiek mediabestel.

Wij bleven in 2014 inzetten op een publiek media-aanbod dat uitgesproken onderscheidend is, dat het mozaïek van overtuigingen, opvattingen en interesses in onze samenleving juist weerspiegelt. Met dat doel in het achterhoofd vroegen we de Raad voor Cultuur een toekomstverkenning uit te voeren. Deze verkenning, «De tijd staat open», stuurden we op 27 maart 2014 naar de Tweede Kamer. In het najaar (13 oktober 2014) volgde onze visie op de toekomst van het publieke mediabestel. In de toekomstvisie hebben we uiteengezet welke veranderingen nodig zijn om het publieke mediabestel toekomstbestendig te maken. Het doel is een publieke omroep te creëren die publiek aan zich bindt met een uitgesproken publieke programmering en zich veel beter onderscheidt van andere media-aanbieders. Het moet een slagvaardige publieke omroep zijn, waarin creatieve competitie leidend is en de NPO en omroepen werken vanuit één gezamenlijke visie. De publieke omroep wordt opengesteld voor andere partijen dan de huidige omroepen. Creatieve jonge makers, maar ook maatschappelijke en culturele instellingen krijgen rechtstreeks toegang tot de publieke omroep. Deze nieuwe makers kunnen zorgen voor betere, veelzijdige en meer vernieuwende programma’s. De urgentie van deze veranderingen wordt breed gedeeld. In de toekomstvisie wordt ook ingegaan op de verdergaande samenwerking tussen de regionale omroepen en de samenwerking met de landelijke publieke omroep. De toekomstvisie is de derde stap van het kabinet om het publieke mediabestel gezond en slagvaardig te maken voor de toekomst. De eerste stap is per 1 januari 2014 gezet: de vermindering van het aantal omroeporganisaties van 21 naar 8. Met de tweede stap voerde het kabinet in 2014 enkele financiële maatregelen door. Zo is het budget van de regionale omroepen overgeheveld van de provincie naar het Rijk en is een aanvullende korting van € 50 miljoen in 2017 wettelijk vastgelegd.

Sinds 1 januari 2014 worden de regionale omroepen dus vanuit de Rijksmediabegroting gefinancierd. De planning- en controlecyclus is op de nieuwe situatie aangepast. Hiervoor is afgelopen jaar de mediaregeling aangepast. De NPO en de Ster maakten een plan van aanpak voor de verhoging van de eigen inkomsten om de effecten van de bezuinigen op te vangen. Dit plan van aanpak baseerden zij op een rapport van de Boston Consulting Group. De Ster gaat het huidige wettelijk maximale aantal reclameminuten beter benutten om haar eigen inkomsten te verhogen. Daarnaast bespaart de NPO op distributiekosten door de stopzetting van eigen verspreiding op de satelliet.

6. Emancipatie

Het percentage vrouwen dat momenteel financieel onafhankelijk is, ligt op circa 50%. Voor het versterken van de economische zelfstandigheid van vrouwen is in 2014 het tweejarige traject Kracht on tour gestart. Dit traject richt zich op verschillende doelgroepen: jonge vrouwen die financieel zelfstandig zijn, vrouwen die in deeltijd werken en vrouwen met grote afstand tot de arbeidsmarkt. Afgelopen jaar waren er vier succesvolle bijeenkomsten in Roermond, Eindhoven, Zwolle en Rotterdam. De opkomst varieerde van 100 tot 300 vrouwen. Daarnaast zijn in totaal meer dan 50 afspraken gemaakt met bijna 40 partijen (gemeenten, onderwijsinstellingen, werkgevers en bedrijven) over het verhogen van de arbeidsparticipatie van vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt, vrouwen en techniek, verbeteren aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt en mogelijkheden voor het combineren van arbeid en zorg en flexibel werken.

In het najaar van 2014 is de eerste bedrijvenmonitor gepresenteerd over de voortgang van het percentage «vrouwen in de top» bij de circa 5.000 grote vennootschappen die onder de Wet Bestuur en Toezicht vallen. De percentages van 8,9% voor de raad van bestuur en 11,2% voor de raad van commissarissen staan nog ver af van het streefcijfer van 30%. Samen met VNO-NCW hebben we daarom een programma ontwikkeld om de voortgang bij de 200 grootste bedrijven een impuls te geven.

Op basis van een veldconsultatie over de sociale acceptatie van bi-culturele lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders is in 2014 een maatschappelijk plan van aanpak opgesteld. Als vervolg hierop is met het Ministerie van SZW een gezamenlijke beleidsintensivering ingezet. Het Nederlandse initiatief van een Call voor een gezamenlijke en meerjarige Europese aanpak van homovijandigheid en transfobie werd in 2014 al door de helft van de EU-landen actief gesteund. Door kabinetsmaatregelen op het terrein van juridische gelijke behandeling van LHBT’s is Nederland in 2014 gestegen van de achtste naar de vierde plaats op de ILGA-Europe Rainbow Map.

7. Caribisch Nederland

De doelstelling voor Caribisch Nederland is vastgelegd in de Onderwijsagenda die in 2011 is ondertekend. Daarin is opgenomen dat «in 2016 de onderwijskwaliteit van de scholen in Caribisch Nederland op een naar Nederlandse en Caribische maatstaven aanvaardbaar niveau is». Concreet betekent dit dat per 1 augustus 2016 het onderwijs in Caribisch Nederland voldoet aan de eisen van basiskwaliteit. De Inspectie van het Onderwijs heeft de voortgang onderzocht. In maart 2014 heeft de Inspectie van het Onderwijs een themarapportage «Onderwijsverbetering in Caribisch Nederland. Het onderwijs op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 3 jaar na 10 oktober 2010» uitgebracht.

Op grond van die rapportage stellen we vast dat in het primair onderwijs goede stappen zijn gezet. Voor een aantal scholen in het po moet basiskwaliteit in 2016 bereikbaar zijn. Voor de scholen in het voortgezet onderwijs is het beeld meer gedifferentieerd en kwetsbaarder. De Inspectie van het Onderwijs heeft in het bijzonder aandacht gevraagd voor de zorgproblematiek op de eilanden die extra inzet vergt. In de beleidsreactie staat dat we vasthouden aan de geformuleerde ambitie om de basiskwaliteit in 2016 te realiseren of zo spoedig mogelijk daarna. Dit is in het belang van de leerlingen die recht hebben op goed onderwijs. Om dit te kunnen realiseren en de scholen zo goed mogelijk te ondersteunen, hebben we onder andere extra inzet gepleegd in de leerlingenzorg en het versterken van de bestuurskracht. Ook is besloten op Sint Eustatius over te gaan naar Engels als instructietaal.

Tabel Doelstelling / Indicator

Doelstelling/Indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatiewaarde 2013

Realisatiewaarde 2014

Streefwaarde (2015)

Bron

1

De prestaties van leerlingen en studenten gaan omhoog

a)

Gemiddelde score/eindcijfer omhoog

           
 

CITO eindtoets omhoog

po

535,5 (2012)

535

534,8

537

Cito (2014): Terugblik en resultaten 2014; eindtoets basisonderwijs groep 8

 

Gemiddeld eindcijfer (Centraal examen) omhoog

vo

       

Inspectie van het Onderwijs; Onderwijsverslag

   

о

Nederlands

 

(2010)

       
     

VMBO gt

 

6,6

6,2

6,3

6,8

 
     

HAVO

 

6,0

6,2

6,3

6,2

 
     

VWO

 

6,1

6,5

6,5

6,3

 
   

о

Engels

           
     

VMBO gt

 

6,3

6,3

6,7

6,5

 
     

HAVO

 

6,1

6,7

6,9

6,3

 
     

VWO

 

6,4

6,9

6,8

6,6

 
   

о

Wiskunde

           
     

VMBO gt

 

6,1

6,4

6,5

6,3

 
     

HAVO

 

6,2

6,5

6,6

6,4

 
     

VWO

 

6,3

6,9

6,6

6,5

 

b)

Excellente leerlingen

           
 

De grensscore voor de beste 20% van de leerlingen stijgt naar 545 in 2015

po

544/545 (2011)

543/544

543/544

545/546

Cito (2014): Terugblik en resultaten 2014; eindtoets basisonderwijs groep 8

 

Stijging van het gemiddeld eindcijfer van de 20% best presterende vwo leerlingen

vo

7,6 (2010)

7,7

7,6

7,8

OCW; DUO bestanden

c)

Studiesucces

           
 

mbo: Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau

mbo

(2008)

(2012)

(2013)

 

MBO raad; Benchmark middelbaar beroepsonderwijs 2013, Bouwsteen studiesucces, Sectorrapportage; Overzicht 3.4 – Jaarresultaat 2010 – 2013 per opleidingsvariant

     

Niveau 1: 66%

Niveau 1: 71%

Niveau 1: 74%

Niveau 1: 70%

     

Niveau 2: 62%

Niveau 2: 71%

Niveau 2: 72%

Niveau 2: 70%

     

Niveau 3: 63%

Niveau 3: 67%

Niveau 3: 70%

Niveau 3: 70%

     

Niveau 4: 65%

Niveau 4: 70%

Niveau 4: 73%

Niveau 4: 70%

     

Totaal: 64%

Totaal: 68%

Totaal: 72%

Totaal: 70%

 

ho:

               
   

о

Bachelor studiesucces (n+1) herinschrijvers na het eerste jaar

ho

(2011)

     

OCW; DUO 1 cijfer HO

           

hbo: 65,7%

hbo: 62,9%

hbo: 60,4%

   
           

wo: 60,9%

wo: 68,4%

wo: 70,4%

   
   

о

Studenten-tevredenheid

 

hbo: 65,6%

hbo: 68,3%

hbo: 69,9%

 

NSE Nationale Studentenenquête

           

wo: 80,1%

wo: 80,1%

wo: 81,4%

   

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders, die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

a)

Aandeel lessen dat gegeven wordt door gekwalificeerde docenten

vo

83,5% (2011)

84,1%

 

85% (2016)

IPTO 2013 (peildatum 1 oktober 2013)

b)

Docentenkwaliteit hbo: 80% van de hbo-docenten is master of Phd-opgeleid in 2016

ho

66,2% (2011)

72,2%

 

80% (2016)

POMO (Personeels- en Mobiliteitsonderzoek), bewerking Vereniging Hogescholen

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties, waarvoor door de overheid heldere normen zijn geformuleerd: verantwoording en toezicht op de prestaties van scholen

a)

Percentage opbrengstgerichte scholen

         

Inspectie van het Onderwijs (2015): De staat van het onderwijs; Onderwijsverslag 2013/2014

 

In het po van 30% naar 60% in 2015 en naar 90% in 2018

po

35%1 (2010/11)

26%2

34%

60%

90% in 2018

 
 

In het vo naar minstens 50% in 2015

vo

28% (2011/12)

47%2

65%

50%

90% in 2018

 
 

In het (v)so, de wet treedt 1.8.2013 in werking, kan nog niet worden gemeten

(v)so

Niet beschikbaar

50%

75% in 2018

De realisatiewaarde is niet beschikbaar. Het percentage opbrengstgerichte scholen binnen het (v)so in 2013/2014 is niet gemeten.

b)

Prestatieafspraken over het terugdringen van voortijdig schoolverlaten

vo/mbo

41.800 (2009)

27.660

25.970

25.000 (2016)

OCW; DUO: VSV-kenner

4

Aansluiting van het onderwijs op de behoefte van de arbeidsmarkt

a)

Percentage leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek

vo

23% (2012)

27,4%

 

30%

OCW; DUO 1 cijfer VO

b)

Aandeel mbo-studenten techniek

mbo

28% (2011)

26,4%

27,4%

30% (2016)

OCW; DUO BRON bestanden

c)

Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen

ho

(2012)

   

(2016)

OCW; DUO 1 cijfer HO

           

hbo: 18%

hbo: 18%

hbo:18%

hbo: 19%

 
           

wo: 21%

wo: 22%

wo:22%

wo: 22%

 

5

Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap

 

Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores

owb

3 (2008–2011)

2 (2009–2012)

 

≤5

WTI2 (Thomson Reuters/CWTS Web of Science. Bewerking CWTS/NIFU)

6

Een sterke cultuursector, die ondernemend en innovatief is en goed zorgt voor ons erfgoed

a)

Eigen inkomsten

cultuur

         
 

Percentage cultuurproducerende instellingen in de BIS (musea en presentatie-instellingen beeldende kunst) dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 21,5%

 

76% (2010–2011)

81% (2012)

91% (2013)

100% (2016)

Opgaven van cultuurproducerende instellingen aan OCW

 

Percentage podiumkunstinstelling en filmfestivals in de BIS dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 25,5%

 

69% (2010–2011)

66% (2012)

83% (2013)

100% (2016)

Opgaven van cultuurproducerende instellingen aan OCW

b)

Aantal bezoeken

cultuur

         
 

Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) voor 2014

 

2,6 miljoen (2009)

2,2 miljoen (2012)

2,2 miljoen (2013)

2,2 miljoen (2016)

Opgaven van cultuurproducerende instellingen aan OCW

 

Aantal bezoekers gesubsidieerde musea

 

5,7 miljoen (2009)

6,2 miljoen (2012)

7,9 miljoen (2013)

7,1 miljoen (2016)

Opgaven van cultuurproducerende instellingen aan OCW

8

Het bevorderen van emancipatie

 

Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking

emancipatie

90% (2010)

93%

 

≥90%

SCP; Homo Emancipatiemonitor

X Noot
1

De Inspectie heeft in haar toezichtkader de normering voor het opbrengstgericht werken gewijzigd. Dit is de oorspronkelijke basiswaarde. Op basis van de gewijzigde normering zou deze 25% bedragen.

X Noot
2

Deze realisaties kennen een gewijzigde normering ten opzichte van de oorspronkelijke basiswaarde.

Verschillen DJV 2014 ten opzichte van begroting 2014

1

De prestaties van leerlingen en studenten gaan omhoog

a)

Gemiddelde score/eindcijfer omhoog

De streefwaarde van deze indicator zal in de begroting van 2015 niet terugkeren. Dit is conform afspraak met de Tweede Kamer.

CITO eindtoets omhoog

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties, waarvoor door de overheid heldere normen zijn geformuleerd: verantwoording en toezicht op de prestaties van scholen

a)

Percentage opbrengstgerichte scholen

De basiswaarde van deze indicator is aangepast. In de begroting 2014 was als basiswaarde (2010/2011) opgenomen 35%. Maar die waarde sloeg op een beperkte set indicatoren die voldoende was (dus niet alle indicatoren opbrengstgericht werken). Die waarde publiceert de Inspectie van het Onderwijs niet meer. Alleen het percentage scholen dat op alle indicatoren opbrengstgericht werken voldoende scoort wordt nog gepubliceerd. Vandaar dat de basiswaarde 2011 is aangepast naar 25%.

In het po van 30% naar 60% in 2015 en naar 90% in 2018

7

Een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking

 

De uitzendingen van de publieke omroep onderscheiden zich van die van de commerciële omroepen door een blijvend hogere kwalitatieve waardering door de Nederlandse bevolking

Deze indicator komt niet meer terug in het DJV 2014. Reden: deze is in 2014 voor het eerst opgenomen in de rijksbegroting. Het jaarlijks onderzoek wordt in opdracht van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) uitgevoerd door IPSOS. Bij de beleidsdoorlichting is geconstateerd, dat de gehanteerde indicator niet voldoende aansluit op de algemene doelstelling. Omdat er in de afgelopen jaren grote beleidswijzigingen hebben plaatsgevonden en het medialandschap snel verandert, zullen de doelstelling, de subdoelstellingen en de indicatoren met ingang van de rijksbegroting worden geactualiseerd.

Realisatie beleidsdoorlichtingen

Tabel Realisatie beleidsdoorlichtingen

Artikel

Realisatie

Geheel artikel

Toelichting

 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

   

1. Primair onderwijs

                 

Onderwijsachterstandenbeleid

 

           

Kamerstuk 31 511, nr. 3

Kwaliteitszorg, innovatie en schoolontwikkeling in het primair onderwijs

               

Kamerstuk 31 511, nr. 3

Brede scholen

           

 

Deze doorlichting is onderdeel van de beleidsdoorlichting «Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat», in relatie met Kamerstuk 31 293, nr. 207

                   

1, 3, 4, 7, 11, 12. Onderwijs

                 

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk

           

 

Kamerstuk 31 511, nr. 12

Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat

           

 

Kamerstuk 31 511, nr. 12

                   

4. Beroepsonderwijs en volwasseneducatie

                 

Leren & Werken

     

       

Kamerstuk 30 012, nr. 36

                   

6 en 7. Hoger onderwijs

                 

Kennisfunctie Hoger beroepsonderwijs

   

         

Kamerstuk 31 511, nr. 5

                   

9. Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

                 

Actieplan Leerkracht

         

   

Kamerstuk 27 923, nr. 45

                   

12. Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

                 

Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten

             

Kamerstuk 31 511, nr. 2

                   

14. Cultuur

                 

Waarborgen aanbod en participatie cultuur

     

       

Kamerstuk 31 511, nr. 8

                   

15. Media

                 

Mediabeleid 2004–2009

   

         

Kamerstuk 31 511, nr. 7

Mediabeleid 2010–2013

           

 

Kamerstuk 31 511, nr. 11

                   

16. Onderzoek en wetenschapsbeleid

                 

Versterking van de aantrekkingskracht op en de loopbaanmogelijkheden van jonge en talentvolle onderzoekers

             

Kamerstuk 31 511, nr. 1

IBO wetenschappelijk onderzoek

           

 

Kamerstuk 29 338, nr. 136

                   

25. Emancipatie

                 

Emancipatie 2011–2014

           

 

Kamerstuk 30 420, nr. 211

Toelichting:

OCW heeft in 2014 vier beleidsdoorlichtingen aan de Tweede Kamer gestuurd, te weten:

  • Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk;

  • Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat;

  • Mediabeleid 2010–2013 en

  • Emancipatie 2011–2014.

De beleidsdoorlichtingen zijn door de ADR uitgevoerd en opgesteld, in afstemming met een begeleidingscommissie die uit vertegenwoordigers van de betrokken beleidsdirecties bestond evenals enkele stafdirecties en het Ministerie van Financiën.

De beleidsdoorlichtingen «Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk» en «Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat» zijn beleidsdoorlichtingen op beleidsdoelstellingen die in de beleidsagenda 2012 zijn opgenomen. De overige beleidsdoelstellingen uit de beleidsagenda 2012 op het terrein van onderwijs worden in 2015 doorgelicht. Deze beleidsdoelstellingen, en daarmee de beleidsdoorlichtingen, hebben betrekking op alle onderwijsartikelen.

In de beleidsdoorlichting «Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk» wordt door de ADR geconcludeerd dat scholen werken aan het implementeren van instrumenten om het inzicht in de resultaten van scholen te vergroten zodat docenten, schoolleiders en instellingen zich met elkaar kunnen vergelijken, van elkaar kunnen leren en op grond daarvan kunnen verbeteren. Bijna alle instrumenten om dit doel te bereiken zijn ontwikkeld en geïmplementeerd. Tevens constateert de ADR dat er nog weinig onderzoek beschikbaar is naar de tevredenheid van de verschillende stakeholders met de ontwikkelde instrumenten en naar de mate waarin instrumenten door stakeholders ook daadwerkelijk worden gebruikt om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van instellingen en die met elkaar te vergelijken. Het ontbreekt aan zicht op het effect van de instrumenten om resultaten inzichtelijk te maken op de hogere doelstelling: betere onderwijsprestaties.

In de beleidsdoorlichting «Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat» constateert de ADR dat een groot deel van de maatregelen ten behoeve van de beleidsdoelstellingen zijn ingezet. Bij de inzet van deze maatregelen is goed gekeken naar de ervaringen met eerdere beleidsinstrumenten. De ADR spreekt dan ook de positieve verwachting uit over de effectieve werking van het ingezette beleid op (korte) termijn.

Tevens is in deze beleidsdoorlichting «Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat» de beleidsdoorlichting «Brede scholen» opgenomen. Over de brede scholen is de Tweede Kamer via een brief in juli 2014 uitvoerig geïnformeerd. Deze informatie had sterke overeenkomsten met een beleidsdoorlichting, waardoor is afgezien van het uitvoeren van een nieuwe beleidsdoorlichting.

Voor de beleidsdoorlichtingen «Mediabeleid 2010–2013» en «Emancipatie 2011–2014» wordt verwezen naar de betreffende artikelen (respectievelijk artikel 15 en 25). Voor het IBO Wetenschap wordt verwezen naar artikel 16.

Overzicht van Risicoregelingen

Tabel 1 Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2013

Verleend 2014

Vervallen 2014

Uitstaande garanties 2014

Garantie-plafond

Totaal plafond

Totaal stand begrotings-reserve

14

Indemniteitsregeling

288.457

432.000

369.458

351.0001

300.000

X Noot
1

Dit bedrag bestaat uit het uitstaand risico ultimo 2014 van € 192 miljoen en het totaal van garanties die vier maanden of korter voorafgaand aan ultimo 2014 zijn vervallen, en waarover op grond van de regeling nog schade gemeld kan worden (het zgn. viermaandsrisico).

Tabel 2 Overzicht achterborgstellingen (bedragen x € 1.000.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2013

Uitstaande garanties 2014

14

Achterborgovereenkomst NRF

220,8

247,9

Artikel

1: PRIMAIR ONDERWIJS

Artikel

Algemene doelstelling

Het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving. De overheid houdt hiervoor een stelsel van (speciale) basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in stand en waarborgt de kwaliteit van het onderwijs.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van primair onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren: De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren: De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Indicatoren en kengetallen

De indicatoren voor het stelsel van primair onderwijs worden beschreven in het Onderwijsverslag 2013–2014 en Trends in Beeld.

Tabel 1.1 Indicatoren

Doelstelling/Indicator

Basiswaarde

Realisatie-waarde 2013

Realisatie-waarde 2014

Streefwaarde (2015)

Bron

1

De prestaties van leerlingen en studenten gaan omhoog

a)

Gemiddelde score/eindcijfer omhoog

         
 

Cito eindtoets omhoog

535,5 (2012)

535

534,8

5371

Cito (2014): Terugblik en resultaten 2014; eindtoets basisonderwijs groep 8

b)

Excellente leerlingen

         
 

De grensscore voor de beste 20% van de leerlingen stijgt naar 545 in 2015 2

544/545 (2011)

543/544

543/544

545/5461

Cito (2014): Terugblik en resultaten 2014; eindtoets basisonderwijs groep 8

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties, waarvoor door de overheid heldere normen zijn geformuleerd: verantwoording en toezicht op de prestaties van scholen.

a)

Percentage opbrengstgerichte scholen2

       

Inspectie van het Onderwijs (2015): De staat van het onderwijs; Onderwijsverslag 2013/2014

 

In het po van 30% naar 60% in 2015 en naar 90% in 2018

35%3 (2010/2011)

26%4

34%4

60%

90% (2018)

 
 

In het (v)so, de wet treedt 1.8.2013 in werking, kan nog niet worden gemeten

Niet beschikbaar

50%

75% (2018)

 
X Noot
1

Deze streefwaarde is met ingang van begroting 2015 niet langer opgenomen.

X Noot
2

Deze indicator is met ingang van begroting 2015 niet langer opgenomen

X Noot
3

De Inspectie heeft in haar toezichtkader de normering voor het opbrengstgericht werken gewijzigd.

Dit is de oorspronkelijke basiswaarde. Op basis van de gewijzigde normering zou deze 25% bedragen.

X Noot
4

Deze realisaties kennen een gewijzigde normering t.o.v. de oorspronkelijke basiswaarde.

Wat betreft het percentage opbrengstgerichte scholen zien we voor 2014 een gerealiseerd aandeel van 34%. Hoewel dit een toename is ten opzichte van de 26% uit 2013, is het nog een flinke stap naar de voor 2015 geformuleerde streefwaarde van 60%. Het percentage opbrengstgerichte scholen is overigens niet langer een indicator in de begroting 2015. Daarvoor in de plaats is gekomen het aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort.

Tabel 1.2 Leerlingen primair onderwijs (x 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

Raming 2014

Realisatie 2014

Leerlingen basisonderwijs

           

geen gewicht

1.338,5

1330,8

1.323,9

1.315,4

1.300,8

1.310,3

0,3

111,7

104,2

95,9

87,4

84,9

78,5

1,2

84,7

82,3

78,1

73,7

70,2

68,6

Subtotaal 1

1.534,9

1517,4

1.497,8

1.476,5

1.455,9

1.457,3

Leerlingen trekkende bevolking

0,4

0,4

0,4

0,5

0,4

0,5

Totaal1

1.535,3

1517,9

1.498,3

1.477,0

1.456,3

1.457,3

Leerlingen in het speciaal basisonderwijs

42,8

41,8

39,9

38,2

36,7

36,8

Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs

68,9

70,2

70,4

71,2

71,5

70,9

Ambulant begeleide leerlingen (bao, sbao, vo en mbo)2

38,9

40,5

39,6

42,3

   

Bron: Referentieraming 2014, raming op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren. De realisatie 2014 is op basis van een voorlopige telling.

X Noot
1

De (sub)totalen kunnen een kleine afwijking vertonen door het afronden van de aantallen.

X Noot
2

Ambulant begeleide leerlingen komen door de invoering van passend onderwijs in augustus 2014 niet meer voor in het po.

Tabel 1.3 Uitgaven per leerling, excl. Uitvoeringskosten en apparaatskosten (bedragen x € 1.000)
 

2010

2011

2012

2013

Raming 2014

Realisatie 2014

Primair onderwijs 1

5,7

5,8

6,0

6,42

6,1

6,2

Bron: Referentieraming 2014, op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren. De realisatie 2014 is op basis van een voorlopige telling.

X Noot
1

In tegenstelling tot begroting 2014 wordt geen uitsplitsing gemaakt in WPO en WEC. Deze uitsplitsing gold ter illustratie.

X Noot
2

De gerealiseerde uitgaven per leerling in het jaar 2013 zijn aanzienlijk hoger dan de raming voor het jaar 2013. Dit wordt veroorzaakt door de eenmalige extra middelen in het kader van het Nationaal Onderwijsakkoord en de Begrotingsafspraken 2014.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. In het beleidsverslag wordt de stand van zaken beschreven van een aantal belangrijke ontwikkelingen zoals het Bestuursakkoord PO dat in 2014 is gesloten, en invulling geeft aan de ambities van het Nationaal Onderwijs Akkoord en van de Lerarenagenda. Daarnaast wordt in dat verslag ingegaan op de resultaten van meerdere beleidsonderwerpen, zoals Passend Onderwijs, excellente scholen en -leerlingen, toekomstbestendig onderwijs, de bestrijding van pesten en de invoering van de verplichte eindtoets. In het onderdeel realisatie beleidsdoorlichtingen wordt ingegaan op de beleidsdoorlichtingen «resultaten inzichtelijk» en «ambitieus leerklimaat».

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

9.455.159

9.909.093

9.752.070

10.254.006

9.558.272

9.587.743

– 29.471

Waarvan garantieverplichtingen

48.850

14.795

3.000

0

3.000

Uitgaven

9.466.210

9.549.482

9.746.672

10.166.848

9.674.957

9.588.959

85.998

               

Bekostiging

9.101.267

9.105.352

9.234.707

9.622.129

9.168.073

9.061.330

106.743

Hoofdbekostiging

8.995.555

9.034.252

9.013.388

9.408.686

8.979.272

8.884.415

94.857

 

Bekostiging Primair Onderwijs

8.995.555

9.024.015

9.001.439

9.396.737

8.967.791

8.871.479

96.312

 

Bekostiging Caribisch Nederland

0

10.237

11.949

11.949

11.481

12.936

– 1.455

Prestatiebox

0

0

134.970

156.673

161.987

157.400

4.587

Aanvullende bekostiging

105.712

71.100

86.349

56.770

26.814

19.515

7.299

 

Conciërgeregeling

0

9.724

21.830

19.573

19.539

19.515

24

 

Subsidieregeling Passend Onderwijs

20.954

26.000

37.913

25.628

0

 

0

 

Onderwijstijdverlenging

20.710

14.584

14.106

0

0

 

0

 

Overig

64.048

20.791

12.500

11.569

7.275

 

7.275

               

Subsidies

129.469

132.446

121.511

132.135

98.795

103.202

– 4.407

 

Regeling Onderwijsvoorziening jonggehandicapten

19.000

21.500

22.500

23.000

23.000

23.862

– 862

 

Nederlands onderwijs buitenland

17.619

17.969

17.507

17.940

13.400

10.055

3.345

 

Herstart en Op de Rails

18.614

18.730

18.747

19.143

7.098

19.162

– 12.064

 

Basis voor Presteren (School aan Zet en Bèta Techniek)

0

0

18.569

18.575

20.575

11.305

9.270

 

Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs

7.440

8.196

9.996

10.700

9.464

10.000

– 536

 

Overig

66.796

66.051

34.192

42.777

25.258

28.818

– 3.560

               

Opdrachten

15.006

14.972

16.697

9.189

6.354

14.541

– 8.187

               

Bijdrage aan agentschappen

31.907

26.700

33.654

33.453

32.699

29.722

2.977

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

31.907

26.700

33.654

33.453

32.699

29.722

2.977

                   

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

9.175

9.025

9.116

8.700

8.327

8.277

50

 

Stichting Vervangingsfonds en Particpatiefonds

6.775

6.775

6.674

6.416

6.127

5.984

143

 

UWV

2.400

2.250

2.442

2.284

2.200

2.293

– 93

               

Bijdrage aan medeoverheden

179.387

260.987

330.987

361.242

360.709

360.987

– 278

 

Gemeentelijk onderwijsachterstanden-beleid

 

260.987

260.987

261.542

261.009

260.987

22

 

Convenant G37

   

70.000

95.000

95.000

95.000

0

 

Ondersteuning niet G37

     

4.700

4.700

5.000

– 300

             

0

Bijdrage aan begrotingsfondsen/sociale fondsen

0

0

0

0

0

10.900

– 10.900

 

Brede Scholen

0

0

0

0

0

10.900

– 10.900

Ontvangsten

45.002

20.668

52.385

39.877

18.171

1.661

16.510

Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven in het primair onderwijs ligt € 86,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 16,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Hieronder worden de grootste verschillen toegelicht. De ophoging van de garantieverplichtingen ter grootte van € 3 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen.

Hoofdbekostiging:

Bekostiging Primair Onderwijs: Scholen in het primair onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De hoogte hiervan wordt voornamelijk bepaald aan de hand van het aantal leerlingen, hun kenmerken en de gemiddelde leeftijd van leraren. In de hoofdbekostiging van de lumpsum worden daarnaast aspecten als de grootte en groei van een school in de vorm van groeibekostiging en de kleine scholen- en directietoeslag meegenomen. De realisatie op de hoofdbekostiging is € 94,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Een belangrijke oorzaak hiervan is het eenmalig beschikbaar stellen van € 18,0 miljoen uit het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) voor de cao primair onderwijs. Ook zijn er middelen beschikbaar gesteld voor de wettelijke prijsbijstelling tranche 2014 (€ 19,4 miljoen) en voor de werkgeverslasten tranche 2014 (€ 16,6 miljoen). Daarnaast heeft de invoering van de bekostigingssystematiek passend onderwijs geleid tot een verschuiving van uitgaven van 2015 naar 2014 (€ 13 miljoen). Dit is met een kasschuif geaccommodeerd. Voorts zijn de uitgaven € 12,0 miljoen hoger uitgevallen, onder andere door een toename van het gebruik van de groeiregeling en de regeling eerste opvang vreemdelingen. Tot slot was er een budgettair effect van € 9,0 miljoen door een hoger aantal kleine scholen, gefuseerde scholen en leerlingen dan geraamd.

Bekostiging Caribisch Nederland: Het Rijk verstrekt bekostiging aan scholen in Caribisch Nederland.

Prestatiebox: Voor het realiseren van de bestuurlijke afspraken met de PO-Raad en de ambities uit de actieplannen «Basis voor Presteren» en «Leraar 2020, een krachtig beroep!», ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. Deze middelen zijn bedoeld voor het realiseren van de doelstellingen op het gebied van opbrengstgericht werken, professionalisering van leraren en schoolleiders en cultuureducatie. De uitgaven zijn € 4,6 miljoen hoger uitgevallen dan begroot omdat de leerlingendaling minder was.

Aanvullende bekostiging: Naast de reguliere bekostiging ontvangen scholen middelen voor specifieke doelen. De belangrijkste hiervan zijn de middelen voor conciërges. Het budget voor aanvullende bekostiging is ten opzichte van de vastgestelde begroting 2014 per saldo met € 7,3 miljoen verhoogd. Dit betreft uitgaven voor de compensatieregeling AWBZ die door een interne herschikking vanuit de bekostiging zijn gedekt.

Subsidies: Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. Belangrijke voorbeelden hiervan zijn de regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten en de regeling Nederlands onderwijs in het buitenland. Daarnaast zijn er subsidies verstrekt als onderdeel van het actieplan «Basis voor Presteren» zoals «Bèta en Techniek» en «School aan Zet». Ook is op deze manier onderwijsvernieuwing gestimuleerd, bijvoorbeeld in de vorm van het «ICT doorbraakproject». De uitgaven zijn per saldo € 4,4 miljoen lager uitgevallen dan begroot. Enerzijds is het budget met € 12 miljoen verlaagd ten gevolge van overboekingen naar artikel 3. Dit betrof middelen voor de samenwerkingsverbanden VO uit het budget «Herstart/Op de Rails» en een bijdrage in de kosten voor de centrale eindtoets. Anderzijds zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor Nederlands onderwijs in het buitenland, voortvloeiend uit de begrotingsafspraken 2014; voor 2014 gaat het om een verhoging van € 3,3 miljoen. Tot slot is het budget voor subsidies met € 4,0 miljoen verhoogd als gevolg van diverse bijdragen o.a. voor projecten zoals antipestprogramma’s en «Bèta en Techniek».

Opdrachten: Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. De realisatie op het budget voor opdrachten valt € 8,2 miljoen lager uit dan begroot. Deze verlaging is deels het gevolg van de bijdragen voor verschillende projecten die op andere beleidsartikelen uitgeput worden (€ 3,5 miljoen). Hier vallen bijvoorbeeld de kosten onder die CvtE heeft gemaakt voor invoering van de centrale eindtoets en ontwikkeling van de digitale adaptieve eindtoets, passend onderwijs, het onderzoek naar de relatie tussen bewegingsonderwijs en schoolprestaties en antipestprogramma’s. Daarnaast is er een bijdrage geleverd aan de Inspectie van het Onderwijs ten behoeve van de kosten die voortvloeien uit de intensivering van het continuïteitstoezicht (€ 1,2 miljoen). Tot slot is op onderzoeksopdrachten en SLO-projecten minder uitgegeven dan begroot (€ 3,5 miljoen).

Bijdrage aan agentschappen: Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voor dit begrotingsartikel. DUO is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, studiefinanciering en informatievoorziening. Het budget voor DUO is met € 3,0 miljoen verhoogd onder andere als gevolg van de extra uitvoeringskosten voor de invoering van passend onderwijs.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s: De stichtingen Vervangingsfonds en Participatiefonds ontvangen middelen voor het beheren van de vervangings- en werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. De kosten die het Vervangingsfonds en het Participatiefonds vergoeden, worden gedekt uit de premieopbrengsten van schoolbesturen. Het UWV ontvangt middelen voor de uitvoering van de Regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten.

Bijdrage aan medeoverheden: Gemeenten ontvangen middelen van het Ministerie van OCW voor onderwijsachterstandenbeleid. Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid kent meerdere instrumenten, onder andere voor- en vroegschoolse educatie, schakelklassen en zomerscholen. Voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid binnen de G37 zijn vanaf 2012 extra middelen beschikbaar gekomen. Met de G37 zijn afspraken gemaakt om de kwaliteit van met name de voorschoolse educatie te verbeteren en daarnaast het aantal kinderen dat deelneemt aan voor- en vroegschoolse educatie, schakelklassen, kopklassen en zomerscholen van goede kwaliteit, aanzienlijk uit te breiden.

Bijdrage aan begrotingsfondsen/sociale fondsen: Aan het Gemeentefonds worden jaarlijks middelen ter beschikking gesteld ten behoeve van de Impuls brede scholen, sport en cultuur (combinatie-functies). Het verschil van € 10,9 miljoen wordt verklaard door een overboeking van deze middelen naar VWS. VWS maakt dit bedrag over naar het Gemeentefonds voor combinatiefunctionarissen op brede scholen.

Ontvangsten: De ontvangsten zijn € 16,5 miljoen hoger dan geraamd. Deels is dit het gevolg van ontvangsten bij de afhandeling van jaarrekeningen van onderwijsinstellingen, de afrekening van de regeling onderwijstijdverlenging en de afrekening van diverse subsidies (€ 10,5 miljoen). Verder heeft een terugvordering bij gemeenten plaatsgevonden van niet ingezette middelen voor de Regeling voor het stimuleren en aanpassen van huisvesting tot brede scholen en de Regeling verbetering binnenklimaat

Artikel

3: VOORTGEZET ONDERWIJS

Artikel

Algemene doelstelling

Het voortgezet onderwijs heeft de taak om voor kwalitatief goed onderwijs te zorgen. Het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een voorgezet onderwijsstelsel dat zodanig functioneert, dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren: De Minister draagt verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs. Dit borgt zij door aan de voortgezet onderwijsinstellingen bekostiging te verstrekken en door middel van wet- en regelgeving.

Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke onderwerpen die bijdragen aan de kwaliteit en toegankelijkheid door middel van het Bestuursakkoord VO-raad – OCW 2012–2015, het beschikbaar stellen van aanvullende bekostiging en via wet- en regelgeving. Tevens maakt de Minister gebruik van de dialoog met scholen, ouders, leerlingen en belangenorganisaties.

Regisseren: De Minister is eveneens verantwoordelijk voor het borgen van de onderwijskwaliteit van scholen. Borging van de kwaliteit verloopt (primair) via het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs. De eisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving.

Indicatoren en kengetallen

Indicatoren voor het stelsel voortgezet onderwijs worden beschreven in Trends in Beeld 2014 en in het Onderwijsverslag 2013–2014.

Tabel 3.1 Indicatoren
         

Basiswaarde

Realisatie-waarde 2013

Realisatie-waarde 2014

Streef-waarde 2015

Bron

1

De prestaties van leerlingen en studenten gaan omhoog

a)

Gemiddelde score/eindcijfer omhoog

         
 

Gemiddelde eindcijfer (centraal examen) omhoog

       

Inspectie van het Onderwijs; Onderwijsverslag

   

о

Nederlands

         
     

vmbo gt

6,6

6,2

6,3

6,8

 
     

havo

6,0

6,2

6,3

6,2

 
     

vwo

6,1

6,5

6,5

6,3

 
   

о

Engels

         
     

vmbo gt

6,3

6,3

6,7

6,5

 
     

havo

6,1

6,7

6,9

6,3

 
     

vwo

6,4

6,9

6,8

6,6

 
   

о

Wiskunde

         
     

vmbo gt

6,1

6,4

6,5

6,3

 
     

havo

6,2

6,5

6,6

6,4

 
     

vwo

6,3

6,9

6,6

6,5

 
 

Bron: DUO 2014

         

b)

Excellente leerlingen

           
 

Stijging van het gemiddeld eindcijfer van de 20% best presterende vwo leerlingen

7,6

7,7

7,6

7,8

OCW; DUO bestanden

 

Bron: DUO 2014

         

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders, die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

a)

Aandeel lessen dat gegeven wordt door gekwalificeerde docenten

83,5% (2010)

84,1%

 

85% (2016)

IPTO 2013 (peildatum 1 oktober 2013)

 

Bron: Ipto 2013

         

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties, waarvoor door de overheid heldere normen zijn geformuleerd: verantwoording en toezicht op de prestaties van scholen

a)

Percentage opbrengstgerichte scholen

         
 

°

In het vo naar minstens 50% in 2015

28%

47%1

65%

50%

 
 

Bron: Inspectie van het Onderwijs 2015. De staat van het onderwijs; Onderwijsverslag 2013/2014

4

Aansluiting van het onderwijs op de behoefte van de arbeidsmarkt

a)

Percentage leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek

23%

27,4%

 

30%

OCW; DUO 1 cijfer VO

 

Bron: DUO 2014

         
X Noot
1

Deze realisaties kennen een gewijzigde normering ten opzichte van de oorspronkelijke basiswaarde

Tabel 3.2 Kengetallen
 

2010

2011

2012

2013

2014

1.

Totaal aantal ingeschreven 1 leerlingen.

Nader te verdelen in:

915.900

925.600

937.200

946.500

956.600

 

Vmbo, excl. lwoo (excl. «groen onderwijs»)

303.200

309.100

314.500

319.800

324.400

 

Lwoo, (excl. «groen onderwijs»)

87.100

88.700

89.800

90.700

90.400

 

Havo

239.100

242.300

244.600

249.900

252.700

 

Vwo

252.200

251.200

253.000

251.700

254.000

 

Pro

26.300

26.400

27.300

28.300

28.900

 

Vavo

8.000

7.900

8.000

6.100

6.200

2.

Uitgaven per

leerling (x €)

7.519

7.539

7.669

7.880

7.682

3.

Totaal aantal scholen

645

647

646

646

643

4.

Gemiddeld aantal leerlingen per school

1.434

1.430

1.451

1.465

1.488

Bron: DUO

X Noot
1

Op teldatum. Ten behoeve van de nadere verdeling in de diverse schoolsoorten zijn de leerlingen uit de brugklassen toebedeeld.

2 De totale uitgaven uit tabel 3.3, exclusief de bijdragen aan baten-lasten diensten (DUO) en ontvangsten, gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen op 1 oktober van het voorgaand jaar, zoals opgenomen in tabel 3.2.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid, en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting en voor de gemiddelde eindcijfers op Nederlands, Engels en Wiskunde boven verwachting, gezien de streefwaardes. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.

In het beleidsverslag is de stand van zaken van een aantal belangrijke ontwikkelingen beschreven zoals het sectorakkoord VO dat in 2014 is gesloten en invulling geeft aan de ambities van het Nationaal Onderwijs Akkoord en van de Lerarenagenda. Daarnaast wordt in het beleidsverslag ingegaan op meerdere beleidsonderwerpen, zoals de samenwerkingsverbanden passend onderwijs, de initiatieven voor toptalenten uit alle leerwegen, sociale veiligheid en de vernieuwing van de beroepsgerichte programma’s in het vmbo. In het onderdeel realisatie beleidsdoorlichtingen wordt ingegaan op de beleidsdoorlichtingen «ambitieus leerklimaat» en «scholen maken resultaten inzichtelijk».

In het regeerakkoord 2012 was afgesproken «de complexiteit van de profielstructuur te verminderen». Hiervoor was een bezuiniging van € 50 miljoen ingeboekt. In het Bestuursakkoord VO is afgesproken die complexiteit niet te verminderen door het aantal profielen aan te passen, maar door minder vakken te verplichten. Het wetsvoorstel, waarin de verplichting een maatschappelijke stage en (in het vwo) het vak ANW aan te bieden werden geschrapt (incl. een technische wijziging met betrekking tot vakbenaming Latijn en Grieks), is hier een uitwerking van. Dit wetsvoorstel is op 20 februari 2014 door de Eerste Kamer aangenomen. Zowel de afgesproken beleidsmaatregel als ombuiging zijn hiermee een feit.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

6.964.926

7.057.626

7.296.426

7.829.613

7.486.937

7.263.617

223.320

Waarvan garantieverplichtingen

9.000

122.352

137.811

39.139

0

39.139

Uitgaven

6.950.011

6.942.483

7.131.701

7.436.116

7.315.883

7.263.617

52.266

               

Bekostiging

6.780.772

6.767.662

6.977.217

7.285.370

7.157.951

7.132.667

25.284

Hoofdbekostiging

6.458.223

6.460.962

6.636.983

6.912.985

6.855.763

6.822.787

32.976

 

Bekostiging voortgezet onderwijs lumpsum 1

6.458.223

6.448.959

6.624.016

6.899.921

6.276.935

6.243.646

33.289

 

Bekostiging lichte ondersteuning1

0

0

0

0

566.334

566.334

0

 

Bekostiging Caribisch Nederland

0

12.003

12.967

13.064

12.494

12.807

– 313

Prestatiebox

0

0

110.049

148.770

149.854

150.000

– 146

 

– Regeling prestatiebox Voortgezet Onderwijs

0

0

110.049

148.770

149.854

150.000

– 146

Aanvullende bekostiging

322.549

306.700

230.185

223.615

152.334

159.880

– 7.546

 

Regeling kwaliteitsagenda VO

59.673

55.703

0

0

0

0

0

 

Regeling aanvullende bekostiging maatschappelijke stage in het VO

69.478

55.233

47.043

47.924

48.425

48.180

245

 

Tijdelijke regeling subsidiëring experimenten leergang vmbo-mbo2, incl. borgingscohort vmbo-mbo2

18.698

27.423

27.181

27.366

18.600

24.498

– 5.898

 

Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs)

3.070

3.327

3.760

3.746

3.505

2.961

544

 

Regeling leerplusarrangement, nieuwkomers en eerste opvang vreemdelingen

92.341

93.970

82.962

76.085

80.382

82.205

– 1.823

 

Regeling regionaal zorgbudget en reboundvoorzieningen1

67.536

65.123

65.542

66.972

0

0

0

 

Regeling visueel gehandicapten

1.254

1.071

1.292

1.317

1.300

1.206

94

 

Regeling doorontwikkeling vmbo/pro

10.249

4.600

2.159

0

0

0

0

 

Regeling bekostiging kenniscentra voor leerwerktrajecten vmbo

250

250

246

205

122

830

– 708

                   

Subsidies

78.000

80.662

52.299

52.725

51.025

48.670

2.355

 

Stichting Kennisnet (basissubsidie) PO, VO, MBO

21.847

20.874

20.500

19.500

17.500

17.552

– 52

 

ICT-projecten

11.781

10.999

1.530

570

1.390

800

590

 

Beter presteren (Scholen aan Zet en Platform Beta en Techniek)

0

9.800

0

57

0

3.221

– 3.221

 

Onderwijs Bewijs

3.521

5.342

4.641

2.910

1.468

1.663

– 195

 

Regionale verwijzingscommissies VO

6.985

6.985

6.985

6.985

6.867

6.985

– 118

 

Overige projecten

33.866

26.662

18.643

22.703

23.800

18.449

5.351

                   

Opdrachten

374

374

602

1.393

2.513

374

2.139

 

In- en uitbesteding

374

374

602

1.393

2.513

374

2.139

                   

Bijdrage aan agentschappen

25.394

27.531

31.428

31.195

37.072

25.950

11.122

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

25.394

27.531

31.428

31.195

37.072

25.950

11.122

                   

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

65.154

65.740

69.299

65.000

67.126

55.750

11.376

 

ZBO: College voor Toetsen en Examens

3.762

3.604

4.289

11.153

10.785

3.338

7.447

 

SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen PO/VO/MBO (incl. examens)

61.392

62.136

65.010

53.847

56.341

52.412

3.929

                   

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

317

514

856

433

196

206

– 10

 

ECML en PISA

317

514

856

433

196

206

– 10

Ontvangsten

62.450

9.450

4.322

20.143

8.588

4.661

3.927

X Noot
1

In verband met de landelijke budgettering van het lwoo/pro is vanaf 2014 de zogenaamde bekostiging lichte ondersteuning zichtbaar gemaakt.

Toelichting:

De realisatie van de uitgaven van het voortgezet onderwijs is circa € 52,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk geraamd. De realisatie van de ontvangsten is € 3,9 miljoen hoger dan geraamd. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Hoofdbekostiging

Toelichting op de instrumenten

Bekostiging Voortgezet Onderwijs

Het voortgezet onderwijs kent een lumpsumbekostiging voor de reguliere uitgaven. De schoolbesturen ontvangen van de rijksoverheid een bedrag voor de personele en materiële kosten. Hiermee worden de schoolbesturen in staat gesteld om (onderwijs)personeel aan te stellen en overige arbeidsvoorwaarden te vervullen en te voorzien in de kosten van de materiële instandhouding van scholen. De lumpsumbekostiging is voornamelijk gebaseerd op het aantal leerlingen en de schoolsoort.

Bekostiging lichte ondersteuning

Met de landelijke budgettering van lwoo/pro is vanaf 2014 het bedrag per leerling lwoo/pro gesplitst in een deel basisbekostiging en een deel bekostiging lichte ondersteuning. De zogenaamde bekostiging lichte ondersteuning is dan ook ingaande 2014 afzonderlijk zichtbaar gemaakt.

De verschillen in de realisatie van de uitgaven bekostiging voortgezet onderwijs ten opzichte van de raming zijn:

  • Een verlaging met € 5,1 miljoen, omdat er in dit jaar in totaal minder leerlingen in het voortgezet onderwijs waren dan in de oorspronkelijke raming. Daarnaast een verschuiving (€ 5,9 miljoen) van leerlingen «experimenten vmbo-mbo2 incl. borgingscohort vmbo-mbo2» naar «hoofdbekostiging».

  • Een verhoging met € 12 miljoen door extra incidentele middelen uit het NOA in verband met het afsluiten van de cao in het voortgezet onderwijs.

  • Een verhoging met € 12,4 miljoen in verband met de uitdeling van de loonbijstelling (werkgeverslasten tranche 2014).

  • Een verhoging met € 9,5 miljoen in verband met een overboeking van beleidsterrein 1 primair onderwijs van de middelen voor herstart en op de rails.

  • Overige diverse mutaties (– € 3,5 miljoen).

Prestatiebox

Regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs

Via de prestatiebox hebben scholen aanvullende middelen ontvangen om de doelen uit het Bestuursakkoord VO-raad – OCW 2012–2015 te realiseren.

Aanvullende bekostiging

Regeling leerplusarrangement VO, nieuwkomers VO en eerste opvang vreemdelingen

Deze regeling bestaat uit 3 onderdelen:

  • Leerplusarrangement: scholen komen bij een bepaald percentage leerlingen uit achterstandswijken in aanmerking voor aanvullende bekostiging van het Leerplusarrangement.

  • Nieuwkomers: de aanvullende bekostiging is bestemd voor leerlingen die op enige teldatum korter dan een jaar, dan wel één tot twee jaar in Nederland zijn en die vreemdeling zijn volgens de Vreemdelingenwet 2000.

  • Eerste opvang vreemdelingen: de aanvullende bekostiging is bestemd voor vreemdelingen die op twee peildata als daadwerkelijk schoolgaand staan ingeschreven en die op beide peildata korter dan één jaar in Nederland verblijven.

Regeling regionaal zorgbudget, subsidie regionale verwijzingscommissies voortgezet onderwijs en reboundvoorzieningen en regeling regionaal zorgbudget en regionale verwijzingscommissies voortgezet onderwijs

Op basis van de regeling «regionaal zorgbudget en reboundvoorzieningen» ontvingen samenwerkingsverbanden VO (swv’s) een regionaal zorgbudget voor niet-geïndiceerde leerlingen die toch extra ondersteuning nodig hebben. Daarnaast ontvangen de swv’s reboundmiddelen bestemd voor de tijdelijke herplaatsing van leerlingen.

Met ingang van 1 augustus 2014 is het regionaal zorgbudget verhoogd met de middelen voor Herstart en Op de rails en aan de samenwerkingsverbanden betaalbaar gesteld («regionaal zorgbudget en regionale verwijzingscommissies voortgezet onderwijs»).

De uitgaven van beide regelingen zijn vanaf 2014 begrepen in de hierboven genoemde bekostiging lichte ondersteuning.

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van diverse beleidsdoelstellingen worden subsidies verstrekt. De belangrijkste hiervan zijn de subsidies voor Stichting Kennisnet, voor het programma «School aan Zet», voor het stimuleringsprogramma van Platform Bèta en Techniek en voor de Regionale Verwijzingscommissies.

Bij overige projecten gaat het bijvoorbeeld om subsidies voor de VO-raad, Excellente/zeer zwakke scholen en Sport en bewegen.

De realisatie van de subsidie uitgaven in 2014 is per saldo € 2,4 miljoen hoger dan oorspronkelijk geraamd. In 2014 zijn de middelen voor «School aan Zet» en «Meer betere Beta’s» van artikel 3 voortgezet onderwijs overgeboekt naar artikel 1 primair onderwijs voor € 3,2 miljoen. Daarnaast is het budget voor subsidies met € 5,6 miljoen verhoogd door voornamelijk overboekingen tussen diverse beleidsterreinen, bijvoorbeeld Sport en bewegen.

Opdrachten

Onder deze post vallen middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken. Het verschil van € 2,1 miljoen wordt verklaard doordat er meer onderzoeken zijn gerealiseerd dan was voorzien, waaronder extra monitors ten behoeve van vmbo.

Bijdragen aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel. Het budget voor de Dienst Uitvoering Onderwijs is in 2014 per saldo met € 11,1 miljoen verhoogd door:

  • Het beschikbaar stellen van middelen voor de ontwikkeling en productie van Facet (centraal examen systeem) + € 5,3 miljoen.

  • Gelden voor invoering van SBR-XBRL (Standard Business Reporting Programma; standaard om financiële gegevens en bedrijfsinformatie elektronisch uit te wisselen) en SEPA (nieuwe bestandsformaat voor betalingen): + € 1,6 miljoen.

  • Diverse overboekingen (+ € 4,2 miljoen).

Bijdragen aan RWT’s en ZBO’s

ZBO: College voor Toetsen en Examens

Het College voor Toetsen en Examens (CvtE) zorgt voor uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot de centrale examens in het reguliere voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, de volwasseneneducatie, de staatsexamens voor het voortgezet onderwijs en voor Nederlands als tweede taal (NT2). De taak van het CvtE is om namens de overheid de kwaliteit van al deze examens te waarborgen en te zorgen voor een vlekkeloze afname.

Het budget is in 2014 per saldo met € 7,4 miljoen verhoogd door overboekingen voor het uitvoeren van diverse projecten (o.a. staatsexamens NT2, taal en rekenen en toetsen). De afspraak geldt dat alle betalingen naar het CvtE via artikel 3 voortgezet onderwijs plaatsvinden.

SLOA: Onderwijs ondersteunende instellingen primair-, voortgezet- en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

Op 1 januari 2014 is de Wet SLOA 2013 in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiering van de wettelijke taken van stichting Cito en SLO. Het budget in 2014 bedroeg totaal € 52,4 miljoen voor toets- en examenontwikkeling (incl. diagnostische tussentijdse toets) en normering alsmede leerplanontwikkeling.

Het budget is in 2014 per saldo met € 3,9 miljoen verhoogd door overboekingen voor het uitvoeren van diverse projecten (o.a. voor de centraal ontwikkelde examens taal en rekenen po en mbo 2f en 3f).

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Onder deze post vallen bijdragen aan de internationale organisaties European Centre for Modern Lanquages (ECML) en Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) ten behoeve van PISA. Het (ECML) is een mede door Nederland opgericht Europees expertisecentrum voor het talenonderwijs. Nederlandse sleutelfiguren op dit terrein nemen in workshops en via publicaties kennis van de ontwikkelingen daar. Met de deelname aan het PISA project houdt OCW bij hoe de prestaties van 15-jarigen zich ontwikkelen op het gebied van wiskunde lezen en «science». Als zodanig is PISA een toetssteen voor het succes van het onderwijsstelsel.

Ontvangsten

Het ontvangstenbudget wordt met € 3,9 miljoen verhoogd als gevolg van onder meer het terugvorderen van middelen naar aanleiding van de controle op aanvragen in het kader van de regeling Binnenmilieu en Energiezuinigheid.

Artikel

4: BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE

Artikel

Algemene doelstelling

Het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat deelnemers hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Deelnemers worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een middelbaar onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele deelnemers en bij de behoeftes van de maatschappij. De bve-sector omvat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de volwasseneneducatie. Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Het middelbaar beroepsonderwijs is een belangrijke leverancier van vakmensen voor de arbeidsmarkt. Ook is het een belangrijke schakel tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs.

Financieren: De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het middelbaar onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van aanvullende bekostiging, subsidies, en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, prestatieafspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren: De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Indicatoren/kengetallen

Tabel 4.1 Indicatoren

Doelstelling/ Indicator

Basiswaarde

Realisatiewaarde 2013

Realisatiewaarde 2014

Streefwaarde (2015)

Bron

1

De prestaties van leerlingen en studenten gaan omhoog

 

c)

Studiesucces

(2008)

(2012)

   
   

percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau

Niveau 1: 66%

Niveau 1: 71%

Niveau 1: 74%

Niveau 1: 70%

MBO raad; Benchmark middelbaar beroepsonderwijs 2013, Bouwsteen studiesucces, Sectorrapportage; Overzicht 3.4 – Jaarresultaat 2010 – 2013 per opleidingsvariant

Niveau 2: 62%

Niveau 2: 71%

Niveau 2: 72%

Niveau 2: 70%

Niveau 3: 63%

Niveau 3: 67%

Niveau 3: 70%

Niveau 3: 70%

Niveau 4: 65%

Niveau 4: 70%

Niveau 4: 73%

Niveau 4: 70%

Totaal 64%

Totaal: 68%

72%

70%

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties, waarvoor door de overheid heldere normen zijn geformuleerd: verantwoording en toezicht op de prestaties van scholen

 

b)

Prestatieafspraken over het terugdringen van voortijdig schoolverlaten

41.800 (2009)

27.660

25.970

25.000 (2016)

OCW; DUO: VSV-kenner

4

Aansluiting van het onderwijs op de behoeft van de arbeidsmarkt

 

b)

Aandeel mbo gediplomeerden beta-techniek

28% (2011)

26,4%

27,4%

30% (2016)

OCW; DUO BRON bestanden

Tabel 4.2 Kengetallen
 

2010

2011

2012

2013

2014

1

Aantal deelnemers mbo (x 1.000 excl. groen onderwijs)

488,6

477,9

470,9

460,7

453,5

 

bol

327,1

328,1

333,4

346,2

356,1

 

bbl

152,9

142,3

132,5

111,7

96,5

 

dt-bol

8,6

7,5

5,0

2,8

0,9

Bron: OCW-Referentieraming

         

2

Gewogen gemiddelde onderwijsuitgaven per mbo-deelnemer (x € 1.000)

7,3

7,3

7,4

7,6

7,7

Bron: Lumpsum budget/specifieke regelingen en gewogen bekostigingsdeelnemers mbo

Beleidsconclusies

In het beleidsverslag is de stand van zaken van een aantal belangrijke ontwikkelingen beschreven zoals het sluiten van het bestuursakkoord in het mbo en een toekomstgericht middelbaar beroepsonderwijs. In juni is een brief hierover aan de Tweede Kamer gestuurd. Daarnaast is in het beleidsverslag al ingegaan op meerdere beleidsonderwerpen, zoals de regeling kwaliteitsafspraken mbo en de daling van het aantal voortijdig schoolverlaters.

Het wetsvoorstel macrodoelmatigheid mbo is in december aangenomen in de Tweede Kamer, evenals het wetsvoorstel voor de overgang van de wettelijke taken van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven.

Deze twee belangrijke bezuinigingen van het kabinet ter waarde van 200 miljoen liggen op schema.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

20101

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

3.381.434

3.555.445

3.824.455

3.601.266

3.898.698

3.892.744

5.954

Waarvan garantieverplichtingen

6.290

104.200

193.020

38.980

25.160

0

25.160

Uitgaven

3.498.688

3.476.052

3.501.845

3.496.330

3.757.009

3.830.290

– 73.281

               

Bekostiging

 

3.262.317

3.315.750

3.381.288

3.404.283

3.469.233

– 64.950

Hoofdbekostiging

 

2.954.378

3.038.359

3.151.676

3.166.278

3.157.414

8.864

 

Bekostiging roc's/overige regelingen

 

2.852.729

2.934.984

2.981.573

2.995.643

2.987.962

7.681

 

Bekostiging kbb's

 

98.820

100.356

107.981

108.001

106.241

1.760

 

Bekostiging Caribisch Nederland

 

2.829

3.019

3.801

4.313

4.858

– 545

 

Bekostiging vavo

 

0

0

58.321

58.321

58.353

– 32

Prestatiebox

 

0

3.755

3.797

35.420

65.600

– 30.180

 

Taal en Rekenen

 

0

0

0

0

0

0

 

Investeringsfonds mbo (Techniekpact)

 

0

0

0

3.575

25.000

– 21.425

 

VSV

 

0

3.755

3.797

31.845

40.600

– 8.755

Aanvullende bekostiging

 

307.939

273.636

225.815

202.585

246.219

– 43.634

 

Schoolmaatschappelijk werk in het mbo

 

14.017

14.042

13.869

13.922

14.017

– 95

 

Versterken centrale en uniforme toetsing

 

0

1.584

800

0

13.612

– 13.612

 

RMC's

 

31.599

31.885

31.925

0

31.925

– 31.925

 

Plusvoorzieningen overbelaste Jongeren en wijkscholen

 

72

30.450

30.400

30.408

30.400

8

 

Programmagelden regio's

 

44.389

0

19.677

19.458

19.450

8

 

Convenanten met RMC-regio's

 

39.590

60.372

12.230

16.329

17.100

– 771

 

Aanvullende vergoeding experimenten vmbo-mbo 2

 

3.788

1.428

2.037

110

1.000

– 890

 

Leerlinggebonden financiering (LGF)

 

38.221

45.012

50.497

18.529

53.615

– 35.086

 

Taal en Rekenen

 

58.313

53.963

52.280

52.600

52.600

0

 

School-ex 2.0

 

0

0

12.100

10.115

12.500

– 2.385

 

Stagebox

 

34.900

34.900

0

0

0

0

 

Innovatiebox regulier

 

43.050

0

0

0

0

0

 

Salarismix mbo Randstadregio's

 

0

0

0

41.114

0

41.114

               

Subsidies

 

51.480

34.575

26.045

238.592

248.036

– 9.444

 

Subsidieregeling praktijkleren

 

0

0

0

197.055

209.000

– 11.945

 

Actieplan Laaggeletterdheid

 

4.000

4.000

2.850

3.715

4.000

– 285

 

Pilots laaggeletterdheid

 

0

2.949

3.950

5.000

5.000

0

 

Sectorplan mbo-hbo techniek

 

400

400

0

0

3.065

– 3.065

 

Netwerkscholen

 

4.500

3.000

3.000

3.500

3.500

0

 

Loopbaanorientatie

 

1.740

3.760

0

700

1.300

– 600

 

Innovatiearrangement

 

10.000

0

0

0

0

0

 

Stageoffensief

 

3.000

0

0

0

0

0

 

Overige projecten

 

27.840

20.466

16.245

28.622

22.171

6.451

               

Opdrachten

 

6.441

6.441

3.016

6.556

4.287

2.269

 

In- en uitbesteding

 

6.441

6.441

3.016

6.556

4.287

2.269

               

Bijdragen aan agentschappen

 

19.549

18.584

18.886

19.123

17.836

1.287

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

 

19.549

18.584

18.886

19.123

17.836

1.287

               

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

 

7.646

8.724

7.976

45

5.263

– 5.218

 

College voor Examens

 

411

363

363

45

363

– 318

 

Wet SLOA

 

7.235

8.361

7.613

0

4.900

– 4.900

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties/medeoverheden

 

12.756

6.167

5.766

34.526

31.830

2.696

 

Caribisch Nederland

 

12.756

6.167

5.766

2.326

31.830

– 29.504

 

RMC's

 

0

0

0

32.200

0

32.200

               

Bijdragen aan begrotingsfondsen/sociale fondsen

 

115.863

111.604

53.353

53.884

53.805

79

 

Participatiebudget

 

115.863

111.604

53.353

53.884

53.805

79

Ontvangsten

15.190

11.108

14.920

18.860

8.038

0

8.038

X Noot
1

Door de presentatie van verantwoord begroten zijn de uitgaven voor 2010 niet meer te reconstrueren.

De realisatie van de uitgaven van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie is circa € 73,3 miljoen lager dan oorspronkelijk geraamd. De realisatie van de ontvangsten is € 8 miljoen hoger dan geraamd. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Hoofdbekostiging

Toelichting op de instrumenten

Bekostiging roc’s/overige regelingen

Deze middelen zijn bedoeld voor de exploitatie van het middelbaar beroepsonderwijs. De mbo-instellingen hebben een rijksbijdrage ontvangen gebaseerd op de WEB. De verdeling van de middelen heeft plaatsgevonden via verdeelmaatstaven, zoals beschreven in het Uitvoeringsbesluit WEB. Dit jaar is er circa € 8 miljoen aan de lumpsum toegevoegd. Deze middelen worden grotendeels verklaard door een incidentele toevoeging aan de lumpsum voor professionalisering van examenfunctionarissen bij mbo-instellingen.

Bekostiging kbb’s

De 16 kenniscentra (excl. groen onderwijs) hebben middelen ontvangen om hun wettelijke taken uit te voeren, waarmee ze bijdragen aan het primaire proces van het beroepsonderwijs. Hiertoe behoort het ontwikkelen en onderhouden van de kwalificatiestructuur. Tevens werven en accrediteren de kenniscentra leerbedrijven, zorgen ze voor voldoende praktijkplaatsen en bevorderen ze de kwaliteit van de praktijkplaatsen. Het voornemen is om de wettelijke taken van de kenniscentra (inclusief het kenniscentrum Aequor voor groen onderwijs) per 1 augustus 2015 over te hevelen naar de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven. Eind 2014 is het wetsvoorstel hiervoor door de Tweede Kamer aangenomen.

Bekostiging Caribisch Nederland

In Caribisch Nederland wordt op Bonaire, St. Eustatius en Saba middelbaar beroepsonderwijs aangeboden. Deze middelen zijn bedoeld om de instellingen in Caribisch Nederland via lumpsumbekostiging te financieren voor de studenten die middelbaar beroepsonderwijs volgen. Op de bovenwindse eilanden wordt alleen een beperkt aantal opleidingen op niveau 1 en 2 aangeboden en op Bonaire worden opleidingen verzorgd op alle niveaus (1 t/m 4).

Bekostiging vavo

In het actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015» is aangekondigd dat het educatie-onderdeel voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) budgetneutraal onder directe aansturing van het Rijk wordt gebracht. Met de Wet van 13 september 2012 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en overige educatie (Stb. 2012, 450) heeft dit zijn beslag gekregen. In 2014 heeft op basis van de «Regeling overgangsbekostiging vavo 2013 en 2014» een overgangsbekostiging plaatsgevonden, omdat de benodigde bekostigingsgegevens, vanwege de t-2 systematiek, pas voor het bekostigingsjaar 2015 beschikbaar zijn.

Prestatiebox

Investeringsfonds mbo (Techniekpact)

Het Investeringsfonds, dat in het Techniekpact is aangekondigd, stimuleert publiek-private samenwerking onder de voorwaarde dat dit bijdraagt aan een doelmatige organisatie van het opleidingsaanbod in het middelbaar beroepsonderwijs. Hier is in de periode 2014–2017 € 25 miljoen per jaar voor beschikbaar. Dit bedrag wordt jaarlijks verplicht, maar in tranches uitbetaald. Door een aangepast betalingsritme voor de bijbehorende projecten is een verandering in liquiditeitsbehoefte. Hierdoor wordt in 2014 € 21,4 miljoen doorgeschoven naar latere jaren.

VSV

Mbo-instellingen krijgen een vaste vergoeding en een prestatiebekostiging uit de prestatiebox op basis van geleverde prestaties met betrekking tot de aanpak van vsv.

Er is circa € 9 miljoen minder uitgegeven dan begroot omdat het gaat om een prestatiesubsidie. Als de mbo-instellingen de vastgestelde normen voor het percentage vsv’ers op hun instelling halen, dan ontvangen ze prestatiesubsidie.

Aanvullende bekostiging

Schoolmaatschappelijk werk

Voor schoolmaatschappelijk werk worden jaarlijks middelen aan het mbo-sector ter beschikking gesteld. Met deze middelen kunnen instellingen studenten die dit (tijdelijk) nodig hebben, ondersteuning bieden. Deze gesprekken helpen studenten voorkomende problemen op te lossen en leveren zo een bijdrage aan het terugdringen van de voortijdige schooluitval.

Versterken centrale en uniforme toetsing

In het actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015» is afgesproken om verder in te zetten op het versterken van centrale en uniforme toetsing in het mbo. De centrale examinering is inmiddels gestart voor Nederlandse taal voor studenten in mbo-4 en de andere niveaus volgen de komende jaren, net als de centrale examens voor rekenen en Engels. Voor onder andere het ontwikkelen van de examens is een deel van de middelen voor versterken centrale en uniforme toetsing overgemaakt naar het College voor Toetsen en Examens en stichting Cito. In 2014 is daarnaast ruim € 8 miljoen toegevoegd aan de lumpsum voor de professionalisering van examenfunctionarissen bij de mbo-instellingen.

RMC’s

In het schooljaar 2012–2013 zijn bijna 89.000 voortijdig schoolverlaters begeleid, een daling van 4% ten opzichte van vorig jaar. Het gaat hierbij zowel om uitvallers uit eerdere jaren (oude vsv’ers) als om jongeren die tijdens het schooljaar 2012–2013 zijn uitgevallen en in begeleiding kwamen (nieuwe vsv’ers). De begrote middelen (€ 32 miljoen) op dit instrument zijn in 2014 overgeboekt naar het instrument bijdrage aan medeoverheden.

Plusvoorziening overbelaste jongeren en wijkscholen/Programmagelden regio’s

Op grond van de «Regeling regionale aanpak» ontvangt iedere rmc-regio subsidie voor een regionaal programma vsv met als doel het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Het regionaal programma vsv omvat ten minste één plusvoorziening ten behoeve van de onderwijsinstellingen en scholen uit die RMC-regio.

Convenanten met RMC-regio’s

In het regeerakkoord – Vrijheid en Verantwoordelijkheid – uit 2010 is afgesproken het aantal voortijdig schoolverlaters verder terug te brengen naar maximaal 25 000 in 2016. Om deze doelstelling te realiseren zijn in 2012 meerjarige prestatiegerichte convenanten afgesloten met scholen en het voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs, contactgemeenten van de 39 RMC-regio’s en het Rijk voor de periode 2012–2015. Op basis van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten ontvangen de vo-onderwijsinstellingen een vaste vergoeding en prestatiebekostiging. De inzet van de vsv-middelen in 2014 heeft ertoe geleidt dat het aantal nieuwe vsv’ers is gedaald tot 25.970.

Aanvullende vergoeding experimenten vmbo-mbo 2

In het 2014 zijn er alleen nog enkele afrondende betalingen gedaan aan de instellingen in het kader van VM2. In schooljaar 2013–2014 is het laatste zogenaamde borgingscohort VM2 gestart en loopt tot uiterlijk mei 2017. In 2014–2015 zijn scholen gestart nieuwe experimenten als vervolg op VM2, het experiment met de vakmanschapsroute en de technologieroute. Deze scholen, en eveneens de borgingscohorten VM2, ontvangen geen extra vergoeding voor deelname aan het experiment. Deze middelen waren bedoeld voor de projectorganisatie.

Leerlinggebonden financiering (LGF)

Voor de ondersteuning en begeleiding van studenten met een beperking of chronische ziekte kunnen de mbo-instellingen leerlinggebonden financiering (LGF) aanvragen. Op die manier worden ook deze studenten in staat gesteld hun opleiding succesvol af te ronden. Per 1 augustus 2014 is passend onderwijs ingevoerd. Het studiejaar 2013–2014 is daarom het laatste jaar dat instellingen LGF voor een student konden aanvragen. Voor het schooljaar 2013–2014 is voor 9.817 studenten LGF toegekend. Vanaf 1 augustus 2014 (laatste vijf maanden van 2014) is een overgangsbekostiging voor LGF ingeregeld. Vanaf 2015 zijn de LGF-middelen toegevoegd aan de lumpsumbekostiging van de instellingen en dienen instellingen deze middelen in te zetten voor extra ondersteuning aan de studenten voor wie dat nodig is. Door deze aanpassing in de bekostigingssystematiek, van schooljaarbekostiging naar kalenderjaarbekostiging, is er een incidentele meevaller van € 35 miljoen in 2014.

Taal en rekenen

Voor studenten in mbo-4 tellen de resultaten voor de examens Nederlandse taal vanaf het studiejaar 2014–2015 mee voor het behalen van het diploma en vanaf studiejaar 2015–2016 geldt dat ook voor rekenen. Mbo-2 en mbo-3 volgen voor beide onderdelen een jaar later. In 2014 hebben de onderwijstellingen in het kader van de «Regeling intensivering Nederlandse taal en rekenen» een bedrag van € 52,6 miljoen ontvangen, ten behoeve van de verdere intensivering van het taal- en rekenonderwijs en de voorbereiding op de centrale examinering ervan.

School-ex 2.0

Deze aanvullende vergoeding voor het verstrekken van opleidingsadviezen – in de vorm van intake-, ombuigings- en exitgesprekken – is verdeeld over de jaren 2013 en 2014 met € 12,5 miljoen per jaar. Het School-ex 2.0 programma loopt nog door tot en met augustus 2015 (dat is schooljaar 2014–2015). Het eerste schooljaar van het programma is geëvalueerd door ROA (mei 2014) en de instellingen die deelnemen aan het programma zijn op de hoogte gebracht van de conclusies van deze evaluatie. Ook het tweede schooljaar wordt geëvalueerd door ROA. Deze evaluatie wordt verwacht rond de zomer 2015.

De voorlopige conclusies zijn dat exitgesprekken zijn toegenomen en van informeel, formeel zijn geworden binnen de scholen. Op dit moment wordt het School-ex 2.0 programma geëvalueerd. De resultaten worden na de zomer 2015 verwacht.

Salarismix mbo Randstadregio’s

Abusievelijk is door de uitvoeringsorganisatie DUO de regeling salarismix 2015 (€ 41,1 miljoen) al in 2014 uitbetaald aan de mbo-instellingen (zie kamerbrief Technische mutaties jaarafsluiting 2014). Dit wordt door DUO gecorrigeerd.

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van verscheidene beleidsdoelstellingen worden subsidies verstrekt.

Subsidieregeling praktijkleren

Op 1 januari 2014 is de subsidieregeling praktijkleren in werking getreden, die de afdrachtvermindering onderwijs (AV Onderwijs) vervangt. De eerste gegevens uit de monitor laten zien, dat meer dan 92.000 aanvragen zijn ingediend door ruim 14.000 bedrijven. Daarvan zijn ruim 90.000 aanvragen ingediend voor mbo-bbl leerlingen, ruim 1.200 voor hbo-studenten in de techniek, 673 voor vmbo-leerlingen die een leerwerktraject volgen en tot slot 481 aanvragen voor promovendi. De werkgevers hebben de maximale vergoeding ontvangen van € 2.700 per aangeboden werkplek. Hiermee is er ruim € 196 miljoen van de beschikbare € 205 miljoen uitgekeerd.

Actieplan laaggeletterdheid

Ter ondersteuning van de aanpak van laaggeletterdheid was in 2014 € 4 miljoen beschikbaar ter uitvoering van het «Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015». Hiertoe hebben in 2014 diverse organisaties samengewerkt om laaggeletterdheid te agenderen en de aanpak ervan in die organisaties te borgen.

Pilots laaggeletterdheid

Ter ondersteuning van de uitvoering van de pilots laaggeletterdheid (pilots Taal voor het Leven) was in 2014 € 5 miljoen beschikbaar voor de Stichting Lezen & Schrijven. Hiertoe heeft de Stichting in 2014 diverse activiteiten uitgevoerd die zich hebben gericht op het vinden van laaggeletterden, het vinden van vrijwilligers en docenten en op het sluiten van samenwerkingsallianties in de regio’s gericht op de aanpak van laaggeletterdheid. Uit de evaluatie van de pilots door de Universiteit Maastricht is gebleken dat deelnemers aan taaltrajecten waarbij gebruik wordt gemaakt van de aanpak van Taal voor het Leven meer vooruit gaan in taalbeheersing en maatschappelijke participatie dan in reguliere trajecten waarbij de (les)materialen, wervingsmethoden en vrijwilligers van Taal voor het Leven niet worden gebruikt.

Sectorplan mbo-hbo techniek 2011–2016

Dit betreft middelen voor het sectorplan mbo-techniek en het sectorplan hbo-techniek. Hiermee worden de centers of expertise in het hbo en de centra voor innovatief vakmanschap in het mbo gefinancierd. Deze centra, die met cofinanciering van bedrijven tot stand komen, zijn gericht op toponderwijs, toponderzoek en innovaties in het bedrijfsleven. De middelen uit 2014 zijn door een verandering in liquiditeitsbehoefte in zijn geheel doorgeschoven naar 2015.

Netwerkscholen

De Netwerkschool is in 2011 als experiment gestart op vijf mbo-instellingen. Het algemene doel van dit experiment is het verbeteren van de kwaliteit van het mbo en het verlagen van de kosten. Het idee bestond eruit om het model van de Netwerkschool in te voeren bij scholen en gedurende vier jaren te monitoren hoe het model in de praktijk vorm krijgt, welke elementen werken, wat de effecten hiervan zijn en hoe de innovatie is aangestuurd. Totale kosten van dit experiment waren € 14 miljoen. De middelen waren afkomstig van het Fonds Economische Structuurversterking (FES). Het experiment is beëindigd op 31 december 2014. In april 2015 verschijnt de eindevaluatie.

Loopbaanoriëntatie

LOB-middelen worden voornamelijk geïnvesteerd in ondersteuning van (v)mbo-scholen zodat zij (aanstaande) mbo-studenten beter kunnen begeleiden bij hun studieloopbaan, studiekeuzes en persoonlijke bewustwording en ontwikkeling. Loopbaanoriëntatie moet het risico op uitval en switchgedrag beperken.

Overige projecten

Hieronder vallen overige projecten en organisaties die subsidies ontvangen. De realisatie is € 6,4 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. De hogere realisatie wordt met name veroorzaakt door overboekingen vanuit andere instrumenten naar het instrument subsidies. Het gaat hier o.a. om een overboeking van middelen voor het versterken centrale en uniforme toetsing van het instrument bekostiging naar het instrument subsidies in het kader van examinering (€ 2,1 miljoen). Daarnaast gaat het o.a. om een overboeking van het instrument ZBO’s/RWT’s naar het instrument subsidies in het kader van ECBO (€ 1,2 miljoen).

Opdrachten

Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken. De realisatie in 2014 is € 2,3 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit komt met name door een overboeking vanuit het instrument bijdrage aan medeoverheden naar het instrument opdrachten. Ten behoeve van Caribisch Nederland zijn er opdrachten verstrekt voor de verbetering van de onderwijskwaliteit en de onderwijshuisvesting. Daarnaast heeft er o.a. een overboeking plaatsgevonden van € 2,3 miljoen naar het instrument ZBO’s/RWT’s. Deze middelen worden verstrekt aan het College voor Examens.

Bijdrage aan agentschappen

DUO

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

College voor Examens

Er zijn middelen beschikbaar voor het College voor Examens (CvE). Dit is een ZBO dat verantwoordelijk is voor de examens rekenen en taal in het (middelbaar) beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal.

Wet SLOA

Het betreft hier de «Ontwikkeling staatsexamens cito». Deze middelen zijn in zijn geheel overgeboekt naar artikel 3 (voortgezet onderwijs). Dit verklaart grotendeels waarom de realisatie € 5,2 miljoen lager is dan de vastgestelde begroting.

Bijdrage aan medeoverheden

Verbetermiddelen Caribisch Nederland

Aan de openbare lichamen in Caribisch Nederland wordt een bijzondere uitkering verstrekt voor de Sociale Kanstrajecten Jongeren. Ook zijn er voor de samenwerking met Curaçao, Sint Maarten en Aruba middelen beschikbaar gesteld, bestemd voor het stimuleren van studeren in de regio en het bevorderen van voorzieningen in de regio, mede ten behoeve van de inwoners van Caribisch Nederland.

De gerealiseerde opdrachten en subsidies ten behoeve van de verbetering van de onderwijskwaliteit en de onderwijshuisvesting in Caribisch Nederland zijn onder de desbetreffende instrumenten gerealiseerd (€ 5,3 miljoen). Hierdoor is de realisatie lager. Daarnaast hebben er kasschuiven (€ 23 miljoen) naar latere jaren plaatsgevonden, met name vanwege vertraging in de onderwijshuisvesting.

RMC’s

De bekostiging van de rmc-functie van 39 rmc-regio’s stond begroot op het instrument bekostiging maar is gerealiseerd op dit instrument, omdat de rmc-regio’s een medeoverheid zijn. Het gaat om een bedrag van € 32,2 miljoen.

Bijdrage aan sociale fondsen

Participatiebudget

Sinds 1 januari 2009 maakt het educatiebudget onderdeel uit van het Participatiebudget, een specifieke uitkering voor gemeenten. Het bedrag in 2014 is gelijk aan de bijdrage van OCW aan het Participatiebudget. Gemeenten moeten dit bedrag besteden aan de inkoop van educatieopleidingen bij roc’s.

Ontvangsten

De ontvangsten van € 8 miljoen in 2014 zijn het gevolg van onder andere afrekeningen die betrekking hadden op subsidies en regelingen. Deze afrekeningen worden grotendeels verklaard door een afrekening (€ 5,5 miljoen) van de regeling innovatiearrangement uitgevoerd door het platform beroepsonderwijs.

Artikel

6 EN 7: HOGER ONDERWIJS

Artikel

Algemene doelstelling

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten en (wetenschappelijk) personeel, en bij de behoefte van de maatschappij.

Financieren: De Minister financiert het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek door bekostiging van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor wordt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen via de bekostiging, en de inzet van andere instrumenten, zoals prestatieafspraken, bestuurlijke afspraken, voorlichting en wet- en regelgeving.

Regisseren: De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hoger onderwijs vult de Minister in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. De kwaliteit van de individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dit is belegd bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en op de recht- en doelmatigheid. Zij ziet ook toe op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, waaronder ook het accreditatiestelsel.

Indicatoren/kengetallen

Tabel 6.1 Indicatoren

Doelstelling/ Indicator

Basiswaarde

Realisatiewaarde 2013

Realisatiewaarde 2014

Streefwaarde (2015)

Bron

1

De prestaties van leerlingen en studenten gaan omhoog

 

c)

Studiesucces

       
   

Bachelor studiesucces (n+1) herinschrijvers na het eerste jaar

(2011)

   

1

OCW; DUO 1 cijfer HO

hbo 65,7%

hbo: 62,9%

60,4%

wo 60,9%

wo: 68,4%

70,4%

   

Studenttevredenheid

hbo: 65,6%

hbo: 68,3%

69,9%

2

NSE Nationale Studentenenquête

wo: 80,1%

wo: 80,1%

81,4%

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders, die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

 

b)

Docentenkwaliteit hbo: 80% van de hbo-docenten is master- of Phd-opgeleid in 2016

66,2% (2011)

72,2%

 

80% (2016)

POMO (Personeels- en Mobiliteitsonderzoek), bewerking Vereniging Hogescholen

4

Aansluiting van het onderwijs op de behoefte van de arbeidsmarkt

 

c)

Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen

(2012)

   

(2016)

OCW; DUO 1 cijfer HO

hbo: 18%

hbo: 18%

hbo: 18%

hbo: 19%

wo: 21%

wo: 22%

wo: 22%

wo: 22%

X Noot
1

Geen landelijk streefdoel omdat in de prestatieafspraken per instelling streefdoelen voor deze indicator zijn afgesproken. Een toelichting bij de afname van het bachelorrendement in het hbo is te vinden in de brief over de uitkomsten van de midtermreview prestatieafspraken hoger onderwijs, Kamerstuk 31 288, nr. 411, paragraaf «Resultaten – Onderwijskwaliteit en studiesucces».

X Noot
2

Geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator afspraken zijn gemaakt en er bovendien per instelling afspraken zijn gemaakt.

Tabel 6.2 Kengetallen
 

2009/2010

2010/2011

2011/2012

2012/2013

2013/2014

2014/2015

1

Ingeschreven studenten (exclusief groen onderwijs)1

           

Hbo voltijd bachelor

330,2

343,8

354,3

358,5

377,1

385,5

Hbo voltijd master

2,5

2,7

2,7

2,8

3,1

3,3

Hbo deeltijd bachelor

53,6

53,7

51,3

44,6

41,9

38,1

Hbo deeltijd master

10,6

10,8

9,4

8,2

8,5

8,6

 

Totaal hbo

397,0

411,0

417,8

414,1

430,5

435,4

 

Bron: 1cijferho

           

Wo voltijd bachelor

147,0

149,6

152,5

146,9

150,5

153,0

Wo voltijd master

67,5

74,0

75,5

78,6

83,3

85,9

Wo deeltijd bachelor

5,9

5,2

4,2

2,9

2,4

2,0

Wo deeltijd master

5,5

5,5

4,7

3,9

3,9

3,7

 

Totaal wo

226,0

234,3

236,8

232,3

240,1

244,6

 

Bron: 1cijferho

           

2

Gediplomeerden (exclusief groen onderwijs)1

           

Hbo voltijd bachelor

51,2

50,9

53,9

49,9

52,0

52,3

Hbo voltijd master

1,0

1,1

1,2

1,1

1,2

1,2

Hbo deeltijd bachelor

9,3

9,3

9,7

8,0

7,3

6,9

Hbo deeltijd master

3,0

3,7

3,4

2,4

2,4

2,3

 

Totaal hbo

64,5

64,9

68,2

61,4

62,9

62,6

Wo voltijd bachelor

24,1

27,2

32,1

30,7

30,7

30,3

Wo voltijd master

29,0

32,8

36,9

33,6

35,4

35,3

Wo deeltijd bachelor

0,7

0,7

0,7

0,5

0,4

0,3

Wo deeltijd master

1,8

1,8

1,9

1,4

1,3

1,1

 

Totaal wo

55,6

62,4

71,6

66,3

67,8

66,9

 

Bron: 1cijferho

           
 

(bedragen x € 1.000)

   

2011

2012

2013

2014

3

Onderwijs-uitgaven per student 2

           

Hbo

   

6,3

6,3

6,4

6,5

Wo

   

6,2

6,3

6,6

6,6

 

(bedragen x € 1)

         

2013/14

4

Wettelijk collegegeld (hbo en wo voltijd)

         

1 835

X Noot
1

De cijfers wijken iets af van eerder gepubliceerde cijfers, omdat er nog mutaties zijn geweest in de inschrijvingsgegevens van voorgaande jaren.

X Noot
2

Onderwijsuitgaven per student zijn in constante prijzen 2014 (dat wil zeggen gecorrigeerd voor de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling).

Beleidsconclusies

Het op dit artikel 6 en 7 uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

2.798.852

2.503.819

2.630.999

2.773.137

2.961.392

2.573.655

387.737

Waarvan garantieverplichtingen

82.202

40.000

153.459

30.850

26.789

0

26.789

Uitgaven

2.489.231

2.509.283

2.543.058

2.610.870

2.732.897

2.595.377

137.520

                   

Bekostiging

2.379.097

2.466.582

2.491.890

2.568.770

2.688.138

2.551.524

136.614

Hoofdbekostiging

2.379.097

2.466.582

2.439.659

2.409.651

2.518.043

2.381.676

136.367

 

Onderwijsdeel hbo

2.302.938

2.384.034

2.358.218

2.333.833

2.445.854

2.306.091

139.763

 

Deel ontwerp en ontwikkeling

64.828

69.748

68.605

68.693

69.201

69.101

100

 

Bekostiging tweede bachelor- en mastergraden in het hbo

 

1.219

1.303

1.097

     
 

Bekostiging experimenten open bestel

10.253

10.705

10.611

5.456

2.537

5.000

– 2.463

 

Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo

1.079

876

922

573

451

1.484

– 1.033

Prestatiebox

0

0

52.231

159.119

170.095

169.848

247

 

Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering

   

52.231

159.119

170.095

169.848

247

                   

Subsidies

92.007

28.186

30.425

23.671

752

2.958

– 2.206

 

Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen

14.652

12.055

22.267

19.967

     
 

Regeling stimulering Bèta/techniek

       

0

2.000

– 2.000

 

Studiekeuze-informatie hoger onderwijs 1

2.400

2.400

2.455

2.475

     
 

Praktijkgericht onderzoek (Raak)

4.231

6.828

         
 

Overig2

70.724

6.903

5.703

1.229

752

958

– 206

                   

Opdrachten

711

559

353

91

242

100

142

 

Uitbesteding

711

559

353

91

242

100

142

                   

Bijdragen aan agentschappen

17.416

13.956

20.390

18.338

17.851

15.801

2.050

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

17.416

13.956

20.390

18.338

17.851

15.801

2.050

                   

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

0

0

0

0

23.616

22.696

920

 

NWO (Praktijkgericht onderzoek hbo)

       

23.616

22.696

920

                   

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

0

0

0

0

2.298

2.298

0

 

Stichting Studiekeuze 123

       

2.298

2.298

0

Ontvangsten

3.462

3.948

8.646

6.447

2.615

1.213

1.402

X Noot
1

Vanaf 2014 is Studiekeuze-informatie hoger onderwijs opgenomen onder «Bijdragen aan (inter)nationale organisaties» van deze tabel en daarom voor 2014 niet opgenomen onder «Subsidies».

X Noot
2

In de post Overig zijn in 2010 de middelen Deltaplan bèta/techniek (onderwijsbreed) en de middelen Investeringsagenda bèta en techniek hoger onderwijs opgenomen. Het gaat om € 58 miljoen in 2010.

Tabel 6.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

4.009.600

3.946.917

4.028.132

4.180.059

4.293.686

4.074.179

219.507

Waarvan garantieverplichtingen

115.000

35.000

104.400

0

     

Uitgaven

3.822.986

3.954.885

3.984.999

4.065.742

4.152.113

4.070.873

81.240

               

Bekostiging

3.758.141

3.888.292

3.930.849

4.015.082

4.115.685

4.030.690

84.995

Hoofdbekostiging

3.758.141

3.888.292

3.904.174

3.895.816

3.986.790

3.901.966

84.824

 

Onderwijsdeel wo

1.570.497

1.592.895

1.611.971

1.588.295

1.641.970

1.574.097

67.873

 

Onderzoeksdeel wo

1.630.738

1.705.386

1.706.967

1.707.703

1.730.563

1.721.828

8.735

 

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek

556.906

585.754

581.042

595.447

614.257

606.041

8.216

 

Bekostiging tweede mastergraden in het wo

 

4.257

4.194

4.371

     

Prestatiebox

0

0

26.675

119.266

128.895

128.724

171

 

Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering

   

26.675

119.266

128.895

128.724

171

               

Subsidies

38.893

39.721

26.218

22.684

10.067

14.051

– 3.984

 

Subsidieregeling Sirius programma

11.436

10.929

11.543

10.302

5.443

7.954

– 2.511

 

Subsidieregeling Huygens Scholarship Programme

10.331

10.351

         
 

Subsidieregeling Libertas Noodfonds

1.000

1.000

765

745

605

605

0

 

Subsidieregeling Programma Akademie assistenten

1.049

954

957

       
 

3TU’s samenwerking

6.066

6.066

6.000

3.500

1.500

1.500

0

 

Toetsing en Toetsgestuurd leren

167

2.426

2.426

2.260

     
 

Overig

8.844

7.995

4.527

5.877

2.519

3.992

– 1.473

               

Opdrachten

1.441

1.625

1.630

1.584

1.240

1.560

– 320

 

Uitbesteding

1.441

1.625

1.630

1.584

1.240

1.560

– 320

               

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

3.855

3.270

3.986

3.878

3.769

3.764

5

 

Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

3.855

3.270

3.986

3.878

3.769

3.764

5

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

20.656

21.977

22.316

22.514

21.352

20.808

544

 

Organisaties excl. NVAO, SKI 123 en PBT (zie tabel 6.4)

20.656

21.977

22.316

22.514

21.352

20.808

544

Ontvangsten

13.877

25.117

114

963

10.426

16

10.410

Toelichting:

De realisatie van de uitgaven aan het hbo ligt € 137,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Voor het wo is dit € 81,2 miljoen. De realisatie van de ontvangsten is respectievelijk € 1,4 en € 10,4 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Bij de toelichting op de financiële instrumenten worden de grootste verschillen toegelicht.

Tabel 6.5 Middelen organisaties (bedragen x € 1.000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

United Nations University (UNU)

855

866

874

875

875

Europees Universitair Instituut Florence

1.340

1.396

1.422

1.430

1.469

Stichting Nederlandse Organisatie voor Internationale samenwerking in het Hoger Onderwijs (NUFFIC)

25.961

27.234

17.288

17.285

16.241

Platform Bèta Techniek (PBT) 1

523

510

1.948

1.368

1.281

Stichting Handicap en Studie

841

844

499

500

485

Stichting voor Vluchteling Studenten UAF

2.500

2.500

2.500

2.500

2.399

Stichting Studiekeuze 123 (SKI 123)

2.400

2.400

2.455

2.475

2.298

Interstedelijk Studentenoverleg (ISO)

245

244

249

249

244

Landelijke StudentenVakbond (LSVb)

245

244

249

249

244

Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

3.855

3.270

3.986

3.878

3.769

X Noot
1

Het betreft de subsidie aan het PBT voor ondersteuning van het Sirius Programma en vanaf 2012 ook de subsidie voor ondersteuning van de Reviewcommissie

Bekostiging

Toelichting op de instrumenten

De bekostiging van het hoger onderwijs en onderzoek bestaat uit de hoofdbekostiging en de middelen voor onderwijskwaliteit en studiesucces en profilering (prestatiebox). De experimenten open bestel hbo en postinitiële masteropleidingen hbo worden afzonderlijk bekostigd. De bekostiging is voor het hbo met € 136,6 miljoen en voor het wo met

€ 85,0 miljoen verhoogd. Dit betreft:

  • Aanpassing op basis van de nieuwe raming van de studentenaantallen (hbo € 127,7 en wo € 56,4 miljoen);

  • De loonbijstelling 2014 (hbo € 3,6 en wo € 12,6 miljoen);

  • Toevoeging aan de rijksbijdrage ho-instellingen van door andere directies/departementen overgeboekte bedragen inzake onderzoek, lerarenbeleid en dergelijke en andere geringe mutaties (hbo € 5,3 en wo € 16,0 miljoen).

Hoofdbekostiging

Universiteiten (wo) en hogescholen (hbo) ontvangen bekostiging voor onderwijs en onderzoek. De rijksbijdrage wordt jaarlijks via een verdeelsleutel aan de universiteiten en hogescholen toegekend als een lumpsumbekostiging.

De rijksbijdrage is gebaseerd op de WHW. In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage wordt berekend.

Onderwijsdeel hbo en wo

Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage voor onderwijs. De rijksbijdrage is met name gebaseerd op de nominale studieduur van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van één bachelor- en één masteropleiding. Het onderwijsdeel bestaat uit:

  • a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal ingeschreven bekostigde studenten en graden (diploma’s), er zijn drie bekostigingsniveaus (laag, hoog en top),

  • b. een onderwijsopslag in bedragen: bedragen op basis van afspraken voor kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen, en

  • c. een onderwijsopslag als percentage.

Per 2014 is de subsidieregeling tweede graden hbo en wo vervallen en wordt via wet- en regelgeving geregeld dat studenten voor een tweede studie het wettelijk collegegeld verschuldigd zijn, indien deze gestart is tijdens een eerste studie en ononderbroken gevolgd wordt. De instellingen ontvangen met ingang van 1 januari 2014 € 10 miljoen per jaar voor het verzorgen van deze tweede studies. Hiervoor zijn de onderwijsdelen hbo en wo structureel verhoogd.

Deel Ontwerp en ontwikkeling hbo en Onderzoeksdeel wo

Hogescholen ontvangen een rijksbijdrage voor ontwerp en ontwikkeling (praktijkgericht onderzoek). Universiteiten ontvangen een rijksbijdrage voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksdeel wo is gebaseerd op:

  • a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal bekostigde graden,

  • b. een deel promoties: gebaseerd op het aantal promoties leidend tot een proefschrift en het aantal ontwerpcertificaten,

  • c. een voorziening onderzoek in bedragen: bedragen op basis van afspraken over onder andere sectorplannen en toponderzoeksscholen, en

  • d. een voorziening onderzoek in percentages.

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek

De bekostiging van het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen loopt via de universiteiten. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen. De bekostiging bestaat uit een deel dat is gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten en graden, een procentueel deel en een bedrag vanwege rente en afschrijving (voor huisvesting).

Prestatiebox: Onderwijskwaliteit en studiesucces en profilering hbo en wo

Voor de periode 2013–2016 ontvangen hogescholen en universiteiten prestatiebekostiging op basis van individuele prestatieafspraken (zie ook de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap «Kwaliteit in verscheidenheid» en de Hoofdlijnenakkoorden OCW-Vereniging Hogescholen en OCW-VSNU). In het Besluit Experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs is bepaald hoe de omvang van de prestatiebekostiging per instelling wordt vastgesteld. De afspraken zijn gemaakt op basis van concrete indicatoren. Bij het niet behalen van de overeengekomen prestatieafspraken kan de instelling in de periode 2017–2020 (deels)gekort worden op het budget voor onderwijskwaliteit en studiesucces.

Alle hogescholen en universiteiten hebben voortgang geboekt met de uitvoering van hun plannen voor profilering en zwaartepuntvorming en krijgen dus ook in 2015 en 2016 hun deel uit het selectieve budget. Voor alle centres of expertise, met uitzondering van een, geldt dit ook. In 2014 heeft een midtermreview plaats gevonden voor het selectief budget. De eindevaluatie van de prestatieafspraken vindt in 2016 plaats.

Bekostiging experimenten open bestel hbo

De middelen zijn ingezet voor de bekostiging van de experimenten open bestel. Deze experimenten zijn in 2014 afgerond. De eindevaluatie van de experimenten open bestel is op 16 januari 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 31 288, nr. 413). Het doel van de experimenten open bestel was om kennis op te doen over de effecten van het toelaten tot de publieke financiering van andere dan de huidige bekostigde aanbieders in het hoger onderwijs, en over de voorwaarden waaronder in het publiek bekostigde stelsel ruimte kan worden gemaakt voor deze aanbieders. De evaluatie laat zien dat op basis van de resultaten van het experiment niet kan worden voorspeld of definitieve invoering van een open bestel tot betere of slechtere resultaten zou leiden dan het huidige stelsel. De experimenten met een open bestel zullen vanwege de beperkte uitkomsten niet leiden tot aanpassingen in de wetgeving. Wel is er aanleiding om verder te experimenteren, met als doel de vraaggerichtheid van het aanbod te versterken in het hoger onderwijs gericht op werkenden. Zoals in de kabinetsbrief over leven lang leren (Kamerstuk 30 012, nr. 41, 31 oktober 2014) is aangekondigd, zullen pilots experimenten met vraagfinanciering in het deeltijd hoger onderwijs worden gestart. Bij de vormgeving van deze experimenten, die nog nader uitgewerkt wordt, wordt rekening gehouden met de lessen uit de experimenten open bestel.

Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo

De middelen zijn beschikbaar voor de afwikkeling van de tijdelijke financiering van (eerder goedgekeurde) arbeidsmarktrelevante hbo-masters in prioritaire gebieden.

Subsidies

Subsidieregeling stimulering Bèta/techniek (hbo)

Hiermee worden drie Centres of Expertise (CoE’s) hbo gefinancierd, naast de zeventien CoE’s die gefinancierd worden uit de middelen voor profilering. De CoE’s, die met cofinanciering van bedrijven en instellingen tot stand komen, zijn gericht op toponderwijs, toponderzoek en innovaties. Uitgangpunt hierbij is 25% financiering uit het werkveld, 25% van onderwijsinstellingen en 50% profileringsbekostiging. Om de beschikbare budgetten in overeenstemming te brengen met de verwachte realisatie is een kasschuif van € 2 miljoen naar volgend jaar verwerkt.

Subsidieregeling Sirius programma (ho)

Om meer inzicht te krijgen in de wijze waarop excellentie in het hoger onderwijs gerealiseerd kan worden is in 2009, 2010 en 2011 aan verschillende meerjarige projecten een subsidie toegekend. De projecten zijn uitgevoerd in de periode 2008–2014. Het budget is met circa € 2,5 miljoen verlaagd, met name door een overboeking naar artikel 16 (OWB) voor door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) uit te voeren activiteiten in het kader van de bestendiging en voortzetting van excellentietrajecten.

Subsidieregeling Libertas Noodfonds (ho)

Het Libertas Noodfonds is er voor studenten die niet in hun land van herkomst kunnen (blijven) studeren, omdat vanwege politieke redenen hen het studeren onmogelijk wordt gemaakt of zij daarin ernstig worden belemmerd. Op dit moment zijn er geen landen aangewezen wiens ingezetenen een beroep kunnen doen op het Libertas Noodfonds. De gerealiseerde middelen hebben betrekking op de afwikkeling van eerder toegekende financiële steun aan studenten uit Zimbabwe en Wit-Rusland (deze landen waren eerder aangewezen).

3TU’s samenwerking (wo)

De middelen (het betreft hier middelen uit het voormalig Fonds Economische Structuurversterking) zijn beschikbaar voor het onderzoek in vijf centres of excellence (onderzoeksprogramma’s met leerstoelen en masterprogramma’s).

Overig (hbo en wo)

Bij dit financiële instrument zijn afzonderlijk voor de sectoren hbo en wo overige toekenningen opgenomen die gelijk dan wel kleiner zijn dan € 1 miljoen. Het budget voor wo is met circa € 1,5 miljoen verlaagd, met name doordat in het kader van Verantwoord Begroten bedragen zijn overgeheveld naar de bekostiging van wo.

Opdrachten

Uitbesteding (hbo en wo)

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek.

Bijdragen aan agentschappen

DUO

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor deze begrotingsartikelen. Vanwege aanvullende werkzaamheden door DUO op een aantal ho-trajecten (diplomaregister, gedragscode en BRON-HO) is de realisatie € 2,1 miljoen hoger dan begroot.

Bijdragen ZBO’s / RWT’s

Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

De NVAO is als onafhankelijke, binationale accreditatie organisatie opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid en geeft een deskundig en objectief oordeel over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. In deze begroting is de bijdrage opgenomen die de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de NVAO vergoedt voor de uitvoering van haar wettelijke taken. De daling van het budget is het gevolg van taakstellingen op de apparaatskosten van ZBO’s door de kabinetten Rutte I en II.

NWO (praktijkgericht onderzoek hbo)

Van hogescholen wordt verwacht dat zij een centrale rol in de Nederlandse en internationale kennisinfrastructuur vervullen. Voor praktijkgericht onderzoek hebben hogescholen direct toegang tot de competitieve onderzoekgeldstroom voor het hbo; het RAAK-programma (voormalige Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen).

Om te zorgen dat de functie van deze onderzoeksgeldstroom wordt geborgd binnen het Nederlandse kennissysteem heeft het Ministerie van OCW met de werkgevers, andere partners van de Stichting Innovatie Alliantie (SIA) en met NWO een convenant ondertekend waarin is vastgelegd dat de middelen voor het RAAK-programma vanaf 2014 worden ingebed via de bekostiging bij NWO.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Organisaties als bedoeld in tabel 6.4 (met uitzondering van de NVAO)

Het betreft hier de (structurele) bekostiging van organisaties die beleidsmatig prioritaire taken uitvoeren, ofwel activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten, ofwel taken uitvoeren die voortkomen uit verdragsrechtelijke verplichtingen.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen met name terugvorderingen bij hogescholen en andere subsidieontvangers bijvoorbeeld als gevolg van eindafrekeningen van toegekende subsidies. Het verschil bij hbo tussen de realisatie en de begroting wordt grotendeels veroorzaakt door een desaldering van overblijvende kennisfunctie-middelen uit het RAAK-programma 2009 die ondergebracht zijn bij het NWO ten behoeve van praktijkgericht onderzoek SIA. Het verschil bij het wo wordt voor € 10,0 miljoen veroorzaakt door een terugontvangst van de Technische Universiteit Delft.

Artikel

8: INTERNATIONAAL BELEID

Artikel

Algemene doelstelling

Bevorderen van internationale samenwerking en uitwisseling ter ondersteuning en versterking van de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap en ter verdere ontwikkeling van internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers.

Rol en verantwoordelijkheid

Stimuleren: Bij het uitvoeren van de algemene doelstelling ligt de nadruk op het zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van instellingen en burgers om zich op een internationale omgeving te oriënteren. Daartoe zorgt de Minister vanuit zijn stelselverantwoordelijkheid voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door afspraken over wederzijdse beroepserkenning, kwaliteitszorg en grensverkeer en door de uitwisseling van best practices. De Minister opereert hierbij binnen multilaterale kaders als de Europese Unie, OESO en de Unesco en andere – vaak daarbij aangesloten – organisaties, alsmede via bilaterale contacten, verdragen, Memorandums of Understanding, etc. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van stimuleringsmaatregelen in de vorm van fondsen en beurzen en worden faciliterende en uitvoerende instanties gesubsidieerd, zoals het Europees Platform, Neth-ER en het Duitsland Instituut. De bevordering van internationale samenwerking is ondersteunend aan de beleidsdoelstellingen van OCW. De activiteiten zijn dan ook voor een belangrijk deel opgenomen bij de betreffende beleidsartikelen.

De internationale activiteiten van OCW geven tenslotte mede-ondersteuning aan de doelstellingen en ambities van het bredere buitenlandse beleid, specifiek op de terreinen van OCW.

Indicatoren en kengetallen

Internationale – ondersteunende – maatregelen laten zich moeilijk vangen in «harde» cijfers en beleidsconclusies. In gevallen waar dit wel mogelijk is, bijvoorbeeld bij de bevordering van in- en uitgaande studiemobiliteit of bij de bevordering van culturele activiteiten in het buitenland zijn relevante cijfers te volgen op de Monitor Trends in Beeld.

Beleidsconclusies

Bij de ten uitvoerlegging van de in de begroting opgenomen voornemens zijn er geen bijzondere ontwikkelingen opgetreden die een aanpassing of afwijking van die voornemens noodzakelijk maakten.

Relevante kwantitatieve gegevens zijn te volgen op de Monitor Trends in Beeld.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 8 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

HGIS realisatie

     

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

2014

Verplichtingen

54.274

12.591

7.312

8.673

13.973

11.652

2.321

2.082

Waarvan garantieverplichtingen

               

Uitgaven

20.794

16.543

16.215

15.704

12.330

13.421

– 1.091

705

                     

Subsidies

1.717

1.641

1.345

1.422

1.297

1.608

– 311

24

Subsidieregelingen

1.717

1.641

1.345

1.422

1.297

1.608

– 311

24

 

Duitsland Instituut Amsterdam (DIA)

800

800

732

842

773

774

– 1

 
 

Frans-Nederlandse academie (FNA)

118

194

114

 

20

20

   
 

Netherlands house for Education and Research (Neth-ER)

484

500

450

450

450

450

   
 

Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur

315

147

49

130

24

364

– 340

24

 

Overige incidentele subsidies

       

30

 

30

 
                     

Opdrachten

353

140

283

262

6

290

– 284

 
 

Beleidsonderzoek en benchmarking

150

18

143

153

6

100

– 94

 
 

Incidentele Internationale activiteiten

203

122

140

109

 

190

– 190

 
                     

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

13.915

14.262

14.087

13.520

10.577

11.073

– 496

231

 

OCW-vertegenwoordiging in het buitenland

1.411

1.549

1.777

1.631

141

141

 

141

 

Europees Platform

5.584

5.677

5.410

5.455

4.690

4.560

130

 
 

Nederlandse Taalunie

3.252

3.287

3.124

3.179

3.224

3.186

38

 
 

Europa College Brugge

30

30

30

30

30

30

   
 

Unesco

20

20

40

8

 

20

– 20

 
 

OESO CERI

74

74

73

70

67

76

– 9

 
 

Fulbright Center

428

408

408

408

388

388

   
 

DCICC (voorheen SICA) Cultural Contact Point

90

90

90

90

90

90

 

90

 

Stichting Ons Erfdeel

205

205

205

185

185

185

   
 

Nationaal Agentschap Leven Lang Leren (EU-programma)

1.724

1.731

1.748

1.748

1.762

1.762

   
 

Programma's Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. (inclusief uitvoeringskosten)

1.097

1.161

1.162

716

 

585

– 585

 
 

Incidentele EU-programma's en activiteiten

 

30

20

   

50

– 50

 
                     

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

500

500

500

500

450

450

 

450

 

Vlaams-Nederlandshuis DeBuren (Hoofdstuk V BuZa)

500

500

500

500

450

450

 

450

                     

Integreren van de BES-eilanden in Nederland 1

4.309

             

Ontvangsten

183

16

41

754

310

99

211

X Noot
1

Met ingang van het jaar 2011 zijn de gelden voor het integreren van de BES-eilanden in Nederland overgeboekt naar artikel 1 (Primair onderwijs), artikel 3 (Voortgezet onderwijs) en artikel 4 (Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie).

De realisatie van de uitgaven in 2014 ligt € 1,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verplichtingen zijn met € 2,3 miljoen verhoogd. De belangrijkste verhoging van de verplichtingen is ontstaan door een tweejarige verplichting aan het Europees Platform met kasgevolgen in 2015. Bij de toelichting op de financiële instrumenten worden de grootste verschillen toegelicht.

Subsidies

Toelichting op de instrumenten

Duitsland Instituut Amsterdam

Het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) genereert en verspreidt kennis in Nederland over de ontwikkelingen in Duitsland op het raakvlak van onderwijs, wetenschap en maatschappij. Het instituut doet dat onder meer met behulp van wetenschappelijk onderzoek, onderwijsprojecten en voorlichtingsactiviteiten (cofinanciering met Universiteit van Amsterdam en Deutsche Akademische Austausch Dienst (DAAD)). Daarnaast voert het DIA een pilotprogramma studiemobiliteit uit, die de samenwerking moet stimuleren tussen Nederlandse en Duitse instellingen van hoger onderwijs, alsook de mobiliteit van Nederlandse studenten naar Duitsland moet vergroten. Hier is sprake van cofinanciering van Duitse zijde (50/50). In totaal is er voor de jaren 2013 t/m 2015 € 0,4 miljoen toegekend voor het actieprogramma Bevordering Onderwijsmobiliteit naar Duitsland.

Frans-Nederlandse Academie

De financiering van de Frans-Nederlandse Academie is, conform de subsidietaakstelling, stopgezet.

Neth-ER

Neth-ER is opgericht in 2006 door acht Nederlandse veldorganisaties werkzaam op de gebieden onderzoek, onderwijs en innovatie (onder andere TNO, KNAW, VSNU, MBO-Raad, NWO, Europees Platform). Hun gezamenlijke doel is om de Nederlandse participatie aan de Europese programma’s te vergroten.

Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur

Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten en verplichtingen ter bevordering van de samenwerking op het gebied van cultuur. In 2014 is beperkt een beroep gedaan op deze middelen. Er zijn subsidies verstrekt aan de Nationale Jeugdraad en aan de Speciaal Gezant Geletterdheid voor UNESCO.

Overige incidentele subsidies

Dit betreft middelen gereserveerd voor overige incidentele internationale subsidies. Er is een subsidie verstrekt aan Stichting News en een subsidie voor activiteiten van het presidentschap International Council on Archives.

Opdrachten

Beleidsonderzoek en benchmarking

Dit betreft middelen ten behoeve van beleidsonderzoek, onder meer naar de effectiviteit van internationalisering en ten behoeve van benchmarking in het kader van de relevante internationale organisaties. In 2014 is beperkt gebruik gemaakt van deze middelen: er is een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de ratificatie Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (Onderzoek Facultatief protocol bij de VN (SIM Utrecht)).

Incidentele internationale activiteiten

Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten en verplichtingen ter bevordering van de samenwerking welke bij het opstellen van de begroting niet zijn te voorzien. In het jaar 2014 zijn geen uitgaven op dit artikelonderdeel gedaan.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

OCW-vertegenwoordiging

In 2014 betreft het de kosten voor de Permanente Vertegenwoordiging bij de Unesco.

Europees Platform

Het Europees Platform ondersteunt de internationalisering in het primair en voortgezet onderwijs met kennis en kleine financiële bijdrages voor onder meer expertiseontwikkeling en mobiliteit van leerlingen, onderwijzend personeel, voor vroegtijdig vreemdetalenonderwijs, tweetalig onderwijs en internationale uitwisseling. In 2014 is er een bedrag van € 0,2 miljoen extra toegekend aan het Europees Platform. Dit betreft een subsidie in het kader van het plan van aanpak Engels in het primair onderwijs.

Nederlandse Taalunie

De Nederlandse Taalunie is de verdragsorganisatie waarin Nederland, Vlaanderen en Suriname samenwerken op het gebied van het Nederlands. Ze ondersteunt het leren van de Nederlandse taal in het buitenland, bewaakt de kwaliteit daarvan en houdt zomercursussen voor buitenlanders die Nederlands doceren of willen blijven spreken.

Europa College Brugge

Het Europa College te Brugge is een postuniversitaire opleiding voor onderzoek naar Europese eenwording, gefinancierd door EU en EU-Lidstaten.

Unesco

Dit betreft de deelname aan diverse projecten in het kader van de Unesco.

OESO CERI

OESO CERI betreft de deelname aan diverse onderwijsprojecten en -onderzoeken in het kader van het Centre for Educational Research and Innovation (CERI), onderdeel van de OESO.

Fulbright Center

Het Fulbright Center verzorgt mobiliteitsprogramma’s voor het hoger onderwijs via beurzen voor uitwisseling met de Verenigde Staten (met bijdragen van de Amerikaanse regering).

Cultural Contact Point

Het Cultural Contact Point geeft advies over de subsidieregelingen van het EU-cultuurprogramma en biedt begeleiding bij het doen van een aanvraag. Het is een uitvoerend orgaan ten behoeve van het EU-Cultuurprogramma en ondergebracht bij het Dutch Centre for International Cultural Cooperation (DCICC), voorheen de Stichting Internationale Culturele Activiteiten (SICA).

Stichting Ons Erfdeel

De Vlaams-Nederlandse vereniging Ons Erfdeel wil de cultuur van Vlaanderen en Nederland in het buitenland bekend maken en de culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekenden bevorderen, onder meer met behulp van het tijdschrift Ons Erfdeel en het Jaarboek The Low Countries.

Nationaal Agentschap Erasmus+

Het Agentschap is belast met het beheer en de uitvoering in Nederland van het EU programma Erasmus+. Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is de opvolger van het voormalige Agentschap Leven Lang Leren.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland verricht uitvoerende taken, vooral waar het gaat om internationalisering van het (beroeps-)onderwijs op het scheidsvlak tussen onderwijs en bedrijfsleven. In het jaar 2014 is ingespeeld op de subsidietaakstelling door geen nieuwe activiteiten meer te starten. Deze post is in het najaar reeds met € 0,5 miljoen verlaagd, de resterende € 70.000 zijn niet besteed.

Incidentele EU-programma’s en activiteiten

Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten en verplichtingen in het kader van de EU en deelname aan EU-programma’s, welke bij het opstellen van de begroting niet zijn te voorzien. In het jaar 2014 zijn geen uitgaven op dit artikelonderdeel gedaan.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Vlaams-Nederlands Huis De Buren

Het Vlaams-Nederlands Huis De Buren is in 2004 opgericht door de Nederlandse en Vlaamse regering als een culturele organisatie en als ruimte voor debat en reflectie (subsidiëring vindt plaats via begrotingshoofdstuk V (Buitenlandse Zaken)).

Internationale Uitgaven OCW – breed

Het vergroten van internationale mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen is een inzet die niet alleen plaatsvindt op dit artikel. Veel internationaliseringsbeleid is elders ondergebracht binnen de OCW-begroting. Hieronder is een overzicht opgenomen van de totale internationale uitgaven van OCW per beleidsartikel en daaraan gekoppeld, welk deel daarvan deel uitmaakt van de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS), die wordt gecoördineerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Tabel 8.2 Internationale uitgaven OCW (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

HGIS realisatie

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

2014

Primair onderwijs (artikel 1)

22.008

20.291

20.992

22.015

16.854

12.295

4.559

 

Voortgezet onderwijs (artikel 3)

3.518

4.660

4.631

4.179

4.083

3.381

702

 

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4)

862

830

1.217

1.181

820

820

   

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)

3.453

3.453

3.453

3.453

3.155

3.155

 

3.155

Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)

86.503

87.582

74.813

72.759

67.727

64.968

2.759

54.338

Internationaal beleid (artikel 8)

16.485

16.543

16.215

15.704

12.171

13.421

– 1.250

705

Studiefinanciering (artikel 11)

2.162

55.165

63.775

68.783

73.524

65.000

8.524

 

Kunsten (artikel 14)

18.334

19.211

18.017

12.847

12.174

11.764

410

4.765

Cultureel erfgoed (artikel 14)

2.096

2.129

2.578

2.336

2.399

2.506

– 107

395

Media (artikel 14 en 15)

50.872

50.306

49.891

2.140

1.849

1.831

18

299

Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)

79.226

91.964

99.359

91.438

92.848

92.848

 

524

Totaal

285.519

352.134

354.941

296.835

287.604

271.989

15.615

64.181

Toelichting:

De uitgaven op de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS) zijn begrepen in de totale realisaties in het jaar 2014.

De beleidsprestaties zijn – waar nodig en relevant – toegelicht bij de betreffende beleidsartikelen.

Voor artikel 11 (Studiefinanciering) geldt dat de bedragen indicaties zijn van de omvang van uitgaven aan internationale studiefinanciering (diplomamobiliteit). Het betreft zowel de relevante als niet-relevante uitgaven voor meeneembare studiefinanciering (dit is uitgaande studentenmobiliteit) en voor inkomende mobiliteit (EU-studenten die een vorm van collegegeldvergoeding krijgen).

Artikel

9: ARBEIDSMARKT- EN PERSONEELSBELEID

Artikel

Algemene doelstelling

De kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij de behoefte van de maatschappij. De leraar en de schoolleider zijn daarbij cruciaal.

Regisseren: De Minister draagt verantwoordelijkheid voor het borgen van de onderwijskwaliteit van scholen. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken, levert zij een bijdrage aan het zorgen voor voldoende docenten van voldoende kwaliteit. Zij doet dat door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur, door een dialoog te voeren met en toezicht te houden op belanghebbenden en zo nodig actief regie te voeren.

Stimuleren: De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van directe stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit en professionaliteit van docenten en het bijdragen aan een aantrekkelijk beroep. Dit door middel van het in 2007 uitgebrachte actieplan «LeerKracht van Nederland», het in mei 2011 uitgebrachte actieplan «Leraar 2020, een krachtig beroep» en de in oktober 2013 opgestelde «Lerarenagenda 2013–2020: de leraar maakt het verschil».

Financieren: De Minister draagt bij aan het lerarenbeleid op scholen door het financieren van de onderwijssectoren voor een betere beloning van docenten en van projecten op het gebied van arbeidsmarkt- en personeelsbeleid. Dit via aanvullende bekostiging, subsidies en opdrachten.

Indicatoren/kengetallen

Indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in Trends In Beeld.

Beleidsconclusies

Het beleid, zoals voorgenomen in de begroting 2014 voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid, is overeenkomstig uitgevoerd. Zo zijn de maatregelen (beloning, lerarenbeurs, innovaties, registers, kwaliteit lerarenopleidingen etc.) voor het stimuleren van de professionele ontwikkeling van leraren en het op peil houden van de omvang en kwaliteit van de lerarenpopulatie voortgezet en op onderdelen geïntensiveerd via de impuls lerarentekorten vo, wetenschap en techniek op de pabo en de versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen. In het beleidsverslag wordt dit nog nader toegelicht.

In het afgelopen jaar is vooral gewerkt aan het in gang zetten van nieuwe initiatieven, het in de steigers zetten van projecten, het bij elkaar brengen van mensen en het creëren van randvoorwaarden, zoals het sluiten van sectorakkoorden en uitvoeren van bestuurlijke afspraken. Op een aantal terreinen werpen de inspanningen van betrokkenen al vruchten af, zoals opleidingen die hun aanbod aantrekkelijker maken voor specifieke doelgroepen en meer scholen die startende leraren begeleiden. Op andere punten is de realisatie minder dan verwacht en zijn extra inspanningen nodig. Voorbeeld hiervan is het aantal leraren dat zich registreert in het register. Zie voor verdere informatie over de resultaten en de oorzaken, de voortgangsrapportage van de Lerarenagenda, zoals die in oktober 2014 aan de Tweede Kamer is aangeboden.

Een overzicht is ook te vinden op Trends In Beeld. Voor de kwantitatieve ontwikkeling van vraag en aanbod op de onderwijsarbeidsmarkt voor po, vo en mbo op de lange termijn is er de Arbeidsmarktbrief van oktober 2014. Andere indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in Trends in beeld.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 9 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

20101

20111

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

252.435

312.184

328.100

366.525

153.898

403.506

– 249.608

Uitgaven

265.898

273.113

257.651

343.509

339.016

403.506

– 64.490

               

Bekostiging

   

128.385

156.953

157.130

188.256

– 31.126

Hoofdbekostiging

   

0

0

0

6.434

– 6.434

 

Beloning LeerKracht lumpsum po/vo/bve

         

6.434

– 6.434

Prestatiebox

   

21.640

33.700

33.700

54.276

– 20.576

 

Professionalisering po/vo/bve

   

21.640

33.700

33.700

54.276

– 20.576

Aanvullende bekostiging

   

106.745

123.253

123.430

127.546

– 4.116

 

Functiemix VO Randstadregio's

   

52.339

61.089

61.075

61.256

– 181

 

Salarismix MBO Randstadregio's

   

34.888

40.906

41.001

41.067

– 66

 

Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen

   

14.030

15.760

16.120

20.000

– 3.880

 

G.O.- en vakbondsfaciliteiten po

   

5.488

5.498

5.234

5.223

11

               

Subsidies

   

110.228

161.865

156.984

197.612

– 40.628

 

Lerarenbeurs/zij-instroom

   

74.980

85.810

81.474

107.800

– 26.326

 

impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo

   

0

7.366

16.103

20.000

– 3.897

 

Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

   

0

15.510

17.942

20.500

– 2.558

 

Verankering academische opleidingsschool

   

2.450

2.530

2.665

2.710

– 45

 

InnovatieImpuls Onderwijs

   

4.885

4.883

2.726

3.000

– 274

 

Arbeidsmarkt-/kennisactiviteiten po

   

2.230

2.230

2.230

2.230

0

 

Onderwijscoöperatie

   

2.900

2.900

2.900

2.935

– 35

 

Open Universiteit (LOOK)

   

6.370

14.412

1.937

1.937

0

 

Promotiebeurs voor leraren

   

2.282

6.803

7.874

9.500

– 1.626

 

Projecten professionalisering

   

1.269

1.079

959

4.825

– 3.866

 

Projecten regionale arbeidsmarktproblematiek

   

571

5.356

7.335

6.000

1.335

 

Caribisch Nederland

   

2.097

2.097

2.097

2.097

0

 

Overige projecten

   

10.194

10.889

10.742

14.078

– 3.336

               

Opdrachten

   

3.520

9.571

9.168

3.447

5.721

 

Onderzoek, ramingen en communicatie

   

3.520

9.571

9.168

3.447

5.721

               

Bijdrage aan agentschappen

3.077

3.072

7.585

7.173

7.770

6.244

1.526

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

3.077

3.072

7.585

7.173

7.770

6.244

1.526

               

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

7.852

7.852

7.933

7.947

7.964

7.947

17

 

Stichting Vervangingsfonds Bedrijfsgezondheid

7.852

7.852

7.933

7.947

7.964

7.947

17

Ontvangsten

4.688

5.216

7.335

8.576

6.544

6.000

544

X Noot
1

Door de nieuwe indeling conform verantwoord begroten zijn de uitgaven op het niveau van bekostiging, subsidies en opdrachten voor de jaren 2010 en 2011 niet te reconstrueren.

Toelichting:

De realisatie van de uitgaven van het arbeidsmarkt en personeelsbeleid is circa € 64,5 miljoen lager dan oorspronkelijk geraamd De realisatie van de ontvangsten is € 0,5 miljoen hoger dan geraamd. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Verplichtingen:

De verplichtingen worden met € 249,6 miljoen verlaagd. Het verschil tussen de verplichtingen- en uitgavenmutaties (€ 185 miljoen) wordt veroorzaakt doordat:

  • in 2014 op artikel 9 voorziene verplichtingen met kasgevolgen 2015 inzake de diverse beloningsmaatregelen en professionaliseringsmiddelen (totaal € 142 miljoen) zijn overgeboekt naar de sectoren po (artikel 1), vo (artikel 3), mbo (artikel 4) en hbo (artikel 6). Op die artikelen worden in 2014 de verplichtingen voor hetzelfde bedrag verhoogd, zodat op totaal OCW-niveau sprake is van een neutrale mutatie;

  • in 2013 subsidieverplichtingen zijn aangegaan, met name voor de regeling versterking samenwerking lerarenopleidingen in scholen, waarvan in de oorspronkelijke begroting was geraamd dat deze verplichtingen (deels) in 2014 zouden worden aangegaan (€ 43,0 miljoen).

Hoofdbekostiging

Toelichting op de instrumenten

Beloning LeerKracht lumpsum

In 2014 is de volgende tranche van € 69 miljoen aan landelijke beloningsmaatregelen (inkorten carrièrelijnen en functiemix) aan de lumpsum van de instellingen voor po, vo, en mbo toegevoegd. Het totaal vanaf 2009 komt daarmee op € 614 miljoen dat is overgeboekt naar de onderwijssectoren (respectievelijk artikel 1 voor po, artikel 3 voor vo, artikel 4 voor mbo en artikel 6 voor ho).

Prestatiebox

Professionalisering po, vo en mbo

Voor de verdere verbetering van de professionele kwaliteit van leraren en schoolleiders in het po, vo en mbo worden van 2012 tot en met 2015 jaarlijks extra middelen ter beschikking gesteld. De middelen voor po (in 2014 € 70,1 miljoen) en vo (in 2014 € 42 miljoen) zijn naar de sectoren overgeboekt en opgenomen in de prestatieboxen van die sectoren. De middelen voor het mbo (in 2013 € 33,7 miljoen) zijn via een afzonderlijke subsidieregeling aan de sector ter beschikking gesteld. Het verschil met de begroting is € 20,6 miljoen: Ten behoeve van de professionalisering is € 3,6 miljoen overgeheveld naar het Ministerie van EZ, daarnaast betreft het een kasschuif (€ 17 miljoen) van 2014 naar 2015.

Aanvullende bekostiging

Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen

Om de samenwerking tussen lerarenopleidingen en het afnemend veld te verbeteren zijn 55 opleidingsscholen (samenwerkingsverbanden van één of meer lerarenopleidingen met één of meer scholen voor po, vo en mbo) erkend. Zij hebben in 2014 € 16,1 miljoen aan subsidie ontvangen om gezamenlijk leraren op de werkplek op te leiden. Dit blijft € 3,9 miljoen achter bij de begrote bedragen omdat het aantal studenten (bepalend voor het niveau van de bekostiging) op de betreffende scholen nog niet het maximum heeft bereikt dat in de aanvullende bekostigingsregeling is opgenomen.

Subsidies

Lerarenbeurs/zij-instroom

De lerarenbeurs – voor zowel opleidingskosten als de vervangingskosten tijdens het studieverlof – wordt ingezet voor geaccrediteerde bachelor- en masteropleidingen ter verkrijging van hogere kwalificaties voor leraren in het po, vo, mbo en hbo. In 2014 is € 75 miljoen uitgekeerd aan beurzen voor circa 10.500 leraren (zowel initiële aanvragen als herhaal aanvragen). Omdat dit aantal achter blijft bij het aantal dat in het budget en de regeling is verwerkt, resteert een meevaller van € 25,2 miljoen, zie ook het beleidsverslag.

De zij-instroom voorziet in een subsidie voor de opleiding van onbevoegde zij-instromers in het vo en mbo. In 2014 is € 6,9 miljoen gerealiseerd, waarmee voor 345 personen een zij-instroomtraject is bekostigd (begroot was 400 personen met een bedrag van € 8 miljoen).

Impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo

Het betreft de inzet van maatregelen ten aanzien van de middelen van € 100 miljoen voor de periode 2013 tot en met 2016 uit het Regeerakkoord (zie voor nadere uitwerking Kamerstuk 27 923 nr. 151). Doordat de ontwikkeling van enkele beleidsinstrumenten en het brede overleg erover met het veld meer tijd heeft gevergd dan vooraf ingeschat, is een deel van de voor 2014 voorziene uitgaven tot een bedrag van € 1,9 miljoen niet besteed. Daarnaast hebben enkele bestedingen via de lumpsum ho plaatsgehad en zijn diverse ondersteunings- en uitvoeringactiviteiten voor dit onderdeel conform Verantwoord Begroten bij het instrument opdrachten en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ondergebracht, waardoor de realisatie hier € 2 miljoen lager is dan begroot.

Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

Het betreft een impulssubsidie 2013–2016 om de samenwerking te versterken tussen lerarenopleidingen en scholen in het po, vo en mbo. Doordat het aantal aanvragen c.q. aangevraagde bedragen lager was dan geraamd in de regeling is uiteindelijk een bedrag van € 18 miljoen toegekend.

Open Universiteit (LOOK)

Doel is het versterken van de beroepsgroep leraren en daarmee de kwaliteit van het onderwijs als geheel, van wetenschap tot dagelijkse praktijk. In het kader van de subsidietaakstelling uit het regeerakkoord is de subsidie aan LOOK voor 2014 met € 2 miljoen gekort.

Promotiebeurs voor leraren

Leraren in het po, vo, mbo en ho worden in staat gesteld om onderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. Tot en met 2014 zijn 167 beurzen toegekend. Vanwege een herschikking van middelen over de jaren is in 2014 € 1,6 miljoen minder gerealiseerd dan oorspronkelijk was begroot.

Projecten professionalisering

Ten behoeve van de begeleiding/ondersteuning van de instellingen voor po, vo en mbo bij de professionalisering van hun onderwijspersoneel en de borging ervan worden aan School aan Zet en MBO Diensten subsidies verstrekt voor de periode 2012–2015. Ook voor het Leraren- en schoolleidersregister worden middelen beschikbaar gesteld. Door het onderbrengen van de ontwikkel- en beheerkosten van de registers bij het instrument opdrachten is de realisatie op deze post € 3,9 miljoen lager dan begroot.

Projecten regionale arbeidsmarktproblematiek

Via een vraaggestuurde aanpak wordt ondersteuning geboden aan regio’s, die acute knelpunten ervaren of verwachten op de onderwijsarbeidsmarkt. Een raming maakt inzichtelijk hoe deze markt zich regionaal ontwikkelt en welke knelpunten zich voordoen. Op basis hiervan stellen de betrokken besturen in de regio een plan van aanpak op met gerichte en concrete oplossingen voor de korte termijn. Vanwege een herschikking van middelen over de jaren is in 2014 € 1,3 miljoen meer gerealiseerd dan oorspronkelijk was begroot.

Overige projecten

Door een bundeling/herschikking van de subsidies binnen artikel 9 en het onderbrengen diverse ondersteunings- en uitvoeringactiviteiten bij het instrument opdrachten en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de realisatie op dit onderdeel € 3,3 miljoen lager dan begroot.

Opdrachten

Onderzoek, ramingen en communicatie

Ter ondersteuning, monitoring en evaluatie van het beleid wordt expertise op het terrein van communicatie, onderzoek en het maken van ramingen aangewend.

De direct aan subsidies te relateren opdrachten inzake de ontwikkeling/beheer van de registers en de beleidsmatige ondersteuning van diverse subsidieprojecten waren begroot onder het instrument subsidies en zijn conform Verantwoord Begroten gerealiseerd onder het instrument opdrachten. Zo is in het najaar van 2014 een grote conferentie georganiseerd naar aanleiding van het in juni 2014 te verschijnen eindrapport TALIS 2013. De realisatie onder de opdrachten is daardoor € 5,7 miljoen hoger dan begroot.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Vanwege aanvullende ondersteuning door DUO op diverse subsidieaanvraagregelingen is de realisatie € 1,5 miljoen hoger dan begroot.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Stichting Vervangingsfonds/Bedrijfsgezondheid

Via deze subsidie investeert OCW in het arbeidsomstandighedenbeleid, (ziekte) verzuimbeleid en re-integratiebeleid (AVR-taken) in de sector po. Voor de overige sectoren loopt dit via de lumpsumbekostiging.

Ontvangsten

Hierop is € 6,1 miljoen geboekt doordat leraren die hun opleiding niet of niet voldoende hebben afgerond hun in voorgaande jaren ontvangen lerarenbeurs hebben terugbetaald. Het resterende bedrag van € 0,4 miljoen is binnengekomen door het afrekenen van in voorgaande jaren verstrekte (project-) subsidies.

Artikel

11: STUDIEFINANCIERING

Artikel

Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren: De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering door de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren en kengetallen

Voor indicatoren over studiefinanciering wordt verwezen naar de publicatie Trends in Beeld.

Beleidsconclusies

Zie ook het beleidsverslag 2014.

Op het gebied van de genoemde elementen uit het Regeerakkoord is er in mei 2014 een akkoord bereikt met de fracties van VVD, PvdA, D66 en GroenLinks voor een nieuw, integraal voorstel voor een sociaal leenstelsel in bachelor- en masterfase per 1 september 2015. Het wetsvoorstel studievoorschot dat deze stelselwijziging regelt is in september 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden, in november 2014 aan de Eerste Kamer en in januari 2015 aangenomen. Kern van de wet (inwerkingtreding 1 september 2015) is dat de basisbeurs verdwijnt en plaats maakt voor een sociale leenvoorziening die de overheid ter beschikking stelt: het studievoorschot. De terugbetaaltermijn wordt verlengd naar 35 jaar. Oud-studenten die het wettelijk minimumloon verdienen of minder, hoeven niet terug te betalen en oud-studenten betalen nooit meer dan 4% van hun meer-inkomen boven het wettelijk minimumloon. De aanvullende beurs blijft bestaan en wordt verhoogd om zo de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te waarborgen voor in het bijzonder de lagere inkomensgroepen. De studentenreisvoorziening blijft in zijn huidige vorm behouden. In de wet is geregeld dat ook minderjarige deelnemers aan het mbo recht krijgen op de OV-kaart (per 1 januari 2017). Daarnaast is de taskforce «Beter benutten Onderwijs en Openbaar Vervoer» opgericht waarin de OV-bedrijven en de overheid de handen ineen slaan om, in samenwerking met de onderwijsinstellingen en studenten, onderwijstijden en reizen van studenten meer over de dag te spreiden waardoor huisvesting van instellingen beter wordt benut en de spits in het openbaar vervoer wordt afgevlakt. De middelen die hierdoor vrijkomen zullen worden geïnvesteerd in de kwaliteit van het hoger onderwijs en aan hoger onderwijs gerelateerd onderzoek.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

3.790.873

4.131.887

3.807.055

4.150.351

4.846.345

4.256.376

589.969

Uitgaven

3.790.873

4.131.887

3.807.055

4.150.351

4.846.345

4.256.376

589.969

               

Inkomensoverdracht

2.404.319

2.688.924

2.270.346

2.446.647

3.011.892

2.544.550

467.342

Basisbeurs

1.198.484

1.041.952

1.176.404

1.226.945

1.363.422

1.251.781

111.641

 

Gift (R)

808.120

873.052

915.853

1.001.245

989.938

1.068.758

– 78.820

 

Prestatiebeurs (NR)

390.364

168.900

260.551

225.700

373.484

183.023

190.461

Aanvullende beurs

629.379

583.500

612.222

616.913

683.797

649.636

34.161

 

Gift (R)

523.731

489.800

499.865

528.140

537.091

552.321

– 15.230

 

Prestatiebeurs (NR)

105.648

93.700

112.357

88.774

146.706

97.315

49.391

Reisvoorziening

450.811

803.237

292.937

450.303

819.053

529.173

289.880

 

Bijdrage aan vervoersbedrijven (R)

672.346

996.331

539.319

681.165

1.124.222

749.054

375.168

 

Gift (R)

425.909

463.234

497.253

541.148

521.861

569.207

– 47.346

 

Prestatiebeurs (R)

– 647.443

– 656.328

– 743.635

– 772.010

– 827.030

– 789.088

– 37.942

Overige uitgaven

125.645

260.235

188.783

152.485

145.620

113.961

31.659

 

Overige uitgaven relevant (R)

77.392

70.448

98.457

103.700

172.650

112.446

60.204

 

Overige uitgaven niet-relevant (NR)

48.253

189.787

90.326

48.785

– 27.030

1.515

– 28.545

                   

Leningen

1.294.051

1.354.449

1.423.416

1.576.661

1.713.785

1.614.861

98.924

 

Rentedragende lening (NR)

1.207.497

1.252.579

1.300.675

1.434.492

1.551.003

1.435.020

115.983

 

Collegegeldkrediet (NR)

86.554

101.870

122.741

142.169

162.782

179.841

– 17.059

             

0

Bijdrage aan agentschappen

92.503

88.514

113.293

127.043

120.668

96.965

23.703

 

Dienst Uitvoering Onderwijs (R)

92.503

88.514

113.293

127.043

120.668

96.965

23.703

Ontvangsten

629.024

662.979

694.980

737.384

751.400

766.271

– 14.871

 

Ontvangen rente en relevante hoofdsom (R)

223.869

240.832

234.426

213.912

186.151

265.030

– 78.879

 

Kortlopende vorderingen (R)

67.593

61.536

76.206

105.077

96.423

57.050

39.373

Terugontvangen hoofdsom (NR)

337.562

360.611

384.348

418.395

468.826

444.191

24.635

Tabel 11.2 Indeling Budgettaire gevolgen van beleid naar Relevant en Niet-relevant (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Totaal programma-uitgaven

3.790.873

4.131.887

3.807.055

4.150.351

4.846.345

4.256.376

589.969

Waarvan relevant

(R)

1.952.557

2.325.051

1.920.405

2.210.431

2.639.400

2.359.663

279.737

Waarvan niet-relevant (NR)

1.838.316

1.806.836

1.886.650

1.939.920

2.206.945

1.896.713

310.232

Totaal ontvangsten

629.024

662.979

694.980

737.384

751.400

766.271

– 14.871

Waarvan relevant (R)

291.462

302.368

310.632

318.989

282.574

322.080

– 39.506

Waarvan niet-relevant (NR)

337.562

360.611

384.348

418.395

468.826

444.191

24.635

Toelichting:

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenkader. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenkader, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

Het verschil tussen de oorspronkelijk begroting en de uitgavenrealisatie in 2014 is € 590,0 miljoen, waarvan € 279,8 miljoen relevant en € 310,2 miljoen niet-relevant.

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de ontvangstenrealisatie in 2014 is – € 14,9 miljoen, waarvan – € 39,5 miljoen relevant en € 24,6 miljoen niet-relevant. De verschillen tussen de begrotingsramingen en realisaties 2014 worden hierna bij de instrumenten toegelicht.

Toelichting op de instrumenten

Inkomensoverdracht

Basisbeurs

Een basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten.

Tabel 11.3 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering
         

Realisatie

Vastge-stelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Studerenden met een basisbeurs

606.390

625.730

629.184

645.065

665.088

647.500

17.588

bol

219.110

220.271

223.172

229.484

237.993

236.700

1.293

hbo

260.442

266.876

271.003

277.294

283.878

276.000

7.878

wo

126.838

138.583

135.009

138.287

143.217

134.800

8.417

Alleen (nul)lening

97.841

99.020

101.745

104.322

109.981

103.700

6.281

bol

1.752

2.146

4.632

5.409

6.235

4.900

1.335

hbo

42.647

43.151

44.706

48.277

52.994

45.500

7.494

wo

53.442

53.723

52.407

50.636

50.752

53.300

– 2.548

Totaal

704.231

724.750

730.929

749.387

775.069

751.200

23.869

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studerenden met een vorm van studiefinanciering is in 2014 totaal 23.869 hoger dan geraamd. Bij de studerenden met een basisbeurs ligt dit aantal 17.588 hoger dan verwacht. Bij alle drie onderwijssoorten zijn de gerealiseerde aantallen hoger dan geraamd. De aantallen prestatiebeurs bol binnen die realisatie zijn nagenoeg gelijk aan de raming.

Het aantal studerenden zonder beurs maar met een rentedragende lening en/of de reisvoorziening is per saldo 6.281 hoger dan geraamd. Bij het wo hebben 2.548 minder studenten gebruik gemaakt van deze mogelijkheden, maar bij de bol en het hbo samen ligt dit aantal totaal 8.829 hoger.

Tabel 11.4 Uitgaven basisbeurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastge-stelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

bol direct gift (bol 1/2 en 3/4 met diploma)

119,4

112,5

107,0

110,6

115,6

124,0

– 8,4

bol omzettingen prestatiebeurs in gift

138,6

159,2

173,8

187,2

201,3

202,5

– 1,2

ho direct gift (ho met diploma)

3,5

3,5

4,9

2,9

2,7

5,1

– 2,4

ho omzettingen prestatiebeurs in gift

546,6

597,8

630,1

700,5

670,3

737,2

– 66,9

Totaal

808,1

873,1

915,9

1.001,2

989,9

1.068,8

– 78,9

Bron: realisatiegegevens DUO

Tabel 11.5 Uitgaven basisbeurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastge-stelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

bol toekenningen

219,1

222,0

222,5

234,2

251,8

237,7

14,1

bol omzettingen

– 137,9

– 158,5

– 173,0

– 187,2

– 200,1

– 202,5

2,4

ho toekenningen

853,1

873,0

884,5

925,6

977,9

934,3

43,6

ho omzettingen

– 543,9

– 767,7

– 673,5

– 746,9

– 656,1

– 786,4

130,3

Totaal

390,4

168,9

260,6

225,7

373,5

183,0

190,5

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In de bol is in 2014 per saldo € 5,7 miljoen (– € 8,4 miljoen en + € 14,1 miljoen) meer aan basisbeurs uitbetaald dan geraamd. De – € 8,4 miljoen in tabel 11.4 is het saldo van € 11,8 miljoen minder betalingen in de bol direct gift (niveau 1/2) en € 3,4 miljoen meer betalingen basisbeurs direct gift in de bol niveau 3/4. Er is € 14,1 miljoen meer aan basisbeurs als prestatiebeurs in de bol toegekend dan geraamd.

In 2014 is per saldo € 1,2 miljoen minder basisbeurs prestatiebeurs bol in gift of definitieve lening omgezet dan geraamd.

In het ho is ten opzichte van de raming € 66,9 miljoen minder basisbeurs omgezet in gift, voornamelijk bij het hbo.

De toekenningen als gift van basisbeurzen aan ho-studenten die al een diploma hebben zijn € 2,4 miljoen lager dan geraamd. De toekenningen van basisbeurs als prestatiebeurs aan ho-studenten waren € 43,6 miljoen hoger dan geraamd. Er waren ook meer ho-studerenden dan geraamd met een basisbeurs (tabel 11.3).

In 2014 is DUO een andere boekingsmethode gaan hanteren bij het registreren van omzettingen van prestatiebeurs naar gift en rentedragende leningen. Deze andere boekingsmethode resulteert op deze post, namelijk de omzettingen prestatiebeurs ho, in hogere niet-relevante uitgaven van € 130,3 miljoen. Deze gewijzigde boekingsmethode was nog niet verwerkt in de begrotingsraming 2014. Dit boekhoudkundige effect treedt ook elders op, zie de tabellen 11.8 en 11.11.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de investering in hun kinderen. Daarom wordt rekening gehouden met een zogenoemde veronderstelde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt die afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Tabel 11.6 Totaal aantal studerenden met aanvullende beurs
         

Realisatie

Vastge-stelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

bol

103.455

102.301

103.469

106.760

112.519

109.400

3.119

hbo

82.102

81.252

81.821

82.873

85.600

83.300

2.300

wo

25.997

25.785

26.133

26.765

28.077

26.300

1.777

Totaal

211.554

209.338

211.423

216.398

226.196

219.000

7.196

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal verstrekte aanvullende beurzen is in 2014, enigszins in lijn met de gerealiseerde aantallen bij de basisbeurs (tabel 11.3), wat hoger uitgekomen dan geraamd.

Tabel 11.7 Uitgaven aanvullende beurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastge-stelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

bol direct gift (bol 1/2 en 3/4 met diploma

121,6

113,6

117,0

219,1

232,4

229,8

2,6

bol omzettingen prestatiebeurs in gift

188,0

198,7

209,2

121,2

130,9

126,1

4,8

ho direct gift (ho met diploma)

77,6

36,8

35,0

34,7

36,5

36,3

0,2

ho omzettingen prestatiebeurs in gift

136,6

140,7

138,6

153,1

137,3

160,1

– 22,8

Totaal

523,8

489,8

499,9

528,1

537,1

552,3

– 15,2

Bron: realisatiegegevens DUO

Tabel 11.8 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastge-stelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

bol toekenningen

140,6

137,7

145,5

146,7

158,2

154,0

4,2

bol omzettingen

– 87,4

– 103,2

– 110,9

– 121,2

– 128,2

– 126,1

– 2,1

ho toekenningen

188,7

217,4

233,1

234,3

250,3

250,4

– 0,1

ho omzettingen

– 136,2

– 158,2

– 155,3

– 171,0

– 133,6

– 181,0

47,4

Totaal

105,6

93,7

112,4

88,8

146,7

97,3

49,4

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Aan toekenningen van aanvullende beurzen in de bol is in 2014 per saldo € 6,8 miljoen meer toegekend. Dit betreft voor € 2,6 miljoen direct gift, wat weer verdeeld is in € 10,1 miljoen minder bij de bol niveau 1/2 en € 12,7 miljoen meer bij bol niveau 3/4. Daarnaast is € 4,2 miljoen meer toegekend aan prestatiebeurs aanvullende beurs bol dan begroot.

Bij de omzettingen van prestatiebeurs bol naar gift zijn hier geringe afwijkingen ten opzichte van de raming.

De toekenningen als gift van aanvullende beurzen aan ho-studenten die al een diploma hebben zijn iets hoger (€ 0,2 miljoen) dan geraamd. Bij de toekenningen aanvullende beurs als prestatiebeurs in het ho is er ten opzichte van de raming nagenoeg helemaal geen verschil. Bij de uitgaven omzettingen van aanvullende beurzen in gift bij het ho is het verschil – € 22,8 miljoen. Door de gewijzigde boekingssystematiek door DUO in 2014 ontstaat een verschil bij de niet-relevante ho-omzettingen van € 47,4 miljoen (zie hiervoor ook de toelichting bij tabel 11.5).

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.

Tabel 11.9 Aantal studenten met een reisvoorziening
         

Realisatie

Vastge-stelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Aantal gebruikers van het reisrecht

618.274

644.700

656.510

642.618

657.972

639.800

18.172

bol

186.234

192.548

194.599

204.514

210.984

210.200

784

ho

432.040

452.152

461.911

438.104

446.988

429.600

17.388

Aantal RBS

17.671

17.828

18.964

17.688

19.345

19.400

– 55

bol

2.595

2.418

2.609

2.553

2.809

2.800

9

ho

15.076

15.410

16.355

15.135

16.536

16.600

– 64

Totaal

635.945

662.528

675.474

660.306

677.317

659.200

18.117

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studenten dat gebruik maakt van de reisvoorziening is in 2014 per saldo 18.117 hoger dan geraamd. In de bol zijn ten opzichte van de raming 784 meer OV-kaarthouders, in het ho is het aantal OV-kaarthouders ten opzichte van de raming 17.388 hoger. De hogere aantallen gebruikers van de OV-kaart zijn in lijn met de hogere uitkomst van het aantal studerenden, zie ook tabel 11.3.

Het aantal studenten met een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland is in 2014 bij het ho iets lager dan geraamd.

Tabel 11.10 Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastge-stelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Betaling aan vervoersbedrijven

672,3

996,3

539,3

681,2

1.124,2

724,9

399,3

bol prestatiebeurs

– 170,0

– 174,3

– 200,4

– 222,7

– 242,2

– 233,8

– 8,4

bol omzettingen

106,3

118,0

129,7

145,0

159,4

160,8

– 1,4

ho prestatiebeurs

– 477,5

– 482,0

– 543,3

– 549,3

– 584,8

– 555,2

– 29,6

ho omzettingen

300,1

325,7

343,9

370,3

335,6

381,9

– 46,3

RBS en overig

19,5

19,5

23,7

25,9

26,9

26,4

0,5

Totaal

450,8

803,2

292,9

450,3

819,1

505,0

314,1

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De realisatie 2014 van de uitgaven reisvoorziening is per saldo € 314,1 miljoen hoger dan geraamd.

Bij de betaling aan vervoersbedrijven is het verschil tussen begroting en realisatie 2014 per saldo € 399,3 miljoen. Dit wordt voor het grootste deel veroorzaakt een kasschuif van 2015 naar 2014. In december 2014 is € 450,0 miljoen van de voorlopige vergoeding 2015 aan de OV-bedrijven vooruit betaald, waarmee een bijdrage is geleverd aan de optimalisatie van het kasritme van de Staat.

Daarnaast is de vergoeding aan de OV-bedrijven in 2014 lager uitgevallen dan geraamd, als gevolg van een herijking van het aantal gereisde kilometers.

De reisvoorziening is voor de meeste studerenden onderdeel van de prestatiebeurs. Er is € 38,0 miljoen minder reisvoorziening als prestatiebeurs toegekend (bol – € 8,4 miljoen, ho – € 29,6 miljoen).

De omzettingen naar gift in 2014 zijn € 47,7 miljoen lager dan de raming voor 2014 (bol – € 1,4 miljoen, ho – € 46,3 miljoen).

Het verschil van € 0,5 miljoen bij de reisvergoeding aan studerenden in het buitenland in relatie tot lagere aantallen dan geraamd, houdt verband met hogere gemiddeld gerealiseerde maandvergoedingen.

Overige uitgaven

De overige uitgaven omvatten voornamelijk technische boekingen, waaronder achterstallige rechten, omzettingen van prestatiebeurzen in gift of naar rentedragende lening en overige technische correcties tussen relevante- en niet-relevante uitgaven. Daarnaast komen ten laste van dit artikelonderdeel ook uitgaven gedaan aan EG-studerenden, voorschotten en handbetalingen. Het totale verschil tussen raming en realisatie 2014 op dit onderdeel bedraagt € 31,7 miljoen.

Leningen

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet.

Tabel 11.11 Niet-relevante uitgaven leenfaciliteit (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastge-stelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

rentedragende lening

1.131,5

1.169,1

1.212,8

1.343,5

1.567,1

1.339,2

227,9

omzettingen prestatiebeurs naar rentedragende lening

76,0

83,4

87,9

91,0

– 16,1

95,8

– 111,9

collegegeldkrediet

86,6

101,9

122,7

142,2

162,8

179,8

– 17,0

Totaal

1.294,1

1.354,4

1.423,4

1.576,7

1.713,8

1.614,9

98,9

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Per saldo is er in 2014 € 98,9 miljoen meer door studenten geleend dan geraamd. De uitgaven aan de reguliere studielening zijn in 2014 € 227,9 miljoen hoger dan geraamd. Dit komt doordat in de raming 2014 is uitgegaan van een lager gemiddeld geleend bedrag; door een stijging van het aantal studerenden dat leent; door meer omzettingen van achterstallige lagere rechten in langlopende vorderingen en door overige technische bijstellingen op dit artikelonderdeel.

De omzettingen van prestatiebeurzen in een rentedragende lening zijn in 2014 € 111,9 miljoen minder dan geraamd. Dit houdt verband met de gewijzigde boekingssystematiek door DUO in 2014 (zie hiervoor ook de toelichting bij tabel 11.5).

Er is in 2014 € 17,0 miljoen minder aan collegegeldkrediet verstrekt dan geraamd.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Het verschil tussen raming en realisatie 2014 bedraagt € 23,7 miljoen. Dit wordt hoofdzakelijkveroorzaakt door een bijstelling (bij voorjaarsnota 2014) van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) met € 20,3 miljoen als gevolg van de actualisering van de business case. Met de nieuwe systemen kan de uitvoering efficiënter worden, de dienstverlening aan studenten eigentijds (digitaal) en kunnen maatregelen binnen de studiefinanciering beter worden geaccommodeerd. Daarnaast is er een structurele interne overboeking binnen het beleidsartikel studiefinanciering van € 2,9 miljoen in verband met een gewijzigde afrekensystematiek van de uitvoeringskosten in relatie tot onterecht kaartbezit bij de reisvoorziening. Ten derde is er een bijstelling van het DUO-budget met € 2,9 miljoen voor onder meer het leerlingenvolume en de uitvoeringskosten op het gebied van het tegengaan van misbruik uitwonendenbeurs en de aanpak van fraudebestrijding in de studiefinanciering. Als gevolg van een herziening van het kasritme bij PVS is een bedrag van € 3,0 miljoen dat in 2014 niet tot besteding is gekomen naar 2015 overgeboekt. Een bijstelling van € 0,5 miljoen staat verder in verband met de toename van het aantal uren als gevolg van ontwikkelingen in de projecten portfolio bij DUO.

Ontvangsten

Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.

Tabel 11.12 Terugbetaling studieleningen (langlopende vorderingen) (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastge-stelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Hoofdsom (NR)

337,6

360,6

384,3

418,4

468,8

444,2

24,6

relevante rentedragende lening

12,3

8,5

5,5

3,7

2,4

3,2

– 0,8

rente-ontvangsten

206,4

227,5

223,8

204,9

177,7

257,2

– 79,5

renteloos voorschot

5,1

4,9

5,1

5,3

6,1

4,6

1,5

Totaal

561,4

601,4

618,8

632,3

655,0

709,2

– 54,2

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In vergelijking met de raming terugbetaling studieleningen is er in 2014 per saldo € 54,2 miljoen minder terugbetaald. Dit saldo wordt voornamelijk gevormd door € 24,6 miljoen meer niet-relevante ontvangsten hoofdsom studielening en € 79,5 miljoen minder relevante rente-ontvangsten als gevolg van een lagere rente dan waarmee in de raming rekening werd gehouden.

Tabel 11.13 Bedrag aan uitstaande leningen (bedragen x € 1 miljoen)
 

2010

2011

2012

2013

2014

renteloze voorschotten t/m 1986

30,2

28,2

27,5

27,3

28,8

rentedragende leningen verstrekt voor 1992

44,4

33,1

25,7

21,2

15,5

rentedragende leningen verstrekt na 1992

9.703,4

10.645,4

11.598,0

12.637,1

13.759,0

collegegeldkrediet

208,2

296,7

397,7

488,1

583,3

Totaal

9.986,2

11.003,4

12.048,9

13.173,7

14.386,6

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Tabel 11.13 geeft de vorderingstanden aan het einde van het jaar. Het betreft de vorderingen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de prestatiebeursleningen.

Tabel 11.14 Ontvangsten op kortlopende vorderingen (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastge-stelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

achterstallig lager recht (ALR)

47,6

45,2

48,1

48,7

50,8

47,0

3,8

reisvoorziening

19,6

16,1

16,9

46,7

35,1

1,5

33,6

overig

0,4

0,2

11,2

9,7

10,5

8,6

1,9

Totaal

67,6

61,5

76,2

105,1

96,4

57,1

39,3

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het verschil tussen realisatie en raming 2014 bij de ontvangsten op kortlopende vorderingen bedraagt totaal € 39,3 miljoen. Dit betreft voor het grootste deel (€ 33,6 miljoen) meer-ontvangsten reisvoorziening (opbrengsten incasso OV-kaart). OCW int deze vorderingen nu zelf, waar voorheen DUO deze ontvangsten verrekende met de vervoersbedrijven. In de begroting 2014 was daar nog geen rekening mee gehouden. Daarnaast is er een verschil van € 3,8 miljoen bij de ontvangsten uit achterstallige lagere rechten en € 1,9 miljoen meer overige ontvangsten.

Artikel

12: TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

Artikel

Algemene doelstelling

De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat (ouders van) leerlingen in het voortgezet onderwijs, deelnemers in de beroepsopleidende leerweg en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland.

Financieren: De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd. Ouders zijn ervoor verantwoordelijk dat hun minderjarige kind onderwijs volgt. De overheid financiert een tegemoetkoming indien ouders, gezien hun inkomen, niet draagkrachtig genoeg zijn om de kosten van hun schoolgaande minderjarige kinderen (middelbaar beroepsonderwijs) alleen te dragen. Hiermee borgt de overheid de toegankelijkheid van het onderwijs. Vanaf 18 jaar ligt de verantwoordelijkheid voor het volgen van onderwijs primair bij de leerling (voortgezet onderwijs) of student (lerarenopleiding) zelf. Hij/zij kan dan zelf in aanmerking komen voor een tegemoetkoming bestaande uit een maandelijkse basistoelage en een eventuele bijdrage in de schoolkosten.

Indicatoren en kengetallen

Voor indicatoren over onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt verwezen naar de publicatie Trends in Beeld.

Beleidsconclusies

In het Regeerakkoord is besloten de WTOS 17- budgettair neutraal onder te brengen in het kindgebonden budget voor ouders van kinderen van 16–17 jaar. Vanaf 2016 is deze regeling onderdeel van de kindregelingen van het Ministerie van SZW.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 12 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

119.358

111.158

107.389

105.925

102.472

115.064

– 12.592

Uitgaven

119.358

111.158

107.389

105.925

102.472

115.064

– 12.592

                   

Inkomensoverdracht

100.410

97.029

93.324

88.242

85.476

97.372

– 11.896

TS 17-

24.681

23.142

20.866

16.476

15.888

23.378

– 7.490

 

Minderjarige deelnemers bol (R)

24.681

23.142

20.866

16.476

15.888

23.378

– 7.490

TS 18+

9.143

6.752

6.248

6.063

5.900

6.248

– 348

 

Tegemoetkoming lerarenopleiding (tlo) (R)

7.515

6.097

4.833

4.575

3.955

4.833

– 878

 

Deeltijd vo (R)

1.628

655

1.415

1.488

1.945

1.415

530

VO 18+

66.586

67.134

66.210

65.703

63.688

67.746

– 4.058

 

Volwassenenonderwijs (vavo) (R)

8.576

6.480

6.729

5.983

5.882

5.382

500

 

Meerderjarige scholieren vo (R)

53.845

54.989

52.947

53.058

51.245

56.426

– 5.181

 

Meerderjarige scholieren vso (R)

2.614

3.807

5.224

5.408

5.613

4.628

985

 

STOEB/ALR (NR)

1.552

1.859

1.310

1.253

948

1.310

– 362

                   

Bijdrage aan agentschappen

18.948

14.129

14.065

17.683

16.996

17.692

– 696

 

Dienst Uitvoering Onderwijs (R)

18.948

14.129

14.065

17.683

16.996

17.692

– 696

Ontvangsten

14.188

16.273

4.644

4.709

3.645

4.701

– 1.056

 

TS 17- (R)

2.158

2.539

1.110

941

693

1.244

– 551

 

TS 18+ (R)

1.041

935

574

703

96

574

– 478

VO 18 + (R)

10.989

12.799

2.960

3.065

2.856

2.883

– 27

Inkomensoverdrachten

Toelichting op de instrumenten

Uitgaven

De uitgaven bij elk van de drie WTOS-regelingen zijn in 2014 lager dan begroot, met name de uitgaven aan minderjarige deelnemers in de bol (TS 17- regeling). In 2014 werd minder dan geraamd gebruik gemaakt van deze regeling (zie ook tabel 12.2) met als gevolg lagere dan geraamde uitgaven (– € 7,5 miljoen). Ook de VO18+ -regeling geeft een lagere uitkomst dan begroot (– € 4,1 miljoen). Dit komt voornamelijk door minder uitgaven dan begroot bij de meerderjarige scholieren in het voortgezet onderwijs.

Tabel 12.2 Aantal gebruikers per regeling
         

Realisatie

Vastge-stelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Aantal gebruikers TS 17-

35.858

42.294

36.032

27.721

26.800

39.600

– 12.800

Aantal gebruikers TS 18+

8.459

6.585

6.331

6.037

6.676

6.300

376

Aantal gebruikers VO 18+

34.337

35.943

35.758

35.596

34.328

34.900

– 572

Bron: realisatiegegevens DUO

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Ontvangsten:

De ontvangsten hebben betrekking op terugbetalingen van teveel of onterecht verstrekte WTOS-uitkeringen. Het totale verschil tussen raming en realisatie 2014 is – € 1,1 miljoen, voornamelijk bij de onderdelen TS17- en VO 18+.

Artikel

13: LESGELD

Artikel

Algemene doelstelling

Het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.

Rol en verantwoordelijkheid

Financieren: De Minister financiert een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs, omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.

Indicatoren en kengetallen

Voor indicatoren over lesgeld wordt verwezen naar de publicatie Trends in Beeld.

Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2014 geen bijzonderheden voorgedaan.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 13 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

7.204

5.708

5.670

7.005

7.116

7.087

29

Uitgaven

7.204

5.708

5.670

7.005

7.116

7.087

29

               

Bijdrage aan agentschappen

7.204

5.708

5.670

7.005

7.116

7.087

29

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

7.204

5.708

5.670

7.005

7.116

7.087

29

Ontvangsten lesgeld

202.553

207.146

221.726

205.687

224.407

247.762

– 23.355

Bijdragen aan agentschappen

Toelichting op de instrumenten

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. De uitgaven betreffen het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel, met een gering verschil tussen raming en realisatie in 2014.

Ontvangsten

Met het vragen van lesgeld wordt door deelnemers en leerlingen van 18 jaar en ouder een bijdrage geleverd aan de kosten van het onderwijs. In de les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld.

De lesgeldontvangsten zijn in 2014 € 23,4 miljoen lager dan begroot. De realisatie 2014 van het aantal lesgeldplichtigen is iets hoger dan begroot (zie tabel 13.2).

Door een verandering in het betaalgedrag (gewijzigde mogelijkheid van gespreide betaling) van de lesgeldplichtigen blijkt voor het lopende schooljaar (2014/2015) ultimo 2014 minder te zijn ontvangen dan waarmee in de raming rekening werd gehouden.

Tabel 13.2 Aantal lesgeldplichtigen
         

Realisatie

Vastge-stelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Bol/vo

204.842

209.473

215.376

225.378

230.916

229.200

1.716

Bron: realisatiegegevens DUO

Het aantal lesgeldplichtigen is een afgeleide van demografische ontwikkelingen en van de opleidingskeuze van studerenden/leerlingen. Er zijn geen basis- en streefwaarden vastgesteld.

Artikel

14: CULTUUR

Artikel

Algemene doelstelling

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister heeft een wettelijke verantwoordelijkheid voor het cultuurbeleid. Dit is aanvullend op het cultuuraanbod dat zonder betrokkenheid van de overheid tot stand komt. De Minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het instandhouden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid zijn daarbij leidend.

Financieren: De Minister heeft een financierende rol met het bekostigen van de basisinfrastructuur cultuur en subsidiëring van specifieke (wettelijke) programma's en regelingen op de terreinen Erfgoed, Kunsten, Letteren en Bibliotheken.

Stimuleren: De Minister heeft een stimulerende rol bij het versterken van de cultuursector door programma’s als ondernemerschap en internationaal cultuurbeleid.

Regisseren: De Minister heeft een regisserende rol bij de uitvoering van en toezicht op het behoud en beheer van het cultureel erfgoed, op grond van de Monumentenwet en de Archiefwet. Toezicht op naleving van deze wetten ligt bij de Erfgoedinspectie. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed is onder andere belast met de uitvoering van de Monumentenwet. Het Nationaal Archief geeft uitvoering aan de Archiefwet.

Indicatoren en kengetallen

In het rapport Cultuur in Beeld 2014 en de publicatie Kerncijfers worden het bereik, de resultaten en ontwikkelingen van het cultuurstelsel in woord, beeld en cijfers gepresenteerd.

Tabel 14.1 Indicatoren

Doelstelling / indicator

Basis-waarde

Realisatie-waarde 2013

Realisatie-waarde 2014

Streef-waarde 2015

Bron

Een sterke cultuursector, die ondernemend en innovatief is en goed zorgt voor ons cultureel erfgoed

1.

Eigen inkomsten

         

Percentage cultuurproducerende instellingen in de BIS (musea en presentatie-instellingen beeldende kunst) dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 21,5%1

76% (2010–2011)

81% (2012)

91% (2013)

100% (2016)

Opgave van cultuurproducerende instellingen aan OCW

 

Bron: Databank OCW

         

2.

Percentage podiumkunstinstellingen en filmfestivals in de BIS dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 25,5%

69% (2010–2011)

66% (2012)

83% (2013)

100% (2016)

Opgave van cultuurproducerende instellingen aan OCW

 

Bron: Databank OCW

         

3.

Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten in de BIS (inclusief buitenland) voor 2014

2.6 miljoen (2009)

2,2 miljoen (2012)

2,2 miljoen (2013)

 

Opgave van cultuurproducerende instellingen aan OCW

 

Bron: Databank OCW

         

4.

Aantal bezoekers rijksgesubsidieerde musea

5.7 miljoen (2009)

6,2 miljoen (2012)

7,9 miljoen (2013)

 

Opgave van cultuurproducerende instellingen aan OCW

 

Bron: Databank OCW

         
X Noot
1

Percentage cultuurproducerende instellingen in de BIS dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 17,5%: 100% in 2013

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen majeure afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. Het bezoek aan de rijksgesubsidieerde musea, presentatie-instellingen en podiumkunstinstellingen zit in de lift. Nagenoeg alle cultuurproducerende instellingen in de BIS (musea en presentatie-instellingen beeldende kunst) voldoen aan de eigen inkomstennorm van minimaal 21,5%. Evenals de podiumkunstinstellingen en filmfestivals in de BIS waarvoor een eigen inkomstennorm van 25% geldt.

In 2014 is uitvoering gegeven aan de visiebrief «Cultuur Beweegt. De betekenis van cultuur in een veranderende samenleving» en de Museumbrief «Samen werken, samen sterker».

In de visiebrief «Cultuur Beweegt. De betekenis van cultuur in een veranderende samenleving» zijn de artistieke, maatschappelijke en economische waarden belicht. De onderwerpen cultuuronderwijs, talentontwikkeling, creatieve industrie en digitalisering staan op de agenda voor het toekomstig cultuurbeleid. Zo zijn de activiteiten van het programma Cultuureducatie met kwaliteit versneld door een speciale inspanning voor muziek waarvoor tot 2020 publiek en private financiering is geregeld. Daarnaast zijn er in het kader van talentontwikkeling twee samenhangende actielijnen in gang gezet die ontwikkelruimte op maat mogelijk maken voor talent en waardoor de landelijke en lokale culturele infrastructuur beter benut worden voor de ontwikkeling van talenten.

De Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen is aangenomen in 2014 en gaat in per 1 januari 2015. De nieuwe bibliotheekwetgeving richt zich op één netwerk van bibliotheekorganisaties, waarin de Koninklijke Bibliotheek met een uitgebreider takenpakket een centrale rol heeft binnen het stelsel van openbare bibliotheken

De Museumbrief «Samen werken, samen sterker» gaat in op het toekomstige beleid ten aanzien van het museale stelsel. Om de samenwerking tussen musea en andere partners te stimuleren is de Deelregeling Samenwerking Musea gestart en zijn de eerste resultaten gepresenteerd aan het museale veld. Ter ondersteuning van de maatschappelijke waarde van musea is de Nationale Kennisagenda voor het Museale Veld samen met het veld ontwikkeld en gepresenteerd.

In het beleidsverslag zijn de activiteiten en stand van zaken naar aanleiding van bovenstaande brieven beschreven.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 14.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 14 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

1.130.082

846.543

2.945.919

819.023

766.072

919.248

– 153.176

Waarvan garantieverplichtingen

767.539

513.001

608.000

621.806

473.197

629.000

– 155.803

Uitgaven

991.219

866.972 1

890.988 1

704.732

709.466

740.522

– 31.056

                   

Bekostiging

 

738.672

699.062

582.720

608.412

626.224

– 17.812

 

Culturele basisinfrastructuur

 

573.119

561.851

465.339

487.566

475.687

11.879

   

Vierjaarlijkse instellingen

 

403.749

395.482

330.253

333.074

323.150

9.924

   

Vierjaarlijkse fondsen

 

169.370

166.369

135.086

154.492

152.537

1.955

 

Monumentenzorg

 

111.353

94.243

82.392

79.792

83.425

– 3.633

 

Archieven incl. Regionale Historische Centra

 

27.649

23.216

23.580

25.577

24.905

672

 

Investeringen huisvesting rijksgesubsidieerde musea

 

26.376

19.473

1.362

4.189

30.245

– 26.056

 

Cultuureducatie met Kwaliteit

 

0

0

10.000

10.000

10.000

0

 

Archeologie

 

175

279

47

1.288

1.962

– 674

                   

Subsidies

 

106.819

163.064

87.592

58.127

84.501

– 26.374

 

Verbreden inzet cultuur

 

21.481

15.216

4.859

7.670

8.809

– 1.139

 

Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS)

 

8.373

8.585

6.282

6.715

7.260

– 545

 

Programma bibliotheekvernieuwing

 

16.094

18.147

17.963

17.963

17.942

21

 

Programma leesbevordering

 

2.950

2.930

2.850

2.900

2.850

50

 

Programma CRISP

 

0

2.445

2.375

2.940

2.612

328

 

Programma erfgoed en ruimte

 

0

0

0

2.016

8.000

– 5.984

 

Programma ondernemerschap

 

0

0

2.692

1.475

3.437

– 1.962

 

Specifiek cultuurbeleid

 

57.921

58.045

21.319

16.448

29.941

– 13.493

 

Regeling frictie- en transitiekosten culturele basisinfrastructuur 2009–2012

 

0

57.696

29.252

0

3.650

– 3.650

               

Opdrachten

 

0

0

1.708

4.411

2.354

2.057

 

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

 

0

0

1.708

4.411

2.354

2.057

               

Bijdrage aan agentschappen

22.292

21.481

28.862

29.527

34.793

23.739

11.054

 

Nationaal Archief

22.292

21.481

28.862

29.527

34.793

23.739

11.054

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

 

0

0

3.185

3.723

3.704

19

 

Uitvoering internationale verdragen

 

0

0

1.737

1.384

2.664

– 1.280

 

Uitvoering internationale contributies

 

0

0

1.405

2.285

990

1.295

 

Europese samenwerking

 

0

0

43

54

50

4

Ontvangsten

36.217

34.961

17.072

9.613

13.380

1.561

11.819

X Noot
1

De Uitgaven betreffen de realisatie bedragen van de jaarverslagen 2011 en 2012 exclusief de apparaatsuitgaven van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed en bestuursdepartement.

Verplichtingen

De realisatie van de verplichtingen is € 153,2 miljoen lager dan geraamd. Het verschil met de begroting wordt veroorzaakt door:

De feitelijke realisatie van de verplichtingen van de bekostiging en subsidies is € 2,6 miljoen hoger.

De verlaging van de garantieverplichtingen met € 155,8 miljoen als gevolg van lagere toekenning op garanties voor de indemniteitsregeling bruikleen collecties (€ 168 miljoen). Daarnaast zijn er minder overige garanties verleend (€ 4 miljoen).

De hogere toekenning op garanties voor de achterborgovereenkomst monumenten (€ 16,2 miljoen).

Uitgaven

De realisatie van de uitgaven in 2014 ligt € 31 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.

De verschillen worden verder verduidelijkt bij de toelichting op de instrumenten.

Bekostiging

Toelichting op de instrumenten

De culturele basisinfrastructuur wordt voor een periode van vier jaar bekostigd. Het cultuurstelsel voor de periode 2013–2016 is beschreven in de brief besluiten over de culturele basisinfrastructuur van 18 september 2012. De culturele basisinfrastructuur bestaat uit instellingen op het gebied van de podiumkunsten (toneel, dans, opera en orkesten), de beeldende kunsten, film, musea, letteren en bibliotheken, architectuur, vormgeving, nieuwe media, cultuureducatie en een aantal bovensectorale instellingen. Daarnaast zijn er de zes cultuurfondsen die sectoraal zijn georganiseerd. De cultuurfondsen spelen een belangrijke rol in het cultuurstelsel. Door middel van flexibele en kortlopende subsidieregelingen kunnen zij de dynamiek en vernieuwing in de cultuur op de voet volgen en zijn zij in staat snel op sectorale ontwikkelingen te reageren.

In 2014 is het budget voor de vierjaarlijkse instellingen van de Culturele basisinfrastructuur met € 11,9 miljoen verhoogd. Dit betreft de loon- en prijsbijstelling 2013 en 2014 op de huisvesting musea (€ 0,5 miljoen) en de wijziging van instellingssubsidies in verband met investeringen op het gebied van huisvesting (€ 9,4 miljoen). Het budget voor de fondsen is met € 2 miljoen verhoogd ten behoeve van de Arbeidsvoorwaardenmiddelen van het Nationaal Fonds voor de Podiumkunsten en voor de loonbijstelling 2014.

Monumentenzorg

De brief van 16 september 2011 geeft informatie over de wijze waarop subsidie voor instandhouding en restauratie van rijksmonumenten vanaf 2012 ingezet zal worden. Voor de verdeling van de reguliere restauratiemiddelen zijn de provincies verantwoordelijk, zoals vastgelegd in het convenant met het Interprovinciaal Overleg (IPO). Verdere ondersteuning van instandhouding van monumenten vindt plaats langs de weg van de fiscale aftrek, het vernieuwde Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (BRIM), de herbestemmingsregelingen, het Revolving Fund voor woonhuismonumenten en de Restauratiefonds-hypotheek-plus. Via dit fonds kunnen eigenaren van andere monumenten dan woonhuizen voor restauratie een laagrentende lening krijgen uit het Revolving Fund Plus van het Nationaal Restauratiefonds (NRF).

Het budget voor monumentenzorg is met € 3,6 miljoen verlaagd in verband met de aanwending van de vervroegde betaling in 2013 voor een extra aflossing BRIM ten behoeve van de museumbrief.

Archieven inclusief Regionaal Historische Centra

In 2014 is verder uitvoering gegeven aan het Archiefconvenant 2012–2016. Hiermee wordt beoogd overheidsinformatie duurzaam te beheren en een eigentijdse invulling te geven aan het begrip openbaarheid. In 2014 is het accent gelegd op het ontwikkelen van voorwaarden voor digitale duurzaamheid van overheidsinformatie. De coördinatie voor het uitvoeringsprogramma ligt bij het Nationaal Archief.

Investeringen huisvesting rijksgesubsidieerde musea

Deze middelen zijn bestemd voor de huisvesting van collecties van rijksgesubsidieerde musea.

Het budget is verlaagd met € 26 miljoen in verband met een intertemporele compensatie 2014/2017 voor de invoering van het nieuwe huisvestingsstelsel Rijksmusea per 1 januari 2017.

Cultuureducatie met kwaliteit

In 2014 is uitvoering gegeven aan het programma Cultuureducatie met Kwaliteit. Scholen in het primair onderwijs ontvangen via de prestatiebox een bedrag van in totaal € 18 miljoen (dit is € 10,90 per leerling). Binnen de matchingsregeling Cultuureducatie met Kwaliteit van het Fonds voor Cultuurparticipatie loopt de uitvoering van 54 lokale projecten en programma’s. Het gaat hierbij om een totaalbudget van € 10 miljoen per jaar van het rijk, dat door gemeenten en provincies met een zelfde bedrag wordt verhoogd. Ten slotte is in 2014 het leerplankader Kunstzinnige Oriëntatie opgeleverd. De Tweede Kamer is in juni 2014 geïnformeerd over de voortgang.

Archeologie

Naar aanleiding van de evaluatie van de archeologiewetgeving wordt het archeologiebestel vanaf 2012 versterkt door het ontwikkelen van een nieuwe archeologische kenniskaart. Hiermee wordt alle landelijke informatie over archeologie verzameld, gebundeld en toegankelijk gemaakt voor gemeenten en andere belanghebbenden. Tevens is in 2014 ingezet op de prioriteiten die in de beleidsreactie op de evaluatie zijn genoemd. De rijksoverheid heeft daarnaast middelen besteed aan het beheer en onderhoud van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Het budget is in 2014 naar de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed overgeboekt.

Subsidies

Verbreden inzet cultuur

Deze middelen zijn bedoeld voor digitaliseringprojecten in de cultuursector en monitoring van educatiebeleid. Zoals vermeld in de visiebrief cultuur beweegt is met ingang van het schooljaar 2013–2014, voor een periode van 10 jaar, € 4,9 miljoen per jaar opgenomen ten behoeve van de cultuurkaart.

Internationaal Cultuurbeleid

In een gezamenlijke brief hebben de bewindspersonen van OCW en BZ in 2012 hun visie op internationaal cultuurbeleid naar de Tweede Kamer gezonden. De doelen voor het internationaal cultuurbeleid zijn het bijdragen aan het internationaal niveau van Nederlandse topinstellingen, het bevorderen van een vooraanstaande internationale marktpositie van kunstenaars, cultuur als bijdrage aan de versterking van het Nederlands economisch belang en van de culturele diplomatie. In de subsidiëring van de BIS-instellingen en door de cultuurfondsen wordt hier nadrukkelijk aandacht aan besteed.

Voor creatieve industrie, één van de negen topsectoren, is het versterken van de internationale marktpositie prioriteit. In opdracht van de Ministeries van OCW en BZ voert het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, in samenwerking met het Nieuwe Instituut, hiervoor het Programma Internationalisering Creatieve Industrie 2013–2016 uit. Dit programma richt zich op het versterken van de internationale reputatie van de Nederlandse creatieve industrie (architectuur, vormgeving, mode, gaming en e-cultuur) en het opbouwen van duurzame netwerken en marktverruiming.

In maart sloot de Minister een Memorandum of Understanding (MoU) met haar Chinese ambtsgenoot. In het kader van het MoU wordt samengewerkt op het gebied van museummanagement, film en creatieve industrie.

Programma bibliotheekvernieuwing

Dit budget is besteed aan het beheer, de opbouw en doorontwikkeling van de landelijke digitale bibliotheek. Deze taak werd in 2014 uitgevoerd door het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken. Alle Nederlandse openbare bibliotheken zijn aangesloten op de digitale bibliotheek, die een snel groeiende hoeveelheid e-content aanbiedt.

Programma leesbevordering

Het Actieplan Kunst van Lezen 2012–2015 heeft een sterke samenhang met het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015. Door zijn programmatische opzet levert Kunst van Lezen een wezenlijke, aanvullende bijdrage aan de reguliere subsidieverstrekking aan culturele instellingen en scholen. Tevens versterkt het programma de maatschappelijke functie van openbare bibliotheken en ondersteunt daarmee de bibliotheekvernieuwing.

Programma CRISP

Naast de prioriteiten die onder internationaal cultuurbeleid zijn genoemd voor creatieve industrie, is er ook een afzonderlijk onderzoeksprogramma Creative Industry Scientific Programme (CRISP). De middelen zijn in 2014 ingezet voor het behalen van het doel; het ontwikkelen van een kennisbasis, methoden en instrumenten bij hogescholen, universiteiten en bij bedrijven met het oog op het ontwerpen van innovatieve fysieke en digitale producten en diensten voor de markt.

Nederland was dit jaar gastland voor de 6e Asia Europe Meeting (ASEM) van cultuurMinisters. Het thema Creatieve Industrie stond centraal tijdens de conferentie waarbij naast Ministers ook mensen uit de praktijk waren uitgenodigd.

Programma Visie Erfgoed en Ruimte

Deze middelen zijn besteed aan de uitvoering van het programma Visie Erfgoed en Ruimte. Hierin geeft het rijk aan welke cultuurhistorische gebieden en opgaven hij van (inter)nationaal belang vindt en waar het rijk een rol ziet in het gebiedsgerichte erfgoedmanagement. Het budget van € 8 miljoen is met € 1,9 miljoen verlaagd in verband met het aangepaste plafond financiële middelen. Daarnaast is

€ 3,9 miljoen overgeheveld naar het Gemeente- en Provinciefonds, bestemd voor projecten die samen met gemeenten en provincies worden uitgevoerd.

Programma ondernemerschap

Het programma Ondernemerschap Cultuur heeft als doel het versterken van ondernemerschap in de culturele sector. Het programma bestaat uit vier onderdelen; het leiderschapsprogramma cultuur dat in de zomer 2013 is gestart; de communicatiestrategie «Cultuur, Daar Geef Je Om» gelanceerd in augustus 2012 en geëindigd in december 2014; de coachingstrajecten die eind 2013 zijn begonnen en als laatste onderdeel, ondersteuning van individuele makers bij het opbouwen van de beroepspraktijk. De branche is betrokken bij ondersteuning van ondernemerschap.

Uit budget van het programma ondernemerschap is € 2,1 miljoen doorgeschoven naar het instrument opdrachten. Deze middelen zijn besteed aan het programma Leiderschap in Cultuur, Wijze Werven en aan de Geefcampagne.

Specifiek Cultuurbeleid

De Actieagenda architectuur en ruimtelijk ontwerp 2013–2016 is een interdepartementaal werkprogramma. De middelen voor architectuur en ruimtelijk ontwerp worden gebruikt om de positie van het ontwerp en de ontwerpers te versterken.

Onder deze post vallen tevens het budget voor de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen Tweede Wereldoorlog en de subsidie ten behoeve van het Jheronimus Boschjaar.

Het budget voor Specifiek Cultuurbeleid is verlaagd met € 13,5 miljoen. Hierin is onder andere de intertemporele compensatie van € 5,5 miljoen opgenomen voor de overdracht van de collectie van het Koninklijk Instituut voor de Tropen. Daarnaast een verlaging in verband met een overboeking van € 11,8 miljoen voor de digitale collectie Nationaal Archief. Tenslotte heeft een verhoging plaatsgevonden voor een bedrag van € 3 miljoen voor de regeling Talentontwikkeling.

Regeling frictie- en transitiekosten culturele basisinfrastructuur

Het budget is met een bedrag € 3 miljoen verlaagd in verband met overboeking van uitgaven naar specifiek cultuurbeleid voor de Regeling Talentontwikkeling.

Opdrachten

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

Dit budget is besteed voor opdrachten die bestaan uit het inhuren van bureaus voor beleidsonderzoek, evaluaties, visitatie/monitoring en versterking van de kennisbasis in de cultuursector.

Het budget is verhoogd met € 2,1 miljoen vanwege mutaties binnen de financiële instrumenten. Door het aangaan van opdrachten voor cultureel ondernemerschap, de financieringsmix ANBI en de Geefcampagne zijn de aanvankelijk onder subsidies geraamde bestedingen overgeheveld naar dit instrument.

Bijdragen aan baten/lastendiensten

Nationaal Archief

Deze middelen betreffen de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief. De baten en lasten van deze dienst worden apart in het jaarverslag opgenomen. Het budget is per saldo met € 11 miljoen verhoogd. Dit is de uitkomst van een verhoging van € 12,5 miljoen, waarvan € 11,8 miljoen ten behoeve van de Digitale collectie Rijksarchieven en een verlaging van € 1,5 miljoen in verband met minder uitgaven voor het project Digitale Taken Rijksarchieven (DTR).

Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties

Uitvoering internationale verdragen en contributies en Europese samenwerking

Naast de prioriteiten die onder internationaal cultuurbeleid zijn genoemd, is Nederland aan een aantal verplichtingen gebonden en draagt het bij aan de uitvoering van internationale verdragen. Dit geldt voor de UNESCO erfgoedverdragen voor werelderfgoed, immaterieel erfgoed, de bescherming van cultureel erfgoed bij gewapend conflict en de bestrijding van illegale handel in cultuurgoederen. Ook wordt bijgedragen aan het Europees filmprogramma (Eurimages) en de Nederlandse Taal Unie. Een bedrag van ca. € 1,3 miljoen is overgeheveld van internationale verdragen naar contributies en internationale samenwerking.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is € 11,8 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De meerontvangsten van € 11,8 miljoen worden veroorzaakt door de ontvangst op de afrekening van de Huisvesting Nieuwbouw Rijksmuseum (€ 9,8 miljoen), (€ 1,5 miljoen) ontvangsten uit subsidieafrekeningen en de rentebijschrijving voor een bedrag van € 0,5 miljoen op het aankoopfonds museale verwerving.

Artikel

15: MEDIA

Artikel

Algemene doelstelling

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, dat toegankelijk blijft voor alle lagen van de bevolking.

Rol en verantwoordelijkheid

Media hebben een prominente rol in onze democratie en cultuur. Wat we zien, horen en lezen, beïnvloedt ons beeld van de wereld en onze opvattingen. Daarom borgt de Minister vier publieke belangen in het mediabeleid, waar zij verantwoordelijk voor is: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid. De Minister heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de daarvoor relevante wet- en regelgeving. De Minister heeft naast een financierende rol, vooral ook een regisserende rol.

Financieren: De Minister financiert de landelijke publieke omroep, en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. De taakopdracht is wettelijk bepaald en het budget van de publieke omroep is vastgesteld met behoud van afstand tot de uitvoering en inhoud. Op basis van het concessiebeleidsplan sluit de Minister elke vijf jaar een prestatieovereenkomst met de publieke omroep. Verder is de Minister verantwoordelijk voor instrumenten ter bevordering van culturele producties, documentaires, drama, kunst- en kinderprogramma’s, het steunen en stimuleren van een onafhankelijke en kwalitatief goede journalistieke infrastructuur in ons land (Stichting Stimuleringsfonds voor de Journalistiek) en voor het bevorderen van mediawijsheid (NICAM en Mediawijzer.net).

Regisseren: Als regisseur is de Minister verantwoordelijk voor de wetgeving ten aanzien van de taak en organisatie van de publieke omroep en voor wetgeving voor commerciële media. De regels voor commerciële omroepen vloeien voornamelijk voort uit Europese richtlijnen op het gebied van audiovisuele media en interne markt. Ze gaan over reclame, sponsoring, product-placement en bescherming van minderjarigen, en over het aandeel Europees en onafhankelijk product. Verder is de Minister als regisseur verantwoordelijk voor wetgeving met betrekking tot omroepdistributie. Het doel daarvan is de ontvangst te verzekeren van de belangrijkste publieke zenders en daarnaast in brede zin de toegang te bevorderen tot een gevarieerd radio- en televisieaanbod.

De OCW-begroting is in het najaar van 2014 nader uitgewerkt in de mediabegrotingsbrief, die als basis diende voor de begrotingsbehandeling van dit artikel door de Tweede Kamer. Deze brief geeft een gedetailleerde vooruitblik op het nieuwe jaar, een uitwerking van de maatregelen op het gebied van media alsmede een terugblik op de realisatie van voorgaand jaar.

Op basis van het vijfjaarlijkse concessiebeleidsplan heeft de Minister voor de erkenningperiode die loopt tot en met 2015, een prestatieovereenkomst afgesloten met de landelijke publieke omroep. Over de uitvoering van deze prestatieovereenkomst rapporteert de landelijke publieke omroep jaarlijks aan de Minister. Deze verantwoording wordt gevalideerd door het Commissariaat voor de Media. Het Commissariaat voor de Media kan ook een boete opleggen als de publieke omroep de prestatieovereenkomst niet naleeft. Zowel de verantwoording als de validatie wordt als bijlage bij de mediabegrotingsbrief aan de Tweede Kamer verzonden.

Indicatoren en kengetallen

Tabel 15.1 Doelstelling/Indicator

Doelstelling/Indicator

Basiswaarde

Realisatiewaarde 2013

Realisatiewaarde 2014

Streefwaarde (2015)

Bron

7

Een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking

 

De uitzendingen van de publieke omroep onderscheiden zich van die van de commerciële omroepen door een blijvend hogere kwalitatieve waardering door de Nederlandse bevolking

7,1 (2010)

7

 

7

Ipsos

De indicator «De uitzendingen van de publieke omroep onderscheiden zich van die van de commerciële omroepen door een blijvend hogere kwalitatieve waardering door de Nederlandse bevolking» is in 2014 voor het eerst opgenomen in de rijksbegroting. Het jaarlijks onderzoek wordt in opdracht van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) uitgevoerd door Ipsos. Bij de beleidsdoorlichting is geconstateerd, dat de gehanteerde indicator niet voldoende aansluit op de algemene doelstelling en in de beleidsreactie is toegezegd dat een actualisatie van de doelstelling, de subdoelstellingen en de indicatoren bezien zal worden.

Met de mediamonitor rapporteert het Commissariaat voor de Media jaarlijks over de trends en ontwikkelingen op de gebruikersmarkten voor dagbladen, tijdschriften, radio, televisie en internet. Daarnaast worden pluriformiteit, onafhankelijkheid en gebruik van nieuwstitels gemonitord.

Tenslotte wordt voor indicatoren over media verwezen naar de monitor Trends in Beeld.

Beleidsconclusies

Het uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.

In 2014 is hard gewerkt om het publieke mediabestel gezond en slagvaardig te maken voor de toekomst. De Raad voor Cultuur heeft een toekomstverkenning uitgevoerd en er is een toekomstvisie opgesteld. Een verdere toelichting hierop is opgenomen in het beleidsverslag.

Sinds 1 januari 2014 worden de regionale omroepen vanuit de Rijksmediabegroting gefinancierd. De planning- en controlecyclus is op de nieuwe situatie aangepast. Hiervoor is afgelopen jaar de mediaregeling aangepast.

In 2014 voerde de ADR een beleidsdoorlichting uit, die bedoeld was om de doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid inzichtelijk te maken. Deze evaluatie betrof de periode 2010- 2013. In de doorlichting laat de ADR zien dat de inzet van de instrumenten wetgeving en financiering en de maatregelen daarbinnen in de onderzochte periode doeltreffend en doelmatig lijken voor het realiseren van de centrale beleidsdoelstelling.

De bezuiniging van € 200 miljoen van Regeerakkoord Rutte I ligt op schema. Het rijksmediabudget is aangepast in de Mediawet 2008. Voor het jaar 2014 bedraagt de verlaging van het budget € 100 miljoen en is op de uitgaven ruim € 140 miljoen bezuinigd. De bezuinigingen hebben vanaf het begin versneld plaatsgevonden. Hierdoor kwam geld beschikbaar voor het vergoeden van frictiekosten, die het gevolg zijn van de bezuinigingen.

De brief over de uitwerking van het Regeerakkoord Rutte II onderdeel Media bevat een pakket aan omvangrijke ombuigingen op het mediabudget. De belangrijkste ombuigingen vanaf 2014 zijn:

  • De rijksmediabijdrage wordt verlaagd met € 50 miljoen in 2016 tot structureel € 100 miljoen vanaf 2017. Op grond van de gemaakte begrotingsafspraken 2014 is deze verlaging teruggedraaid met € 50 miljoen per jaar, waardoor deze uitkomt op jaarlijks

    € 50 miljoen vanaf 2017. De bezuiniging van € 50 miljoen wordt als volgt ingevuld:

    • Een efficiencyslag van € 17 miljoen bij de overheveling van het budget regionale omroepen vanuit het Provinciefonds.

    • Het budget van de 2.42 omroepen (kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag) wordt per 1 januari 2016 op nul gezet. Dit levert € 14 miljoen op. Door een jaar eerder te bezuinigen komt er geld beschikbaar voor het vergoeden van frictiekosten.

    • Het budget van het Mediafonds wordt per 1 januari 2017 op nul gezet. Dit levert € 16 miljoen op.

    • De publieke omroep bezuinigt € 3 miljoen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 15.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 15 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

20101

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

894.942

937.643

886.809

886.504

1.180.980

977.240

203.740

Uitgaven

901.765

912.434

951.461

892.936

1.149.484

977.571

171.913

               

Bekostiging

 

907.042

946.279

887.916

1.143.398

972.710

170.688

 

Publieke Omroep (omroepinstellingen)

 

797.671

795.607

759.673

1.012.687

850.525

162.162

   

Landelijke publieke omroep

 

747.448

745.573

758.373

836.974

708.180

128.794

   

Wereldomroep

 

46.178

46.289

0

 

0

0

   

Regionale Omroep

 

0

0

0

174.413

141.600

32.813

   

Minderhedenprogrammering

 

4.045

3.745

1.300

1.300

745

555

   

Bezuinigingen Publieke Omroep (nog in te vullen)

             
 

Beheertaken landelijke publieke omroep

 

75.498

74.384

59.955

72.858

59.968

12.890

   

Stichting Omroep Muziek

 

31.926

29.904

14.568

18.097

14.581

3.516

   

Uitzenden en uitzendgereedmaken

 

23.974

23.974

24.463

29.713

24.463

5.250

   

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

 

19.598

20.506

20.924

25.048

20.924

4.124

 

Dotaties, bijdragen publieke omroep

 

32.814

30.532

31.231

32.542

30.654

1.888

   

Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties

 

17.922

17.922

18.280

18.646

18.280

366

   

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

 

4.300

2.300

2.300

2.101

2.300

– 199

   

Filmfonds van de omroep en Telefilm (COBO)

 

7.416

7.416

7.568

9.156

7.568

1.588

   

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

 

2.280

2.000

1.900

1.859

2.000

– 141

   

Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON)

 

508

506

794

780

506

274

   

Kabelraden

 

388

388

389

0

0

0

 

Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve (AMR)

 

– 513

44.931

36.811

24.736

30.738

– 6.002

 

Overige bekostiging media (uit rente AMR)

 

1.164

448

– 97

250

500

– 250

 

Basisinfrastructuur Cultuur 2013–2016 (vierjaarlijkse instellingen)

 

408

377

343

325

325

0

               

Subsidies

 

991

639

323

498

920

– 422

 

Subsidies

 

991

639

323

498

920

– 422

               

Opdrachten

 

0

0

0

7

0

7

 

Opdrachten

 

0

0

0

7

0

7

               

Bijdragen aan ZBO's en RWT's

 

4.366

4.508

4.662

5.519

3.906

1.613

 

Commissariaat voor de Media

 

4.366

4.508

4.662

5.519

3.906

1.613

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

 

35

35

35

62

35

27

 

Uitvoering internationale verdragen en contributies

 

35

35

35

62

35

27

Ontvangsten

228.224

190.959

215.510

193.542

196.571

197.500

– 929

X Noot
1

Door de presentatie van verantwoord begroten zijn de uitgaven voor 2010 niet meer te reconstrueren.

Toelichting:

Verplichtingen

De hogere verplichtingenrealisatie van € 203,7 miljoen kent andere oorzaken dan de realisatieverschillen op de uitgaven. Het grootste gedeelte is reeds toegelicht bij de 1e en 2e suppletoire begroting. Hieronder volgt nog een samenvatting van de verschillen:

  • bijstelling van de verplichtingenraming als gevolg van ontvangen prijsbijstelling 2013 en 2014 (€ 28,5 miljoen);

  • bijstelling van de verplichtingenraming als gevolg van het in 2014 aangaan van de verplichting aan de regionale omroepen voor het jaar 2015 (€ 146,5 miljoen)

  • bijstelling van de verplichtingenraming als gevolg van het voor een hoger bedrag aangaan van de verplichting aan de landelijke publieke omroep (€ 95 miljoen) vanwege de doorwerking van de printprijsregeling;

  • bijstelling van de verplichtingenraming als gevolg van de bezuinigingen uit Regeerakkoord Rutte I, waardoor de in 2014 aan te gane verplichtingen voor het jaar 2015 lager zijn (-/- € 60 miljoen);

  • diverse kleinere bijstellingen van de verplichtingenruimte (-/- 6,3 miljoen)

Uitgaven algemeen

De realisatie van de uitgaven in 2014 is € 171,9 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Hiervan heeft € 142,8 miljoen betrekking op een foutieve betaling. Deze betaling stond gepland voor 1 januari 2015 maar is vlak voor de jaarwisseling al in 2014 betaald. Hierdoor zijn de uitgaven op het instrument Bekostiging in 2014 € 142 miljoen en op het instrument Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s € 0,8 miljoen hoger uitgekomen dan geraamd. Met mijn brief van 3 februari 2015 «technische mutatie jaarafsluiting 2014» heb ik de Tweede Kamer over deze mutatie geïnformeerd.

De overige verschillen worden verder verduidelijkt bij de toelichting op de instrumenten.

Bekostiging

Toelichting op de instrumenten

Landelijke publieke omroep

Een publieke omroep is de meest efficiënte manier om de doelstellingen van het mediabeleid te bereiken. De publieke omroep waarborgt een hoogwaardig en pluriform media-aanbod, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Daarom bekostigt de Minister van OCW de landelijke publieke omroep. Mede vanwege Europese regels op het gebied van staatssteun, houdt de overheid greep op de aard en omvang van het takenpakket van de landelijke publieke omroep en bepaalt de overheid het budget van de publieke omroep.

Naast de foutieve betaling 2015 van € 100,8 miljoen en de prijsbijstelling van € 14,5 miljoen is er in 2014 € 13,5 miljoen extra uitgegeven ten behoeve van de superevenementen (WK-voetbal en Olympische Winterspelen).

Regionale omroepen

Vanaf 2014 worden de regionale omroepen bekostigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Hiertoe is de Mediawet aangepast.

Naast de foutieve betaling 2015 van € 28,0 miljoen en de prijsbijstelling van € 2,9 miljoen is de bijdrage vanuit het provinciefonds verhoogd met € 1,5 miljoen en vanuit het mediabudget met € 0,4 miljoen.

Minderhedenprogrammering

Eind 2012 is de structurele financiering van de zelfstandige minderhedenprogrammering (MTNL en FunX) beëindigd. De budgetten voor 2013 en 2014 zijn gebruikt voor afbouw- en frictiekosten.

Stichting Omroep Muziek (SOM)

De Stichting Omroep Muziek (SOM) is de instelling die door de Minister is aangewezen voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren.

De hogere uitgave bestaat uit de foutieve betaling 2015 van € 3,2 miljoen en de prijsbijstelling van € 0,3 miljoen.

Uitzenden en uitzendgereedmaken

Deze beheertaken bestaan uit het gereedmaken van programma’s voor uitzending en het uitzenden van programma’s van de landelijke publieke omroep.

Naast de foutieve betaling 2015 van € 4,5 miljoen en de prijsbijstelling van € 0,5 miljoen is het budget verhoogd met € 0,2 miljoen.

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

Het Nederlands Instituut voor Beeld en geluid is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief.

De hogere uitgave bestaat uit de foutieve betaling 2015 van € 3,7 miljoen en de prijsbijstelling van € 0,4 miljoen.

Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)

Het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds) is het instrument binnen het mediabeleid om de vervaardiging van hoogwaardige culturele producties binnen het media-aanbod te stimuleren. De bijdrage is bestemd voor het verstrekken van financiële bijdragen voor de ontwikkeling en productie van media-aanbod van bijzondere Nederlandse culturele aard ten behoeve van de landelijke en regionale publieke media-instellingen.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek stimuleert de kwaliteit, diversiteit en onafhankelijkheid van de journalistiek door met geld, kennis en onderzoek de vernieuwing van de journalistieke infrastructuur te bevorderen. De bijdrage is bestemd voor tijdelijke steun aan noodlijdende persorganen, het stimuleren van onderzoek dat de persbedrijfstak ten goede komt en het steun bieden aan journalistieke producten die via internet worden aangeboden.

Filmfonds van de Omroep en Telefilm (CoBO)

Het CoBO-fonds ondersteunt de documentairesector en participeert in audiovisuele coproductieprojecten waarin wordt deelgenomen door een of meer van de publieke instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Vlaamse publieke omroep (VRT) en/of Duitse publieke omroepen en/of onafhankelijke filmproducenten en/of instellingen werkzaam op het gebied van de podiumkunsten. De hogere uitgave bestaat uit de foutieve betaling 2015 van € 1,4 miljoen en de prijsbijstelling van € 0,2 miljoen

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

Het Mediawijsheid Expertisecentrum (Mediawijzer.net) bevordert een bewuste, kritische en actieve houding van burgers en instellingen in de samenleving waar media alom zijn. Bij het huidige programma zijn het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, ECP-EPN, de publieke omroep (NTR), Kennisnet en het NIBG betrokken.

Dotatie Algemene Mediareserve

De Algemene Mediareserve (hierna: AMR) dient voor het opvangen van schommelingen bij zowel de uitgaven als de ontvangsten op het mediabudget. Hierdoor wordt in het ene jaar geld gedoteerd en in een ander jaar geld onttrokken aan de AMR. In 2014 bedraagt de dotatie € 24,7 miljoen en dit is € 6 miljoen minder dan vooraf geraamd. De mutatie op de eerdere raming bestaat uit:

  • een toevoeging van de wettelijke prijsbijstellingen over 2013 en 2014 (€ 28,6 miljoen);

  • de uitkering van de wettelijke prijsbijstelling over 2014 (-/- € 19,2 miljoen), de uitkering over 2013 was voor de AMR reeds in de begrotingstand verwerkt;

  • een verhoging van het budget aan landelijke publieke omroepen ten behoeve van de superevenementen ( € -/- 13,5 miljoen);

  • kleine verhoging van de bijdrage aan enkele omroepinstellingen (-/- € 1,9 miljoen).

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

De kerntaak van het Commissariaat voor de Media (hierna: CvdM) bestaat uit het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op het handelen van de media-instellingen in Nederland en uit handhavend optreden ingeval de toepasselijke regelgeving niet in acht wordt genomen. Het CvdM is tevens verantwoordelijk voor het metatoezicht op het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM). Daarnaast heeft het CvdM tot taak erop toe te zien dat kabelexploitanten hun wettelijke verplichtingen nakomen tot doorgifte van de must carry-zenders en het opvolgen van adviezen van programmaraden.

Naast de foutieve betaling 2015 van € 0,8 miljoen en de prijsbijstelling van € 0,1 miljoen is het budget verhoogd met € 0,7 miljoen. De verhoging vloeit voort uit een wijziging in de Mediawet 2008, waarin het toezicht op de regionale omroepen als aanvullende taak is belegd bij het Commissariaat voor de Media.

Ontvangsten

De ontvangsten bestaan uit de reclame-inkomsten van de Stichting Ether Reclame (STER) en de rente op de Algemene Mediareserve (AMR).

Artikel 16

16: ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID

Artikel 16

Algemene doelstelling

De algemene doelstelling is het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften. De Minister is verantwoordelijk voor het stelsel van onderzoek en wetenschap.

Rol en verantwoordelijkheid

Financiering: De Minister bekostigt onderzoeks- en wetenschapsinstellingen.

Stimuleren: De Minister stimuleert meer zwaartepuntvorming en profilering in het wetenschappelijk onderzoek. De afspraken die hierover gemaakt zijn met de universiteiten staan vermeld in het hoofdlijnenakkoord. In de «Wetenschapsvisie 2025: keuzes voor de toekomst» wordt beschreven hoe het wetenschapsbestel toekomstbestendig wordt. Tevens wordt gestreefd de samenwerking in de Gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid te verbeteren, in het topsectorenbeleid zijn hiervoor innovatiecontracten ontwikkeld.

Regisseren: De Minister schept voorwaarden voor:

  • het doelmatig functioneren van een aantal wetenschappelijke instellingen die, zowel zelfstandig als in relatie tot de universiteiten en bedrijven, een belangrijke plaats innemen;

  • borging van het vernieuwend vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek en de Nederlandse onderzoeksfaciliteiten;

  • de coördinatie van het wetenschapsbeleid op nationaal en internationaal niveau.

De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op een efficiënte besteding van publieke middelen en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.

Indicatoren en kengetallen

Indicatoren en overige informatie over de toerusting en de prestaties voor het onderzoekstelsel worden beschreven in Trends in Beeld.

De kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en op basis hiervan de kwaliteit van het wetenschapssysteem kan bezien worden op basis van citaties naar wetenschappelijke publicaties. Wanneer het aantal citaties wordt genormeerd op een mondiaal gemiddelde dan geeft dat de positie van Nederland in de wereld aan. Nederland kende in de periode 2009–2012 een citatiescore die 54 procent boven het mondiale gemiddelde lag. Nederland neemt op basis hiervan mondiaal een vooraanstaande (tweede) positie in wat betreft de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek.

Tabel 16.1 Indicatoren

Doelstelling/Indicator

Basiswaarde

Realisatiewaarde 2013

Realisatiewaarde 2014

Streefwaarde

Bron

5

Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap

 

Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores

3 (2008–2011)

2 (2009–2012)

 

≤5

WTI2 (Thomson Reuters/CWTS Web of Science. Bewerking CWTS/NIFU)

Kengetallen voor het terrein van onderzoek en wetenschapsbeleid zijn te vinden in Trends in Beeld.

Tabel 16.2 Kengetallen R&D: R&D-uitgaven in miljoenen euro
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Bedrijven

5.495

5.263

4.900

5.218

6.922

7.286

7.332

Onderzoeksinstituten

1.259

1.259

1.327

1.279

1.319

1.366

1.361

Hoger onderwijs

3.256

3.489

3.711

3.691

3.994

3.953

4.050

Totaal

10.010

10.011

9.938

10.188

12.235

12.605

12.743

Beleidsconclusies

Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) wetenschap vormt, samen met de evaluaties van NWO en KNAW, de basis voor de inmiddels uitgebrachte wetenschapsvisie.

Nederland speelt internationaal gezien een vooraanstaande rol en presteert zeer goed als het gaat om wetenschappelijke kwaliteit en productiviteit. Uit onderzoek van de Europese Commissie in het kader van de Europa 2020-strategie blijkt dat Nederland tot de kopgroep behoort wat betreft openheid, excellentie en aantrekkelijkheid van het onderzoeksstelsel, samen met de Scandinavische landen, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland. Onze universiteiten, instituten en onderzoeksinstellingen worden over de gehele breedte als kwalitatief hoogwaardig betiteld in diverse onderzoeken. Daarbij werken overheid, bedrijfsleven, universiteiten en onderzoeksinstituten in de topsectoren intensief samen aan kennis en innovatie. De OESO prijst de Nederlandse aanpak van publiek-private samenwerking en de instituten waarbinnen zowel fundamenteel onderzoek als toegepast onderzoek in samenhang wordt verricht.

De conclusies van internationaal en nationaal onderzoek zijn glashelder: het Nederlandse wetenschapsstelsel presteert zeer goed in termen van kwaliteit en productiviteit. De Nederlandse wetenschap bereikt met een gemiddeld niveau van publieke middelen topprestaties. Ook de verwevenheid van onderwijs en onderzoek is een van de sterke kanten van ons stelsel. Om de goede prestaties en hoge productiviteit van het wetenschapsbestel te behouden en voorbereid te zijn op de toekomst staan in de «Wetenschapsvisie 2025: keuzes voor de toekomst», die in 2014 gepubliceerd is, plannen voor het wetenschapsbeleid opdat de Nederlandse wetenschap internationaal een vooraanstaande rol houdt. De ambities hierin zijn dat de Nederlandse wetenschap van wereldformaat is, dat de wetenschap meer verbonden is met de maatschappij en het bedrijfsleven en maximale impact heeft en dat de Nederlandse wetenschap een broedplaats blijft voor talent.

Nederlandse onderzoekers en bedrijven hebben in 2014 volop voorstellen ingediend voor onderzoeksfinanciering vanuit Horizon2020. Bij de eerste toekenningen door de Europese Onderzoeksraad (ERC) is 10,4% van de ERC starting grants naar onderzoekers aan Nederlandse instellingen gegaan. Uit de hoge score binnen Horizon2020 blijkt de kwaliteit van de Nederlandse wetenschap.

In 2014 is er een ERIC «European Research Infrastructure Consortium» opgericht met de naam JIV «Joint Institute for VLBI» (very long baseline interferometry). Een ERIC biedt meer stabiliteit voor activiteiten gericht op de wetenschap. Het is namelijk een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid. De JIV-ERIC draagt er zorg voor dat radiotelescopen over de hele wereld – waaronder de radiotelescopen van Westerbork – vanuit een centraal punt bestuurd kunnen worden. De data van die telescopen kunnen op een centraal punt samenkomen en verwerkt worden.

In 2014 vond ook nog de tot op heden meest succesvolle editie van het Weekend van de Wetenschap plaats. In opdracht van OWB organiseerde NEMO het landelijke publieksevenement dat wetenschap en technologie op een laagdrempelige manier toegankelijk maakt voor de samenleving. Door heel Nederland openden ruim 185 kennisinstellingen, onderzoeksinstituten, musea, bedrijven en innovatieve organisaties hun deuren voor het publiek. Ruim 130.000 mensen bezochten in het eerste weekend van oktober op die manier de wetenschap.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 16.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 16 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

     

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

927.239

830.254

904.499

859.762

1.342.276

829.799

512.477

Uitgaven

1.231.688

906.831

934.143

891.076

926.503

905.368

21.135

                   

Bekostiging

879.696

655.234

715.313

701.889

756.167

721.320

34.847

Hoofdbekostiging

652.323

465.774

474.882

460.876

504.082

475.974

28.108

 

NWO-wet en WHW

             
 

NWO

319.563

325.458

326.975

320.900

365.891

337.955

27.936

 

KNAW

93.517

93.779

94.316

93.379

91.331

91.196

135

 

KB

46.429

46.537

53.591

46.597

46.860

46.823

37

 

TNO

192.814

0

0

0

0

0

0

Aanvullende bekostiging

227.373

189.460

240.431

241.013

252.085

245.346

6.739

 

NWO Talentenontwikkeling

208.373

169.460

168.481

169.063

165.865

165.865

0

 

NWO STW

0

0

10.000

10.000

8.000

8.000

0

 

NWO Grootschalige researchinfrastructuur

19.000

20.000

61.950

61.950

61.963

61.963

0

 

NWO Nationaal Regieorgaan onderwijsonderzoek

0

0

0

0

16.257

9.518

6.739

                   

Subsidies

166.996

165.566

126.771

104.148

83.131

99.649

– 16.518

 

Kaderregeling exploitatiesubsudies onderzoek en wetenschap

44.448

40.103

42.708

42.210

26.494

38.491

– 11.997

 

LF TUD bibliotheek

7.626

7.654

7.734

7.742

0

4.013

– 4.013

 

Stichting SURF

7.517

7.545

7.622

7.630

0

5.853

– 5.853

 

CPG

515

518

520

521

261

261

0

 

Montesquieu Instituut

1.067

1.071

1.082

1.083

559

558

1

 

Max Planck Instituut

0

0

1.622

1.624

0

1.573

– 1.573

 

NCB/Nationaal Herbarium

6.395

6.418

6.484

6.490

10.235

9.830

405

 

BPRC

8.593

8.645

9.395

8.919

8.635

8.607

28

 

NEMO

3.368

3.488

3.626

3.636

3.520

3.509

11

 

STT

233

234

236

237

231

230

1

 

NTU/INL

3.132

3.228

3.071

3.011

3.053

3.207

– 154

 

EIB

1.297

1.302

1.316

1.317

0

850

– 850

 

NLR

893

0

0

0

0

0

0

 

Deltaris

2.855

0

0

0

0

0

0

 

MARIN

957

0

0

0

0

0

0

                   

Subsidieregeling St. AAP

1.004

1.008

1.015

1.016

1.027

1.027

0

                   

Kaderregeling subsidiëring projecten t.b.v. onderzoek en wetensch ap

121.544

124.455

83.048

60.922

55.610

60.131

– 4.521

Kust en zeeonderzoek/Satia Multifunctioneel Kenniscentrum

2.035

2.534

2.500

2.500

2.500

2.500

0

Gezondheidsonderzoek

1.500

1.500

1.500

0

0

0

0

Poolonderzoek

2.000

2.992

2.992

2.942

2.942

2.942

0

Genomics

40.000

44.000

44.000

40.500

40.500

40.500

0

Nationale coördinatie

7.816

8.435

6.285

4.759

6.098

6.120

– 22

Bilaterale samenwerking

2.474

4.070

4.505

3.711

3.570

3.750

– 180

Weerstandsverhoging onderzoeksinstellingen (CBRN)

2.785

1.968

1.433

410

0

0

0

BSIK

19.561

33.405

0

0

0

0

0

GATE

2.000

1.000

0

0

0

0

0

Grootschalige researchfaciliteiten

3.902

1.830

1.830

0

0

0

0

SURFnet

11.700

6.300

7.200

0

0

0

0

NCB biodiversiteit

10.000

8.400

6.900

0

0

0

0

ITER-2

4.000

4.000

0

0

0

0

0

Hersenen en Cognitie

4.000

4.000

3.900

6.100

0

2.200

– 2.200

Parelsnoer

7.750

0

0

0

0

0

0

Nader te verdelen

21

21

3

0

0

2.119

– 2.119

                   

Opdrachten

0

0

0

0

676

0

676

opdrachten

0

0

0

0

676

0

676

                   

Bijdrage aan agentschappen

288

294

297

297

303

303

0

Dienst Uitvoering Onderwijs

288

294

297

297

303

303

0

                   

Bijdrage aan internationale organisaties

82.484

84.366

91.328

84.262

85.746

83.609

2.137

EMBC

724

740

751

758

775

780

– 5

EMBL

4.135

4.377

4.476

4.593

4.732

4.720

12

ESA

36.516

35.027

29.393

29.792

30.362

30.362

0

CERN

34.527

38.017

41.303

40.721

41.363

39.247

2.116

ESO

6.582

6.205

15.405

8.398

8.514

8.500

14

                   

Bijdrage aan medeoverheden

102.224

1.371

434

480

480

487

– 7

Nationaal contactpunt Kaderprogramma

413

440

434

480

480

487

– 7

Kenniswerkers

101.811

931

0

0

0

0

0

Ontvangsten

176.117

1.520

0

4.334

117

101

16

Toelichting:

De realisatie van de uitgaven in 2014 ligt € 21,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verplichtingen zijn met € 512,5 verhoogd.

Verplichtingen

Gesaldeerd is er sprake van een verhoging van € 512,5 miljoen. De belangrijkste oorzaken van deze verhoging zijn:

  • In 2012 hebben OCW en NWO een afspraak gemaakt over de toepassing van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs (RJ 660) voor de inrichting van de jaarverslaggeving vanaf 2012. Daarbij is afgesproken dat deze stelselwijzing in 2013 geëvalueerd zou worden, aangezien er na een jaar meer ervaring zou zijn opgebouwd met dit stelsel, zowel bij NWO, als ook bij OCW. Het nieuwe stelsel biedt grote voordelen in termen van transparantie en sturingsinformatie, maar betekent in de praktijk ook dat alle reeds aangegane subsidieverplichtingen direct en volledig als last worden genomen en als schuldpositie op de balans zichtbaar worden. Tegenover deze schuldpositie staat de vordering op OCW ter dekking van een deel van die verplichtingen. Naar aanleiding van de evaluatie van de toepassing van dit stelsel is in 2014 afgesproken dat vanaf verslagjaar 2013 een andere boekingswijze wordt gevolgd. Het zogenaamde niet-dynamische deel van de ontstane vordering zal via het resultaat worden afgeboekt op het Eigen Vermogen (EV). Deze technische bijstelling van € 331,3 miljoen is daar het resultaat van.

  • Een verhoging van de rijksbijdrage van de Koninklijke Bibliotheek met € 40,7 miljoen als gevolg de Wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorziening (WSOB).

  • Bijstelling van de verplichtingenraming als gevolg van de 2de tranche ten behoeve van de intensivering onderwijs en onderzoek (€ 43,0 miljoen).

  • Bijstelling van de in het begrotingsakkoord 2015 begrotingsafspraken 2014 opgenomen middelen ten behoeve van matching (€ 50,0 miljoen).

  • Bijstelling van de in het begrotingsakkoord begrotingsafspreaken 2014 opgenomen middelen ten behoeve van vrije competitie (€ 25,0 miljoen).

  • Bijstelling in verband met de vrijval van middelen ten behoeve van cofinanciering (€ 8,6 miljoen)

Uitgaven algemeen

De realisatie van de uitgaven in 2014 ligt € 21,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden verduidelijkt bij de toelichting op de instrumenten

Bekostiging

Toelichting op de instrumenten

Het Ministerie van OCW bekostigt de nationale onderzoeksinstellingen NWO, KNAW en KB. Hiermee stelt de Minister deze organisaties in staat om binnen de wettelijke kaders en in lijn met de vierjaarlijkse strategische agenda en strategische plannen van de instellingen hun missies en doelstellingen te realiseren. Die zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen daarin.

Bijdragen met een structureel karakter aan:

  • NWO voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen voor de uitvoering van projecten die geselecteerd worden op grond van de resultaten van de nationale roadmap commissie. Met de inzet van deze middelen worden onze onderzoekers in de gelegenheid gesteld om te kunnen werken met onderzoeksfaciliteiten van wereldniveau;

  • NWO voor het uitvoeren van een integraal persoonsgebonden talentprogramma waarin naast de Vernieuwingsimpuls ook de voormalige middelen voor de specifieke doelgroepen zijn opgegaan. Doelen zijn via competitie op basis van wetenschappelijke kwaliteit voldoende ruimte te geven aan (jonge) veelbelovende onderzoekers, excellentie in het onderzoek te bevorderen, en te zorgen voor een adequate in- en doorstroom van onderzoekers zodat er verbetering optreedt in hun loopbaanperspectieven.

  • Het budget is per saldo met € 34,9 miljoen verhoogd. Belangrijkste oorzaken van deze verhoging zijn:

    • Een interdepartementale overboeking van het Ministerie van EZ inzake de bijdrage privaat-publieke samenwerking van € 25 miljoen.

    • Interne overboeking van € 7,2 miljoen ten behoeve van projecten die worden uitgevoerd door het Nationale Regieorgaan Onderwijsonderzoek.

    • Een toevoeging van € 1,0 miljoen voor de loonbijstelling 2014.

Subsidies

Diverse subsidies voor stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur, het gaat hier om bijdragen aan:

  • Naturalis voor de totstandkoming van het Nederlands Centrum voor Biodiversiteit (NCB). Met ingang van 2014 is het Nationaal Herbarium hierin opgegaan;

  • het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de huisvesting van primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor het verzorgen van de opvang van de BPRC chimpansees;

  • het Nationaal Centrum voor Wetenschaps- en techniek (NCWT) voor het science center NEMO en andere regionale science centra en voor het Weekend van de Wetenschap.

Projectsubsidies: Het gaat hier om innovatieve onderzoeksprojecten en investeringsimpulsen in onderzoeksfaciliteiten waarbij sprake is van co-financiering door kennisinstellingen, andere departementen en bedrijven. De meeste projecten sluiten aan op de doelstellingen van het bedrijfslevenbeleid.

Het budget is per saldo met € 16,5 miljoen verlaagd. Belangrijkste oorzaken van deze verlaging zijn:

  • Interne overboeking van € 11,5 miljoen naar artikel 6 en 7 in verband met de toevoeging van middelen voor SURF, Landelijke functie technische bibliotheek van de Technische Universiteit Delft en het Max Planck Instituut aan de lumpsum van (betreffende) universiteiten, hogescholen en academische ziekenhuizen.

Diverse kleinere interne en externe overboekingen (€ 5,0 miljoen).

Opdrachten

Voor de beleidsontwikkeling zijn opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten.

Het gaat hierbij met name opdrachten voor beleidsondersteunende onderzoeken.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Bijdrage aan internationale organisaties

Contributies aan de grote internationale onderzoeksorganisaties ESA, ESO, CERN, EMBL en EMBC. Door deelname van Nederland aan deze intergouvernementele organisaties krijgen onze wetenschappelijke onderzoekers toegang tot unieke en dure onderzoeksfaciliteiten en internationale netwerken van toponderzoekers. Deze deelname is mede van groot belang voor het functioneren van ons nationale onderzoeksbestel.

  • Het budget is per saldo met € 2,1 miljoen Verhoogd als gevolg van een koersverschil en een relatieve verhoging van het Nederlandse aandeel bij de internationale organisaties alsmede een verplichte prijsbijstelling.

Bijdrage aan mede overheden

Opdracht aan EG-Liaison voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling.

Artikel

25: EMANCIPATIE

Artikel

Het bevorderen van emancipatie

Het kabinet wil emancipatie bevorderen: de emancipatie van meisjes en vrouwen en de emancipatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en trangenders (LHBT). Doel is de veiligheid van vrouwen, homoseksuelen en transgenders te vergroten en de participatie van vrouwen in alle lagen en sectoren van de arbeidsmarkt te bevorderen. Een positieve houding en beeldvorming over homoseksuele relaties en vrouwen met ambitie dienen vanzelfsprekend te worden.

Rol en verantwoordelijkheid

Verantwoordelijkheid van de Minister

De Minister is verantwoordelijk voor het bevorderen van de emancipatie van meisjes en vrouwen en voor de emancipatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT).

Stimuleren:

Het instrument, dat de Minister ter beschikking heeft, is wet- en regelgeving, zoals Subsidieregeling emancipatie 2011. Deze regeling voorziet in het verstrekken van subsidies aan instellingen voor vrouwenemancipatie en emancipatie van LHBT en projectsubsidies aan het maatschappelijk middenveld. Tevens maakt de Minister gebruik van communicatie naar het beleidsveld onder andere naar belangenorganisaties.

Regisseren:

Gemeenten ontvangen via decentralisatie-uitkeringen een bijdrage voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale emancipatiebeleid.

Indicatoren/kengetallen

Tabel 25.1 Indicator

Indicator

Basiswaarde

Realisatiewaarde 2013

Realisatiewaarde 2014

Bron

8

Het bevorderen van emancipatie

 

Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking

90% (2010)

93%

N.v.t.

SCP; Homo Emancipatiemonitor

Beleidsconclusies

In 2014 zijn de Beleidsdoorlichting én de Mid Term Review op het emancipatiebeleid afgerond. De Minister heeft in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 30 420, nr. 211) haar reactie op de beleidsconclusies gegeven. Uit de evaluaties is gebleken dat er op projectniveau betekenisvolle resultaten zijn geboekt. Door meer sturing, monitoring en samenwerking met andere departementen en effectevaluaties zou het beleid meer impact kunnen hebben.

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen, zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 25.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 25 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

     

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

16.271

16.585

17.847

8.875

15.444

11.449

3.995

Uitgaven

14.653

14.063

14.846

13.408

13.124

14.792

– 1.668

               

Bekostiging

5.040

6.756

4.148

4.148

4.148

4.148

0

 

Kennisinfrastructuur

5.040

6.756

4.148

4.148

4.148

4.148

0

 

Vrouwenemancipatie

3.831

5.556

2.948

2.948

2.948

2.948

0

 

LHBT

1.209

1.200

1.200

1.200

1.200

1.200

0

                   

Subsidies

8.276

6.293

9.259

6.995

7.370

6.651

719

 

Subsidieregeling emancipatieprojecten

0

163

15

0

0

0

0

 

Vrouwenemancipatie

 

163

15

     

0

 

Wet Overige OCW-subsidie

3.195

1.412

655

0

0

0

0

 

Vrouwenemancipatie

2.443

867

357

     

0

 

LHBT

752

545

298

     

0

 

Subsidieregeling emancipatie

3.776

2.891

2.180

2.332

2.590

1.087

1.503

 

Vrouwenemancipatie

2.689

1.335

1.304

2.135

2.590

1.030

1.560

 

LHBT

1.087

1.556

876

197

 

57

– 57

 

Subsidieregeling emancipatie 2011

0

1.827

5.811

4.031

4.780

5.564

– 784

 

Vrouwenemancipatie

 

1.268

3.686

1.363

2.568

2.952

– 384

 

LHBT

 

559

2.125

2.668

2.212

2.612

– 400

 

Regeling sociale veiligheid LHBT jongeren op school

0

0

598

632

0

0

0

 

LHBT

   

598

632

   

0

 

Kaderwet SZW

1.305

           
 

Vrouwenemancipatie

1.305

           
                   

Opdrachten

1.337

864

1.044

1.495

1.455

962

493

 

Vrouwenemancipatie

971

419

541

724

852

455

397

 

LHBT

366

445

503

771

603

507

96

                   

Bijdrage aan agentschappen

0

150

195

151

151

151

0

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

0

150

195

151

151

151

0

                   

Bijdrage aan medeoverheden

0

0

0

0

0

2.880

– 2.880

 

Gemeentefonds BZK

0

0

0

0

0

2.480

– 2.480

 

Vrouwenemancipatie

         

2.020

– 2.020

 

LHBT

         

460

– 460

 

EL&I Talent naar de Top

0

0

0

0

0

400

– 400

 

Vrouwenemancipatie

         

400

– 400

                   

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

0

0

200

619

0

0

0

 

LHBT

0

0

200

619

0

0

0

Ontvangsten

1.829

27

14

21

89

0

89

Toelichting:

De realisatie van de uitgaven in 2014 ligt € 1,7 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verplichtingen zijn met € 4 miljoen verhoogd.

Verplichtingen

De realisatie van de verplichtingen is € 4 miljoen hoger ten opzichte van de begroting 2014. De reden voor deze hogere realisatie is dat in 2014 verplichtingen zijn aangegaan voor subsidies, die in de periode 2014 t/m 2018 tot uitgaven leiden.

Bekostiging

Toelichting op de instrumenten

Met deze middelen zijn zes instituten (thans COC, IHLIA, TNN, Atria, Women Inc en NVR) voor de Kennisinfrastructuur bekostigd.

Subsidies

Voor het uitvoeren van de Hoofdlijnenbrief Emancipatiebeleid 2013–2016 zijn subsidies verleend voor activiteiten die passen bij het beoogde emancipatiebeleid.

De instrumenten die zijn ingezet voor het uitvoeren van de Hoofdlijnenbrief emancipatiebeleid 2013–2016 zijn: de «Subsidieregeling emancipatie» en de «Subsidieregeling emancipatie 2011». De realisatie op het instrument subsidies is € 0,7 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Zie hiervoor de toelichting bij het instrument «Bijdrage aan mede-overheden».

Opdrachten

De middelen voor opdrachten voor zowel vrouwenemancipatie als LHBT-emancipatie zijn besteed aan onderzoeken en symposia. De realisatie op het instrument opdrachten is € 0,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Zie hiervoor de toelichting bij het instrument «Bijdrage aan mede-overheden».

Bijdragen aan agentschappen

Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Bijdrage aan medeoverheden

Voor actieve gemeenten op het gebied van vrouwen- en LHBT- emancipatiebeleid wordt via een decentralisatie-uitkering budget overgeheveld naar het gemeentefonds. De verantwoordelijkheid voor deze middelen is belegd bij de gemeenten zelf. Voor «Eigen Kracht» is een bijdrage van € 0,3 miljoen aan 11 gemeenten overgeboekt voor vrouwen met afstand tot de arbeidsmarkt. Vervolgens is voor het vergroten van de sociale acceptatie van LHBT binnen de etnische kringen aan de vier grote steden is € 0,2 miljoen overgeboekt. En verder is aan 29 gemeenten die het «Regenboogsteden (LHBT beleid)» uitvoeren een bedrag van € 0,3 miljoen overgeboekt voor het bevorderen van sociale veiligheid, weerbaarheid en sociale acceptatie van LHBT’ers. Aan EZ is een bijdrage van 0,4 miljoen overgemaakt voor de subsidie stichting Talent naar de Top. Voor een bedrag van € 0,4 miljoen zijn acht kleine budgetoverboekingen naar andere departementen/directies binnen OCW gerealiseerd voor emancipatie gerelateerd beleid.

Met de 2e suppletore wet 2014 is een herschikking gerealiseerd. Op het instrument «Bijdrage aan mede-overheden» is een bedrag € 1,2 miljoen in mindering gebracht ten gunste van het instrument «Subsidies» € 0,7 miljoen en het instrument «Opdrachten» € 0,5 miljoen.

Artikel

91: NOMINAAL EN ONVOORZIEN

Artikel

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 91.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 91 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

0

0

0

0

0

5.367

– 5.367

Waarvan garantieverplichtingen

             

Totale uitgaven

0

0

0

0

0

5.367

– 5.367

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Nader te verdelen

0

0

0

0

0

5.367

– 5.367

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Toelichting op de instrumenten

Het doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overstijgende middelen of taakstellingen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken beleidsartikelen bekend is, worden de middelen of taakstellingen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op dit artikel worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord. Dat is ook de reden dat de realisatie in bovenstaande tabel volledig op nul eindigt.

Hieronder worden de artikelonderdelen nader toegelicht. Daarmee wordt inzicht gegeven in de mutaties die via dit artikel gelopen zijn.

Loonbijstelling

Tabel 91.2 Loonbijstelling tranche 2014 (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Toegevoegd

Uitgedeeld naar

Verschil

91

Loonbijstelling tranche 2014

49.691

   

1

Primair onderwijs

 

– 17.676

 

3

Voortgezet onderwijs

 

– 12.557

 

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

 

– 5.174

 

6

Hoger beroepsonderwijs

 

– 3.937

 

7

Wetenschappelijk onderwijs

 

– 6.410

 

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

 

– 805

 

11,12,13

Studiefinanciering, WTOS en lesgelden

 

– 118

 

14

Cultuur

 

– 1.439

 

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

 

– 1.203

 

8,15,25, 95

Overig

 

– 372

 

Totaal

 

49.691

– 49.691

0

Toelichting:

De loonbijstelling tranche 2014 (€ 49,7 miljoen) is in de 1e suppletoire begroting 2014 toegevoegd en vervolgens in de begroting 2015 doorverdeeld naar de loongevoelige beleidsartikelen. Omdat in het Regeerakkoord is besloten om een nullijn te hanteren voor de lonen in 2014, bevat de loonbijstellingstranche 2014 geen vergoeding voor contractloonstijging, maar alleen voor de ontwikkeling in de sociale werkgeverslasten.

Prijsbijstelling

Tabel 91.3 Prijsbijstelling tranche 2014 (bedragen x € 1.000)
 

Toegevoegd

Uitgedeeld

Verschil

Prijsbijstelling tranche 2014

43.120

– 43.120

 

Totaal

43.120

– 43.120

0

Het merendeel van de prijsbijstelling 2014 is ingehouden bij de Begrotingsafspraken 2014. Het restant van de prijsbijstelling bedraagt € 43,1 miljoen en is in de 1e suppletoire begroting 2014 toegevoegd en vervolgens ingezet ter dekking van het uitkeren van een deel van de wettelijk verplichte prijsbijstelling.

Nader te verdelen

Tabel 91.4 Nader te verdelen (bedragen x € 1.000)
 

Toegevoegd

Uitgedeeld

Verschil

Eindejaarsmarge 2013/2014

236.955

   

Overlopende verplichtingen

 

– 55.586

 

OCW-brede problematiek

 

– 186.736

 

Totaal

236.955

– 242.322

– 5.367

Toelichting:

In 2014 is er in totaal € 237,0 miljoen toegevoegd aan dit artikelonderdeel. Het betreft de toevoeging van de middelen die in 2013 niet tot besteding zijn gekomen en die via de eindejaarsmarge zijn doorgeschoven naar 2014. Hiervan is € 55,6 miljoen ingezet voor overlopende verplichtingen die in 2014 alsnog tot betaling zijn gekomen. Daarnaast is € 186,7 miljoen ingezet ter dekking van OCW-brede problematiek, zoals:

  • het Nationaal Archief, het Programma Vernieuwing Studiefinanciering en flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (totaal € 66,7 miljoen);

  • middelen voor incidentele loonruimte NOA (€ 34,0 miljoen);

  • wettelijk verplichte prijsbijstelling (€ 82,5 miljoen). Zie voor de verdeling tabel 91.5.

Tabel 91.5 Wettelijk verplichte prijsbijstelling 2014 (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

2014

1

Primair onderwijs

19.454

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

3.459

11

Studiefinanciering

24.321

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

1.460

14

Cultuur

3.859

15

Media

28.575

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

1.381

Totaal

82.509

Artikel

95: APPARAATSKOSTEN

Artikel

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 95.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 95 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen 1

303.938

295.497

275.467

260.103

256.178

234.723

21.455

Waarvan garantieverplichtingen

             

Totale uitgaven1

303.938

295.497

275.467

260.103

256.178

234.723

21.455

Personele uitgaven

     

173.603

176.907

146.953

29.954

Waarvan

             

– eigen personeel

     

161.046

164.778

131.150

33.628

– externe inhuur

     

7.522

8.612

5.998

2.614

               

Materiële uitgaven

     

86.500

79.271

87.770

– 8.499

Waarvan

             

– ICT

     

29.071

30.133

20.813

9.320

– bijdrage aan SSO’s

     

27.875

31.330

30.254

1.076

– Begrotingsreserve

schatkistbankieren

     

2.399

0

0

0

Ontvangsten1

2.214

1.386

3.038

5.101

10.194

567

9.627

X Noot
1

De apparaatsuitgaven van de beleidsdirecties, die tot 2012 op de beleidsartikelen werden verantwoord zijn vanaf 2009 toegevoegd aan artikel U95. Dit geldt ook voor de ontvangsten, met uitzondering van de ontvangsten van RCE tot en met 2012, die zijn niet opgenomen, omdat deze niet zijn te reconstrueren vanuit artikel 14.

Toelichting op de instrumenten

Als gevolg van Verantwoord Begroten en de invoering van de Rijksbrede kostensoortentabel heeft OCW vanaf de begroting 2013 de apparaatskosten technisch verdeeld naar instrumenten (Personeel en Materieel) op basis van de realisatiecijfers van voorgaande jaren. Op basis van de realisatiecijfers 2013 en 2014 wordt de reeks vanaf 2015 structureel herverdeeld. Naast deze technische verklaring van de verschillen die zichtbaar zijn tussen de instrumenten onderling is het verschil inhoudelijk te verklaren door de mutaties van het programmabudget 14 (cultuur) naar het apparaatsartikel(zie ook toelichting onder uitgaven). De begroting is daar tussentijds, gelet op het indalen van de nieuwe werkwijze in de organisatie, niet eerder op aangepast. OCW stuurt op het totaal toegewezen budget aan de organisatieonderdelen en niet per instrument.

Uitgaven

De uitgaven voor de Apparaatskosten OCW zijn in 2014 € 21,5 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de RCE (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) en de IvhO (Inspectie van het Onderwijs). In 2014 werd aan de IvhO € 7,0 miljoen structureel ter beschikking gesteld voor het programma Toezicht 2020, om het samenhangende en onderwijs brede toezicht van de inspectie vorm te geven. Daarnaast werd € 2,3 miljoen toegevoegd voor de tijdelijke uitbreiding van de capaciteit om gestalte te geven aan het uitgebreidere geïntegreerd continuïteitstoezicht. Aan de RCE is € 4,9 miljoen ter beschikking gesteld ter uitvoering van de programma’s Erfgoed Digitaal, Kimomo, Restauratiekwaliteit, Herbestemming, Duurzaam Erfgoed en Erfgoedmonitor. Voor de uitvoering van projecten (o.a. BRIM 2014 en vaststellen subsidies) is vanuit het Nationaal Restauratiefonds (NRF) € 2,6 miljoen toegevoegd. Daarnaast is de doorbelasting van de exploitatiekosten van het Rijksbedrijvencentrum Rijswijk verwerkt en extra financieringen opgenomen waaronder EU-subsidies en NWO bijdragen voor een totaal van € 2,1 miljoen. Daarnaast zijn, door een aantal kasschuiven, uitgaven van ca. € 3,0 miljoen die in 2013 gepland waren pas in 2014 gerealiseerd. Het betreft onder andere het:

  • Diverse vertraagde ICT-projecten;

  • vertraging in het Programma invoering Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is in 2014 € 9,6 miljoen hoger dan geraamd. Dit wordt veroorzaakt door de gestegen ontvangsten van de RCE met € 9,7 miljoen (desaldering). Dit betreft de uitvoering van programma’s (Erfgoed Digitaal, Kimomo, Restauratiekwaliteit, Herbestemming, Duurzaam Erfgoed en Erfgoedmonitor), de uitvoering van projecten (o.a. BRIM 2014 en vaststellen subsidies), doorbelasting exploitatiekosten van het Rijksbedrijvencentrum Rijswijk en extra financiering waaronder EU-subsidies en NWO bijdrage.

Tabel 95.2 Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en ZBO’s/RWT’s (bedragen x € 1 miljoen) 1
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Totaal apparaatsuitgaven ministerie

303,9

295,5

275,5

260,1

256,2

234,7

21,5

Kerndepartement

177,8

171

154,5

135,1

132,5

133,0

– 0,5

Rijksdienst Cultureel Erfgoed

52,8

55,3

52,2

52,9

47,8

36,5

11,3

Inspectie van het Onderwijs

63,5

60

59,5

62,8

67,3

57,0

10,3

Erfgoedinspectie

2,9

2,7

2,7

2,5

2,4

2,4

0,0

Onderwijsraad

2,5

2,4

2,4

2,4

2,4

2,4

0,0

Raad voor Cultuur

3,1

2,8

2,8

2,9

2,4

2,7

– 0,3

Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid

1,3

1,3

1,4

1,5

1,4

0,7

0,7

               

Totaal apparaatskosten Agentschap

 

283,5

296,9

301,7

307,2

269,8

37,4

Dienst Uitvoering Onderwijs

 

257,8

273,8

277,5

278,9

229,4

49,5

Nationaal Archief

 

25,7

23,1

24,2

28,3

40,4

– 12,1

               

Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT's

             

Stichting Fonds Podiumkunsten

4,6

5,0

6,1

4,5

 

4,4

 

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

2,5

2,4

2,3

2,2

 

1,9

 

Stichting Mondriaanfonds

1,9

3,5

3,7

2,0

 

2,2

 

Stichting Nederlands Filmfonds

2,9

2,9

2,8

2,5

 

2,6

 

Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie

1,3

1,4

1,4

1,6

 

1,1

 

Stichting Nederlands Letterenfonds

1,3

1,8

1,6

2,0

 

1,1

 

Stichting stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)

 

1,6

1,5

1,5

 

1,7

 

Commissariaat voor de Media (CvdM)

 

4,4

5,1

4,2

 

4,8

 

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

 

3

2,8

   

2,6

 

Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

3,9

3,3

4,0

3,9

     

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

76,6

77,7

30,3

13,3

 

15,0

 

Koninklijke Bibliotheek (KB)

16,2

15,3

10,7

15,3

 

12,0

 

Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

110,7

114,5

16,0

31,1

 

30,3

 

Stichting Participatiefonds

 

3,0

3,0

2,8

2,6

2,6

0,0

Stichting Vervangingsfonds

 

3,8

3,7

3,6

3,4

3,4

0,0

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

0,7

0,7

0,6

0,6

X Noot
1

De cijfers in bovenstaande tabel zijn niet met elkaar te consolideren aangezien het zowel uitgaven als kosten betreft.

BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

1. Inleiding

Een belangrijke conclusie is dat de bedrijfsvoering en het financieel beheer binnen OCW in het algemeen op orde zijn. Wel heeft de Algemene Rekenkamer over 2013 een vijftal onvolkomenheden in het beheer onderkend. Wat betreft de financiële rechtmatigheid en getrouwheid kan worden geconstateerd dat zowel de fouten als de onzekerheden gedurende het jaar 2014 binnen de gestelde rapporteringstoleranties zijn gebleven, met uitzondering van de tolerantie ten aanzien van de uitgaven en ontvangsten van begrotingsartikel 15, Media. De financiële overzichten geven verder een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering.

2. Rechtmatigheid

De verantwoording in het departementale jaarverslag is met uitzondering van begrotingsartikel 15 Media in overeenstemming met de begrotingswetten, de Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en in ministeriële regelingen opgenomen bepalingen. Voor de bepaling van fouten en onzekerheden is de rijksbrede normering toegepast.

Op begrotingsartikel 15 bedraagt het totaal aan fouten in de uitgaven en ontvangsten € 142,8 miljoen. Daarnaast bestaat op dit artikel een onzekerheid van € 1,2 miljoen in de uitgaven en ontvangsten. De rapporteringstolerantie voor dit artikel bedraagt € 40,4 miljoen. Per abuis is de reguliere kwartaalbevoorschotting aan het Commissariaat voor de Media (€ 142,8 miljoen) niet begin januari 2015, maar op 30 december 2014 betaald. Deze formele fout heeft materieel geen effect op de taakuitoefening van het Commissariaat. Bovenstaande is per brief met de Tweede Kamer gedeeld.

3. Totstandkoming beleidsinformatie

Het is van belang dat de Tweede Kamer juiste en goede informatie ontvangt over de ontwikkeling van de indicatoren en kengetallen in de begroting en het departementaal jaarverslag. Daarom moet ook de niet-financiële informatie van goede kwaliteit zijn. In het jaarverslag zijn de indicatoren en kengetallen voorzien van een bronvermelding en voorts wordt in kwaliteitsdocumenten beschreven hoe de niet-financiële informatie tot stand is gekomen. Daarnaast publiceert OCW jaarlijks de belangrijkste indicatoren en kengetallen digitaal op Trends in Beeld en OCW in Cijfers. Niet alleen de cijfers, maar ook de totstandkoming hiervan wordt hier gepubliceerd. De informatie op deze websites sluit aan op de in het departementaal jaarverslag opgenomen beleidsinformatie.

4. Financieel- en materieel beheer

A. Onvolkomenheden in het financieel- en materieel beheer

Het Ministerie van OCW streeft naar een excellent beheer van de eigen processen, om zodoende maximaal effectief te kunnen zijn in het bereiken van haar doelstellingen. Dit alles gegeven de efficiencyvereisten die aan de Rijksdienst worden gesteld. De Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer hebben over afgelopen jaren kritische opmerkingen gemaakt over voor het ministerie belangrijke processen. Voor een deel worden die opmerkingen ook over 2014 gemaakt. Het is de inzet van het ministerie dat de belangrijkste tekortkomingen die de Auditdienst Rijk en Algemene Rekenkamer over het verantwoordingsjaar 2014 constateren in 2015 worden opgelost.

Subsidiebeheer

De Algemene Rekenkamer constateerde over 2013 dat de verbetermaatregelen in het subsidiebeheer in 2013 nog onvoldoende effect hebben gehad. Zo zijn inhoudelijke beoordelingen en controlehandelingen onvoldoende zichtbaar in de subsidiedossiers vastgelegd en zijn de verantwoordelijkheden in het subsidieproces pas in een laat stadium verhelderd. De Algemene Rekenkamer heeft in haar onderzoek bij diverse subsidies niet kunnen vaststellen of de subsidies volgens de regels zijn verleend en/of vastgesteld. Ook was onvoldoende duidelijk of de subsidievoorwaarden (volledig) zijn nageleefd.

In 2014 heeft het ministerie ingezet op het verder doorvoeren van de verbetermaatregelen. Er is met alle betrokkenen een Generiek Subsidieproces OCW (GSO) opgesteld dat gaat gelden voor de hele keten van subsidieverstrekking voor alle beleidsterreinen. Ook zijn de standaard-formats voor beschikkingen en formats voor het gehele subsidieproces verder uitgewerkt. Tevens is een begin gemaakt met sturingsrapportages over het subsidieproces. De inspanningen in 2014 hebben nog niet geleid tot betere resultaten in het proces: Uit de controle van de Auditdienst Rijk over 2014 blijkt dat het aantal beheersfouten eerder is toegenomen dan afgenomen. Dit maakt het noodzakelijk om in het subsidiebeheer meer en stringentere maatregelen te treffen. Enerzijds zal de interne controle verder worden aangescherpt en uitgebreid. Daarnaast wordt in de loop van 2015 de subsidie-eenheid OCW ingericht, die wordt ondergebracht bij DUS-i (de dienst uitvoering subsidies voor instellingen, een samenwerking van VWS, SZW en OCW). Bij deze eenheid wordt de gehele uitvoering belegd, die nu nog deels bij beleidsdirecties en deels bij DUO ligt. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de subsidies wordt hiermee eenduidig belegd. Vooruitlopend hier op wordt het Generiek Subsidieproces OCW begin 2015 digitaal ondersteund en uitgerold.

Informatiebeveiliging DUO en bestuursdepartement

De Algemene Rekenkamer onderkende in haar rapport over 2013 twee onvolkomenheden op het domein van informatiebeveiliging. Bij DUO bleef de uitvoering van beveiligingsmaatregelen nog achter. Bij het bestuursdepartement moest onder meer het rijksbreed afgesproken basisbeveiligingsniveau nog volledig worden geïmplementeerd.

De verdere implementatie van de rijksbreed afgesproken kaders omtrent informatiebeveiliging heeft in 2014 veel aandacht gehad. Onderdeel hiervan is de in control verklaring die het Ministerie van OCW volgens afspraak aan het Ministerie van BZK (als kadersteller) heeft afgegeven. Deze is op basis van zelfevaluaties tot stand gekomen. Uit de zelfevaluaties over 2014 blijkt dat het ministerie gemiddeld genomen voldoende aandacht besteedt aan alle terreinen van integrale beveiliging. Om minimaal de huidige basis van beveiliging, mede op basis van de uitkomsten van de zelfevaluaties 2014, vast te houden en waar mogelijk te verbeteren, nieuwe risico’s te kunnen (blijven) beheersen en ook voor de toekomst integrale beveiliging te borgen, onderneemt het ministerie in 2015 een aantal acties. Deze zijn onder meer gericht op het verhogen van het algemene veiligheidsbewustzijn bij medewerkers, de implementatie in 2015 van de overige BIR-normen bij alle directies, dienstonderdelen en ZBO’s en het onderwerp Integriteit (hoe gaan we met elkaar om) binnen het ministerie nadrukkelijker op de agenda zetten. OCW vindt informatiebeveiliging een belangrijk thema en dus zal eind 2015 wederom een zelfevaluatie worden uitgevoerd.

Inkoopbeheer Nationaal Archief

Over 2013 maakte de Algemene Rekenkamer de aanbevelingen aan het Nationaal Archief de kritische beheersmaatregelen structureel in het inkoopproces op te laten nemen en toe te passen.

Gedurende 2014 heeft het Nationaal Archief de diverse toegezegde beheersmaatregelen genomen: het inrichten en bijhouden van het contractregister, het uitvoeren van spendanalyses, het op peil brengen van de bemensing in de financiële functie en het opstellen en bijhouden van de aanbestedingskalender.

Financieel beheer Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

De Algemene Rekenkamer constateerde in haar rapport over 2013 dat het inkoopbeheer van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) enkele tekortkomingen vertoonde. Daarnaast had de RCE veel later dan gepland een nieuw subsidiesysteem in gebruik genomen. Als gevolg hiervan was de subsidieverlening voor instandhouding van monumenten niet ordelijk en controleerbaar. Tenslotte was het proces van vaststellen van subsidies in 2013 niet verbeterd ten opzichte van 2012.

In 2014 heeft de RCE planmatig gewerkt aan de constateringen en aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en de Auditdienst Rijk. Dit heeft tot gevolg gehad dat de subsidieverlening voor instandhouding van monumenten tijdig, ordelijk en controleerbaar is verlopen. De nog openstaande vast te stellen subsidies zullen naar verwachting in 2015 worden ingelopen.

B. Beleid ten aanzien van misbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen en overige onderkende frauderisico’s

De Nederlandse burger moet in het contact met de overheid uit kunnen gaan van een betrouwbare overheid waarbij alle toevertrouwde gegevens veilig worden verwerkt en bewaard. Maar ook de overheid zelf moet erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in de eigen systemen voldoen aan de betrouwbaarheidseisen (beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid) en dat de van derden verkregen gegevens juist en volledig zijn. De invulling van de betrouwbaarheidseisen is mede vastgelegd in de hierboven genoemde rijksbrede beveiligingskaders, aangevuld met handleidingen voor het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen. OCW sluit bij deze kaders aan. Dit helpt bij de aanpak om de kans op interne en externe fraude en misbruik en oneigenlijk gebruik zo beperkt mogelijk te houden. OCW heeft zicht op zowel externe als interne risico’s op fraude die de organisatie bedreigen.

Interne risico’s op fraude

Voor de interne organisatie gaat OCW uit van het principe dat iedere medewerker, van secretaris-generaal tot medewerker van de facilitaire dienst, een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van beveiliging met inbegrip van het verstandig omgaan met risico’s op bijvoorbeeld fraude. Alle medewerkers overleggen bij hun aantreden een verklaring omtrent gedrag (VOG) en medewerkers in vertrouwensfuncties ondergaan een veiligheidsonderzoek door de AIVD. OCW is een veilige organisatie met regelmatig aandacht door uiteenlopende bewustwordingsactiviteiten voor het tegengaan van fraude en misbruik. Voor de lijnmanagers is een speciale «toolbox (informatie)beveiliging en privacy» ontwikkeld. Deze toolbox bevat ook een richtlijn incidentenregistratie. Incidenten, waaronder fraude, worden daardoor snel en zorgvuldig gemeld, waardoor indien nodig direct corrigerend kan worden opgetreden. Periodiek legt de lijnmanager daarnaast verantwoording af aan de secretaris-generaal hoe hij binnen zijn dienstonderdeel omgaat met de (dreiging op) onderdelen van integrale beveiliging. Net als bij iedere organisatie kan er af en toe toch sprake zijn van «opzettelijke misleiding om een onrechtmatig of onwettig voordeel te verkrijgen». Kwader trouw bij medewerkers is mogelijk bij bijvoorbeeld financiële zaken (subsidies, aanbestedingen, vergelijkende offertes), voor informatie (bewerken van brieven, antwoorden op Kamervragen, memo's aan bewindslieden), voor ICT (manipulatie van systemen, onklaar maken van systemen), voor personele zaken (collega's bewerken, manipuleren, chanteren, van verkeerde informatie voorzien). Over 2014 zijn er geen meldingen dat OCW hiermee te maken heeft gehad.

Externe risico’s op misbruik, oneigenlijk gebruik en fraude

Het is het uitgangspunt dat OCW regelgeving tot stand brengt die zo min mogelijk gevoelig is voor fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik. Jaarlijks worden de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik geïnventariseerd. Waar nodig wordt het voorlichtings-, controle-, sanctie- of evaluatiebeleid aangescherpt, daarbij de wenselijkheid en doelmatigheid van deze middelen in ogenschouw nemend. Zo heeft OCW in lijn met de rijksbrede aanpak van fraude in 2014 besloten tot extra maatregelen om fraude met studiefinanciering maximaal te bestrijden. Voor een aantal specifieke onderdelen van de studiefinanciering, die voornamelijk samenhangen met migratie, wordt de voorlichting verbeterd, wordt er geïnvesteerd in fraudedetectie en worden al bestaande controles fors uitgebreid. De kosten hiervan bedragen € 2,45 miljoen per jaar en de baten lopen naar schatting op naar € 8,6 miljoen per jaar vanaf 2019. Deze maatregelen zijn per brief met de Tweede Kamer gedeeld.

OCW neemt actief deel aan de ministeriële commissie Aanpak Fraude, met name met het oog op de studiefinanciering. OCW heeft het project «Terughalen en terugvorderen in het buitenland» gecoördineerd. Daarin hebben verschillende overheden, waaronder CJIB, Belastingdienst, Openbaar Ministerie, Inspectie SZW en DUO onderling expertise uitgewisseld en zijn meerdere maatregelen geïdentificeerd om met meer kracht te kunnen invorderen in het buitenland.

Restrisico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik

In sommige gevallen zijn de getroffen beheersmaatregelen niet voldoende om misbruik en oneigenlijk gebruik geheel uit te sluiten, bijvoorbeeld wanneer de kosten van controles hoger zijn dan de baten of de wettelijke mogelijkheden begrensd zijn. Er is dan sprake van restrisico of «restant M&O». Dit is de gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle, sanctie en evaluatie zijn getroffen. Aan de volgende geldstromen met een restrisico groter dan € 1 miljoen kleven na inzet van deze instrumenten toch nog risico’s:

1. Gewichtenregeling Primair Onderwijs

Scholen met veel achterstandsleerlingen krijgen via de gewichtenregeling extra geld voor personeel en materieel. De bepaling van het leerlingengewicht is gebaseerd op de ouderverklaring over het opleidingsniveau van de ouder(s). Het leerlingengewicht werkt ook door in de uitkering rondom de impulsgebieden. Met de gewichtenregeling, waaronder de regeling impulsgebieden, is een bedrag gemoeid van € 358,4 miljoen.

Het gewicht kan door de Inspectie worden gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaring. Hierdoor neemt het risico van foutieve opgaaf (afwijkend van ingevulde formulieren) door de school af. Omdat het aantal fouten dat scholen de laatste jaren maken bij de – op basis van bedoelde ouderverklaring – gewichttoekenning toeneemt, loopt er momenteel een aanvullende controle actie vanuit OCW om deze onrechtmatigheid terug te brengen. In dat kader krijgt een beperkt aantal scholen dat gezamenlijk 80% van de gewichtenmiddelen krijgt, hulp om de gewichtenadministratie op orde te krijgen en fouten te corrigeren. Het is de verwachting dat de onrechtmatigheid hiermee in de toekomst aanzienlijk afneemt. Hiermee wordt echter niet het risico ondervangen dat ouders een verkeerde opgaaf doen. Het risico dat scholen een onjuist gewicht toekennen op basis van weliswaar volledig ingevulde, maar niet op waarheid berustende ouderverklaringen, blijft bestaan. De opleidingsgegevens van ouders zouden slechts getoetst kunnen worden aan documenten (diploma’s etc.) die hun opleidingsniveau bevestigen. Een dergelijke toets mag een school niet uitvoeren. Daarom wordt gezocht naar mogelijkheden om in de toekomst via andere manieren buiten de scholen om het gewicht toe te kennen, waarbij «opleiding ouders» als criterium de voorkeur heeft omdat het een goede voorspeller van achterstanden is. Meer informatie over de gewichtenregeling is per brief met de Tweede Kamer gedeeld.

Het is lastig om in te schatten wat het restrisico is. Daarom wordt het totale bedrag aan gewichtenmiddelen van € 358,4 miljoen als restrisico aangemerkt.

2. Leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond

Scholen met leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond komen in aanmerking voor een aanvullende vergoeding. De uitgaven voor leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond bedragen in 2014 € 18,0 miljoen.

De opgaven van de scholen worden gecontroleerd aan de hand van de door ouders of verzorgers getekende verklaringen of inschrijfformulieren. De inhoud van de verklaringen kan niet sluitend worden gecontroleerd. Voor 2014 is het restrisico bij leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond € 18,0 miljoen.

3. Nederlands Onderwijs aan Anderstaligen

Voor kinderen met een niet-Nederlandse achtergrond, en niet afkomstig uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba, wordt in de materiële instandhouding een NOAT-bekostiging gegeven voor Nederlands Onderwijs aan Anderstaligen. De uitgaven voor leerlingen met een dergelijke achtergrond bedragen in 2014 € 4,1 miljoen. De opgave van de school wordt steekproefsgewijs gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaringen. De ouderverklaringen kunnen niet op juistheid worden gecontroleerd. Sinds invoering van het onderwijsnummer kan deels worden gecontroleerd aan de hand van de BRP, dit is echter niet altijd mogelijk. Voor 2014 is het restrisico van de uitgaven aan Nederlands onderwijs aan anderstaligen € 4,1 miljoen.

4. Studiefinanciering Uitwonenden

Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) komen studerenden in aanmerking voor extra beurs wanneer ze uitwonend zijn. Het levert een studerende dus financieel voordeel op om zich als uitwonende te laten registreren in de Basisregistratie Personen (BRP). De toeslag op de basisbeurs voor een uitwonende student is € 2.145 per jaar. De totale uitgaven bedroegen in 2014 circa € 500 miljoen (WSF 2000). De bijdrage die op grond van de WTOS (regeling TS18+) aan uitwonenden is verstrekt, bedroeg in 2014 € 4,8 miljoen.

In de studiefinanciering wordt nu uitgegaan van het adres in de BRP, maar niet alle studerenden wonen daadwerkelijk op het geregistreerde adres. Daarom worden fysieke controles op het opgegeven woonadres uitgevoerd, zodat het risico op misbruik van de uitwonendenbeurs wordt beperkt. Er zijn in 2014 ongeveer 4.000 controles uitgevoerd op basis van een risicoprofiel. In bijna de helft van de geselecteerde gevallen is vastgesteld (voor bezwaar en beroep) dat de studerende niet op het in de BRP geregistreerde adres woonachtig was. Studenten moeten de onterecht ontvangen studiefinanciering terugbetalen en krijgen een boete opgelegd.

Het bovenstaande betreft studerenden die in Nederland wonen. Bij studerenden in het buitenland wordt anders gecontroleerd. Er wordt gecontroleerd of de student aan de instelling in het buitenland is ingeschreven. Er wordt aangenomen dat hij in het buitenland woonachtig is. Omdat er geen adrescontrole plaatsvindt, is er voor studerenden in het buitenland een restrisico.

In 2010 is gestart met fysieke controles op het adres in de BRP. Als gevolg van de maatregelen van de afgelopen drie jaar om misbruik met de uitwonendenbeurs aan te pakken, is dit misbruik substantieel afgenomen. Het restrisico wordt veroorzaakt door onjuiste inschrijving in het BRP en wordt niet aan OCW toegerekend. Er is dus sprake van geïmporteerd risico.

In het tweede kwartaal van 2014 is een a-selecte steekproef uitgevoerd om het restrisico voor studerenden met een binnenlands woonadres vast te stellen. Het huidige risico wordt ingeschat op een bedrag tussen € 12 miljoen en € 22 miljoen. Ten opzichte van begin 2011 betekent dit een daling van het risico op misbruik van ongeveer 30 miljoen euro. In 2014 is voor de WTOS de omvang van het restant MenO maximaal gelijk aan het bedrag van de toekenningen, namelijk € 4,8 miljoen. Het restrisico betreffende studerenden met een buitenlands woonadres bedraagt € 4,4 miljoen.

5. Aanvullende beurs

Van ouders wordt verwacht dat zij bijdragen aan de studie van hun kind. Kunnen ze dat niet of onvoldoende, dan kan de studerende een aanvullende beurs krijgen. De hoogte van de beurs hangt mede af van het ouderlijk inkomen. Het ouderlijk inkomen kan niet in alle gevallen juist en volledig worden vastgesteld. In 2014 is in totaal € 643 miljoen aan aanvullende beurs verstrekt. Daarvan is circa € 26 miljoen aan studenten met ouders in het buitenland verstrekt.

Wanneer ouders in Nederland wonen, is het risico op misbruik beperkt. Op grond van artikel 8, eerste lid Awir beheert de Belastingdienst het inkomensgegeven uit het basisregister inkomen. DUO is bevoegd deze inkomensgegevens van de Belastingdienst te gebruiken en is ook afhankelijk van deze gegevens. Er zijn 12.624 studenten met ouders in het buitenland en in deze gevallen vraagt DUO bewijsstukken van het buitenlands inkomen op. Gegevensuitwisseling met buitenlandse Belastingdiensten komt in beperkte mate tot stand.

DUO vraagt de bewijsstukken op maar de juistheid en volledigheid van het opgegeven buitenlands inkomen is niet volledig met zekerheid vast te stellen door DUO noch door de Belastingdienst. Hierdoor is er sprake van restrisico bij studenten met een aanvullende beurs met ouders in het buitenland van circa € 21,9 miljoen.

C. Open standaarden

Het ministerie wijkt in haar eigen bedrijfsvoering niet af van artikel 3, eerste lid van de Instructie rijksdienst bij aanschaf ICT-diensten of ICT-producten. Onderwijsinstellingen zijn zelf primair verantwoordelijk voor de inkoop van software. Welke afwegingen gemaakt worden, is aan de onderwijsinstelling zelf. Het principe «pas-toe-of-leg-uit» voor open standaarden is opgenomen in de subsidievoorwaarden voor (ICT-)projecten en is verplicht gesteld voor de gegevensuitwisseling tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (waaronder ook de Dienst Uitvoering Onderwijs en de Inspectie van het Onderwijs) en de onderwijsinstellingen. Indien de keuze van de onderwijsinstelling voor software wordt betwist, dan kan dat via de medezeggenschapsraad van de onderwijsinstelling, de Consumentenautoriteit of de Europese Commissie aanhangig gemaakt worden. Hoewel het «pas-toe-of-leg-uit»-beleid ook van toepassing is op onderwijsinstellingen, zijn geen aanvullende afspraken gemaakt over de verankering van «pas-toe-of-leg-uit» in hun inkoopbeleid.

OCW bevordert het gebruik van open standaarden door scholen. Samen met sectorraden, Kennisnet en SURF en leveranciers maakt OCW afspraken over gebruik van standaarden. Dit gebeurt binnen de Standaardisatieraad, een organisatie die binnen het onderwijsdomein een vergelijkbare rol speelt als het Forum Standaardisatie voor landelijke standaarden. OCW laat periodiek een monitor uitvoeren om het gebruik van standaarden door scholen en leveranciers te monitoren. Op basis van deze monitor wordt in overleg met de sectorraden beslist of extra maatregelen nodig zijn, bijvoorbeeld door extra communicatie. Bovenstaande is per brief met de Tweede Kamer gedeeld.

5. Overige aspecten van de bedrijfsvoering

A. Grote, lopende ICT-projecten

Het Ministerie van OCW kent twee grote, lopende ICT-projecten en een afgerond groot ICT-project: Programma Vernieuwing Studiefinanciering (lopend), Digitale Taken Rijksarchieven (lopend) en Invoeren BRON-HO (afgerond). Jaarlijks rapporteert het ministerie over de grote en hoogrisico projecten conform het daarvoor afgesproken rapportagemodel. Van alle projecten wordt de stand van zaken openbaar gemaakt via het Rijks ICT-dashboard.

Vanwege de ontwikkelingen rond de komst van de wet Studievoorschot hoger onderwijs, is het Programma Vernieuwing Studiefinanciering in 2014 herijkt. Deze herijking was noodzakelijk om in de tijdige invoering van de maatregelen uit de nieuwe wet te kunnen voorzien en tevens de voortgang en het succes van het programma te borgen. Tijdens de behandeling van het studievoorschot is zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer over deze herijking ingelicht. De meerjarige programmakosten waren voor de herijking geraamd op € 107,3 miljoen en de eerste uitkomsten van de herijking wijzen op een stijging van de kosten met circa 20 miljoen. Ook hier zijn de Eerste en Tweede Kamer van op de hoogte gesteld. Tevens is gemeld dat uitkomsten van de herijking definitief zullen worden gemaakt in het proces van de voorjaarsbesluitvorming.

In januari 2014 is bij het Nationaal Archief het programma Digitale Taken Rijksarchieven gestart. Doel van het programma is om een stevige basis te leggen bij het Nationaal Archief voor het borgen van ons cultureel erfgoed en de democratische rechtsstaat in het digitale tijdperk. Binnen het programma wordt een viertal kernproducten opgeleverd: een generieke digitale basis rijksinfrastructuur, een serviceorganisatie die op basis van een inzichtelijk kostprijsmodel technische ondersteuning aan het Nationaal Archief, de Regionaal Historische Centra en andere gebruikers kan leveren, een eerste tranche gedigitaliseerde rijkscollectie en een normenkader Duurzaam Toegankelijke Overheidsinformatie. De totale kosten van het programma bedragen € 31 miljoen.

In januari 2014 is volgens planning BRON-HO live gegaan. Door BRON-HO is de inschrijving voor studenten in het hoger onderwijs gemakkelijker geworden, koppelen we sneller en beter individuele gegevens terug aan de instellingen én hebben de instellingen veel eerder inzicht in de bekostiging. BRON-HO heeft een bijdrage geleverd aan de ambitie van OCW en DUO om te komen tot modernisering van de informatie-infrastructuur van DUO voor de onderwijsketen om de administratieve lasten bij instellingen substantieel te verminderen. De totale kosten van het project bedragen € 23 miljoen.

Voor alle projecten geldt dat door privacy functionarissen wordt geadviseerd en toegezien op navolging van de wet Bescherming Persoonsgegevens. Ook zijn in de projecten waarborgen ingebracht om risico’s voor de uitvoering te onderkennen. Hiermee worden dergelijke risico’s tijdig in kaart gebracht.

B. Audit Committee

Het Audit Committee heeft in 2014 viermaal vergaderd. Het Audit Committee heeft tot taak het adviseren van het departementale management op ten minste de volgende drie onderdelen:

  • Het borgen van de kwaliteit van de bedrijfsvoering, inclusief de financiële verslaglegging;

  • De regie op het auditbeleid;

  • Het risicomanagementbeleid en de uitkomsten daarvan.

De Secretaris-Generaal is voorzitter van het Audit Committee. De MT-OCW leden, vier niet-ambtelijke leden, directeur FEZ en directeur Auditdienst Rijk vormen samen het Audit Committee. Er is een open stoel voor de Algemene Rekenkamer en FEZ voert het secretariaat.

Vaste agendapunten zijn:

  • Vergadering maart: Departementaal jaarverslag OCW, Samenvattend auditrapport Auditdienst Rijk;

  • Vergadering mei: Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer, Risicomanagementbeleid, reviewplan OCW;

  • Vergadering oktober: Interim-rapportage Auditdienst Rijk, bevindingen gespreksronde externe leden;

  • Vergadering december: Auditplan Auditdienst Rijk, jaarwerkplan Inspectie van het Onderwijs, Onderwijsverslag en meerjarenplanning Inspectie van het Onderwijs.

Conform de ministeriële regeling «Audit Committees 2012» is in 2014 een zelfevaluatie uitgevoerd. De belangrijkste uitkomsten van de zelfevaluatie zijn:

  • De taakvervulling van het Audit Committee OCW geschiedt conform artikel 1 van de Regeling Audit Committees;

  • Een niet ambtelijk lid wordt benoemd als vice-voorzitter van het Audit Committee;

C. JAARREKENING

Departementale verantwoordingsstaat 2014 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3) = (2) – (1)

Art.

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

35.163.449

35.022.913

1.232.113

36.883.739

35.994.893

1.254.495

1.720.290

971.980

22.382

                     
 

Beleidsartikelen

34.923.359

34.782.823

1.231.546

36.627.561

35.738.715

1.244.301

1.704.202

955.892

12.755

01

Primair onderwijs

9.587.743

9.588.959

1.661

9.558.272

9.674.957

18.171

– 29.471

85.998

16.510

03

Voortgezet onderwijs

7.263.617

7.263.617

4.661

7.486.937

7.315.883

8.588

223.320

52.266

3.927

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

3.892.744

3.830.290

0

3.898.698

3.757.009

8.038

5.954

– 73.281

8.038

06

Hoger beroepsonderwijs

2.573.655

2.595.377

1.213

2.961.392

2.732.897

2.615

387.737

137.520

1.402

07

Wetenschappelijk onderwijs

4.074.179

4.070.873

16

4.293.686

4.152.113

10.426

219.507

81.240

10.410

08

Internationaal beleid

11.652

13.421

99

13.973

12.330

310

2.321

– 1.091

211

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

403.506

403.506

6.000

153.898

339.016

6.544

– 249.608

– 64.490

544

11

Studiefinanciering

4.256.376

4.256.376

766.271

4.846.345

4.846.345

751.400

589.969

589.969

– 14.871

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

115.064

115.064

4.701

102.472

102.472

3.645

– 12.592

– 12.592

– 1.056

13

Lesgelden

7.087

7.087

247.762

7.116

7.116

224.407

29

29

– 23.355

14

Cultuur

919.248

740.522

1.561

766.072

709.466

13.380

– 153.176

– 31.056

11.819

15

Media

977.240

977.571

197.500

1.180.980

1.149.484

196.571

203.740

171.913

– 929

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

829.799

905.368

101

1.342.276

926.503

117

512.477

21.135

16

25

Emancipatie

11.449

14.792

0

15.444

13.124

89

3.995

– 1.668

89

                     
 

Niet-beleidsartikelen

240.090

240.090

567

256.178

256.178

10.194

16.088

16.088

9.627

91

Nominaal en onvoorzien

5.367

5.367

0

0

0

0

– 5.367

– 5.367

0

95

Apparaatskosten

234.723

234.723

567

256.178

256.178

10.194

21.455

21.455

9.627

Samenvattende verantwoordingsstaat 2014 inzake baten-lastenagentschappen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)

(1)

(2)

(3)

(4)

 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

t-1

Naam baten-lastenagentschap

Totaal baten

Totaal lasten

Saldo baten en lasten

Totaal baten

Totaal lasten

Saldo baten en lasten

Totaal baten

Totaal lasten

Saldo baten en lasten

Totaal baten

Totaal lasten

Saldo baten en lasten

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

235.433

235.433

0

289.525

289.014

511

54.092

53.581

511

288.181

284.995

3.186

Nationaal Archief (NA)

42.927

42.927

0

30.027

29.445

582

– 12.900

– 13.482

582

29.980

29.973

7

Totaal

278.360

278.360

0

319.552

318.459

1.093

41.192

40.099

1.093

318.161

314.968

3.193

Naam baten-lastenagentschap

Totaal kapitaal- uitgaven

 

Totaal kapitaal- ontvangsten

Totaal kapitaal- uitgaven

 

Totaal kapitaal- ontvangsten

Totaal kapitaal- uitgaven

 

Totaal kapitaal- ontvangsten

Totaal kapitaal- uitgaven

 

Totaal kapitaal- ontvangsten

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO

6.314

 

0

5.333

 

0

– 981

 

64

5.365

 

10

Nationaal Archief (NA)

2.648

 

0

1.713

 

0

– 935

 

0

3.909

 

4.735

Totaal

8.962

0

7.046

0

– 1.916

64

9.274

4.745

Jaarverantwoording baten-lastenagentschappen per 31 december 2014

Baten-lastenagentschap

Dienst Uitvoering Onderwijs

Inleiding

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van de rijksoverheid voor het onderwijs. DUO levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. Daarnaast verricht DUO werkzaamheden voor overige departementen en derden. Onderdeel van DUO is de Shared Service Organisatie Noord waarbinnen het inkoopcentrum en het Overheidsdatacenter is ondergebracht, welke dienstverlening verricht onder meer voor het concern OCW en haar buitendiensten, het CJIB en andere overheidsorganen.

Financieel resultaat

Tabel 1 Samenvattende verantwoordingsstaat DUO 2014 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2013

Totale baten

235.433

289.525

54.092

288.181

Totale lasten

235.433

289.014

53.581

284.995

Saldo van baten en lasten

0

511

511

3.186

         

Totale kapitaalsontvangsten

0

64

64

10

Totale kapitaalsuitgaven

6.314

5.333

– 981

5.365

Toelichting:

DUO heeft een positief resultaat van € 0,5 miljoen gerealiseerd. Het voorstel is om dit resultaat toe te voegen aan het eigen vermogen.

DUO heeft voor 2014 geen aanvullend beroep gedaan op de leenfaciliteit. De kapitaalsuitgaven zijn gelijk aan de investeringen (€ 5,0 miljoen) plus de aflossing op de leningen (€ 0,3 miljoen).

Tabel 2 Staat van baten-lastenagentschap DUO (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2013

Baten

       

Omzet moederdepartement

204.986

257.007

52.021

258.405

Omzet overige departementen

19.462

21.304

1.842

18.859

Omzet derden

10.985

11.137

152

10.873

Rentebaten

0

77

77

31

Vrijval voorzieningen

0

0

0

13

Bijzondere baten

0

0

0

0

Totaal baten

235.433

289.525

54.092

288.181

         

Lasten

       

Apparaatskosten

229.388

278.896

49.508

277.454

Personele kosten

139.056

152.745

13.689

152.161

 

Waarvan eigen personeel

121.318

122.833

1.515

128.572

 

Waarvan externe inhuur

17.738

23.116

5.378

23.589

 

Waarvan overige personele kosten

0

6.796

6.796

0

Materiële kosten

90.332

126.151

35.819

125.293

 

Waarvan apparaat ICT

18.000

19.787

1.787

18.919

 

Waarvan bijdrage aan SSO’s

930

12.554

11.624

1.077

Afschrijvingskosten

6.000

7.008

1.008

6.359

Materieel

6.000

7.008

1.008

6.359

Immaterieel

0

0

0

0

Overige lasten

45

3.110

3.065

1.182

Dotaties voorzieningen

0

3.074

3.074

1.134

Rentelasten

45

36

– 9

48

Bijzondere lasten

0

0

0

0

Totaal lasten

235.433

289.014

53.581

284.995

Saldo van baten en lasten

0

511

511

3.186

Toelichting:

De baten en lasten 2014 wijken substantieel af van de oorspronkelijk vastgestelde begroting 2014 (€ 235,4 miljoen). Oorzaak hiervan is enerzijds de financiering van werkzaamheden op projectenbasis welke geen onderdeel vormden van de begroting en anderzijds uitbreiding van de (basis)dienstverlening die nog niet in de begroting is verwerkt. Het betreft onder andere de werkzaamheden voor het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (€ 21,4 miljoen) en middelen (€ 6,0 miljoen) ten behoeve van het projecten portfolio voor o.a. invoering van passend onderwijs, implementatie Rijksbrede Standard Business Reporting programma (XBRL), Kwaliteitsverbetering Informatie Personeel, Modernisering bekostiging mbo en examencijfers mbo. Daarnaast betreft het bijstellingen en uitbreiding van de (basis)dienstverlening (€ 24,6 miljoen), zoals uitvoering digitalisering examens (FACET) (€ 2,8 miljoen), KOMEX (€ 2,1 miljoen), Incasso OV-studentenkaart (€ 2,9 miljoen), Bron HO (€ 0,8 miljoen), uitvoering onvindbare debiteuren en intensivering handhaving (€ 1,3 miljoen), Diploma Register (1,1 miljoen), Maatwerk Uitvoering Onderwijs (€ 1,0 miljoen), werkzaamheden Shared service Organisatie (€ 1,8 miljoen), uitvoering inkoop-, bestel- en betaalproces (€ 1,3 miljoen), loon- en prijsbijstelling (€ 2,4 miljoen), bijdrage Sociaal Beleid Rijk (€ 2,0 miljoen) en overige bijstellingen optellend tot een totaal van € 5,1 miljoen. Tevens is de omzet overige departementen en derden toegenomen met € 2,0 miljoen.

Baten

Omzet moederdepartement

De omzet moederdepartement is € 52,0 miljoen hoger dan begroot. De hogere baten worden voornamelijk verklaard door uitvoering van opdrachten en werkzaamheden, verstrekt door het moederdepartement, die nog niet in de oorspronkelijke begroting waren opgenomen.

Omzet overige departementen

Onder de omzet overige departementen vallen onder meer de werkzaamheden in het kader van de inburgeringstaak (€ 7,6 miljoen) en het Landelijk Register Kinderopvang (€ 6,3 miljoen), beide voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de activiteiten voor de Wft-examens (€ 2,7 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Financiën, de print en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau (€ 1,3 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord voor diverse ministeries (€ 3,1 miljoen) en een aantal taken ten behoeve van andere departementen (€ 0,3 miljoen).

Omzet derden

De omzet derden betreffen de ontvangen examengelden inburgeringkandidaten (€ 4,8 miljoen), kandidaten NT2- en staatsexamen VO (€ 2,5 miljoen), werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 0,9 miljoen), vergoedingen voor detacheringen (€ 0,9 miljoen) inkoop- en housingsactiviteiten (€ 1,1 miljoen) en overige werkzaamheden voor derden binnen het domein onderwijs voortkomend uit OCW beleidsmaatregelen (€ 0,9 miljoen).

Rentebaten

De rentevergoeding 2014 bestaat uit vergoeding over de aangehouden rekeningcourant en de deposito’s. De stijging ten opzichte van 2013 hangt samen met de hoogte van de aangehouden bedragen.

Lasten

Apparaatskosten

De realisatie personeelslasten is € 13,7 miljoen hoger. Dit wordt veroorzaakt doordat een deel van de projectbezetting en inzet op aanvullende taken OCW en overige opdrachtgevers geen deel uit maakt van de begrote reguliere personeelslasten. Deze lasten worden gedekt door middel van project- en aanvullende financiering (incidenteel). Dit verklaart de realisatie zowel op eigen personeel als externe inhuur. In de begroting waren de overige personele kosten nog onderdeel van de post eigen personeel.

De realisatie van materiële kosten is € 35,8 miljoen hoger door onder andere de kosten van uitbesteed werk samenhangend met de eerder genoemde additionele werkzaamheden op projectenbasis en aanvullende taken OCW. De overschrijding op de automatiseringskosten (€ 1,8 miljoen) is eveneens het gevolg van projectmatige kosten welke geen onderdeel waren van de begroting. Onder de bijdrage SSO’s zijn inbegrepen de huisvestingskosten (€ 11,0 miljoen) welke in de oorspronkelijke begroting niet als zodanig waren gespecificeerd. Deze post verklaart eveneens de toename ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Vergelijkend cijfer 2013 is niet aangepast. Huisvesting bedroeg toen € 11,5 miljoen. De hogere afschrijvingskosten hangt samen met de eerder genoemde aanvullende taken. Op de totale kosten 2014 is een taakstelling gerealiseerd van € 5,1 miljoen als gevolg van doorgevoerde efficiency maatregelen.

Dotaties voorzieningen

De dotatie van € 3,0 miljoen zorgt dat de voorziening overeenkomt met de actuele waarde van de onderliggende lopende verplichtingen en de in 2014 aangegane verplichtingen. Het betreft hier met name verplichtingen voortvloeiend uit regelingen vallend onder Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Dotatie aan laatst genoemde voorziening verklaart de stijging ten opzichte van voorgaand boekjaar. Deze dotatie hangt samen met de opgelegde taakstellingen en de gewenste mobiliteit binnen DUO voor de komende jaren.

Rentelasten

De rentelasten zijn nagenoeg nihil.

Balans

Tabel 3 Balans per 31-12-2014 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2014

Balans 2013

Activa

   

Immateriële vaste activa

   

Materiële vaste activa

16.314

18.842

Grond en gebouwen

0

0

Installaties en inventarissen

16.314

18.842

Overige materiële vaste activa

0

0

Voorraden

0

0

Debiteuren

4.007

4.274

Nog te ontvangen

4.506

6.875

Liquide middelen

49.556

37.772

Totaal activa

74.383

67.763

Passiva

   

Eigen Vermogen

6.398

5.887

Exploitatiereserve

5.887

2.701

Onverdeeld resultaat

511

3.186

Voorzieningen

4.798

2.304

Leningen bij het MvF

629

943

Crediteuren

17.746

16.460

Nog te betalen

44.812

42.169

Totaal passiva

74.383

67.763

Toelichting:

Activa

Materiële vaste activa

De boekwaarde van het materieel vast actief is in 2014 met € 2,5 miljoen afgenomen als gevolg van het ontbreken van de noodzaak om reeds nu al vervangingsinvesteringen te plegen voor de op locatie Groningen aanwezige werkplek- en rekencentrumfaciliteiten.

Debiteuren

De stand debiteuren is met € 0,3 miljoen afgenomen. Onder de debiteuren zijn voor € 1,5 miljoen aan vorderingen op andere ministeries opgenomen: Ministerie van Veiligheid en Justitie (inzake couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau en dienstverlening Shared Service Organisatie) € 0,2 miljoen, Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (dienstverlening Shared Service Organisatie (€ 0,1 miljoen) en Ministerie van Economische Zaken (eveneens dienstverlening Shared Service Organisatie) € 1,2 miljoen.

Nog te ontvangen

Bij de post nog te ontvangen gaat het om werkzaamheden verricht in 2014 waarvoor nog geen middelen zijn verstrekt door OCW (€ 0,3 miljoen) en om bedragen, voor het merendeel ten behoeve van softwarelicenties en onderhoudscontracten, die in 2014 voor een geheel jaar vooruit zijn betaald (€ 4,2 miljoen).

Liquide middelen

De stand liquide middelen is in 2014 met € 11,7 miljoen toegenomen. Dit als gevolg van de positieve operationele kasstroom van € 17,0 miljoen, gepleegde investeringen van € 5,0 miljoen en aflossing op lening van € 0,3 miljoen. Zie ook verklaring bij het kasstroomoverzicht.

Passiva

Eigen vermogen

Het eigen vermogen DUO bedraagt na toevoeging van het positieve exploitatieresultaat 2014 € 6,4 miljoen. Het eigen vermogen bedraagt 2% van de gemiddelde omzet in de laatste drie jaar. Dit is onder het plafond van 5% van de gemiddelde omzet in de afgelopen drie jaar (€ 14,3 miljoen).

Leningen bij het MvF

DUO heeft in 2014 geen leenaanvraag ingediend bij het Ministerie van Financiën. Er is € 0,3 miljoen afgelost op bestaande leningen.

Voorzieningen

De voorzieningen bestaan uit voorzieningen in het kader van personeel (FPU en wachtgelden) € 1,9 miljoen en overige € 2,9 miljoen. Onder de overige voorzieningen zijn opgenomen de verplichtingen voortvloeiend uit afspraken in het kader van Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Uit de voorzieningen is € 0,6 miljoen onttrokken ten behoeve van de uitkeringen in 2014. Aan de voorziening is € 3,1 miljoen gedoteerd met name als gevolg van de eerder genoemde taakstelling en gewenste mobiliteit.

Tabel 4 Voorzieningen (x € 1.000)
 

31-12-2013

Onttrekkingen

Dotaties

Vrijval

31-12-2014

Wachtgeld

2.266

– 540

152

1.878

PU

38

– 40

3

1

Overige

2.919

2.919

Totaal voorzieningen

2.304

– 580

3.074

4.798

Crediteuren

De crediteuren ultimo 2014 bestaan uit openstaande facturen bij leveranciers en nog te ontvangen facturen. Onder de crediteuren is € 0,2 miljoen aan schulden opgenomen aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Nog te betalen

De balanspost Nog te betalen van € 44,8 miljoen bevat voor € 34,0 miljoen aan vooruit ontvangen middelen van OCW. Het betreft middelen die DUO in het boekjaar 2014 en voorgaande jaren al heeft ontvangen, maar waarvoor in het boekjaar nog geen prestatie is verricht. Op het moment dat de prestatie is geleverd, worden de ontvangsten geboekt als baten. Het betreft hier doorlopende werkzaamheden welke in 2015 zullen worden uitgevoerd.

Daarnaast gaat het om de opgebouwde rechten aan vakantiegeld, eindejaarsuitkering en verlofrechten ultimo 2014 van het personeel in loondienst (€ 8,1 miljoen) en schulden met afdrachtverplichtingen (€ 0,4 miljoen), overige te betalen bedragen (€ 0,2 miljoen) en vooruit ontvangen middelen voor werkzaamheden (waarvan € 0,4 miljoen voor overige departementen) welke in 2015 moeten worden verricht (€ 0,9 miljoen). Tenslotte zijn onder deze post de investeringsspecifieke financiële bijdragen van de ministeries verantwoord. Het betreft bijdragen die de financiering van uitbreidingsinvesteringen mogelijk maken. De onttrekking volgt het afschrijvingspatroon van de betrokken vaste activa en komt ten gunste van de afschrijvingskosten. De ultimo stand bedraagt € 1,2 miljoen waarvan € 1,1 miljoen een looptijd heeft van langer dan één jaar.

Onder de post Nog te betalen is € 0,4 miljoen vooruit ontvangen middelen van een ander ministerie opgenomen te weten; Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (werkzaamheden Inburgering en Kinderopvang) € 0,4 miljoen.

Kasstroom

Tabel 5 Kasstroomoverzicht per 31-12-2014 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB 1 januari 2014 + depositorekeningen

47.383

37.688

– 9.695

2.

Totaal operationele kasstroom

6.000

17.022

11.022

3a

Totaal investeringen (-/-)

– 6.000

– 5.019

981

3b

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

64

64

3.

Totaal investeringskasstroom

– 6.000

– 4.955

1.045

4a

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

0

0

0

4b

Eenmalig storting van moederdepartement (+)

0

0

0

4c

Aflossingen op leningen (-/-)

– 314

– 314

0

4d

Beroep op leenfaciliteit (+)

0

0

0

4.

Totaal financieringskasstroom

– 314

– 314

0

5.

Rekening courant RHB 31 december 2014

47.069

49.441

2.372

Toelichting:

Naast de rekening courant RHB heeft DUO ook liquide middelen die buiten de RHB blijven. Het betreft hier rekeningen ten behoeve van Europass, Regeling Surinaamse Studenten en Examendiensten waarop in totaal een saldo van € 0,114 miljoen staat op 31 december 2013 was dit € 0,084 miljoen. De mutatie van deze middelen wordt als onderdeel van de operationele kasstroom gepresenteerd.

De operationele kasstroom (€ 17,0 miljoen) is het saldo van resultaat (€ 0,5 miljoen), bruto afschrijvingskosten (€ 7,5 miljoen), netto dotatie voorzieningen (€ 2,5 miljoen) en mutaties kortlopende vorderingen en schulden (€ 6,5 miljoen). De investeringen betreffen voornamelijk investeringen in hardware en software.

Doelmatigheid

Basisindicatoren geven inzicht in de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. Doelmatigheid kan meerjarig worden bereikt door een lagere kostprijs (bij gelijke kwaliteit) of een hogere kwaliteit (bij gelijke kostprijs). Deze kengetallen geven inzicht in de ontwikkeling van de doelmatigheid uitgedrukt in financiële en kwaliteitskengetallen. In de begroting 2011 zijn voor het eerst afspraken over doelmatigheid gemaakt. Hierover heeft DUO zich in het departementaal jaarverslag 2011 verantwoord. Inmiddels is vanuit Financiën een richtlijn opgesteld aangaande de verantwoording over doelmatigheid. Voor het generieke deel kan DUO zich verantwoorden conform deze richtlijn. Aan het specifieke gedeelte, waarin de uitvoeringskosten per regeling worden weergegeven, kan DUO niet voldoen omdat de sturing meer langs de belangrijkste hoofdproducten van de dienstverlening loopt. Tot een bepaalde mate wordt de doelmatigheidsontwikkeling mede vorm gegeven door de ingrijpende taakstellingen. De maatregelen die genomen worden zijn gericht op efficiency en vereenvoudiging. Daarbij is de continuïteit en de kwaliteit van de dienstverlening een belangrijk ijkpunt. Dit is tevens onderdeel van de doorlichting vanuit het Ministerie van Financiën welke in 2015 gaat plaatsvinden.

Tabel 6 Doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2014

Omschrijving

Realisatie

Oorspronkelijke begroting

 

2011

2012

2013

2014

2014

Generiek Deel

         

Kostprijzen per product (groep)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Tarieven/uur

         

ICT gerelateerd

99

100

102

104

102

Overige uren

70

72

73

74

73

Omzet per produktgroep (pxq)

         

Omzet Bekostiging Instellingen

37

34

34

32

31

Omzet Studiefinanciering

98

99

99

98

98

Omzet Examendiensten

18

21

21

19

18

Omzet Basisregister

21

19

29

28

25

Omzet Informatiediensten

4

4

5

5

5

Totaal omzet basiscontract OCW

178

176

187

182

177

           

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

1.727

1.732

1.770

1.773

1.742

Saldo van baten en lasten (%)

100

101

101

100

100

Kwaliteitsindicatoren

         

Klantcontact digitaal

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

6

6

Klantcontact traditioneel

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

7

7

Toelichting:

Kostprijs per product (groep): Binnen het basiscontract met OCW wordt niet over kostprijzen gerapporteerd.

Omzet per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar 5 producten. De realisatie 2014 ligt € 5,0 miljoen lager dan 2013 als gevolg van ingevulde efficiency taakstelling en dereguleringsmaatregelen.

FTE totaal: De bezetting van ARAR is licht gestegen ten opzichte van 2013. Invulling taakstelling heeft niet geleid tot een netto uitstroom van ARAR personeel. Vrijgekomen personeel is zoveel mogelijk ingezet op nieuwe taken.

Projecttarief per uur: Het projecttarief is € 104 per uur. Een stijging van € 2 ten opzichte van 2013, als gevolg van loon- en prijsontwikkeling.

Meerwerktarief per uur: Het meerwerktarief is € 74 per uur. Een stijging van € 1 ten opzichte van 2013, als gevolg van loon- en prijsontwikkeling.

Saldo baten en lasten: DUO begroot met een exploitatiesaldo van nul. Het positieve saldo van baten en lasten 2014 van € 0,5 miljoen bedraagt 0,2% van de baten.

Indicatoren: Er is per 2014 een nieuwe set van indicatoren afgesproken met het Ministerie van OCW te weten: Klanttevredenheid klantcontact digitaal en Klanttevredenheid klantcontact traditioneel. Voor deze indicatoren zijn nog geen historische gegevens beschikbaar.

Klanttevredenheid klantcontact digitaal: Over 2014 heeft deze indicator een score van 6 op een schaal van 0 tot 10.

Klanttevredenheid klantcontact traditioneel: Over 2014 heeft deze indicator een score van 7 op een schaal van 0 tot 10.

NATIONAAL ARCHIEF

Baten-lastenagentschap

Algemeen

Onze opdracht is om uitvoering te geven aan de missie van het Nationaal Archief: het dienen van ieders recht op informatie en geven van inzicht in het verleden van ons land door ons in te zetten voor een sterk archiefbestel en door de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en onsite en online te presenteren.

In 2014 heeft het NA een belangrijke stap gezet in het realiseren van de digitale infrastructuur om zowel interne- als externe gebruikers te faciliteren.

De collectie van het Nationaal Archief bestaat uit archieven van nationale betekenis met het accent op archieven van de rijksoverheid.

Nationaal Archief en Regionale Historische Centra

Op basis van de Archiefwet 1995 heeft de Minister een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchieven, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en de rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. Deze bewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van Regionale Historische Centra (RHC’s). Deze centra zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een bijdrage ontvangen.

Deze jaarrekening handelt alleen om de baten en lasten van het Nationaal Archief. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC’s worden elders verantwoord op artikel 14 van de Rijksbegroting.

Tabel 1 Samenvattende verantwoordingsstaat 2014 inzake baten-lastenagentschap NA (bijdragen x € 1.000)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2013

Totale baten

42.927

30.027

– 12.900

29.980

Totale lasten

42.927

29.445

– 13.482

29.973

Saldo van baten en lasten

0

582

582

7

         

Totale kapitaalsontvangsten

0

0

0

4.735

Totale kapitaalsuitgaven

2.648

1.713

– 935

3.909

Toelichting:

De realisatie over 2014 sluit met een positief exploitatieresultaat van € 0,6 miljoen. Een nadere beschouwing over de totstandkoming van dit resultaat is opgenomen in de toelichting op tabel 2.

De kapitaalsontvangsten sluiten aan op het kasstroomoverzicht en betreffen de boekwaarde van desinvesteringen, het bedrag aan ontvangen financiering (leenfaciliteit) en de eenmalige bijdragen van het moederdepartement. De kapitaalsuitgaven zijn gelijk aan de investeringen en de aflossingen op de leenfaciliteit.

Tabel 2 Staat van baten-lastenagentschap NA (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2013

Baten

       

Omzet moederdepartement

38.242

34.966

– 3.276

28.335

Omzet overige departementen

0

400

400

700

Omzet derden

2.505

1.851

– 654

2.608

Rentebaten

0

66

66

15

Mutatie projectgelden

2.180

– 7.336

– 9.516

– 1.678

Vrijval voorzieningen

0

80

80

0

Bijzondere baten

0

0

0

0

Totaal baten

42.927

30.027

– 12.900

29.980

         

Lasten

       

Apparaatskosten

40.416

28.274

– 12.142

24.193

Personele kosten

19.437

14.118

– 5.319

11.311

 

Waarvan eigen personeel

12.021

11.009

– 1.012

9.073

 

Waarvan externe inhuur

6.900

2.526

– 4.374

1.526

 

Waarvan overige personeelskosten

516

583

67

711

Materiële kosten

20.979

14.156

– 6.823

12.882

 

Waarvan apparaat ICT

672

624

– 48

3.113

 

Waarvan bijdrage aan SSO’s

0

55

55

0

Afschrijvingskosten

2.418

945

– 1.473

5.429

Materieel

818

945

127

694

Immaterieel

1.600

0

– 1.600

4.735

Overige lasten

93

226

133

351

Dotaties voorzieningen

0

200

200

319

Rentelasten

93

26

– 67

32

Bijzondere lasten

0

0

0

0

Totaal lasten

42.927

29.445

– 13.482

29.973

Saldo van baten en lasten

0

582

582

7

Toelichting:

Baten

De omzet van het moederdepartement over 2014 bedraagt € 34,9 miljoen. In de omzet moederdepartement zijn de 2e geldstroom projecten van totaal € 12,6 miljoen opgenomen. De ontvangen budgetten voor 2e geldstroom projecten in 2014 betreffen hoofdzakelijk de programma’s Digitale Taken Rijksarchieven (DTR), Archief 2020 en Gemeenschappelijk Cultureel erfgoed.

Het verschil tussen de begroting en de realisatie is voornamelijk veroorzaakt door lagere bijdrage aan het programma Digitale Taken Rijksarchieven.

De bijdrage van de Provincie Zuid Holland (€ 400.000) is voor het beheer van de archieven Zuid Holland.

De omzet derden betreft de subsidies afkomstig van derde partijen (onder andere EU) zoals het Europese project Apex en digitaliseringsprojecten zoals Metamorfoze. Daarnaast zijn in deze omzet ook de opbrengsten van de overige dienstverlening verantwoord.

De mutatie in de projectgelden betreft het bedrag aan projectgelden dat per saldo wordt overgeheveld naar het volgende boekjaar. Dit wordt met name veroorzaakt door vertragingen in het programma DTR en het project Masterplan Archiefdepots.

Lasten

De apparaatskosten bedragen € 28,2 miljoen en liggen circa € 12,2 miljoen onder de begroting. Dit is het resultaat van vertragingen in het programma DTR en het project Masterplan Archiefdepots. De vertraging in het programma DTR is ontstaan door problemen met de werving van personeel, geen investeringen in een nieuwe eigen serverruimte wegens toekomstige overgang naar een ODC, vertraagde aanbesteding van scanners en op onderdelen een andere fasering van het programma DTR.

Het project Masterplan Archiefdepots is voor de voortgang afhankelijk van het Rijksvastgoedbedrijf. Door de vertragingen is minder personeel in dienst genomen en minder personeel ingehuurd dan gepland. Daardoor is minder personeel in dienst genomen en minder personeel ingehuurd dan gepland. Ook de materiële kosten zijn door de vertragingen achtergebleven op de begroting.

De afschrijving van de materiele vaste activa bedraagt € 0,9 miljoen en is € 0,1 miljoen hoger dan begroot. De oorzaken van dit verschil zijn investeringen die samenhangen met het programma DTR (scanners) en het project Masterplan Archiefdepots (archiefstellingen).

In 2014 zijn geen afschrijvingen van immateriële vaste activa, omdat in 2013 de immateriële vaste activa volledig zijn afgeboekt. De begroting (€ 1,6 miljoen) is opgesteld vóór doorvoering van deze stelselwijziging.

In 2014 is als gevolg van een afspraak over een afvloeiingsregeling een voorziening getroffen van € 0,2 miljoen.

Tabel 3 Balans per 31 december 2014 (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2014

Balans 2013

Activa

   

Immateriële vaste activa

0

0

Materiële vaste activa

6.389

5.981

Grond en gebouwen

437

434

Installaties en inventarissen

5.952

5.547

Overige materiële vaste activa

0

0

Voorraden

0

0

Debiteuren

84

277

Nog te ontvangen

1.550

1.563

Liquide middelen

23.052

16.128

Totaal activa

31.075

23.949

Passiva

   

Eigen Vermogen

3.508

2.926

Exploitatiereserve

2.926

2.919

Onverdeeld resultaat

582

7

Voorzieningen

409

399

Leningen bij het MvF

1.220

1.580

Investeringsbijdrage

2.193

6.458

Projectgelden

19.364

8.792

Crediteuren

1.101

1.211

Nog te betalen

3.280

2.583

Totaal passiva

31.075

23.949

Toelichting:

Activa

De balans van het Nationaal Archief vertoont een relatief stabiel beeld.

De debiteuren en nog te ontvangen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Tabel 3a debiteuren (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2014

Balans 2013

Vorderingen op het moederdepartement

4

2

Vorderingen op overige departementen

8

34

Vorderingen op overige debiteuren

72

241

Stand per 31 december

84

277

Tabel 3b Nog te ontvangen (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2014

Balans 2013

Nog te ontvangen van moederdepartement

0

10

Nog te ontvangen op overige departementen

0

0

Nog te ontvangen van overige organisaties

1.550

1.553

Stand per 31 december

1.550

1.563

De liquide middelen zijn per saldo gestegen als gevolg van minder uitgaven aan projecten.

Passiva

Het eigen vermogen bedraagt ultimo 2014 € 3,5 miljoen. Hiermee komt het eigen vermogen boven de maximumomvang van 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Uiterlijk per eerste suppletoire begrotingswet is het surplus aan eigen vermogen afgeroomd naar de eigenaar. Het verloop van het vermogen ziet er als volgt uit:

Tabel 3c Overzicht vermogensontwikkeling over de jaren 2012 – 2014
(bedragen x € 1.000)
 

2014

2013

2012

Exploitatiereserve

     

Saldo per 1 januari

2.926

2.919

442

Onverdeeld resultaat

582

7

117

Overige directe mutaties

773

0

0

       

Directe vermogensmutatie

     

Bijdrage door moederdepartement

0

0

2.360

Overige directe mutaties

– 773

0

0

Saldo per 31 december

3.508

2.926

2.919

Conform de Regeling agentschappen is in het eigen vermogen als onderdeel van de exploitatiereserve de directe vermogensmutatie voor een bedrag van € 1,6 miljoen verantwoord (2013: € 2,4 miljoen). De overige directe mutaties in 2014 betreffen kosten die in 2013 ten laste zijn gekomen van dit geoormerkte budget, maar pas bij de verdeling van het resultaat in 2014 zijn verwerkt. De directe vermogensmutatie is een geoormerkt budget binnen de exploitatiereserve. In voorgaande jaren was de directe vermogensmutatie apart zichtbaar in de jaarrekening. De vergelijkende cijfers over 2013 zijn daarom aangepast aan de presentatie zoals in 2014 is toegepast. In 2014 zijn er uitgaven geweest ten laste van dit geoormerkte budget voor een bedrag van € 0,4 miljoen. Deze uitgaven zijn nog niet in de exploitatiereserve verwerkt, omdat de balans vóór resultaatverdeling moet worden opgesteld. De verdeling van het resultaat komt tot uitdrukking in de jaarrekening 2015.

De voorzieningen zijn licht gestegen tot € 0,4 miljoen als gevolg van de toename van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen en de mutatie van een reorganisatievoorziening. Het verloop van de voorzieningen is als volgt weer te geven:

Tabel 3d Voorzieningen (bedragen x € 1.000)
 

Wachtgeld

Reorganisatie

Totaal

Stand 1/1/2014

99

300

399

Mutatie

200

– 190

10

Stand 31/12/2014

299

110

409

De belangrijkste mutatie in de investeringsbijdrage betreft de dotatie vanwege investeringen in activa voor het project DTR en het project Masterplan Archiefdepots. Verder is de investeringsbijdrage voor het Masterplan Archiefdepots voor een bedrag van € 5,1 miljoen verantwoord onder de projectegelden. Tegenover deze gelden staan nog geen investeringen. Hierdoor staan in de post «investeringsbijdrage» alleen bedragen waartegenover investeringen staan.

De vooruitontvangen projectgelden zijn gestegen met bijna € 10,5 miljoen. De belangrijkste mutatie in de projectgelden betreft enerzijds de overboeking van investeringsbijdrage naar projectgelden (€ 5,1 miljoen) en anderzijds onderbestedingen aan DTR (€ 4,7 miljoen), Archief 2020 (€ 0,6 miljoen) en overige projecten.

De crediteuren en nog te betalen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Tabel 3e crediteuren (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2014

Balans 2013

Schulden op het moederdepartement

71

90

Schulden op overige departementen

89

240

Schulden op overige crediteuren

941

881

Stand per 31 december

1.101

1.211

Tabel 3f Nog te betalen (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2014

Balans 2013

Nog te betalen aan moederdepartement

17

47

Nog te betalen aan overige departementen

190

249

Nog te betalen aan overige organisaties

3.073

2.287

Stand per 31 december

3.280

2.583

Tabel 4 Kasstroomoverzicht over 2014 (bedragen x € 1.000)
 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB 1 januari 2014 + depositorekeningen

7.694

16.128

8.434

2.

Totaal operationele kasstroom

2.418

8.637

6.219

3a

Totaal investeringen (-/-)

– 2.418

– 1.353

1.065

3b

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

0

0

3.

Totaal investeringskasstroom

– 2.418

– 1.353

1.065

4a

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

0

0

0

4b

Eenmalig storting door het moederdepartement (+)

0

0

0

4c

Aflossingen op leningen (-/-)

– 230

– 360

– 130

4d

Beroep op leenfaciliteit (+)

0

0

0

4.

Totaal financieringskasstroom

– 230

– 360

– 130

5a

Kasmiddelen

0

0

0

5.

Rekening courant RHB 31 december 2014 + stand depositorekeningen (1+2+3+4)

7.464

23.052

15.588

Toelichting:

De operationele kasstroom is hoger dan oorspronkelijk begroot door fors lagere uitgaven op projecten dan in de oorspronkelijke begroting vastgesteld.

De investeringen hebben voornamelijk betrekking op de verbouwingen van het depot in het kader van het project Masterplan Archiefdepots en investeringen in ICT ten behoeve van het programma DTR.

De financieringskasstroom betreft de aflossing van de leningen bij het Ministerie van Financiën.

Doelmatigheid

Voor de eindverantwoording 2014 is – evenals voor 2013 – geen tabel met doelmatigheidsindicatoren opgenomen omdat deze ook niet weergegeven is in de begroting over 2014. De reden hiertoe is dat het Nationaal Archief in 2013 en 2014 een reorganisatie uitvoert en op basis van de nieuwe organisatiestructuur nieuwe doelmatigheidsindicatoren opstelt.

SALDIBALANS

Tabel 1 Saldibalans per 31 december 2014 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (bedragen x € 1.000)

Activa

Passiva

 

2014

2013

 

2014

2013

Uitgaven ten laste van de begroting

35.994.887

35.160.647

Ontvangsten ten gunste van de begroting

1.254.494

1.256.012

Liquide middelen

336

333

     

Rekening-courant RHB

   

Rekening courant RHB

34.739.984

33.907.202

Te verrekenen extern museaal aankoopfonds

34.409

33.917

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

34.409

33.917

Rekening-courant risicopremie garantstelling

5.876

5.876

Reserve risicopremie garantstelling

5.876

5.876

Uitgaven buiten begrotingsverband (= intra-comptabele vorderingen)

3.787

3.597

Ontvangsten buiten begrotingsverband (= intracomptabele schulden)

4.532

1.363

Subtotaal

36.039.295

35.204.370

Subtotaal

36.039.295

35.204.370

Openstaande rechten

208.994

178.436

Tegenrekening openstaande rechten

208.994

178.436

Extra comptabele vorderingen

23.010.522

21.313.716

Tegenrekening extra comptabele vorderingen

23.010.522

21.313.716

Tegenrekening extra comptabele schulden

   

Extra comptabele schulden

   

Voorschotten

6.961.025

5.963.909

Tegenrekening voorschotten

6.961.025

5.963.909

Tegenrekening garantieverplichtingen

2.639.134

2.575.680

Garantieverplichtingen

2.639.134

2.575.680

Tegenrekening openstaande verplichtingen

26.074.954

25.753.393

Openstaande verplichtingen

26.074.954

25.753.393

Deelnemingen

   

Tegenrekening deelnemingen

   

Totaal

94.933.924

90.989.504

Totaal

94.933.924

90.989.504

Toelichting:

Uitgaven/ontvangsten 2014

De uitgaven over 2014 zijn uitgekomen op € 35.994.887.272,88 en de ontvangsten op € 1.254.494.259,43. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 35.994.893.000,00 en de ontvangsten op € 1.254.495.000,00.

Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2014 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.

Liquide middelen

De post Liquide middelen is opgebouwd uit het saldo bij de banken (gebaseerd op het laatste dagafschrift) en de contante gelden aanwezig in de kluis van de kasbeheerders. De samenstelling is als volgt:

Tabel 2 Liquide middelen (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2014

Openstaand per

31-12-2013

Cultuurinstellingen

336

333

Totaal

336

333

Rekening-Courant RHB

Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intra-comptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.

In 2014 zijn er geen aankopen geweest.

Tabel 3 Rekening-courant museaal aankoopfonds (bedragen x € 1.000)

Saldo 1 januari 2014

33.917

Rentebijschrijving 2014

492

Bijdrage aankoop 2014

0

Saldo per 31 december 2014

34.409

Rekening-Courant museaal aankoopfonds

Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.

Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Instellingen kunnen bij het Ministerie van Financiën een schatkistlening aanvragen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,1%-punt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,25%-punt van het uitstaande saldo. Beide risicopremies worden gestort op een begrotingsreserve.

Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intra-comptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.

In 2014 is geen risicopremie ontvangen over het jaar 2014. Deze wordt pas in de loop van 2015 bijgeschreven.

Rekening courant risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

Voor de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen en rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.

Uitgaven buiten begrotingsverband (= intra-comptabele vorderingen)

Tabel 4 Uitgaven buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2014

Te verrekenen personeel en voormalig personeel

109

Dienst Uitvoering Onderwijs

3.152

Overig

526

Totaal

3.787

De post uitgaven buiten begrotingsverband DUO bestaat voor € 3,1 miljoen uit deurwaarderskosten. Voor het overige gaat het om diverse andere posten als excasso’s OV-kaart, ten onrechte ontvangen middelen en dergelijke. Deze moeten nog verrekend worden met andere administraties of derden. De post overig bestaat voor € 0,4 miljoen uit nog te ontvangen Huurvergoedingen DUO en voor € 0,1 miljoen uit ten onrechte door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in rekening gebrachte ambassadekosten.

Ontvangsten buiten begrotingsverband (= intra-comptabele schulden)

Tabel 5 Ontvangsten buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2014

Codart

3.531

Overig

1.001

Totaal

4.532

De post Codart betreft een door het Waarborgfonds gestort bedrag als zekerheid voor de aan Codarts verstrekte lening. Bij de post overig gaat het om diverse posten als EU projecten (0,2 miljoen), legaten, fondsen (0,4 miljoen) en overige derden (0,4 miljoen).

Openstaande rechten

Tabel 6 Openstaande rechten (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2014

Lesgelden

208.994

Totaal

208.994

Het betreft hier de lesgeldvorderingen DUO Groningen.

Extra comptabele vorderingen

De stand van de debiteuren per 31-12-2014 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:

Tabel 7 Stand debiteuren (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2014

Openstaand per

31-12-2013

01

Primair onderwijs

610

3.920

03

Voortgezet onderwijs

410

809

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

2.651

2.869

06

Hoger beroepsonderwijs

55

55

07

Wetenschappelijk onderwijs

0

53

08

Internationaal beleid

0

0

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

1.576

950

11

Studiefinanciering

22.977.401

21.274.011

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en

schoolkosten

5.939

7.563

13

Lesgelden

0

0

14

Cultuur

19.535

21.706

15

Media

0

0

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

58

0

25

Emancipatie

374

167

95

Bestuursdepartement

1.178

878

Lening Bonaire

735

735

Totaal

23.010.522

21.313.716

De openstaande vorderingen studiefinanciering (beleidsartikel 11) betreffen de door de productgroep Studiefinanciering van de Dienst Uitvoering Onderwijs verstrekte leningen en voorschotten aan studenten ingevolge de oude regeling studiefinanciering en de nieuwe Wet studiefinanciering.

De verstrekte leningen en voorschotten aan studenten kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Tabel 8 Verstrekte leningen en voorschotten (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2014

Openstaand per

31-12-2013

Rentedragende leningen

22.808.702

21.142.946

Renteloze voorschotten

28.774

27.264

Overige vorderingen

139.925

103.801

Totaal

22.977.401

21.274.011

De specificatie van het verloop van de posten rentedragende leningen en renteloze voorschotten is als volgt:

Tabel 9 Verloop van de posten rentedragende leningen en renteloze voorschotten (bedragen x € 1.000)
 

Rentedragende

Leningen

Openstaande

Voorschotten

Openstaande bedragen per 01-01-2014

21.142.946

27.264

Nieuw verstrekt, waaronder omzettingen

2.610.435

8.143

Afgelost

– 638.884

– 6.081

Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding

– 295.791

– 542

Verrekeningen

– 10.004

– 10

Totaal

22.808.702

28.774

Voor de bedragen voor rentedragende leningen en renteloze voorschotten geldt de nominale waarde. De werkelijke waarde (uiteindelijk inbaar) hiervan wordt grotendeels beïnvloed door:

  • de mate waarin de als voorlopige rentedragende leningen uitgekeerde studiefinanciering (prestatiebeurs) zullen worden omgezet in beurzen, vanwege het voldoen aan de eerstejaars prestatienorm en /of diploma norm;

  • het sociaal risico bij (aflosbaar gestelde) langlopende leningen en renteloze voorschotten in verband met de wettelijk beperkte aflossingstermijnen;

  • de mate waarin de achterstallige vorderingen studiefinanciering (achterstallig lager recht en aflosbaar gestelde leningen en voorschotten) uit het deurwaarderstraject geïnd kunnen worden.

De overige openstaande vorderingen (€ 33.121) hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten. Deze vorderingen worden beschouwd als direct opeisbaar.

Voorschotten

De stand van de voorschotten per 31-12-2014 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:

Tabel 10 Voorschotten naar beleidsartikel (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2014

Openstaand per

31-12-2013

01

Primair onderwijs

1.608.599

1.307.199

03

Voortgezet onderwijs

257.374

252.502

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

1.095.533

1.106.383

06

Hoger beroepsonderwijs

65.201

210.039

07

Wetenschappelijk onderwijs

134.421

124.414

08

Internationaal beleid

8.893

10.970

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

475.878

450.182

11

Studiefinanciering

1.225.200

916.000

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en

schoolkosten

   

13

Lesgelden

   

14

Cultuur

897.617

545.006

15

Media

277.045

170.092

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

844.403

824.511

25

Emancipatie

24.088

21.759

95

Bestuursdepartement

46.773

24.852

Permanente voorschotten

   

Totaal

6.961.025

5.963.909

Het bedrag openstaande voorschotten bij Studiefinanciering betreft de voorlopige vergoedingen 2014 en 2015 aan de OV-bedrijven.

De stand van de voorschotten per 31-12-2014 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:

Tabel 11 Voorschotten naar vergoedingsjaar (bedragen x € 1.000)
 

Stand per

01-01-2014

Verstrekt 2014

Afgerekend 2014

Stand per

31-12-2014

2001

       

2002

       

2003

1.340

   

1.340

2004

8.442

   

8.442

2005

19.414

 

2.969

16.445

2006

91.846

 

24.999

66.847

2007

205.076

 

27.816

177.260

2008

184.732

 

39.613

145.119

2009

360.274

 

138.815

221.459

2010

563.510

 

263.504

300.006

2011

787.984

 

212.123

575.861

2012

1.343.585

 

398.978

944.607

2013

2.397.706

 

811.529

1.586.177

2014

0

2.917.462

 

2.917.462

Totaal

5.963.909

2.917.462

1.920.346

6.961.025

De forse stijging van de voorschotten (bijna 1 mrd) wordt veroorzaakt door de voorschotbetalingen uit hoofde van de regeling Onderwijsachterstandenbeleid; de voorschotten Cultuurnota en het fors hogere bedrag 1e voorschot 2015 aan de OV-bedrijven.

Van een achterstand in de afrekening van de oude jaargangen voorschotten is geen sprake, omdat deze vooral betrekking hebben op langlopende projecten op de verschillende beleidsterreinen. In 2014 is een gerichte actie uitgevoerd om openstaande voorschotten af te wikkelen.

Garantieverplichtingen

In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen, onder garantiestelling van het Rijk jegens de geldverschaffers voor de rente en aflossingsverplichtingen. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Vanaf 2014 kunnen onderwijsinstellingen leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën in het kader van schatkistbankieren voor her- en nieuwbouw. Het bedrag van de garantie verplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het ministerie ultimo 2014 nog loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de openstaande garanties gespecificeerd opgenomen in vergelijking met ultimo 2013:

Tabel 12 Garantieverplichtingen (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per

31-12-2014

Openstaand per

31-12-2013

Bouwleningen aan academische ziekenhuizen

239.716

253.390

Bouwleningen aan scholen en instellingen vo

0

30

Garanties Cultuur

602.398

512.945

Garantie Vervangingsfonds

23.000

23.000

Garantie Participatiefonds

7.000

7.000

Garanties Onderzoek en wetenschapsbeleid

26.803

27.569

Garanties Wetenschappelijk Onderwijs

263.579

273.852

Garanties Hoger beroepsonderwijs

614.510

609.958

Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

544.355

550.529

Garanties Voortgezet onderwijs

242.422

242.707

Garanties Primair onderwijs

75.351

74.700

Totaal

2.639.134

2.575.680

Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 602,4 miljoen. Hiervan is € 247,9 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds en € 351,0 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling (inclusief 4-maandsrisico). Voorts is er een kredietgarantie verleend ad € 3,5 miljoen aan de Stichting Nederlands Letterenfonds.

De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.

De uitstaande garantie bij Onderzoek en Wetenschapsbeleid bedraagt € 26,8 miljoen. Dit betreft de garantie voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten.

De uitstaande garanties bij Beroepsonderwijs en Volwasseneneductie (€ 544,4 miljoen), het hoger beroepsonderwijs (€ 614,5 miljoen), het Voortgezet onderwijs (€ 242,4 miljoen) het Wetenschappelijk Onderwijs (€ 263,6) en het Primair Onderwijs (€ 75,4 miljoen) hebben betrekking op de door het Ministerie van Financiën onder hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten verstrekte geldleningen aan onderwijsinstellingen en garantstellingen rekening courantlimieten.

De opbouw van de stand van de garantieverplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 13 Openstaande Garantieverplichtingen (bedragen x € 1.000)

Stand 1 januari 2014

2.575.680

Bij: Aangegane verplichtingen 2014

567.284

   

Af: Afgelopen garantie 2014

475.839

Af: Verrichte betalingen 2014

0

Af: Negatieve bijstellingen van aangegane garantieverplichtingen voor 2014

27.991

Stand 31 december 2014

2.639.134

Openstaande verplichtingen

De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 14 Openstaande verplichtingen (bedragen x € 1.000)

Stand 1 januari 2014

25.753.393

Bij: correcties op de beginstand

 

Gecorrigeerde stand 1 januari 2014

25.753.393

   

Bij: aangegaan in 2014

36.883.732

Waarvan garantieverplichtingen

567.284

Totaal aangegaan in 2014

36.316.448

   

Af: Tot betaling gekomen in 2014

35.994.887

Stand 31 december 2014

26.074.954

De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2014 is hieronder opgenomen.

Tabel 15 Openstaande verplichtingen naar beleidsartikel (bedragen x € 1.000)

01

Primair onderwijs

5.423.277

03

Voortgezet onderwijs

6.740.162

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

3.486.605

06

Hoger beroepsonderwijs

2.731.203

07

Wetenschappelijk onderwijs

4.173.517

08

Internationaal beleid

5.726

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

93.277

11

Studiefinanciering

0

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en

schoolkosten

0

13

Lesgelden

 

14

Cultuur

1.331.168

15

Media

816.784

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

1.259.945

25

Emancipatie

13.290

95

Bestuursdepartement

0

Totaal

26.074.954

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

Op 3 november 2012 is voor de jaren 2013 tot en met 2016 de prestatiebekostiging voor de hogescholen en universiteiten toegekend. Naar de stand ultimo 2014 zijn de verplichtingen tot en met 2015 vastgelegd. Die voor het jaar 2016 nog niet, de totale verplichting voor de prestatiebekostiging voor dat jaar bedraagt voor de hogescholen € 184 miljoen en voor de universiteiten € 141 miljoen.

Op 13 mei 2013 is het Techniekpact 2020 afgesloten met bestuurders uit het onderwijs en het bedrijfsleven. Onderdeel van het techniekpact is het regionale investeringsfonds mbo. Hiermee is totaal een bedrag beschikbaar van € 100 miljoen voor de jaren 2014 t/m 2017. Van dit bedrag is ultimo 2014 voor het jaar 2014 al een bedrag van € 25 miljoen juridisch verplicht, voor de jaren 2015 t/m 2017 moet nog een bedrag van € 75 miljoen juridisch verplicht worden.

Op 19 september 2013 is een Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) gesloten met de partijen in de Stichting van het Onderwijs. Aan deze verplichtingen zitten condities vast zoals het afsluiten van sectorakkoorden en cao’s met de verschillende onderwijssectoren.

Op 17 april 2014 is het Sectorakkoord VO 2014 – 2017 met de VO-Raad afgesloten. Met dit akkoord komt er voor 2015 een bedrag van € 238 miljoen voor het voortgezet onderwijs beschikbaar, oplopend tot structureel € 369 miljoen in 2018 en volgende jaren. Deze bedragen waren ultimo 2014 nog niet juridisch verplicht, en zijn daarmee niet in de saldibalans opgenomen.

Op 11 juli 2014 is het Bestuursakkoord MBO 2015–2019 afgesloten met bestuurders uit het onderwijs. Dit bestuursakkoord bouwt voort op verschillende akkoorden namelijk het Regeerakkoord «Bruggen Slaan», het Actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015», het Nationale Onderwijsakkoord, bestuursakkoord Professionalisering mbo (2011) en addendum (2012), Lerarenagenda 2013–2020 en het Nationaal Techniekpact 2020. Onderdeel van het Bestuursakkoord MBO is de regeling kwaliteitsafspraken. Hiermee is een bedrag beschikbaar van € 231 miljoen in 2015, € 322 miljoen in 2016 en € 400 miljoen vanaf 2017. Dit betekent totaal € 1,353 miljard in de jaren 2015–2018.

Van dit bedrag is ultimo 2014 voor de jaren 2015 t/m 2017 al een bedrag van € 118 miljoen juridisch verplicht. Het resterende bedrag van € 1,235 miljard is in de jaren 2015–2018 bestuurlijk verplicht.

Op 26 november 2014 is het Bestuursakkoord PO 2014 – 2020 met de PO-Raad afgesloten. Met dit akkoord komt er voor 2015 een extra bedrag van € 141 miljoen voor het primair onderwijs beschikbaar, oplopend tot structureel € 286 miljoen in 2018 en volgende jaren. Deze bedragen waren ultimo 2014 nog niet juridisch verplicht, en zijn daarmee niet in de saldibalans opgenomen.

Topinkomens

De Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging en/of eventuele ontslaguitkeringen (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het wettelijk bezoldigingsmaximum bedraagt in 2014 € 230.474.

Voor de Landelijke geschillencommissie weer samen naar school geldt dat uit de administratie blijkt dat in 2014 er geen beloningen zijn toegekend. Deze commissie is per 1 augustus 2014 opgeheven.

Het College voor Toetsen en Examens geeft zelfstandig een jaarverslag uit. Echter dit jaarverslag kent geen eigen accountantscontrole. Om deze reden worden de voorzitter en de leden van het college in het departementaal jaarverslag van OCW opgenomen.

Tabel 1 Bezoldiging van (gewezen) topfunctionarissen

Naam instelling

Naam

Functie

Aard functie

Datum aanvang dienstverband

Datum einde dienstverband

Omvang dienstverband (in FTE)

Op externe inhuur-basis (nee; <= 6 mnd.; > 6 mnd.)

Beloning

Onkosten-vergoedingen (belast)

Voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn

Totale bezoldiging in 2014

Motivering (indien overschrijding)

CvTE

H.W. Laan

Voorzitter

   

30/9

0,3

n.v.t.

€ 22.887

€ 101

n.v.t.

€ 22.988

n.v.t

CvTE

P.J.J. Hendrikse

Voorzitter

 

1/10

 

0,2

n.v.t.

€ 5.125

n.v.t.

n.v.t.

€ 5.125

n.v.t

                         

CvTE

H.M.Claessens

Lid

     

0,022

n.v.t.

€ 1.755

€ 753

n.v.t.

€ 2.507

n.v.t.

CvTE

M.C.E.Van Dam-Mieras

Lid

     

0,014

n.v.t.

€ 1.097

€ 59

n.v.t.

€ 1.155

n.v.t.

CvTE

L.S.J.M.Henkens

Lid

 

1/10

 

0,08

n.v.t.

€ 658

n.v.t.

n.v.t.

€ 658

n.v.t.

CvTE

W.A.M.Kok

Lid

     

0,022

n.v.t.

€ 1.755

€ 193

n.v.t.

€ 1.948

n.v.t.

CvTE

Y. Moerman-van Heel

Lid

     

0,022

n.v.t.

€ 1.755

€ 295

n.v.t.

€ 2.050

n.v.t.

CvTE

G.P. Oud

Lid

 

.

 

0,022

n.v.t.

€ 1.755

€ 288

n.v.t.

€ 2.043

n.v.t.

CvTE

J.G. Uijterwijk

Lid

 

1/10

 

0,005

n.v.t.

€ 439

€ 58

n.v.t.

€ 497

n.v.t.

CvTE

R. van Gils

Plv.lid

     

0,003

n.v.t.

€ 219

€ 77

n.v.t.

€ 296

n.v.t.

CvTE

L.F.P. Niessen

Plv.lid

     

0,003

n.v.t.

€ 219

€ 139

n.v.t.

€ 358

n.v.t.

CvTE

J.G.J. Rinkes

Plv.lid

     

0,011

n.v.t.

€ 877

€ 322

n.v.t.

€ 1.199

n.v.t.

CvTE

F.H.M. Rooij

Plv.lid

     

0,002

n.v.t.

€ 219

€ 52

n.v.t.

€ 272

n.v.t.

CvTE

J.G. Uijterwijk

Plv.lid

   

30/9

0,014

n.v.t.

€ 1.097

€ 332

n.v.t.

€ 1.419

n.v.t.

Toelichting:

  • De voorzitter tot en met 30/9 heeft een vergoeding ontvangen op basis van 0,3 fte. De nieuwe voorzitter vanaf 1/10 ontvangt een vergoeding op basis van 0,2 fte.

  • Beloning leden betreft een bedrag van € 219,35 per zitting (het equivalent van 0,03 fte schaal 16 BBRA).

Bezoldiging van niet-topfunctionarissen boven het WNT-maximum

Er behoeven op grond van de WNT geen functionarissen met een bezoldiging c.q. uitkering wegens beëindiging dienstverband vermeld te worden.

Uitkeringen aan (gewezen) topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband

Er behoeven op grond van de WNT geen functionarissen met een bezoldiging c.q. uitkering wegens beëindiging dienstverband vermeld te worden.

Uitkeringen boven het WNT-maximum aan niet-topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband

Er behoeven op grond van de WNT geen functionarissen met een bezoldiging c.q. uitkering wegens beëindiging dienstverband vermeld te worden.

D. BIJLAGEN

Bijlage 1. Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (ZBO’s/RWT’s)

Overzicht Rechtspersonen met een Wettelijke Taak en Zelfstandige Bestuursorganen (vallend onder Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap)

Naam organisatie

RWT

ZBO

Artikel

Financiering van ZBO’s/RWT’s

Verwijzing

(URL-link)

naar toezichtvisies/

– arrangementen

Het bestuur

en/of accountant

verklaart dat de

rechtmatigheid

2013/2014 op orde is

       

Realisatie 2014 (bedragen x € 1 miljoen)

begroting

premies

tarieven

OCW visie: toezicht in vertrouwen, vertrouwen in toezicht

 

ZBO’s

       

X

       

Stichting Fonds Podiumkunsten

 

X

14

45,01

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Fonds voor cultuurparticipatie

 

X

14

12,41

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Nederlands Filmfonds

 

X

14

49,41

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie

 

X

14

11,61

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Mondriaan Fonds

 

X

14

26,01

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Nederlands Letteren Fonds

 

X

14

10,21

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)

 

X

15

18,61

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Commissariaat voor de Media

 

X

15

5,51

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

 

X

7

3,71

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Koninklijke Bibliotheek (KB)

 

X

16

46,91

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

 

X

6, 16

389,51

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Stichting Participatiefonds

 

X

1

2,6

X

139,22

 

Kamerstuk 30 183, nr. 11

2

Stichting Vervangingsfonds

 

X

1,9

3,4

X

316,12

 

Kamerstuk 30 183, nr. 11

11,94% van de declaraties niet op orde in 2013

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

 

X

15

2,11

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

College voor Toetsen en Examens

 

X

3

10,81

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

 

X

15

85,21

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

                   

RWT’s

                 

Landelijk Omroepbestel

X

 

15

751,81

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Rijksmusea

X

 

15

4,71

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs

X

 

1

9.168,11

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs

X

 

3

6.885,21

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Regionale Opleidingscentra (ROC's) en vakinstellingen

X

 

4

2.995,51

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Instellingsbesturen hogescholen

X

 

6

2.668,11

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Instellingsbesturen universiteiten

X

 

7

3.501,41

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Academische Ziekenhuizen

X

 

7

614,31

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

X

 

16

91,31

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven

X

 

4

108,01

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

Cito

X

 

1, 3, 4

39,9

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

SLO

X

 

1, 3

16,4

X

   

Kamerstuk 30 183, nr. 11

X Noot
1

Indien bij inkomsten geen onderscheid gemaakt kan worden tussen opbrengsten uit begrotingen, premies, tarieven en of uit derden, wordt in de tabel (bij «begroting») het totaalbedrag genoemd

X Noot
2

jaar t-2

Uitzonderingsrapportage

Toelichting:

De begroting 2014 van het VF is in verband met de reeds jaren bestaande hoge onrechtmatigheid in eerste instantie afgekeurd. Voorwaardelijke goedkeuring is in mei 2014 verleend na ontvangst van een plan van aanpak ter terugdringing van de onrechtmatigheid en is gekoppeld aan een adequate uitvoering van de daarin opgenomen maatregelen voor de korte termijn. De verwachting is dat deze effect sorteren in 2014. Met de huidige maatregelen is het echter niet mogelijk de rechtmatigheid op het niveau te krijgen van een goedkeurende accountantsverklaring.

Door de hoge uitkeringskosten heeft het PF 2013 afgesloten met een negatief eigen vermogen. Het bestuur van het PF heeft besloten om per 1 januari 2014 de premie te verhogen om dit in te lopen.

Toelichting op de in de tabel opgenoemde ZBO’s en RWT’s:

Algemeen

OCW hanteert het volgende model om zicht te houden op de instellingen rond het kerndepartement en de bestuurlijke relaties die daarmee worden onderhouden.

De schillen representeren de bestuurlijke verhouding tot de bestuurskern: hoe dichter bij de bestuurskern hoe groter de politieke verantwoordelijkheid, hoe nauwer de sturingsrelaties en hoe beter verantwoording moet worden afgelegd over de financieringsstromen. De volgorde van presentatie van ZBO’s en RWT’s in de tabel is aangepast op dit model.

Stichting Fonds Podiumkunsten

Het fonds ondersteunt alle vormen van professionele podiumkunsten in Nederland: muziek, theater, muziektheater en dans. Het stimuleren van innovatie in de keten van scheppen, productie, distributie en afname is een speciale taak van het fonds.

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

Het fonds stimuleert de actieve deelname aan het culturele leven van inwoners van Nederland, in al hun diversiteit, ongeacht leeftijd, herkomst, opleiding en woonplaats op het gebied van amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur.

Stichting Nederlands Filmfonds

Het fonds stimuleert de filmproductie in Nederland, met de nadruk op kwaliteit en diversiteit en bevordert een goed klimaat voor de Nederlandse filmcultuur.

Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie

Het fonds voert verschillende subsidieregelingen uit die zijn gericht op kennisontwikkeling en kennisuitwisseling van de ontwerpende disciplines en het vergroten van de belangstelling voor architectuur, vormgeving en e-culture.

Stichting Mondriaanfonds

Het fonds bevordert bijzondere en vernieuwende projecten en activiteiten van beeldend kunstenaars, bemiddelaars en instellingen die van belang zijn voor de beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland. Het doel is hiermee de betekenisvolle ontwikkeling en zichtbaarheid van beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland te stimuleren daar waar de markt dit niet of nog niet mogelijk maakt.

Stichting Nederlands Letterenfonds

Het fonds bevordert de kwaliteit, diversiteit, productie en de vertaling van de Nederlands- en Friestalige literatuur. Ook verzorgt het Letterenfonds de promotie en zichtbaarheid van de Nederlandse en Friese literatuur in het buitenland.

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties

Het Mediafonds bevordert de ontwikkeling en productie van culturele dramaproducties, documentaires, kunst- en kinderprogramma’s en cultuurprojecten van de publieke landelijke en regionale omroep.

Commissariaat voor de Media

Het Commissariaat ziet toe op de naleving van de Mediawet en de daarop gebaseerde regels. Het garandeert daarmee een eerlijke toegang tot de media en bewaakt de kwaliteit, de diversiteit en de onafhankelijkheid van de informatievoorziening.

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

De NVAO borgt de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Zij beoordeelt op onafhankelijke wijze de kwaliteit van de opleidingen, verleent accreditatie, toetst nieuwe opleidingen en voert de instellingstoets kwaliteitszorg uit. Daarnaast levert de NVAO een bijdrage aan het vergroten van het kwaliteitsbewustzijn en bevordert zij de internationale samenwerking om tot afstemming en samenhang binnen de Europese hoger onderwijsruimte te komen.

Rijksmusea

Het betreft 17 musea die vallen onder de Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten.

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

De KNAW bevordert als forum, geweten en stem van de wetenschap de kwaliteit en de belangen van de wetenschap en zet zich in voor een optimale bijdrage van de Nederlandse wetenschap aan de culturele, sociale en economische ontwikkeling van de samenleving.

Koninklijke Bibliotheek (KB)

De KB brengt als de nationale bibliotheek van Nederland mensen en informatie samen. De KB speelt voorts een centrale rol in de Nederlandse (wetenschappelijke) informatie-structuur en bevordert de duurzame toegang tot digitale informatie in (inter)nationaal verband

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

De NWO heeft als taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk en praktijkgericht onderzoek.

Stichting Participatiefonds (PF)

Het PF is verantwoordelijk voor het beheren en terugdringen van de werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. Het PF ondersteunt scholen bij het opzetten van hun personeels- en mobiliteitsbeleid en individuele medewerkers die werkloos zijn met trainingen en cursussen.

Stichting Vervangingsfonds (VF)

Het VF betaalt de kosten voor vervangers die scholen moeten inzetten bij ziekte of afwezigheid van personeel en levert een belangrijke bijdrage aan het terugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van onderwijspersoneel in het primair onderwijs door de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden en het personeelsbeleid te verbeteren.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek stimuleert de kwaliteit, diversiteit en onafhankelijkheid van de journalistiek door met geld, kennis en onderzoek de vernieuwing van de journalistieke infrastructuur te bevorderen.

College voor Toetsen en Examens (CvTE)

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) bestaat sinds 1 oktober 2009. Het is ontstaan uit een samenvoeging van de Centrale Examencommissie Vaststelling Opgaven (CEVO), de Staatsexamencommissie VO en de Staatsexamencommissie Nederlands als Tweede taal (NT2).

Het College is verantwoordelijk voor de centrale examens en staatsexamens in het voortgezet onderwijs, de examens rekenen en taal in het (middelbaar) beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal.

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

De NPO is het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de landelijke publieke omroep. Deze taak is per 1 januari 2010 overgegaan van de NOS naar een nieuwe stichting, de NPO.

Landelijk Omroepbestel

Het betreft middelen die aan de landelijke publieke omroepen beschikbaar zijn gesteld.

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs

Het betreft circa 1.117 bevoegde gezagsorganen van circa 7.168 instellingen. Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs

Het betreft 350 bevoegde gezagsorganen van 650 onderwijsinstellingen. Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.

Regionale Opleidingscentra (roc's) en vakinstellingen

Het betreft ruim 43 roc’s. Een ROC is een samenwerkingsverband van onderwijsinstituten in het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) en de Volwasseneducatie in Nederland. Daarnaast zijn er circa 24 andere mbo-scholen, zoals vakinstellingen en agrarische opleidingscentra.

Instellingsbesturen hogescholen

Het betreft middelen die rechtstreeks aan 35 bekostigde hogescholen beschikbaar zijn gesteld.

Instellingsbesturen universiteiten

Het betreft middelen die rechtstreeks aan 18 bekostigde universiteiten beschikbaar worden gesteld.

Academische Ziekenhuizen

Het betreft middelen voor de 8 ziekenhuizen die verbonden zijn aan een universiteit ten behoeve van de opleiding van artsen en ten behoeve van onderzoek.

Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven

Het betreft 17 kenniscentra (exclusief groen onderwijs) die de schakels vormen tussen het onderwijs en het georganiseerde bedrijfsleven. Ze ontwikkelen kwalificaties voor het middelbaar beroepsonderwijs, werven leerbedrijven en bewaken de kwaliteit van deze leerbedrijven.

Stichting Cito

Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiering van de wettelijke taken van stichting Cito en SLO.

Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling heeft tot taak:

  • het ontwikkelen van de centrale eindtoets in het primair onderwijs;

  • het ontwikkelen van de diagnostische tussentijdse toets en de rekentoets in het voortgezet onderwijs;

  • het ontwikkelen van de centrale examens/ en rekentoetsen in het voortgezet onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs.

Stichting SLO

Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiering van de wettelijke taken van stichting Cito en SLO.

Stichting leerplanontwikkeling heeft tot taak het ontwikkelen en onderhouden van landelijke leerplankaders en het ondersteunen en adviseren van onze Minister met betrekking tot leerplanontwikkeling.

Bijlage 2. Evaluatie- en overig onderzoek

Artikel 1 (Primair onderwijs)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Ambitieus leerklimaat

2014

 

Scholen maken resultaten inzichtelijk

2014

   

1b. Ander onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Evaluatie 5-gelijkeschooldagen

2014

 

Evaluatie flexibilisering onderwijstijden

2014

 

Indeling schooltijden

2014

 

Evaluatie Passend Onderwijs (NRO)

2015

 

Evaluatie Wet OKE (NRO)

2014

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

N.v.t.

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

N.v.t.

 

3. Overig onderzoek

 
 

Analyse leerlingprestaties (NRO)

2014

 

Ontwikkeling naar excellente scholen (NRO)

2015

 

Kwaliteit kleine scholen (NRO)

2014

 

Monitor ouderbetrokkenheid

2014

 

Onderwijspositie autochtone achterstandsleerlingen

2014

 

Opbrengstgericht werken basisscholen (NRO)

2015

 

Opbrengstgericht besturen (NRO)

2015

 

Professionalisering passend onderwijs (NRO)

2015

 

Selectie en indicering doelgroep VVE (NRO)

2015

 

Verkenning gedifferentieerd onderwijsbeleid (NRO)

2015

 

Voortgang code Goed Bestuur (NRO)

2015

 

Monitor Bestuursafspraken G37 (Inspectie van het Onderwijs)

2014

 

Naar succesvolle implementatie digitale adaptieve centrale eindtoets PO

2014

 

Coöperatie van kleine scholen

2014

 

Positie van de doventolk in het onderwijsdomein

2014

 

Verbetermogelijkheden onderwijs in JJI’s en GJI’s

2014

 

Diabetes en primair onderwijs

2014

 

Leerlingverzuim in beeld

2014

 

Monitor voorbereiding passend onderwijs ; meting 1

2014

 

Monitor voorberieding passend onderwijs; meting 2

2014

 

Leerlingenvervoer in Nederland

2014

Toelichting:

Door diverse oorzaken is bij een aantal NRO-onderzoeken de geplande oplevering in 2014 niet gehaald, en is deze op verzoek van NRO naar 2015 verschoven. Inmiddels zijn van diverse onderzoeken de conceptrapportages al aangeleverd.

Artikel 3 (Voortgezet Onderwijs)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 

Ambitieus leerklimaat

2014

 

Scholen maken resultaten inzichtelijk inzichtelijk

2014

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Maatwerktrajecten VMBO

2014

 

Evaluatie toezicht leerplichtwet

2014

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 

N.v.t.

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

N.v.t.

 

3. Overig onderzoek

 

ICT Literacy internationale vergelijking

2014

 

Pilot tussentijdse toets Limburg

2014

 

Verklaring betere examenresultaten

2014

 

Opbrengstgericht werken in VO

2014

 

Monitor ouderbetrokkenheid

2014

 

Criteria en duur LWOO en PrO, licenties voor LWOO

2014

Artikel 4 (Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Ambitieus leerklimaat

2014

 

Scholen maken resultaten inzichtelijk inzichtelijk

2014

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Regionale aanpak voortijdig schoolverlaten. Analyse RMC-effectrapportages 2012–2013

2014

 

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2013

2014

     
 

Arbeidsmarktbaromer po, vo en mbo 2012–2013

2014

 

Job-monitor (2-jaarlijks)

2014

 

Rekenniveaus op het mbo.

2014

 

Laaggeletterdheid in kaart

2014

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

N.v.t.

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

N.v.t.

 

3. Overig onderzoek

 
 

Evaluatie van het School-Ex 2.0 programma.

2014

Artikel 6 en 7 (Hoger Onderwijs)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Ambitieus leerklimaat

2014

 

Scholen maken resultaten inzichtelijk inzichtelijk

2014

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

N.v.t.

 

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

N.v.t.

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

N.v.t.

 

3. Overig onderzoek

 
 

Studentenmonitor

(www.studentenmonitor.nl)

2014

 

Experimenten open bestel

Eindevaluatie van de experimenten open bestel in het hoger onderwijs

2015

Artikel 8 (Internationaal beleid)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

N.v.t.

 

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

N.v.t.

 

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

N.v.t.

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

N.v.t.

 

3. Overig onderzoek

 
 

De juridische gevolgen van ratificatie door Nederland van het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten

2014

Artikel 9 (Arbeidsmarkt- en personeelbeleid)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

N.v.t.

 

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

N.v.t.

 

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

N.v.t.

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

N.v.t.

 

Overig onderzoek

 
 

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren

(po, vo en mbo), 1e fase

2014

 

Effect- en procesevaluatie experimenten Innovatie

Impuls Onderwijs (po, vo)

2014

 

Monitoring van Lerarenagenda en bestuursakkoorden

po vo. Eindrapport Onderwijs werkt Regioplan

2014

 

Integrale Personeelstelling VO (IPTO), aandeel

bevoegd gegeven lessen in vo en opleidingsniveau leraren vo

2015

 

Loopbaanmonitor 2013, begeleiding van beginnende leraren

2014

 

Teaching and Learning International Survey (Talis) 2013

2014

 

Teaching and Learning International Survey (Talis),

Nationaal rapport. Talis rapport 2013

2014

 

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo (2014)

2014

     
 

Onderzoek leraren, via NRO 1

 
 

Verkenning opleiding en onderzoek in de school. Rapport verkenning Samenwerking DUO-NRO

2014

 

Verkenning naar de wenselijkheid en mogelijkheid van selectie op geschiktheid voor het beroep van leraar en van verzwaring van vakinhoudelijke eisen voor de tweedegraads lerarenopleidingen

Eindrapportage Geschiktheid Leraar

2014

X Noot
1

Hier worden niet vermeld alle onderzoeksprojecten die door NRO in 2014 zijn uitgezet naar leraren/ lerarenagenda, maar nog niet zijn afgerond.

Toelichting:

De afname van IPTO (2014) heeft als gevolg van een verbetering van de manier van afname, vertraging opgelopen. Publicatie van de resultaten is daarom doorgeschoven naar 2015.

Artikel 14 (Cultuur)
 

Titel/onderwerp

Jaar van Afronding

1. Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

N.v.t.

 

1b. Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Evaluatie Wet tot behoud Cultuurbezit

Intern uitgevoerd

2014

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

N.v.t.

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

N.v.t.

 

3. Overig onderzoek

 
 

SCP Het Culturele Draagvlak (reeks)

Culturele activiteiten in 2012: bezoek, beoefening en steun

2016

 

CBS Monitor Kunstenaars kunstvakonderwijs, arbeidsmarkt

Monitor kunstenaars en afgestudeerden aan creatieve opleidingen

2014

 

Monitor Cultuureducatie PO

Monitor cultuuronderwijs in het primair onderwijs & programma Cultuureducatie met kwaliteit (2013–2014)

2014

 

Baten van overheidsinvesteringen in de monumentenzorg

2014

 

Uitgaven cultuur en media gemeenten en provincies

Vooronderzoek satellietrekening cultuur en creatieve industrie

2014

 

Evaluatie Wet vaste boekenprijs

Tweede evaluatie van de Wet op de vaste boekenprijs

2014

 

Verkenning regelingen toegankelijk maken gedigitaliseerd erfgoed

Extended collective licensing: panacee voor massadigitalisering?

2014

Artikel 15 (Media)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Beleidsdoorlichting mediabeleid 2010–2013

2014

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

N.v.t.

 

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

N.v.t.

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

N.v.t.

 

3. Overig onderzoek

 
 

Evaluatie beleid mediawijsheid / Media Expertisecentrum

Evaluatie mediawijzer.net

2014

 

Onderzoek in relatie toekomstverkenning publieke omroep

 
 

Evaluatie financiering regionale omroepen

 

Toelichting:

Het geplande onderzoek in relatie toekomstverkenning publieke omroep is niet van start gegaan.

Het evaluatieonderzoek naar de financiering van de regionale omroepen heeft plaatsgevonden voor de jaren 2012 en 2013. De rapportages zijn niet openbaar beschikbaar gesteld.

Artikel 16 (Onderzoek en wetenschapsbeleid)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) wetenschap

2014

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

N.v.t.

 

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

N.v.t.

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

N.v.t.

 

3. Overig onderzoek

 
 

N.v.t.

 
Artikelnummer 25 (Emancipatie)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

 
 

Beleidsdoorlichting emancipatie 2011–2014

beleidsdoorlichting emancipatie

2014

1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Evaluatie pilots Sociale veiligheid LHBT, anders in de klas

2014

 

Evaluatie hulpverlening levensbeschouwelijke en etnische LHBT’ers

2015

 

Evaluatie LHBT-koplopergemeenten

2014

 

Evaluatieonderzoek Eigen Kracht

2015

 

Evaluatie GSA’s. Meer gewicht in de schaal

2014

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

2a. MKBA's

 
 

N.v.t.

 

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

N.v.t.

 

3. Overig onderzoek

 
 

Kwaliteit Economische zelfstandigheid

intern

2014

 

Emancipatiemonitor

Emancipatiemonitor 2014

2014

 

Vooronderzoek intersekse personen

Leven met intersekse/DSD

2014

 

Dieptestudie cases LHBT veiligheid wijken

Gestreden-als-Don-Quichot-tegen-windmolens

2014

 

Onderzoek homoseksualiteit in etnische en levensbeschouwelijke gemeenschappen

homoseksualiteit etnische en levensbeschouwelijke groepen

2014

Toelichting:

De onderzoeken «Evaluatie hulpverlening levensbeschouwelijk en etnische LHBT’ers» en «Evaluatieonderzoek Eigen Kracht» hebben meer tijd nodig om de evaluatie af te ronden. Hiervoor is hen toestemming verleend.

Bijlage 3: externe inhuur

Tabel 1 Externe inhuur

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Verslagjaar 2014 (bedragen x € 1.000)

 

Uitgaven 2014

Apparaatskosten:

 

1

Interim-management

32

2

Organisatie- en Formatieadvies

189

3

Beleidsadvies

764

4

Communicatieadvisering

513

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

1.498

     

5

Juridisch Advies

772

6

Advisering opdrachtgevers automatisering

3.805

7

Accountancy, financiën en administratieve organisatie

442

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

5.019

8

Uitzendkrachten (formatie & piek)

27.373

Ondersteuning bedrijfsvoering (som 8)

27.373

Totaal uitgaven inhuur externen

33.890

     

Realisatie externe inhuur

33.890

Personele uitgaven

290.523

Totaal

324.413

Percentage externe inhuur

10,45%

   

Inhuur externen buiten mantelcontracten

 

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief

0

Toelichting:

De realisatie 2014 is 10,45%. Ten opzichte van de inhuur in 2013 (10,19%) betekent dit een minieme procentuele stijging. De inhuur is nog steeds iets boven de norm van 10%. Dit komt omdat de Dienst Uitvoering Onderwijs vanwege grote systeemvernieuwing een flexibele schil aanhoudt die geleidelijk zal worden afgebouwd en omdat het Nationaal Archief voor grote automatiseringsprojecten veel inhuur nodig heeft.

Naar boven