30 183
Governance in het onderwijs

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 september 2006

Bijgaand bied ik u aan de nota «Toezicht in vertrouwen, vertrouwen in toezicht», die de visie op toezicht bevat van het ministerie van OCW voor de jaren 2007–20111.

In de Voortgangsnotitie governance (Kamerstuk 30 183, nr. 9) die ik u op 28 juni 2006 toestuurde, heb ik deze nota over het te voeren toezicht- en handhavingsbeleid, aangekondigd.

De notitie vloeit voort uit de kabinetsnota Kaderstellende Visie op Toezicht II, die op 12 oktober 2005 (Kamerstuk 27 831, nr. 14) naar de Kamer is gestuurd. Hierin is aan elk departement verzocht de visie te ontwikkelen c.q. te actualiseren op basis van de daar geformuleerde uitgangspunten voor goed toezicht.

In het verleden zijn bij OCW nalevingsproblemen opgetreden op het gebied van de bekostiging van onderwijs, die naast heldere regelgeving, ook vragen om verbetering van het toezicht. Een uitbreiding van het interventie-instrumentarium is daarom een andere belangrijke peiler van deze visie.

Ook gaat de nota nader in op het advies van de Onderwijsraad Doortastend Onderwijstoezicht, zie mijn brief aan de Kamer d.d. 10 februari 2006 (Kamerstuk 30 183, nr. 5).

De nota formuleert een aantal uitgangspunten voor het toezicht in de OCW-sectoren, die vervolgens worden uitgewerkt in het kader van de zes principes van goed toezicht uit de Kaderstellende Visie.

De uitgangspunten zijn kort weergegeven als volgt:

Toezichtfunctie voor OCW: het ministerie van OCW houdt altijd een toezichtfunctie – op stelselniveau én op het niveau van de individuele instelling – omdat de minister de burgers het vertrouwen wil bieden dat het publieke belang afdoende wordt behartigd;

Toezicht op maat: het toezicht van het ministerie van OCW is risicogestuurd, sluit aan bij zelfregulering, en de vorm ervan past bij de gevraagde borging. Risicogestuurd wil zeggen dat het toezicht moet afgestemd zijn op de risico’s in een bepaalde sector en de zwaarte van de ministeriële verantwoordelijkheid;

Minder toezichtlasten: deze visie bevat voorstellen die bijdragen aan de politieke wens om te komen tot een substantiële vermindering van toezichtlasten bij de bij OCW betrokken instellingen. Minder regels, en dan vooral op hoofdlijnen, vertrouwen op systemen van de instellingen zelf waar dat kan, en de verdergaande samenwerking van toezichthouders kunnen hier forse winst opleveren.

Lichtere sturing, lichter toezicht: in ons beleid kiezen we voor minder regels en leggen we het accent op een goede governance door de instellingen. Hoe minder regels, hoe minder controle het interne toezicht en de overheid moeten uitoefenen. Als we het karakter van de regels veranderen, bijvoorbeeld door zorgplichten te formuleren, verandert ook het karakter van het toezicht. Dat vraagt van de toezichthouder een andere inhoudelijke benadering;

Vertrouwen gebaseerd op informatie: OCW streeft naar verhoudingen met onderwijs- en cultuurinstellingen waarin high trust de overhand heeft. Dit vertrouwen is onder andere gebaseerd op informatie waaruit blijkt dat het publieke belang afdoende geborgd is. Zo kan een situatie ontstaan van «verdiend vertrouwen»;

Passende en effectieve interventies: het departement moet kunnen ingrijpen in het handelen van instellingen als een publiek belang (ook voor bijvoorbeeld specifieke groepen van leerlingen) in het gedrang komt of – meer basaal – als instellingen de regels niet naleven. De interventies van het departement moeten ertoe leiden dat het beoogde beleidsdoel wordt bereikt.

De komende tijd zullen de voorstellen in alle beleidssectoren van OCW worden uitgewerkt en geïmplementeerd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven