32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 111 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 augustus 2014

Het ontwikkelen van talent is een investering in de toekomst van cultuur en de toekomst van de samenleving. Het regeerakkoord en mijn beleidsbrief «Cultuur beweegt» benoemen talentontwikkeling tot één van de prioriteiten van het cultuurbeleid.1 Het belang van het ondersteunen van talent wordt door velen onderschreven. Jonge talenten en gearriveerde kunstenaars, cultuurinstellingen, medeoverheden en andere behartigers van het cultuurbelang, allen pleiten zij ervoor om na de recente bezuinigingen meer ruimte te creëren voor de ontwikkeling van talent. In het debat over de cultuurbegroting in 2013 heb ik uw Kamer toegezegd in te gaan op de rol en betekenis van talentontwikkeling in het cultuurbeleid.2

Iedereen heeft een persoonlijke behoefte om zich verder te ontplooien. Het ontplooien van ieders talenten op creatief en artistiek gebied is onderdeel van de brede vorming van mensen, jong en oud. Dat vindt dit kabinet zeer waardevol.3 De focus van deze brief ligt op kinderen en volwassenen die beschikken over het potentieel om hun artistieke en creatieve talent op een hoog niveau te beoefenen en daar professioneel mee bezig te zijn. Met andere woorden: het potentiële toptalent.

Ik licht in deze brief de rol van de overheid en andere partijen bij talentontwikkeling toe en schets het huidige beleid om talent te ondersteunen. Er gebeurt al heel veel om talent te ondersteunen in verschillende fasen van hun ontwikkeling. Op een aantal punten echter stokt de ontwikkeling van talent. Uit de vele gesprekken die ik heb gevoerd komen steeds weer twee wensen naar voren: Ten eerste de wens om met name jonge talenten ondersteuning op maat te bieden om hun weg te kunnen vinden. Het kabinet maakt hier in de periode 2014–2016 in totaal 5 miljoen euro voor vrij. Daarnaast komt er 3 miljoen euro incidenteel vrij voor laagrentende leningen voor kunstenaars. Ten tweede willen culturele instellingen die ondersteuning krijgen van de overheid meer mogelijkheden om beginnend en meer gevorderd talent te begeleiden. Die ruimte wil ik samen met de andere overheden maken. De Raad voor Cultuur zal ik bij de inrichting van de basisinfrastructuur 2017–2020 vragen in te gaan op de rol van de gezelschappen en de postacademische instellingen ten aanzien van talentontwikkeling.

De inhoud van deze brief is gevoed door de vele brieven die ik heb ontvangen uit de cultuursector, de gesprekken die ik heb gevoerd met talenten, talentontwikkelaars en docenten en door de bijeenkomsten die ik de afgelopen tijd heb georganiseerd over het onderwerp.4 Bovendien heb ik onderzoek laten doen naar talentontwikkeling in de podiumkunsten en beeldende kunsten, waarbij vooral het talent zelf aan het woord is gekomen.5 De resultaten zijn in deze brief verwerkt. Het onderzoek ontvangt u samen met deze brief. In bijlage 2 vindt u een samenvatting van het onderzoek6.

I Het belang van talent

De aanwezigheid van creatief en artistiek toptalent is essentieel voor de dynamiek, het artistieke niveau en de bloei van het culturele leven; in ons land en daarbuiten. Het zorgt ervoor dat mensen zich kunnen laten inspireren door voorstellingen, films, boeken, exposities en muziek. Een ander belangrijk motief voor talentontwikkeling is het gegeven dat onze samenleving voor maatschappelijke uitdagingen staat die vragen om creatieve oplossingen. Hier zijn creatieve talenten voor nodig.

Succesvolle kunstenaars zijn ook een inspiratiebron voor andere mensen om hun talenten te ontplooien, van cultuur te genieten en zich er verder in te bekwamen. Zij kunnen als rolmodel fungeren en maatschappelijke problemen aan de kaak stellen, zoals Jan Kooijman dat doet als ambassadeur voor Dance4Life.

Jan Kooijman wilde eigenlijk helemaal geen danser worden, maar op aansporing van zijn moeder doet hij auditie voor de havo voor muziek en dans. Jan gaat uitvoerende dans studeren aan de Rotterdamse dansacademie (nu Codarts). Van 2000 tot 2009 danst hij bij het Scapino Ballet, wat hij in toenemende mate combineert met een carrière als acteur en later ook als presentator. Hij is daarnaast gastdocent en choreograaf. In 2004 wint hij een Zwaan voor de beste dansproductie. In 2009 beëindigt hij zijn loopbaan als danser. Jan wordt onder meer jurylid bij «So you think you can dance». In 2010 wint hij de Televizier Talent Award. In 2011 krijgt Jan de «Speciale Prijs» van Stichting Dansersfonds ’79 (van Alexandra Radius en Han Ebbelaar) omdat hij zich heeft opgeworpen als ambassadeur voor de theaterdans. Daarnaast zet hij zich in voor Dance4Life, een internationale organisatie die werkt aan de bestrijding van Aids en Hiv.

Creatieve en artistieke toptalenten bezitten een zeer sterke drang om zich verder te ontwikkelen en combineren dat met een vermogen om te reflecteren op de eigen prestaties en daarvan te leren. Ze hebben de aanleg om zich te onderscheiden op hoog niveau. Een talent is ondernemend en creatief, is in staat zijn eigen werk en ontwikkeling te organiseren en kan een verbinding met het publiek maken.

Talent ontwikkelt zich in toenemende mate in een internationale context. Veel sectoren, zoals de dans, beeldende kunst en creatieve industrie spelen in op mondiale ontwikkelingen en zijn onderdeel van een internationaal netwerk van spelers. Dit werkt twee kanten op: Nederlandse talenten bewegen zich over de hele wereld én Nederland trekt veel internationale studenten en kunstenaars aan. Ook docenten op de opleidingen komen vaak van over de hele wereld. Dit draagt bij aan de dynamiek van de cultuur en de uitstraling van Nederland wereldwijd.

En er is veel om trots op te zijn. Nederland kan zich internationaal op verschillende gebieden meten met de top. Nederland heeft aan internationaal succesvolle schrijvers geen gebrek, er komen uitstekende cameramensen van de opleidingen en in de game-industrie doen we het goed, om maar een paar voorbeelden te noemen. Sommige kunstvakopleidingen zijn internationaal vermaard.

Of talent zich optimaal kan manifesteren, hangt niet alleen af van de capaciteiten van het individu zelf. De omstandigheden waarin het kind opgroeit, zoals het gezin, spelen een grote rol. De herkenning van talent, de opleiding en de begeleiding van de (jong) volwassene en de kansen die hij of zij krijgt om naam te maken, zijn zeker zo belangrijk. Uit het onderzoek komt naar voren dat ook het netwerk waarover een talent kan beschikken, van grote betekenis is. Talent heeft een vruchtbare voedingsbodem nodig. De kiem daarvoor wordt vaak al vroeg gelegd. Talent kan niet zonder training, scholing en accommodaties om tot bloei en volle wasdom te komen, zoals dat ook geldt voor sporttalent.

Voor een deel verloopt de ontwikkeling van talent via de «klassieke route». Dit geldt vooral voor de uitvoerend klassieke musici en dansers. Hier is meestal sprake van een duidelijke weg die kinderen doorlopen om het ambacht te leren. Vaak al op zeer jonge leeftijd starten kinderen met dansen en het bespelen van een instrument. Les krijgen zij veelal van een privédocent. Gedurende jaren moeten zij vele uren per dag oefenen om zich te bekwamen om hun lichaam of instrument tot in de puntjes te leren beheersen. Dit is een zwaar traject dat om veel doorzettingsvermogen en een ijzeren discipline vraagt, waarbij er in de loop der jaren vele talenten afhaken en een ander spoor gaan bewandelen.

Scheppende kunstenaars en creatieven – regisseurs, schrijvers, componisten, beeldend kunstenaars, ontwerpers, architecten – leggen soms deels dezelfde route af als uitvoerend kunstenaars om daarna als maker aan de slag te gaan. Maar geregeld volgen scheppend kunstenaars hele andere routes en stromen later in het vak in dan de uitvoerend kunstenaars; het vereist een zekere (levens)ervaring en bagage. Er is overigens niet zoiets als een eindpunt, zoals de kunstenaars uit het onderzoek al benadrukken: «je bent nooit klaar met ontwikkelen». Ik deel daarom de opvatting van de Raad dat we oog moeten blijven houden voor de midcareer en oudere kunstenaar.7

Talentontwikkeling in de creatieve industrie gaat vooral over de ontwikkeling van ontwerpers. Dat zijn onder andere ontwerpers van games, van stoelen, van kleding, van apps, van gebouwen en van grafische kunst. Daarnaast krijgen ontwerpers steeds vaker een rol in de ontwikkeling van concepten die over de grenzen van de kunsten en toegepaste kunsten heen reiken. Zo worden creatieven ingezet om oplossingen te bedenken voor wateroverlast in steden, slimme manieren te bedenken voor het hergebruik van materialen en het gebruikersvriendelijk maken van apps.

Folkert de Jong volgde aanvankelijk een opleiding tot verpleegkundige, maar veranderde van beroep. Op de Rijksakademie komt hij via omwegen uit bij het maken van beelden. Een klassieke discipline, maar in zijn geval met ongebruikelijke materialen als polystyreen en purschuim. Zijn werk wordt al vroeg bekroond, onder andere met de Prix de Rome Sculptuur en de Charlotte Köhler prijs. Na zijn opleiding krijgt hij een Startstipendium van het fonds, waarmee hij zijn eerste beelden kan maken. Een paar jaar later krijgt hij via het fonds de mogelijkheid om internationaal door te breken, via een werkperiode in het ISCP gastatelier in New York. Het werk van Folkert is inmiddels in topcollecties over de hele wereld te vinden.

Loopbanen van kunstenaars en creatieven verlopen vaak niet lineair, maar grillig. Sommige talenten hebben al op jonge leeftijd internationale successen, zonder dat zij een specifieke kunstopleiding hebben gevolgd, zoals bijvoorbeeld in de dance of hiphop. Kunstenaars richten hun blik ook buiten de cultuursector, zijn bezig om werelden met elkaar te verbinden. In de brief «Cultuur verbindt» geef ik hier vele voorbeelden van.8 Opleidingen spelen hier op in, zoals met de opleiding Musician 3.0 aan de HKU.9 Menig talent heeft niet voor ogen om bij een groot gezelschap of bureau te gaan werken, maar wil zijn of haar eigen weg kiezen, als zzp-er of door zelf een stichting of bedrijf op te richten.

Sanne Vogel staat vanaf haar dertiende op de planken. Na de mavo gaat ze fulltime aan de slag als professioneel actrice, schrijfster en regisseuse. Samen met haar broer vormde ze «De Vogelfabriek» waarmee ze eigen werk produceerden. Sanne Vogel wint al op jonge leeftijd veel prijzen voor haar werk, waaronder de 1e prijs van de landelijke Kunstbende finale Video (2000). Ook wordt ze genomineerd voor een Gouden Kalf. Door deze prijzen neemt haar carrière al op jonge leeftijd een hoge vlucht. In het theater speelt ze onder andere bij Huis aan de Werf, Het Syndicaat en Het Veem Theater. In 2008 is het eerste boek van Sanne uitgekomen, «Het levenswerk van een talentloos meisje». Sanne regisseerde afgelopen jaar haar eerste lange speelfilm HARTENSTRAAT.

II Rol van de overheid

Nederland beschikt over veel mensen die talenten willen bijstaan om het beste uit zichzelf te halen. Denk aan de vele vrijwilligers die actief zijn op het gebied van actieve cultuurparticipatie en die hun kennis en ervaring overdragen aan een nieuwe generatie, bijvoorbeeld bij een koor of een amateurtoneelvereniging. Of aan de ouders van talenten die veel opzij zetten om hun kinderen de kans te geven zich te ontwikkelen. Ook op professioneel gebied zijn mensen en organisaties actief op het gebied van talentontwikkeling in de cultuursector. Als talentscout, als docent in het onderwijs, als onderzoeker of als mentor.

Bijdragen aan zo gunstig mogelijke omstandigheden voor de ontwikkeling van talent, zie ik als een taak van de overheid. Dit begint al met de brede basis die cultuuronderwijs legt in het primair en voortgezet onderwijs. Kinderen die al op jonge leeftijd weten over de ambitie en potentie te beschikken voor een mogelijke loopbaan in de klassieke muziek of dans, kunnen naar een vooropleiding. Leerlingen van een van de negen zogeheten DAMU-scholen worden in staat gesteld de ontwikkeling van hun talent aan een hbo-voortraject op het gebied van dans of muziek te combineren met het behalen van een diploma aan het voortgezet onderwijs.10 Voor veel kunstenaars is het kunstvakonderwijs (mbo, hbo) de plek waar hun ambities meer concreet vorm beginnen te krijgen. Een mooi initiatief om de overgang tussen opleiding en arbeidsmarkt te versoepelen is Kunstpodium T. In de eindfase van hun opleiding worden talenten gekoppeld aan een bekende hedendaagse kunstenaar. Dit resulteert in een gezamenlijke expositie van Leerling en Meester. Dit initiatief wordt mogelijk gemaakt door de gemeente Tilburg, het Mondriaan Fonds, Museum de Pont en acht kunstacademies.

Beginnende kunstenaars oriënteren zich vaak in eerste instantie op hun directe omgeving, zeker als zij op die plek ook hun opleiding hebben genoten. Dit is het startpunt voor het opbouwen van een netwerk, het vinden van een atelier of productieruimte en presentatieplekken. De gemeenten en provincies hebben hierin een spilfunctie, onder andere met het ondersteunen van podia. Wat opvalt, is de sterke regionale samenwerking tussen instellingen op sommige plekken, zoals in de noordelijke provincies en Brabantstad. Ook wordt er over de grenzen van steden en disciplines samengewerkt, zoals De Nieuwe Oost in Overijssel, een samenwerking tussen theater- en dansproductiehuis Generale Oost in Arnhem, popproductiehuis Oost-Nederland in Deventer en Literair Productiehuis Wintertuin in Nijmegen.

De rijksoverheid ondersteunt voorzieningen voor talent als onderdeel van het cultuurbeleid. Kunstenaars kunnen met hulp van regelingen bij de landelijke cultuurfondsen de eerste stappen in hun loopbaan zetten. Een voorbeeld is de regeling Werkbijdrage Jong Talent van het Mondriaan Fonds die beeldend kunstenaars tot vier jaar na hun afstuderen kunnen gebruiken voor verdieping en experimentopleiding. Als aankomend maker (artistiek verantwoordelijk voor een concert of voorstelling) is het mogelijk om bij het Fonds Podiumkunsten voor een «subsidie nieuwe maker» in aanmerking te komen. Aanvragen kunnen worden ingediend door zowel organisaties die gericht zijn op het realiseren van voorstellingen of concerten als door festival- of podiumorganisaties, dus ook door de voormalige productiehuizen. De regie is nadrukkelijk in handen van de «nieuwe maker»: die kiest een organisatie waarvan hij of zij denkt dat die de grootste bijdrage kan leveren aan zijn of haar artistieke ontwikkeling en aan het vergroten van de competenties die nodig zijn om als professioneel maker te slagen. Er is sinds 2013 een jaarlijks budget beschikbaar van 1,5 miljoen euro. In het kader van deze regeling hebben onder andere Jasper van Luijk in samenwerking met Korzo en Davy Pieters in samenwerking met Frascati subsidie ontvangen van het Fonds. Het Nederlands Letterenfonds verstrekt startersbeurzen aan talentvolle debutanten. Daarnaast kent het fonds een aantal prijzen toe aan vertalers.

Ook voor kunstenaars die al wat verder zijn in hun ontwikkeling, zijn er verschillende regelingen bij de fondsen, zoals de meerjarige werkbijdrage Bewezen Talent bij het Mondriaanfonds voor kunstenaars met minimaal zes jaar werkervaring. Voor talent in de beeldende kunsten verstrekt het Mondriaanfonds daarnaast beurzen voor gastateliers in het buitenland en reserveert het fonds circa 2 miljoen euro voor deelname aan een postacademische instelling, zoals de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam en de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Een vervolgstap voor een podiumkunstenaar kan zijn om als talent aan te sluiten bij een bestaande culturele instelling of een eigen stichting op te richten en daarmee een project- of productiesubsidie aan te vragen bij een fonds of een gemeente. Van daaruit is het dan uiteindelijk ook mogelijk om in aanmerking te komen voor subsidies voor activiteiten met een meerjarig perspectief.

Het Stimuleringsfonds Creatieve industrie kent een regeling specifiek voor talenten met maximaal 4 jaar ervaring. Voor elk geselecteerd talent is een beurs beschikbaar die besteed kan worden aan artistieke ontwikkeling. Daarnaast krijgen talent advies op maat bij het opzetten van een eigen praktijk en ondersteuning voor het presenteren van de resultaten van hun werk.

Bij het Filmfonds kunnen aanvragen worden ingediend om filmprojecten te ontwikkelen, produceren en te distribueren, zowel voor beginnende makers als ervaren talenten. Daarnaast biedt het Fonds een groot aantal op maat gesneden talentontwikkelingsprojecten aan, in samenwerking met onder meer de Publieke Omroep en het Mediafonds, maar ook bijvoorbeeld wildcards voor net afgestudeerde makers van de academies in Nederland om een eerste productie te maken. Bovendien werkt het Filmfonds sinds 2013 met filmconsulenten in plaats van adviescommissies voor de selectie van projecten en de begeleiding daarvan. Een van deze filmconsulenten is daarbij specifiek belast met talentontwikkeling. Het Filmfonds zorgt ervoor dat aan circa 20% van de filmproducties waaraan realiseringssteun wordt toegekend beginnende makers gekoppeld zijn. Daarnaast biedt het Filmfonds zowel trainingsbijdragen voor individuele filmprofessionals aan als bijdragen aan organisaties die talentonwikkelingsprogramma’s aanbieden. Hier is veel vraag naar in de filmsector.

Er zijn natuurlijk ook andere routes: Sommige talentvolle kunstenaars weten in de eerste jaren na hun opleiding zelf een product op de markt te brengen met enkel private financiers en fondsen of door hun kunstenaarschap te combineren met een andere baan. Zij doen wellicht later in hun loopbaan een beroep op overheidsondersteuning. Anderen beginnen direct na hun afstuderen bij een gezelschap.

De grote podiumkunstinstellingen in de basisinfrastructuur – de landelijke orkesten, dansgezelschappen, operagezelschappen en theatergezelschappen – hebben de taak meegekregen om invulling te geven aan talentontwikkeling. Instellingen op het gebied van theater hebben daarbij een expliciete taak gekregen voor de doorstroming van jonge makers naar de grote zaal. De invulling die de gezelschappen hieraan geven varieert van intensieve trajecten met één nieuw talent tot vele kortlopende trajecten met verschillende talenten.

Het Nederlands Dans Theater (NDT) en Korzo hebben sinds 2013 een gezamenlijk programma voor talentvolle choreografen. Het Nationale Toneel heeft voor de periode 2013–2016 veel jonge acteurs aangenomen in het ensemble. Het Zuidelijk Toneel concentreert zich voor de talentontwikkeling op drie jonge makers, die zich elk richten op een grote stad in Brabant. Lucas de Man verbindt zich aan Den Bosch, Marcel Osterop aan Eindhoven en Leen Braspenning aan Tilburg. Het Koninklijk Concertgebouw Orkest is in 2013 een samenwerking aangegaan met de Sweelinck Academie van het Conservatorium van Amsterdam. Per seizoen worden drie kamermuziekprojecten georganiseerd, waarbij leden van het orkest samenspelen met leden van de Academie.

Ook de instellingen die (meerjarige) subsidies krijgen via de fondsen hebben middelen om aan talentontwikkeling te doen. Het Fonds voor Cultuurparticipatie ondersteunt meerjarig een aantal organisaties dat zich specifiek met talentontwikkeling in de fase voor het kunstvakonderwijs bezighoudt, zoals het Nederlands Jeugdorkest, Dox, Kunstbende en het Prinses Christina Concours. Bij het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie is talentontwikkeling een doelstelling bij alle regelingen waar instellingen een aanvraag kunnen indienen. Zij ontwikkelen zowel lokaal, nationaal als internationaal talentontwikkelingsprogramma’s op maat van de verschillende sub-disciplines, architectuur, design en e-cultuur. Instellingen op het gebied van beeldende kunsten en cultureel erfgoed die worden ondersteund via het Mondriaanfonds kunnen bijvoorbeeld een beginnend of bewezen talent langere tijd aan zich binden. Instellingen kunnen daarnaast een bijdrage vragen voor een opdracht aan een kunstenaar of voor een expositie met nieuw werk. Dit instrumentarium staat ook open voor de presentatie-instellingen.

Om talent de gelegenheid te geven in te spelen op internationale ontwikkelingen en zich te kunnen meten met de internationale top heb ik in mijn brief «Cultuur beweegt» het programma «talentontwikkeling in een internationale context» aangekondigd voor de periode 2013–2016. Dit programma wordt uitgevoerd door de cultuurfondsen. Bij het Nederlands Letterenfonds worden in dit verband talentvolle schrijvers, literaire programmamakers en tijdschriftredacteuren in staat gesteld zich internationaal te oriënteren en zich professioneel verder te ontwikkelen. Bij het Mondriaanfonds en het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie kunnen in dit kader veelbelovende kunstenaars, bemiddelaars en ontwerpers een stage of leerplek aanvragen bij een gerenommeerde kunstenaar, ontwerper of organisatie in het buitenland.

III Een verdere bijdrage aan talentontwikkeling: analyse en agenda

Er zijn, zo blijkt uit bovenstaand overzicht, diverse regelingen voor talenten, zowel in de culturele basisinfrastructuur als bij de fondsen. Daarnaast, zo stelt de Raad voor Cultuur in zijn Cultuurverkenning, ontstaan er allerlei nieuwe initiatieven en samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld tussen de productiehuizen en gezelschappen of tussen instellingen en opleidingen. Doordat er zoveel verschillende partijen betrokken zijn bij talentontwikkeling ligt wel het gevaar van versnippering op de loer. De belangrijkste ontwikkeling, zo zegt de Raad, is dat talent zelf het heft in handen neemt. Dit is positief, maar de projecten die zij initiëren zijn vaak kortlopende trajecten. Net als de Raad vragen ook jonge makers aandacht voor continuïteit, voor de mogelijkheid om zich gedurende een wat langere periode onder begeleiding te ontwikkelen. Kunsten ’92 benadrukt het belang van een vrij veld waar onverwachte en innovatieve kunstvormen de kans krijgen te groeien en bestaansrecht te verwerven. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is dat talent over voldoende werk- en presentatieplekken moet kunnen beschikken.

Er waren de afgelopen jaren zorgen over het verdwijnen van de productiehuizen uit de basisinfrastructuur en de positie van de postacademische instellingen en presentatie-instellingen voor beeldende kunst. Ook de Raad voor Cultuur vreesde voor een afbraak van talentontwikkeling gericht op de beroepspraktijk. Die zorgen leidden aanvankelijk bij een deel van de podiumkunstensector tot een roep om de terugkeer van de productiehuizen in de basisinfrastructuur. Ik constateer dat die roep de laatste tijd minder luid klinkt en ook dat er nog veel productiehuizen en presentatie-instellingen actief zijn. Het wordt door veel gesprekspartners niet zinvol geacht om te investeren in instituties. De huidige culturele infrastructuur biedt voldoende mogelijkheden, maar instellingen moeten ruimte en tijd krijgen en ook nemen om te investeren in talent.

Vooral jonge talenten hebben begeleiding nodig om hun weg te vinden in de cultuursector. In de gesprekken hebben zij aangegeven dat zij na de herinrichting en bezuinigingen op cultuur niet altijd weten waar zij terecht kunnen. Zij hebben behoefte aan een centrale plek waar zij kunnen aankloppen voor informatie en die hen in contact kan brengen met bestaande organisaties en netwerken en op maat gesneden begeleiding. Voor een aantal sectoren is in die begeleiding al voorzien bij de cultuurfondsen. De leemte blijkt vooral bij podiumkunstenaars te worden gevoeld en bij kunstenaars die nieuwe werkvormen en wegen willen verkennen.

Bij de gesprekken met kunstenaars is mij verder nog een aantal zaken opgevallen:

  • multi- en interdisciplinariteit: Veel kunstenaars bewegen zich in en tussen verschillende disciplines en werken samen met mensen uit andere sectoren. Zo werken acteurs, regisseurs en andere makers over en weer voor televisie en voor film en in toenemende mate ook voor audiovisuele content op internet. Bij opleidingen zie je dit ook terug. Studenten ontwikkelen vaardigheden die ze in verschillende genres en disciplines inzetten;

  • diversiteit: Er is een grote diversiteit in de manier waarop talent zich ontwikkelt. De route die zij afleggen verschilt per sector en binnen één sector per persoon;

  • informaliteit: lang niet altijd ontwikkelt een talent zich langs de route van de kunstvakopleidingen. Internet en sociale media spelen een steeds grotere rol bij het ontplooien van talenten en het bereiken van publiek;

  • prijzen, beurzen en awards: Zij spelen een belangrijke rol in de loopbaan van kunstenaars: ze dragen bij aan zichtbaarheid, bieden de gelegenheid om verder te ontwikkelen en leveren nieuwe opdrachten, initiatieven of internationale ervaring op;

  • tot slot valt me op met hoeveel vertrouwen kunstenaars, die toch in hun werk met veel (financiële) onzekerheid en afwijzingen te maken hebben, naar hun kansen voor de toekomst kijken. Dit bleek ook uit het onderzoek.

Een conclusie die uit het voorgaande valt te trekken, is dat wat iemand aan ondersteuning nodig heeft om zijn talent tot bloei te laten komen erg verschilt, afhankelijk van de discipline(s), de fase van ontwikkeling en de context waarin iemand werkt. Er is maatwerk nodig en een beleid dat flexibel kan inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast is een goede samenwerking tussen de verschillende bestaande organisaties en voorzieningen cruciaal om talent tot bloei te brengen. Talentontwikkeling is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle door centrale en lokale overheden ondersteunde culturele organisaties. Hoewel er een breed scala aan instrumenten voor talentontwikkeling voorhanden is, zie ik een aantal specifieke knelpunten. Ik wil deze de komende tijd oppakken om het aanwezige talent naar een hoger niveau te tillen.

Ik wil langs twee samenhangende lijnen een aantal acties in gang zetten. In de eerste plaats wil ik ontwikkelruimte op maat mogelijk maken door het aanstellen van artistieke coaches en het beschikbaar stellen van talentgebonden budgetten. In de tweede plaats wil ik de landelijke en lokale culturele infrastructuur beter benutten voor de ontwikkeling van talenten. Beide actielijnen zijn door mijn gesprekspartners telkens weer naar voren gebracht als wenselijke aanvulling op de huidige mogelijkheden voor talentontwikkeling.

Actielijn 1: Ontwikkelruimte op maat

Ik wil tegemoet komen aan de wens die er is om vrije ruimte te maken voor experiment en verdieping in een langer durend ontwikkeltraject. Ik heb bij de vormgeving van dit voorstel onder andere gebruik gemaakt van het voorstel van een groep jonge makers in samenwerking met Festival Cement.11 Ook heb ik me laten inspireren door regionale initiatieven, zoals de artistieke makelaars in Limburg. Ik kies hiermee voor maatwerk en een vraaggerichte aanpak. De maatregel moet nadrukkelijk weinig administratieve lasten met zich mee brengen. Geef het talent ruimte en vertrouwen is een veelgehoorde wens.

– Wegwijzer talentontwikkeling

Uit de gesprekken die ik heb gevoerd, komt naar voren dat vooral jonge talenten niet altijd weten waar zij terecht kunnen met hun vragen over verdere ontwikkeling en ondersteuningsmogelijkheden. Ik wil daarom een centrale plek creëren waar talent uit de diverse sectoren een overzicht kan krijgen van de ondersteuningsmogelijkheden en doorverwezen kan worden naar relevante organisaties en fondsen.

– Artistieke coaches

Veel beginnend kunstenaars hebben behoefte aan een coach, een persoon die kan dienen als gesprekspartner bij zijn of haar artistieke ontwikkeling en kan doorverwijzen naar geschikte personen en organisaties. In de beeldende kunst is het afgelopen jaar ervaring opgedaan met het koppelen van talenten aan mentoren via de meester-gezelregeling van het Mondriaanfonds. Kunstenaars met een werkbijdrage Jong Talent van dit fonds kunnen gedurende een jaar aanspraak maken op een mentor. Dit initiatief slaat heel goed aan en ook de mentoren zijn enthousiast over deze manier om hun kennis over te dragen aan nieuw talent. Ook in andere sectoren, zoals film en creatieve industrie, wordt gewerkt met coaches. Het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie combineert een werkbeurs met zakelijke en artistieke begeleiding. Het Filmfonds kent «scriptcoaches» voor scenaristen en teams van scenaristen/regisseurs/producenten en voor jonge producenten.

Ik wil deze werkwijze verbreden en de komende jaren (2014–2016) de aanstelling van een vijftal artistieke coaches mogelijk maken. Zij hebben elk hun eigen expertise, en gezamenlijk beslaan zij de hele cultuursector. Gezien de knelpunten die in de gesprekken naar voren zijn gekomen, ligt het voor de hand dat het zwaartepunt van de activiteiten bij de podiumkunsten ligt. Maar de regeling wordt bewust opengesteld voor alle sectoren.

De coach heeft zicht op de bestaande ondersteuningsmogelijkheden bij de cultuurfondsen, private fondsen en op lokaal niveau en kan verbindingen leggen met interessante personen en organisaties binnen de culturele wereld, zowel nationaal als internationaal. Het gaat om mensen met een groot en relevant netwerk in de cultuursector, die talenten gedurende een langere periode kunnen begeleiden op weg naar een zelfstandige beroepspraktijk. Wat die gewenste begeleiding inhoudt, verschilt per talent en discipline. Het kan gaan om het vinden van geschikte productie- en presentatieplekken, maar ook om ondersteuning bij het ontwikkelen van een eigen artistieke signatuur of juist zakelijke begeleiding.

De organisatie en uitvoering wil ik in handen geven van de Stichting Cultuur-Ondernemen. Zij trekt de coaches aan, biedt hen logistieke ondersteuning en fungeert als een centrale vraagbaak en informatiepunt op het gebied van talentontwikkeling. Ik verwacht van de coaches dat zij nauw samenwerken met de bestaande instellingen die zich bezighouden met talentontwikkeling, in het bijzonder de fondsen. Hiervoor maak ik in totaal 1.400.000 vrij in de periode 2014–2016.

– Talentenbudget

De talenten die aankloppen voor ondersteuning stellen samen met hun coach een ontwikkelplan op. Op basis van dit plan kan een talent gedurende twee jaar een werkbudget krijgen om de gestelde doelen te bereiken. Er is maximaal 9.000 euro per jaar per talent beschikbaar, voor maximaal 2 jaar. Dit werkbudget kan worden ingezet om te experimenteren, een productie of werk te maken of als matching om projecten tot stand te brengen. Dit werkbudget is een aanvulling op de bestaande mogelijkheden voor ondersteuning. Met name jonge podiumkunstenaars, maar ook talenten die multi- en interdisciplinair werken en het buiten de bestaande kaders en instellingen zoeken, geven aan behoefte te hebben aan een dergelijk vrij budget. Er is in totaal 1.800.000 euro beschikbaar in 2015 en 2016.

– Investering in talent

Om een zelfstandige beroepspraktijk op te kunnen bouwen, hebben beginnende kunstenaars vaak behoefte aan financiering. Naast subsidies gaat het dan om investeringskrediet. Daarvoor zijn in de markt onvoldoende mogelijkheden. Banken verlenen, zeker op dit moment, niet gemakkelijk krediet, vooral niet als het om een onbekende kunstenaar gaat die alles nog bewijzen moet zowel als kunstenaar als ondernemer. Wel is een aantal regionale cultuurleningen opgestart in Amsterdam, Brabant en Utrecht, in samenwerking met Cultuur-Ondernemen. Ik wil voortborduren op deze initiatieven om het ondernemerschap bij beginnende kunstenaars te stimuleren. Daarvoor stel ik 3 miljoen euro beschikbaar. Hiermee worden kleine laagrentende leningen met een korte looptijd mogelijk gemaakt voor jonge kunstenaars, waarbij ze tevens ondernemersadvies kunnen krijgen. Het budget wordt daarmee revolverend. Gemiddeld zullen daarmee ongeveer 200 leningen kunnen worden uitgezet.

– Rolmodellen en boegbeelden

In de cultuursector kunnen – naar analogie met de sportsector – toptalenten fungeren als rolmodellen voor kinderen en volwassenen. Zo doen kunstenaars die – deels met publieke middelen – de top hebben bereikt, iets terug voor de samenleving. Ik zie al heel veel mooie initiatieven op dit vlak, zoals de kinderboekenambassadeur, de Dichter des Vaderlands of de ambassadeurs van Kunstbende. En de leden van de Akademie van Kunsten zijn natuurlijk boegbeelden van de Nederlandse cultuur. Ik wil de inzet van rolmodellen stimuleren en sta open voor initiatieven op dit vlak.

Ik ga de komende jaren volgen hoe en door wie gebruik wordt gemaakt van de voorzieningen, zodat we dit kunnen meenemen voor de ondersteuning van talenten in de periodes daarna. Een mogelijke uitkomst kan zijn dat op basis van de ervaringen met deze maatregelen het bestaande instrumentarium, bijvoorbeeld bij de cultuurfondsen, wordt aanpast.

Actielijn 2: Benutten van de bestaande landelijke en lokale culturele infrastructuur

Er zijn legio mogelijkheden in de culturele infrastructuur voor talentontwikkeling. De instellingen in de basisinfrastructuur geven echter aan hier niet altijd prioriteit aan te kunnen geven. Ik wil bekijken hoe we de «productiedwang» kunnen verminderen en zo meer ruimte kunnen maken voor nieuwe initiatieven en voor de ontwikkeling van midcareer-talent, ook bij de fondsen. Ik wil de huidige instellingen in de basisinfrastructuur de ruimte geven om in talent te investeren. Ik wil dit op de volgende manieren doen:

– Culturele basisinfrastructuur

Instellingen in de basisinfrastructuur krijgen vanaf 2015 meer gelegenheid om talent te ondersteunen door daarvoor ruimte te maken in de prestatieafspraken. Ik heb met de G9 afgesproken dat we hier gezamenlijk op inzetten.

– Podiumkunsten

De regeling Nieuwe Makers bij het Fonds Podiumkunsten wordt uitgebreid met als doel om meer ruimte te creëren voor signatuurontwikkeling en experiment én om het maken van grote zaalproducties door talent eenvoudiger te maken Ik maak hier in totaal 400.000 euro voor vrij in 2015 en 2016.

– Beeldende kunst, audiovisueel en creatieve industrie

De postacademische instellingen hebben een belangrijke rol bij talentontwikkeling in de beeldende kunsten, ook in een internationale context. Zij vervullen een belangrijk rol als platformfunctie voor experiment en begeleiding. Voor wat betreft de architectuur is die functie inmiddels opgepakt door de Technische Universiteit Delft.

Voor de beeldende kunst hecht ik sterk aan plekken waar beeldend kunstenaars zich gedurende een wat langere periode onder begeleiding kunnen ontwikkelen. Ik wil dan ook dat er daarvoor voldoende mogelijkheden blijven bestaan bij één of meerdere instellingen. Ik zal voor de inrichting van de functie in de periode 2017–2020 de Raad voor Cultuur vragen mij te adviseren. Voor de periode 2015–2016 wil ik nader bezien of er voldoende ruimte is voor experiment en verdieping in de beeldende kunst.

Talent in de audiovisuele sector maakt geen strikt onderscheid tussen het werken voor televisie, film of andere audiovisuele industrie. De media- en filmsector en bijbehorende fondsen werken dan ook al veel samen. Nederland kent een goede infrastructuur voor het produceren van films, zeker met de recente cashrebate-regeling die in juni is ingegaan. De overheid investeert sterk in de Nederlandse film. Ik vind het mede daarom van belang dat het Nederlandse filmtalent – van scriptschrijver en regisseur tot acteur – zich verder blijft ontwikkelen.

Een gezamenlijke focus op talentontwikkeling, met name gericht op de internationale markt, ontbreekt. Ik wil beter zicht krijgen op wat nodig is op het gebied van talentontwikkeling in de audiovisuele sector in brede zin en hoe de sector daaraan kan bijdragen. Daarvoor voer ik gesprekken met de betrokken partijen uit de audiovisuele sector. Het coproductiefonds binnenlandse omroep, de Nederlandse publieke Omroep, de Film- en Televisieacademie, Binger, Eye en het Filmfonds worden betrokken om knelpunten en oplossingen in kaart te brengen. Daarnaast laat ik onderzoek doen.

De Raad voor Cultuur stelt in zijn recente rapport over het toekomstbestendig mediabestel De tijd staat open dat de functie van talentontwikkeling in de audiovisuele sector goed geborgd moet blijven, ook na de opheffing van het Mediafonds.12 De Staatssecretaris zal in zijn brief over het toekomstig mediabeleid nader ingaan op de rol van de publieke omroep als plek voor talentontwikkeling in de audiovisuele sector.

Voor de creatieve industrie geldt dat de knelpunten op het gebied van talentontwikkeling bij de verschillende disciplines die de creatieve industrie bestrijkt, uiteenlopend zijn. Zo komen veel jonge architecten niet meer aan werk vanwege de crisis in de bouw, hebben vele ontwerpers in de mode moeite om na hun eerste collectie een schaalvergroting te realiseren, en hebben ontwerpers die meer autonoom werk maken moeite om een goed business model te ontwikkelen.

Ik zal in gesprek gaan met verschillende typen ontwerpers, met het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie en ook met het Topteam Creatieve Industrie – waarin overheid, kennisinstellingen en bedrijfsleven vertegenwoordigd worden – over welke aanpak nodig is om talent meer ruimte en mogelijkheden te bieden. Een relatie met de Human Capital Agenda van het Topteam Creatieve Industrie ligt voor de hand. Verder zie ik in een belangrijke rol weggelegd voor de sector zelf, georganiseerd via de Federatie voor de Creatieve Industrie en de Dutch Creative Council.

Voor knelpunten op het gebied van beeldende kunsten, audiovisueel en creatieve industrie reserveer ik in de periode 2015–2016 1 miljoen euro.

IV Tot slot

Kunstonderwijs

Het kunstonderwijs speelt een belangrijke rol als het gaat om de ontwikkeling van toptalent. Uit het sectorplan Focus op Toptalent uit 2012 spreekt de ambitie om de hoogst mogelijke kwaliteit te leveren, en deze verder te versterken. De Taskforce Talentontwikkeling van de Vereniging Hogescholen bereidt op dit moment een agenda voor. Deze zal deel uitmaken van de volgende voortgangsrapportage over het sectorplan die in september wordt verwacht. Ik kijk daar met belangstelling naar uit.

Onderzoek en monitor talentontwikkeling

Mijn voornemen is om dit najaar een onderzoek te starten dat dient als nulmeting voor een monitor die de komende jaren gaat lopen. Hierin moeten de gevolgen van de herinrichting van het beleid op het gebied van talentontwikkeling in kaart worden gebracht en gemonitord. Bij de monitor wil ik nadrukkelijk het perspectief van de talenten zelf in het oog houden. De inventarisatie van Kwink Groep dient als basis. Mede op basis van de uitkomsten van deze monitor, zal ik besluiten over het vervolg van de in deze brief aangekondigde acties na 2016.

Talentontwikkeling is onontbeerlijk voor de cultuursector. Ik hoop dat we met deze maatregelen jongere generaties kunstenaars een kans kunnen geven, waardoor de sector zich blijft vernieuwen en het publiek nieuwe inspiratie kan opdoen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Budgettaire uitwerking acties talentontwikkeling

In de periode 2014–2016 maakt het kabinet in totaal 5 miljoen euro vrij voor talentontwikkeling. Deze middelen zijn afkomstig uit de post Specifiek cultuurbeleid. Op deze post bevindt zich een in het verleden gemaakte meerjarige reservering voor bestuurlijk overleg (fusie- en samenwerkingskosten die mogelijk zouden optreden als gevolg van de bezuinigingen op cultuur). In de jaren 2014–2016 worden niet veel van dergelijke kosten meer verwacht, zodat het budget gedeeltelijk kan worden ingezet voor talentontwikkeling.

Daarnaast wordt in 2014 eenmalig 3 miljoen euro beschikbaar gesteld voor een revolverend fonds voor kleine laagrentende leningen aan talenten. De middelen hiervoor zijn afkomstig uit het budget dat binnen het frictiebudget was gereserveerd voor flankerend arbeidsmarktbeleid.

Budgettaire uitwerking acties

 

Alle bedragen x € 1.000

       

begrotingsjaren

2014

2015

2016

totaal

Inzet van het budget

       

1) Artistieke coaches

200

600

600

1.400

2) Talentenbudget

0

900

900

1.800

3) Uitbreiding Regeling nieuwe makers Fonds Podiumkunsten

0

400

400

800

4) Reservering beeldende kunst, film, creatieve industrie

0

500

500

1.000

5) Investering in talent: laagrentende kortlopende leningen

3.000

0

0

3.000

Totaal inzet budget

3.200

2.400

2.400

8.000

         

Budgettaire dekking

       

Budget frictie: flankerend arbeidsmarktbeleid

3.000

0

0

3.000

Budget specifiek cultuurbeleid

200

2.400

2.400

5.000

Totaal beschikbaar budget

3.200

2.400

2.400

8.000


X Noot
1

Cultuur beweegt. De betekenis van cultuur in een veranderende samenleving, 10 juni 2013. Kamerstuk 32 820, nr. 76.

X Noot
2

Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 85.

X Noot
3

Over de ontwikkeling van toptalenten in het po en vo heeft de Staatssecretaris van Onderwijs een Plan van Aanpak naar uw Kamer gestuurd. Ook heb ik samen met de Staatssecretaris een stand van zaken op het gebied van cultuuronderwijs naar uw Kamer gezonden. Voortgangsrapportage Cultuuronderwijs, 20 juni 2014. Kamerstuk 32 820, nr. 108.

X Noot
4

Zie voor een overzicht bijlage 1: Overzicht gesprekken talentontwikkeling, raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
5

Kwink Groep (juli 2014). Inventarisatie talentontwikkeling in de podiumkunsten en beeldende kunst, raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
6

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
7

Raad voor Cultuur (juni 2014). De cultuurverkenning. Trends en ontwikkelingen in het culturele leven in Nederland.

X Noot
8

Cultuur verbindt: een ruime blik op cultuurbeleid, 8 juli 2014. Kamerstuk 32 820, nr 110. De voorbeelden zijn te vinden op www.rijksoverheid.nl/ministeries/ocw/cultuur-verbindt

X Noot
9

Musician 3.0 leidt op tot (multi-) instrumentalist/vocalist en maker. Als afgestudeerde kun je zowel muziek spelen en creëren als vernieuwende manieren bedenken om publiek aan jouw muziek te binden.

X Noot
10

Beleidsregel verstrekking DAMU-licentie VO, Stcrt. 2013, 15595.

X Noot
11

Brief 16 april 2014. Festival Cement in 's-Hertogenbosch biedt een podium voor een nieuwe generatie Nederlandse en Vlaamse theatermakers, choreografen en schrijvers.

X Noot
12

Raad voor Cultuur (maart 2014) De tijd staat open. Advies voor een toekomstbestendige publieke omroep.

Naar boven