TOELICHTING
Algemeen
Aanleiding
In zowel het regeerakkoord van het kabinet Rutte II als het Nationaal Techniekpact
2020 dat op 13 mei 2013 getekend is, wordt een Regionaal investeringsfonds voor het
middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo) aangekondigd. Het kabinet stelt van 2014
tot en met 2017 in totaal € 100 miljoen aan onderwijsgelden voor deze subsidieregeling
beschikbaar. Dit bedrag dient aangevuld te worden met cofinanciering vanuit arbeidsorganisaties,
zoals, regionale overheden, bedrijven, zorg- en welzijnsinstellingen, O&O-fondsen
en het georganiseerd bedrijfsleven, en eventueel andere partijen, zoals scholen voor
voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en instellingen voor hoger onderwijs.
Met het ondertekenen van het Techniekpact hebben de regionale overheden (georganiseerd
in de landsdelen Noord, Oost, Noordwest, Zuidwest en Zuidoost) de intentie uitgesproken
om ook één derde te cofinancieren. Hierover dienen de aanvragers zelf in overleg te
treden met de relevante regionale overheden. De regionale overheden kunnen zo een
stimulerende rol spelen bij de samenwerking tussen onderwijs en het werkveld, waarbij
ingespeeld kan worden op de economische sterktes en behoeften van de eigen regio.
Doel van het Regionaal investeringsfonds mbo
Met het Regionaal investeringsfonds mbo wordt beoogd de aansluiting van het onderwijs
op de behoefte van de arbeidsmarkt te verbeteren. Deze aansluiting wordt ten eerste
verbeterd door duurzame publiek-private samenwerking te stimuleren. Voor mbo-instellingen
is het niet altijd goed mogelijk de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in het bedrijfsleven
bij te houden. Dit geldt zeker voor opleidingen die vragen om kapitaalintensieve investeringen
of die voorbereiden op beroepen met een hoog innovatief karakter. Opleidingen die
zich richten op de economische topsectoren zijn hiervan een goed voorbeeld. Voor een
optimale aansluiting is het echter van groot belang dat studenten voldoende kennisnemen
van moderne apparatuur en technieken. Daarnaast dient het onderwijspersoneel op de
hoogte te zijn van de laatste stand van zaken in het werkveld. Hiervoor is intensieve
samenwerking met arbeidsorganisaties noodzakelijk. Met het Regionaal investeringsfonds
krijgen onderwijsinstellingen de mogelijkheid om intensief samen te werken met het
werkveld, waardoor de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt wordt verbeterd
en de kwaliteit van het onderwijs kan worden verhoogd.
Het Regionaal investeringsfonds mbo beoogt, naast het stimuleren van publiek-private
samenwerking, te bevorderen dat het opleidingenaanbod doelmatiger wordt. In samenspraak
met de regio kunnen mbo-instellingen zich nadrukkelijker profileren op de behoefte
van de (regionale) arbeidsmarkt. Met de Regeling regionaal investeringsfonds mbo (hierna:
regeling) biedt het kabinet financiële ondersteuning om een eventuele wens tot profilering
en hiermee het doelmatiger organiseren, als onderdeel van publiek-private samenwerking,
beter mogelijk te maken. Dit vereist afstemming met het onderwijsaanbod van andere
mbo-instellingen, maar ook met vmbo-scholen, en instellingen voor hoger onderwijs
in de regio.
Het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod dient eraan bij te dragen dat
de beroepsopleidingen een voldoende deelnemersomvang hebben, zodat de kwaliteit en
continuïteit van de opleiding in stand kan worden gehouden. Het doelmatiger organiseren
van het opleidingenaanbod draagt op deze wijze bij aan de aansluiting van het onderwijs
op de (regionale) arbeidsmarkt. De mbo-instellingen wordt gevraagd hierbij te kijken
naar de spreiding van het geheel aan onderwijsvoorzieningen in de regio en een afweging
te maken tussen arbeidsmarktrelevantie en toegankelijkheid van de betreffende opleidingen(en).
Het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod kan inhouden dat (kleinere)
opleidingen worden afgebouwd of overgedragen of dat opleidingen van verschillende
mbo-instellingen gezamenlijk worden aangeboden. Onder het doelmatiger organiseren
van een beroepsopleiding door de onderwijsinstellingen kan ook worden verstaan dat
beide onderwijsinstellingen zich- na een gezamenlijke brede basis – binnen één kwalificatiedossier
specialiseren op één kwalificatie en deelnemers tussentijds overschrijven.
Om onderwijsinstellingen te stimuleren het opleidingenaanbod in de regio doelmatiger
te organiseren, is het mogelijk een tegemoetkoming te krijgen voor direct gerelateerde
kosten. Dit deel van de subsidie is aanvullend op de toekenning van subsidie voor
publiek-private samenwerking. Hierbij kan gedacht worden aan kosten voor de begeleiding
van werk naar werk van onderwijspersoneel dat betrokken is bij het doelmatiger organiseren
van het opleidingenaanbod, de kosten voor aanpassing van de curricula, de aanschaf
en afschrijving van machines of andere faciliteiten. De subsidie is niet bestemd voor
het opvangen van kosten voor ontslag dan wel voor uitkeringen van gewezen personeelsleden
en kosten voor nieuwbouw, verbouw en leegstand van gebouwen. Aanvragers dienen een
plan van aanpak en een meerjarenbegroting in te dienen, waarmee inzicht wordt gegeven
in de activiteiten voor het doelmatiger organiseren en de hieraan gerelateerde kosten.
Deze regeling is niet van toepassing in Caribisch Nederland, gelet op het feit dat
het middelbaar beroepsonderwijs op dit moment nog volop in ontwikkeling is. Scholen
zijn op dit moment bezig om de basiskwaliteit van het onderwijs op orde te brengen.
Ruimte om wijze van samenwerking te bepalen
Samenwerking tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven is niet nieuw. De afgelopen
jaren is al hard gewerkt om het onderwijs zo goed mogelijk te laten aansluiten op
de vraag van de arbeidsmarkt. Er bestaan al veel aansprekende voorbeelden van goede
samenwerking, zoals de Centra voor Innovatief Vakmanschap (zie kader) of samenwerkingen
die zijn ontstaan met de regeling Beroepsonderwijs in Bedrijf om het praktijkleren
te verbeteren. Op basis van de ervaringen die al zijn opgedaan kan nu met het Regionaal
investeringsfonds mbo de samenwerking tussen onderwijs en arbeidsorganisaties worden
uitgebreid en geïntensiveerd.
De wijze waarop de samenwerking moet worden vormgegeven, wordt in deze regeling niet
voorgeschreven. Verschillende vormen van publiek-private samenwerking in het beroepsonderwijs
kunnen daarom in aanmerking komen voor subsidie op grond van deze regeling. Met de
opzet van de regeling krijgen samenwerkingsverbanden de ruimte om de manier van samenwerking
optimaal af te stemmen op de eigen specifieke situatie.
Centra voor Innovatief Vakmanschap
|
Een voorbeeld van samenwerking tussen onderwijsinstellingen en bedrijfsleven zijn
de Centra voor Innovatief Vakmanschap. Deze samenwerkingsverbanden zijn gericht op
één van de topsectoren en daarbinnen vaak op een specifiek vakgebied. In deze centra
wordt kwalitatief hoogstaand onderwijs verzorgd voor met name mbo-niveau 4 opleidingen.
Ondernemers, wetenschappers en docenten werken hier samen aan technisch beroepsonderwijs
gericht op de regionale arbeidsmarktsectoren. De centra hebben een aantrekkingskracht
op (aankomende) studenten en leveren een bijdrage aan het op gang brengen en versnellen
van innovaties. In de praktijk blijkt dat het voor bedrijven aantrekkelijk is om te
investeren in dergelijk herkenbaar onderwijs.
|
|
Voor meer informatie: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/middelbaar-beroepsonderwijs/vraag-en-antwoord/wat-zijn-centra-voor-innovatief-vakmanschap-en-centres-of-expertise.html
|
Aanvraagprocedure voor publiek-private samenwerking
Samenwerking
Publiek-private samenwerking betekent dat er een samenwerking wordt aangegaan tussen
minimaal één onderwijsinstelling en één arbeidsorganisatie. Het samenwerkingsverband
kan worden uitgebreid met één of meer regionale overheden, andere mbo-instellingen,
andere arbeidsorganisaties, het georganiseerd bedrijfsleven, één of meer scholen voor
voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, één of meer instellingen voor hoger onderwijs,
één of meer O&O fondsen of overige partijen die bijdragen aan het verbeteren van de
aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. De samenwerking dient te worden
vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst.
Daar waar in de regeling wordt gesproken over arbeidsorganisaties worden organisaties
bedoeld die economische activiteiten uitoefenen, zoals bedrijven, maar ook publieke
organisaties als zorg- en welzijnsinstellingen of onderwijsinstellingen.
Algemene voorwaarden
Er zijn verschillende voorwaarden op de aanvraag van toepassing. Deze luiden als volgt:
-
– De publiek-private samenwerking dient de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt
te verbeteren. Het voorstel dient aan te tonen wat het verwachte kwalitatieve en kwantitatieve
effect is van de publiek-private samenwerking op de (toekomstige) regionale arbeidsmarkt.
-
– Het samenwerkingsverband dient te bestaan uit minimaal één onderwijsinstelling en
één arbeidsorganisatie.
-
– Een goede aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt vereist afstemming met het onderwijsaanbod
van andere mbo-instellingen, vmbo-scholen en, waar relevant, instellingen voor hoger
onderwijs in de regio.
-
– Subsidie wordt verstrekt voor een periode van vier jaar.
-
– De publiek-private samenwerking dient een duurzaam karakter te hebben en na de subsidieperiode
dus voortgezet te worden.
-
– Het voorstel betreft één of meer bekostigde mbo-opleidingen.
-
– Geen subsidie wordt verstrekt indien het activiteiten betreft die al worden gefinancierd
vanuit de reguliere bekostiging.
-
– Er kan alleen subsidie worden aangevraagd voor aantoonbaar nieuwe activiteiten. Het
is daarom niet mogelijk om subsidie vanuit deze regeling te vragen voor activiteiten
die op het moment van aanvraag al op andere wijze worden gefinancierd.
-
– De subsidie bedraagt ten minste € 200.000,– en ten hoogste € 2.000.000,– per subsidieaanvraag
en is ten hoogste één derde deel van de totale begroting.
Aanvraagprocedure
De onderwijsinstelling dient ten behoeve van het samenwerkingsverband een gezamenlijke
aanvraag in voor de subsidie. De aanvraag voor subsidie voor publiek-private samenwerking,
omvat in ieder geval:
-
– een regionaal visiedocument van de partijen in het samenwerkingsverband waarin de
visie op de ontwikkelingen van de arbeidsmarkt en de aansluiting daarop van het aanbod
aan beroepsopleidingen in de betreffende regio wordt beschreven;
-
– een plan van aanpak voor de publiek-private samenwerking;
-
– een meerjarenbegroting; en
-
– een ondertekende samenwerkingsovereenkomst.
Als richtlijn dient een totale omvang van vijftig pagina’s in gedachten gehouden te
worden bij het schrijven van deze documenten.
Aanvraagprocedure voor doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod
Algemene voorwaarden
De subsidieaanvraag voor de publiek-private samenwerking kan tevens een verzoek om
subsidie voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod bevatten (artikel
16). Dit verzoek is onlosmakelijk verbonden met de aanvraag voor de publiek-private
samenwerking: het voorstel voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod
dient voort te vloeien uit deze publiek-private samenwerking en heeft betrekking op
dezelfde kwalificatie(s) en de beroepsopleiding(en). Indien het verzoek om subsidie
voor de publiek-private samenwerking wordt afgewezen, wordt het verzoek om subsidie
voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod eveneens afgewezen.
Bij het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod gaat het om het afbouwen
of overdragen van opleidingen of het gezamenlijk aanbieden van beroepsopleidingen
door verschillende onderwijsinstellingen. Bij de aanvraag zijn minimaal twee mbo-instellingen
betrokken. Eén van deze mbo-instellingen dient deelnemer te zijn van het samenwerkingsverband,
bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de regeling. Er kan subsidie worden aangevraagd
voor de kosten die direct verbonden zijn aan het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod.
In het regionaal visiedocument dient ook naar voren te komen hoe het opleidingenaanbod
van onderwijsinstellingen binnen de regio beter op elkaar kan worden afgestemd. De
subsidie is niet bestemd voor het opvangen van kosten voor ontslag of uitkering van
gewezen personeel en kosten voor nieuwbouw, verbouw en leegstand van gebouwen. De
subsidie bedraagt maximaal één derde deel van de kosten voor het doelmatiger organiseren
van het opleidingenaanbod en ten hoogste € 200.000,– per subsidieaanvraag.
Voorstel
Als subsidie voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod wordt gevraagd,
dan dient de aanvraag uitgebreid te worden met een aparte samenwerkingsovereenkomst
tussen de betrokken onderwijsinstellingen en een specifiek plan van aanpak en een
meerjarenbegroting voor het doelmatiger organiseren, het regionale visiedocument dient
te worden uitgebreid. In het plan van aanpak voor het doelmatiger organiseren van
het opleidingenaanbod dient onderbouwd te worden hoe deze stap leidt tot gewenste
effecten. Er dient in het regionaal visiedocument naar voren te komen hoe afstemming
heeft plaatsgevonden met andere onderwijsinstellingen (vmbo-scholen, mbo-instellingen
en waar relevant hoger onderwijsinstellingen) en met arbeidsorganisaties in de regio.
Het voorstel geeft inzicht in de stappen die gezet worden om tot deze doelmatigere
organisatie van het opleidingenaanbod te komen en koppelt deze aan de meerjarenbegroting.
Meerjarenbegroting
In de begroting wordt aangegeven welke kosten er realistisch zijn verbonden aan het
doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod en hoe deze worden gefinancierd.
Er wordt duidelijk gemaakt dat de middelen effectief en efficiënt worden ingezet.
Beoordeling
Beoordeling van aanvragen voor duurzame publiek-private samenwerking
Een onafhankelijke beoordelingscommissie zal de aanvragen voor subsidie voor publiek-private
samenwerking beoordelen op basis van de volgende criteria:
-
a. verbetering aansluiting beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt;
-
b. samenwerking en draagvlak;
-
c. uitvoerbaarheid en haalbaarheid;
-
d. duurzaamheid; en
-
e. financiering.
Beoordeling van aanvragen voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod
De beoordeling zal gebeuren op basis van de volgende criteria:
-
a. verbetering aansluiting beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt;
-
b. samenwerking en draagvlak;
-
c. uitvoerbaarheid en haalbaarheid; en
-
d. financiering.
De uitwerking van de criteria is opgenomen in bijlage 1 voor de subsidie voor publiek-private
samenwerking en in bijlage 2 voor de subsidie voor het doelmatiger organiseren van
het opleidingenaanbod.
Toewijzing of afwijzing van de subsidieaanvraag
Om te worden toegewezen dient een voorstel voor publiek-private samenwerking op ieder
van de criteria een voldoende score te behalen. Indien het totaal van de aanvragen
voor publiek-private samenwerking dat voldoet aan de voorwaarden, het subsidieplafond
overschrijdt, wijst de minister op basis van de rangschikking één of meer aanvragen
af. Wanneer hierna aanvragen op een gelijke positie worden gerangschikt en slechts
één van de aanvragen kan worden gehonoreerd, beslist de minister op basis van loting.
Er kan gekoppeld een voorstel voor doelmatiger organiseren worden ingediend. Het voorstel
wordt goedgekeurd, indien (1) de aanvraag voor publiek-private samenwerking is toegekend
en (2) wanneer het voorstel voor doelmatiger organiseren aan de voorwaarden voldoet.
Evaluatie
Om te kunnen vaststellen of de middelen voor het Regionaal investeringsfonds mbo effectief
en efficiënt zijn ingezet, zal de regeling worden geëvalueerd. De onderwijsinstelling
is verplicht mee te werken aan de evaluatie die door de minister wordt geïnitieerd.
De onderwijsinstelling dient ook bij de partijen van het samenwerkingsverband te bedingen
dat zij meewerken aan deze evaluatie. De minister zal uiterlijk in 2016 zorgdragen
voor de evaluatie van de regeling. De uitkomsten van de evaluatie kunnen aanleiding
zijn de regeling aan te passen.
Ondersteuning
Aan samenwerkingsverbanden die een aanvraag willen indienen wordt jaarlijks ondersteuning
geboden in de vorm van bijeenkomsten om de samenwerking op te starten. Daarnaast bestaat
de mogelijkheid om voorafgaand aan indiening van een aanvraag een voorschouw te laten
uitvoeren op een voorlopig voorstel door Dienst Uitvoering Onderwijs en het Platform
Bèta Techniek. Op basis van deze voorschouw krijgt het samenwerkingsverband advies
over de manier waarop het plan van aanpak kan worden verbeterd.
Tijdens de uitvoeringsfase wordt er op verschillende wijze, zowel digitaal als tijdens
(jaarlijkse) bijeenkomsten, ondersteuning geboden door kennisontwikkeling en -uitwisseling.
Halverwege de subsidieperiode, wordt er een sterkte-zwakte analyse uitgevoerd op basis
waarvan het samenwerkingsverband wordt geadviseerd over mogelijke aandachts- en/of
verbeterpunten
Overige aspecten
Administratieve lasten
Administratieve lasten worden gedefinieerd als de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen
aan de overheid, voorvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Bij de voorbereiding
van deze regeling is nagegaan of er sprake is van administratieve lasten voor instellingen,
bedrijfsleven of burgers. Daarbij is de regeling intern ter beoordeling voorgelegd
voor toetsing op administratieve lasten.
Het moet opgemerkt worden dat deelname aan deze regeling vrijwillig is en dus geen
verplichte administratieve lasten met zich mee brengt.
De administratieve lasten die gemoeid zijn met de uitvoering van het Regionaal Investeringsfonds
zijn beperkt. Het gaat om de volgende incidentele administratieve lasten:
-
– Aanvraag voor subsidie voor publiek-private samenwerking, en eventueel uitgebreid
met een aanvraag voor het doelmatiger organiseren, door het samenwerkingsverband waarvoor
zij het volgende dienen aan te leveren:
-
– Eventuele kosten voor bezwaar en beroep; en
-
– Registratie door geïnteresseerde partijen.
De incidentele administratieve lasten worden geraamd op +/- 1.700.000 euro voor de
gehele periode waarin subsidie kan worden aangevraagd. Ofwel gemiddeld 11.000 euro
per aanvrager.
De volgende vaste administratieve lasten worden onderscheiden:
De vaste administratieve lasten worden geraamd op +/- 750.000 euro voor de gehele
subsidieperiode. Ofwel gemiddeld 8.000 euro per toekenning.
Uitvoering
De regeling wordt namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uitgevoerd
door Dienst Uitvoering Onderwijs. De Dienst Uitvoering Onderwijs acht de regeling
uitvoerbaar. De aanvraag om subsidie wordt elektronisch ingediend. Daarvoor wordt
gebruik gemaakt van het aanvraagformulier ‘Regionaal investeringsfonds mbo’ dat beschikbaar
wordt gesteld op de website van DUO.
Inwerktreding
Met deze regeling wordt afgeweken van de termijn voor de VVM, omdat de doelgroepen
zijn gebaat bij een spoedige inwerkingtreding.
Potentiële aanvragers en hun samenwerkingspartners hebben reeds voorlichting gehad
tijdens regionale bijeenkomsten. Tevens is er al een informatieve website beschikbaar
vanuit DUO en potentiële aanvragers kunnen zich al laten registreren. Platform Bèta
Techniek ondersteunt potentiële aanvragers al bij het opzetten van de publiek-private
samenwerking.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel 1. Begripsbepalingen
In dit artikel is een aantal definities opgenomen.
Onderdeel d geeft een omschrijving van het begrip ‘onderwijsinstelling’. Onder deze
definitie vallen de regionale opleidingencentra (roc’s), de agrarische opleidingscentra
(aoc’s) en de vakinstellingen. In de begripsomschrijving wordt de beperking opgelegd
dat de publiek-private samenwerking slechts betrekking mag hebben op bekostigde beroepsopleidingen.
Dat betekent dat opleidingen van de zogeheten ‘derde leerweg’ niet voor subsidie op
grond van deze regeling in aanmerking komen.
In onderdeel g wordt een omschrijving gegeven van het begrip ‘arbeidsorganisatie’.
Onder deze definitie vallen zowel publieke als private partijen die economische activiteiten
uitvoeren, zoals bedrijven, maar ook publieke werkgevers zoals zorg- en welzijnsinstellingen.
Artikel 2. Doel van de regeling
Doel van deze regeling is het verbeteren van de aansluiting van het onderwijs op de
behoefte van de arbeidsmarkt door het beschikbaar stellen van subsidie voor duurzame
publiek-private samenwerking.
In deze regeling wordt met publiek-private samenwerking gedoeld op de samenwerking
tussen het uit de openbare kas bekostigde middelbaar beroepsonderwijs en de organisaties
waar de studenten voor worden opgeleid bij de inrichting en uitvoering van het onderwijs.
Het uitgangspunt is dat deze samenwerking het mogelijk maakt de aansluiting van het
beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt op regionaal niveau te verbeteren. Hierbij gaat
het zowel om de kwalitatieve aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt, waarbij
het gaat om de inhoud van de opleidingen, alsmede om de kwantitatieve aansluiting,
waarbij het gaat om een meer macrodoelmatig opleidingenaanbod.
Deze regeling beoogt ook een doelmatig aanbod van het opleidingenaanbod te bevorderen.
Indien gewenst kunnen mbo-instellingen, in samenspraak met de regio, subsidie aanvragen
om financiële ondersteuning te krijgen bij het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod.
Een aanvraag voor subsidie voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod
moet voortvloeien uit de publiek-private samenwerking.
Artikel 3. Registratie
Partijen die belangstelling hebben voor een subsidie op grond van deze regeling kunnen
zich gezamenlijk of individueel melden via het registratieformulier op de webpagina
van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), bij het team Maatwerk Uitvoering Onderwijsbeleid
(MUO). Na registratie zal contact worden opgenomen om de betreffende partij(en) te
ondersteunen bij het verder uitwerken van hun aanvraag en hen indien nodig te ondersteunen
bij het vinden van regionale partners voor een samenwerkingsverband. Op deze manier
wordt partijen die belangstelling hebben voor deelname aan een publiek-private samenwerking
op grond van deze regeling, in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan een samenwerkingsverband
op grond van deze regeling.
Artikel 4. Subsidieplafond
Voor de regeling is gedurende vier jaar in de periode 2014–2017 in totaal € 100 miljoen
beschikbaar voor subsidie voor voorstellen voor publiek-private samenwerking en het
doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod. De kosten voor de uitvoering van
de regeling zullen ook uit dit bedrag betaald worden. Voor het kalenderjaar 2014 is
een subsidiebedrag van € 24 miljoen beschikbaar. Voor de kalenderjaren 2015, 2016
en 2017 zal het bedrag jaarlijks bekend worden gemaakt in de Staatscourant.
Artikel 6. Besteding van de subsidie
Bij deze subsidie gaat het om een geoormerkte subsidie. Dat betekent dat de subsidie
uiterlijk na vier jaar moet zijn besteed aan de in hoofdstuk 2, paragrafen 1 en 2,
bedoelde activiteiten. De onderwijsinstelling is eraan gehouden de subsidie daarvoor
daadwerkelijk te gebruiken. Niet-bestede middelen worden teruggevorderd. De subsidie
heeft immers betrekking op andere dan de reguliere doelen waarvoor op grond van artikel
2.2.1 van de WEB de rijksbijdrage wordt berekend.
Artikel 7. Toepassing Regeling OCW-subsidies
De Regeling OCW-subsidies is op deze regeling van toepassing. Hoofdstuk 3 van de Regeling
OCW-subsidies, waarin de verantwoording wordt geregeld, wordt echter uitgezonderd.
In de onderhavige regeling is er, gelet op het specifieke doel van de subsidie, voor
gekozen om voor deze subsidie te werken met een systeem van subsidieverlening vooraf
en subsidievaststelling na afloop van de subsidieperiode.
Artikel 8. Subsidieverstrekking
De subsidie wordt beschikbaar gesteld aan samenwerkingsverbanden die bestaan uit publieke
en private partijen die ten doel hebben de aansluiting van het beroepsonderwijs op
de behoefte van de arbeidsmarkt te verbeteren.
De voorstellen voor duurzame samenwerking dienen betrekking te hebben op bekostigde
mbo-opleidingen (dit vloeit voort uit de definitiebepaling van het begrip onderwijsinstelling
op grond van artikel 1, onderdeel d). De publiek-private samenwerkingen kunnen betrekking
hebben op alle kwalificaties, beroepsopleidingen en niveaus in het mbo. Het moet daarbij
nadrukkelijk gaan om additionele activiteiten die door middel van deze subsidie en
nieuwe cofinanciering vanuit de regio kunnen plaatsvinden. Er wordt geen subsidie
verstrekt voor het opvangen van kosten voor nieuwbouw, verbouw en leegstand van gebouwen,
dan wel loonverletkosten van personeel en indien het activiteiten betreft die voor
het tijdstip van indienen van de aanvraag hebben plaatsgevonden.
Om stapeling van subsidies te voorkomen, geldt dat geen subsidie aan de publiek-private
samenwerking wordt verleend voor activiteiten met dezelfde doeleinden waarvoor al
op grond van een andere ministeriële regeling subsidie wordt verstrekt, zoals de Subsidieregeling
Praktijkleren en de Regeling cofinanciering sectorplannen. Ook de huidige Centra voor
Innovatief Vakmanschap die al een investeringsbijdrage hebben ontvangen van het ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of het ministerie van Economische Zaken, eventueel
met tussenkomst van het Platform Bèta Techniek, ontvangen niet opnieuw subsidie op
grond van deze regeling voor dezelfde activiteiten.
Voor bestaande samenwerkingsverbanden, zoals de bovengenoemde Centra voor Innovatief
Vakmanschap, geldt wel dat zij subsidie kunnen aanvragen als het gaat om nieuwe activiteiten
waarvoor ook aanvullende private cofinanciering wordt verkregen. Onder nieuwe activiteiten
wordt bijvoorbeeld verstaan dat de publiek-private samenwerking wordt uitgebreid met
nieuwe activiteiten waardoor de samenwerking zich richt op nieuwe beroepsopleidingen,
of waardoor nieuwe doelgroepen worden bereikt. Voorwaarde is dat er dus ook nieuwe
private cofinanciering geregeld moet worden. Subsidie uit deze regeling kan dus niet
worden ingezet als vervanging van aflopende subsidie voor bestaande publiek-private
samenwerkingsverbanden (bijvoorbeeld uit de regeling Toptechniek in Bedrijf).
Artikel 9. Samenwerkingsverband
Artikel 9 regelt uit welke partners een publiek-private samenwerking ten minste moet
bestaan. De samenwerkingsverbanden zijn noodzakelijk om duurzame publiek-private samenwerking
in het beroepsonderwijs vorm te geven en uit te voeren.
De mbo-instelling dient de aanvraag in ten behoeve de activiteiten van het samenwerkingsverband.
De formele aanvrager van de subsidie is een mbo-instelling vanwege de formele (bekostigings)relatie
met het ministerie van OCW. De aanvraag dient ondertekend te zijn door alle partijen
in het samenwerkingsverband.
Arbeidsorganisaties die nog niet deelnemen aan een publiek-private samenwerking kunnen
aan de onderwijsinstelling van dat samenwerkingsverband te kennen geven dat zij willen
deelnemen aan dat verband. De arbeidsorganisaties die in een later stadium deel gaan
nemen aan het samenwerkingsverband, dienen wel te voldoen aan de cofinancieringsvoorwaarden
en andere randvoorwaarden die het samenwerkingsverband stelt. Indien op een later
tijdstip arbeidsorganisaties toetreden tot het samenwerkingsverband heeft dit geen
consequenties voor de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening.
Artikel 10. Cofinanciering
De subsidie is maximaal één derde van de totale begroting van het voorstel voor duurzame
publiek-private samenwerking. Voorwaarde is dat het overige twee derde deel wordt
gefinancierd door de partijen in het samenwerkingsverband zoals omschreven in artikel
9. Mbo-instellingen mogen bijdragen aan voorstellen voor publiek-private samenwerking
maar deze bijdrage wordt niet meegerekend bij het vaststellen van de hoogte van het
subsidiebedrag in relatie tot de hoogte van de cofinanciering. Reden hiervoor is dat
het mbo al bijdraagt doordat de middelen voor het Regionaal investeringsfonds worden
gefinancierd uit de begroting van OCW, hoofdstuk 4.
Voor de cofinanciering, die twee derde deel van de totale begroting bedraagt, gelden
de volgende voorwaarden:
-
– ten minste één derde deel van de totale begroting dient gefinancierd te worden door
één of meer arbeidsorganisaties. Voorbeelden van de bedoelde arbeidsorganisaties zijn
bedrijven, publieke organisaties zoals zorg- en welzijnsinstellingen, maar ook het
georganiseerd bedrijfsleven en O&O-fondsen mogen investeren in dit deel van de cofinanciering.
Dit deel betreft ten minste één derde deel maar zal hoger uitvallen indien regionale
overheden niet meefinancieren.
-
– Het resterende deel van de begroting kan worden aangevuld door één of meer regionale
overheden, en eventueel ook scholen voor voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
en instellingen voor hoger onderwijs. Dit deel is maximaal één derde deel van de totale
begroting van het voorstel voor publiek-private samenwerking. Met het ondertekenen
van het Techniekpact hebben de landsdelen de intentie uitgesproken om één derde te
cofinancieren. Hierover dienen de aanvragers zelf in overleg te treden met de relevante
regionale overheden.
-
– De cofinanciering mag in geld of in natura. Het deel in natura moet in geld waardeerbaar
zijn en zichtbaar worden gemaakt in de meerjarenbegroting. Dit kan bijvoorbeeld door
bedrijven die bijdragen in uren van gastdocenten of door het beschikbaar stellen van
machines of oefenruimtes. Kosten die de arbeidsorganisaties maken voor de begeleiding
van de deelnemers gedurende de beroepspraktijkvorming, vergoedingen en loonkosten
voor deelnemers in de beroepsopleidende respectievelijk de beroepsbegeleidende leerweg
tellen niet mee voor de cofinanciering. Bedrijven kunnen vanuit de subsidieregeling
Praktijkleren van OCW een tegemoetkoming krijgen voor de kosten die worden gemaakt
voor de begeleiding van deelnemers in de beroepsbegeleidende leerweg. De Subsidieregeling
sectorplannen van het ministerie van SZW biedt mogelijkheden om subsidie te krijgen
voor het creëren van extra bbl-plekken.
-
– Het is mogelijk Europese subsidieregelingen zoals het Europees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling (EFRO) en Europees Sociaal Fonds (ESF) in te zetten als cofinanciering
vanuit de regionale overheden voor de publiek-private samenwerking. Echter de regionale
overheid die middelen die zij op grond van deze subsidieregelingen ontvangen wil inzetten
als cofinanciering, dient zich er wel van te vergewissen dat dit mogelijk is op grond
van de betreffende Europese subsidieregeling.
Artikel 11. Subsidieaanvraag
Zoals in artikel 9 beschreven dient de mbo-instelling de subsidieaanvraag voor publiek-private
samenwerking ten behoeve van het samenwerkingsverband in bij de minister. Een aanvraag
voor subsidie omvat in ieder geval een samenwerkingsovereenkomst, ondertekend door
alle samenwerkingspartners van het voorstel, een regionaal visiedocument, een plan
van aanpak en een meerjarenbegroting voor de looptijd van de subsidieregeling.
Indien de voorstellen worden toegekend, wordt de subsidie voor vier jaar verstrekt.
Dit betekent dat voorstellen die in 2017 worden gehonoreerd tot en met 2021 subsidie
ontvangen.
Er is gekozen voor een ondergrens van € 200.000,–. Hierdoor wordt versnippering van
middelen over meerdere kleine projecten per regio of sector voorkomen. Verder staat
bij een lager bedrag de jaarlijkse subsidie nu minimaal € 50.000,–) niet meer in verhouding
tot de verwachte administratieve lasten voor de aanvragen en subsidieverstrekker.
Artikel 12. Regionaal visiedocument
Het regionaal visiedocument beschrijft de visie van de samenwerkingspartners op de
bredere regionale context waarin de publiek-private samenwerking zal plaatsvinden.
Het samenwerkingsverband toont hiermee aan hoe de publiek-private samenwerking bijdraagt
aan het doel van deze regeling, zoals omschreven in artikel 2, eerste lid.
Het regionaal visiedocument omvat in ieder geval een duidelijke omschrijving van de
betreffende regio, de vraag van de regionale arbeidsmarkt en de relevante samenwerkingspartners
en andere partijen in de regio.
De regeling schrijft geen vaste regio-indeling voor. De samenwerkingspartners mogen
zelf bepalen hoe de regio wordt afgebakend. Daarbij is het ook mogelijk dat grensoverschrijdende
samenwerking wordt gezocht met bijvoorbeeld Duitse of Belgische ondernemingen of onderwijsinstellingen.
Voor met name kleinere sectoren kan gelden dat organisatie en afstemming vooral op
landelijke schaal plaatsvinden, bijvoorbeeld in het geval van vakinstellingen die
met hun specialistische opleidingen heel Nederland bedienen. Het is daarom ook mogelijk
om in deze situaties een visiedocument op te stellen met een landelijke focus.
Voor veel opleidingen geldt dat er niet vanaf nul begonnen wordt, maar dat voortgebouwd
kan worden op bestaande initiatieven en agenda’s, zoals de ‘human capital’ agenda’s
van de topsectoren en de regiovisies die zijn opgesteld in het kader van Toptechniek
in Bedrijf. Indien relevant dient een regionaal visiedocument van een samenwerkingsverband
duidelijk te maken op welke manier op bestaande agenda’s wordt voorgebouwd. Daarnaast
dient uit het regionaal visiedocument duidelijk te worden hoe er is afgestemd met
deze andere partijen, te weten mbo-instellingen, scholen voor voorbereidend middelbaarberoepsonderwijs
en indien van toepassing instellingen voor hoger onderwijs betreffende het aanbod
van opleidingen. Daarnaast wordt er ook afstemming gevraagd met andere relevante partijen,
zoals arbeidsorganisaties en regionale overheden, ook wanneer deze geen onderdeel
uitmaken van het samenwerkingsverband.
Artikel 13. Plan van aanpak
Onderdeel van de aanvraag is een plan van aanpak. In het plan van aanpak moet in ieder
geval worden opgenomen wat de doelstelling is van de publiek-private samenwerking,
op welke wijze de publiek-private samenwerking wordt vormgegeven en voor welke kwalificatie(s)
en beroepsopleiding(en), een overzicht van de activiteiten, een omschrijving waaruit
blijkt dat de partijen uit het samenwerkingsverband in staat zijn om het voorstel
binnen de gestelde tijd uit te voeren en voort te zetten na de subsidieperiode. Daarnaast
wordt een analyse gevraagd van de risico’s, een beschrijving van hoe de voortgang
van de publiek-private samenwerking zal worden geëvalueerd en indien nodig bijgesteld.
Uitgangspunt is dat de mbo-instelling de subsidie aanvraagt ten behoeve van het samenwerkingsverband.
Om een goede aansluiting met het voorbereidend en vervolgonderwijs te realiseren,
wordt van samenwerkingsverbanden ook gevraagd dat er afstemming plaatsvindt met vmbo-scholen
en instellingen voor hoger onderwijs in de regio. In het Techniekpact is daarom afgesproken
dat ook vmbo-scholen gebruik moeten kunnen maken van de faciliteiten van de samenwerking,
bijvoorbeeld praktijklokalen of gastdocenten.
Ook worden in het plan van aanpak mijlpalen vastgesteld die na twee jaar moeten worden
bereikt om de einddoelen voor de publiek-private samenwerking voor de subsidieperiode
na vier jaar te kunnen realiseren en na een duurzame publiek-private samenwerking
toe te werken
Artikel 14. Meerjarenbegroting
Onderdeel van de subsidieaanvraag voor publiek-private samenwerking is een meerjarenbegroting
voor de periode waarin subsidie wordt ontvangen. Hierin moeten de kosten en cofinanciering
voor de publiek-private samenwerking en indien van toepassing het doelmatiger organiseren
van het opleidingenaanbod, inzichtelijk worden gemaakt. Uit de meerjarenbegroting
moet blijken wat de hoogte is van het gevraagde subsidiebedrag, de hoogte van de cofinanciering,
welke partners de cofinanciering bijdragen en op welke wijze. Partijen uit het samenwerkingsverband
kunnen in geld cofinanciering leveren of ‘in natura’ door bijvoorbeeld het beschikbaar
stellen van ‘mensuren’ van eigen personeel of het beschikbaar stellen van machines
en apparatuur.
In de meerjarenbegroting kunnen onder meer de volgende kostenposten worden opgenomen:
-
– Kosten voor machines en apparatuur en dergelijke. Daarbij dient daarbij een omschrijving
te worden gegeven van deze apparatuur, de aanschafwaarde en -datum, de afschrijftermijn
en het aantal uren u deze apparatuur gebruikt in de subsidieperiode. Bij deze kostenpost
kunnen ook kosten worden opgevoerd voor het faciliteren van oefenruimtes of locaties.
Afschrijving van machines, apparatuur en dergelijke gebeurt op basis van door de belastingdienst
geaccepteerde termijnen.
-
– Loonkosten van de partners. Hiervoor geldt een integraal uurtarief van € 73,– inclusief
kosten voor overhead.
-
– Kosten voor materialen, zoals specifiek ontwikkeld educatief materiaal en kosten voor
communicatie en promotie van de partners zelf. Deze dienen te worden gespecificeerd.
-
– Kosten voor de inzet van derden, zoals de inhuur van een externe projectleider of
het inhuren van een communicatiebureau ten behoeve van werving van leerlingen.
-
– De begroting dient opgebouwd te zijn aan de hand van het principe P * Q.
Bij de meerjarenbegroting voor het onderdeel doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod
(subsidie maximaal € 200.000) kunnen de kostenposten machine/apparatuur, overige faciliteiten
en loonkosten (personeel en begeleiding personeel) worden opgevoerd. Bij de loonkosten
geldt het integrale uurtarief € 73,– inclusief overheadkosten gebaseerd op de rijksoverheidstarieven.
De cofinanciering van het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod moet inzichtelijk
zijn. Hiervoor geldt dat de cofinanciering door de onderwijsinstellingen moet gebeuren
en dat dit in geld kan of in geld waardeerbaar (in natura).
Er wordt geen maximum gesteld aan de totale begroting voor de publiek-private samenwerking.
Als de totale begroting van een voorstel voor publiek-private samenwerking de € 6.000.000,–
overschrijdt, dan blijft de subsidie niettemin ten hoogste € 2.000.000,–.
In de meerjarenbegroting dient tevens onderbouwd te worden dat de samenwerking duurzaam
is vormgegeven. Hiervoor wordt in de meerjarenbegroting een raming gegeven voor minstens
vier jaar na afloop van de subsidieperiode waaruit blijkt dat er sprake is van een
duurzaam vormgegeven publiek-private samenwerking.
Artikel 15. Samenwerkingsovereenkomst
Dit artikel regelt dat de samenwerking binnen het samenwerkingsverband, bedoeld in
artikel 9, wordt vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst voor de gehele subsidieperiode,
namelijk vier jaar. De samenwerkingsovereenkomst wordt ondertekend door alle hierbij
betrokken partijen. Deze dient onderdeel te zijn van de subsidieaanvraag.
Artikel 16. Subsidie voor doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod
De subsidieaanvraag voor publiek-private samenwerking kan een verzoek tot subsidie
voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod omvatten. Het doelmatiger
organiseren van het opleidingenaanbod gaat om het afbouwen of overdragen van opleidingen
of het gezamenlijk aanbieden van beroepsopleidingen. Hieronder kan ook worden verstaan
dat onderwijsinstellingen – na een gezamenlijke brede basis – binnen één kwalificatiedossier
zich specialiseren op één kwalificatie en deelnemers tussentijds overschrijven.
Indien een subsidieaanvraag voor publiek-private samenwerking ook een aanvraag bevat
voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod, dienen hiervoor de volgende
documenten bij de aanvraag te worden gevoegd:
-
– Één regionale visie die zowel onderbouwing geeft voor de aanvraag voor publiek-private
samenwerking alsmede de aanvraag voor doelmatiger organiseren;
-
– Twee plannen van aanpak, waarbij het eerste plan van aanpak in gaat op de publiek-private
samenwerking en het tweede plan van aanpak op het doelmatiger organiseren;
-
– Twee meerjarenbegrotingen, waarbij de eerste begroting de kosten en baten voor de
publiek-private samenwerking tonen en de tweede begroting de kosten en baten voor
het doelmatiger organiseren; en
-
– Twee samenwerkingsovereenkomsten, waarbij het eerste samenwerkingsverband wordt ondertekend
door de relevante partijen voor de publiek-private samenwerking en het tweede samenwerkingsverband
wordt ondertekend door de betrokken onderwijsinstellingen voor het doelmatiger organiseren
van het opleidingenaanbod.
Het verzoek tot subsidie dient dus voort te bouwen op het regionaal visiedocument,
bedoeld in artikel 12, waarin het beter afstemmen van het opleidingenaanbod van onderwijsinstellingen
binnen de regio dient te worden beschreven. Uit het regionaal visiedocument blijkt
hoe de taakverdeling is vormgegeven tussen de onderwijsinstellingen betreffende het
aanbod en de toegankelijkheid van beroepsopleidingen binnen de regio. Daarnaast komt
uit het regionaal visiedocument de relevantie voor de arbeidsmarkt naar voren, blijkend
uit de uitkomst van de afstemming met relevante partijen in de regio, zoals andere
onderwijsinstellingen, scholen voor voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, instellingen
voor hoger onderwijs, arbeidsorganisaties en regionale overheden.
De betrokken onderwijsinstellingen dienen voor het verzoek tot subsidie voor doelmatiger
organiseren een samenwerkingsovereenkomst af te sluiten, waarin in ieder geval de
financiële afspraken tussen onderwijsinstellingen zijn geregeld.
Uit het plan van aanpak blijkt dat de aanvraag voor doelmatiger organiseren samenhangt
met het voorstel voor publiek-private samenwerking. In het plan van aanpak wordt tevens
een activiteitenplanning en taakverdeling gegeven om te komen tot het doelmatiger
organiseren van het opleidingenaanbod. Hierbij is het van belang dat uit het plan
van aanpak blijkt welk bestuurlijk samenwerkingsmodel wordt gebruikt bij het doelmatiger
organiseren van het opleidingenaanbod.
Tot slot dient de meerjarenbegroting te tonen hoe de gevraagde subsidie en de cofinanciering
worden besteed. Hierbij dient duidelijk aangegeven te worden welke kosten worden opgevoerd
in de meerjarenbegroting, waarbij rekening wordt gehouden met de randvoorwaarden voor
subsidie, zoals geschetst staan in artikel 17 onder subsidievoorwaarden.
Artikel 17. Subsidievoorwaarden
Aan het verzoek tot subsidie voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod
is een aantal voorwaarden gesteld. Zo dienen minimaal twee mbo-instellingen betrokken
te zijn. Ten minste één van deze mbo-instellingen dient partij te zijn van het samenwerkingsverband,
bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de regeling. Het voorstel voor het doelmatiger
organiseren van het opleidingenaanbod dient hiermee logischerwijs voort te vloeien
uit deze publiek-private samenwerking en zal betrekking hebben op dezelfde kwalificaties(s)
of beroepsopleiding(en). Voor het aanvragen van een subsidie voor het doelmatiger
organiseren van het opleidingenaanbod, dient de onderwijsinstelling een subsidieaanvraag
voor publiek-private samenwerking op grond van deze regeling ingediend te hebben die
vervolgens is goedgekeurd door de beoordelingscommissie.
Er kan subsidie worden aangevraagd voor de kosten die direct verbonden zijn aan het
doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod zoals kosten voor het vernieuwen
van het curriculum, (afschrijvings)kosten voor machines en materialen of het omscholen
van personeel. De subsidie is niet bestemd voor kosten voor ontslag dan wel voor uitkeringen
van gewezen personeelsleden van de betreffende onderwijsinstellingen, als gevolg van
dit voorstel. De subsidie is ook niet bestemd voor het opvangen van kosten voor nieuwbouw,
verbouw en leegstand van gebouwen. De subsidie bedraagt maximaal één derde deel van
de kosten voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod en bedraagt ten
hoogste € 200.000,– per subsidieaanvraag.
Artikel 18. Indiening aanvraag
Er kan subsidie aangevraagd worden in de periode 2014–2017 in totaal vier verschillende
tijdvakken (aanvraagperiodes). Het eerste tijdvak is van 12 mei tot 8 juni 2014. Daarna
volgen nog drie tijdvakken in de kalenderjaren 2015 tot en met 2017. In deze jaren
is er steeds één tijdvak, namelijk van 1 januari van het betreffende kalenderjaar
tot 1 februari van dat jaar.
Artikel 19. Beoordelingscommissie
Een onafhankelijke beoordelingscommissie is belast met het beoordelen van subsidieaanvragen.
De beoordelingscommissie adviseert de minister over de ingediende subsidieaanvragen.
Er wordt bij de beoordeling een onderscheid gemaakt tussen (1) de voorstellen voor
publiek-private samenwerking en (2) voorstellen voor het doelmatiger organiseren van
het opleidingenaanbod.
De beoordelingscommissie bestaat uit een voorzitter en leden, die door de minister
benoemd worden voor de periode 9 juni 2014 tot en met 1 juli 2017.
De beoordelingscommissie stelt haar eigen werkwijze vast en zij zal hierbij ook vaststellen
hoe de criteria wegen.
Artikel 20. Beoordeling van de subsidieaanvraag voor publiek-private samenwerking
De beoordelingscommissie beoordeelt de aanvragen voor publiek-private samenwerking
op basis van het ingeleverde regionaal visiedocument, het plan van aanpak, de meerjarenbegroting
en de samenwerkingsovereenkomst. Deze documenten dienen te voldoen aan de voorwaarden
zoals deze geschetst zijn in hoofdstuk 2, paragraaf 1.
Aan het samenwerkingsverband wordt de mogelijkheid geboden om – als daarop door de
aanvrager prijs wordt gesteld – in een presentatie de subsidieaanvraag aan de beoordelingscommissie
mondeling toe te lichten. Deze presentatie is niet verplicht. De commissie kan verdiepende
vragen stellen naar aanleiding van de aanvraag en de eventuele presentatie.
De beoordelingscriteria zijn verder uitgewerkt in een beoordelingskader, dat als bijlage
1 bij deze regeling is gevoegd. Hierin worden de criteria verder uitgewerkt in (deel)aspecten,
waarvoor minimale vereisten zijn geformuleerd. De voorstellen dienen op alle criteria
voldoende te zijn beoordeeld. Indien aanvragen onvoldoende zijn beoordeeld, krijgen
ze nog één herkansingsmoment in één van de volgende tijdvakken.
Artikel 21. Beoordeling van de subsidieaanvraag voor doelmatiger organiseren
De beoordelingscriteria zijn verder uitgewerkt in een beoordelingskader, dat als bijlage
2 bij deze regeling is gevoegd. Hierin zijn de criteria verder uitgewerkt in (deel)aspecten,
waarvoor minimale vereisten zijn geformuleerd.
Artikel 22. Rangschikking van aanvragen
De onafhankelijke beoordelingscommissie adviseert de minister over alle binnengekomen
aanvragen voor publiek-private samenwerking en zal de aanvragen, indien noodzakelijk
rangschikken. De aanvragen zullen per tijdvak beoordeeld worden aan de hand van de
criteria genoemd in artikel 20.
Voor toekenning is allereerst vereist dat de aanvraag op alle in artikel 20 genoemde
criteria voldoende scoort. Indien het aantal met een voldoende beoordeelde aanvragen
het subsidieplafond overschrijdt, zal de minister de best beoordeelde aanvragen toekennen
op basis van de ranglijst van de beoordelingscommissie. Hoe beter de aanvraag beoordeeld
wordt, hoe hoger de aanvraag in de ranglijst terechtkomt. Alleen indien sprake is
van gelijke beoordeling en slechts één van deze aanvragen kan worden gehonoreerd zal
er worden geloot tussen deze aanvragen.
Indien een aanvraag wel voldoende is beoordeeld, maar na rangschikking niet kan worden
gehonoreerd, kan het samenwerkingsverband in een volgend tijdvak opnieuw een aanvraag
indienen.
De aanvragen voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod worden niet
gerangschikt. Wanneer de subsidieaanvraag voor publiek-private samenwerking is toegekend
en het plan voor doelmatiger organiseren voldoende is, wordt deze subsidieaanvraag
toegekend.
Artikel 25. Verplichtingen
De onderwijsinstelling stuurt namens het samenwerkingsverband jaarlijks een voortgangsrapportage
over de voorgaande periode aan de minister. Deze voortgangsrapportage bevat in ieder
geval een beschrijving van de realisatie van de mijlpalen en geeft inzicht in de vraag
in hoeverre het voorgenomen plan van aanpak is uitgevoerd aan de hand waarvan een
tussentijdse beoordeling plaats vindt. Het geeft tevens inzicht in de ontwikkeling
van de regionale visie.
De voortgangsrapportage bevat, voor zover van toepassing, een analyse van verschillen
tussen de voorgenomen activiteiten en beoogde resultaten, vermeld in het activiteitenplan,
en de feitelijke realisatie.
Artikel 26. Verantwoording
De financiële verantwoording van de publiek-private samenwerking wordt opgenomen in
de jaarverslaggeving tijdens ieder jaar van de subsidieperiode. Ook worden in de jaarverslagverslaggeving
de niet-bestede middelen opgenomen. Deze middelen worden na afloop van de gehele subsidieperiode
op grond van artikel 6 van deze regeling teruggevorderd.
Na afloop van de subsidieperiode stuurt de onderwijsinstelling namens het samenwerkingsverband
tevens een eindrapportage aan de minister. Deze bevat een beschrijving van gerealiseerde
mijlpalen na vier jaar.
De documenten worden verzonden aan het ministerie van OCW, ter attentie van DUO afdeling
ODB, Postbus 606, 2700 ML te Zoetermeer.
Artikel 27. Wijze van melding
Op grond van artikel 9 van de Regeling OCW-subsidies heeft de onderwijsinstelling
een meldingsplicht. Dat betekent dat de subsidieontvanger altijd een melding moet
doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet,
niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de
aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
De melding geschiedt schriftelijk aan DUO en gaat tevens in afschrift naar het ministerie
van OCW, directie MBO. De adresgegevens zijn opgenomen in artikel 26 van de regeling.
Artikel 28. Betaling
De subsidie wordt in zestien termijnen van elk een kwartaal verstrekt.
Verwacht wordt dat veel samenwerkingsverbanden in de eerste fase met hogere opstartkosten
te maken zullen hebben. Daarom wordt een eerste voorschot van 25 procent verstrekt.
De overige voorschotten bedragen elk kwartaal vijf procent van het totale subsidiebedrag.
Artikel 29. Evaluatie van de regeling
Om de doeltreffendheid en het effect van deze regeling te kunnen bepalen wordt een
evaluatie uitgevoerd. Het is één van de subsidievoorwaarden dat de samenwerkingsverbanden
die subsidie ontvangen meewerken aan evaluatie van de regeling. De onderwijsinstelling
verleent medewerking aan voornoemde evaluatie en zorgt tevens ervoor dat de partijen
in het samenwerkingsverband meewerken. Indien nodig kan de minister op basis van de
uitkomsten van de evaluatie de regeling aanpassen.
Artikel 30. Inwerkingtreding en einddatum
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst en heeft 1 januari 2022 als einddatum. Er kunnen op grond
van deze regeling aanvragen worden ingediend in de jaren 2014 tot en met 2017, wat
betekent dat er vanaf 2018 geen nieuwe aanvragen meer ingediend kunnen worden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker.