31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 207 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juni 2014

1. Een toekomstgericht middelbaar beroepsonderwijs

Voor de toekomstige welvaart van Nederland is het cruciaal dat de talenten van mensen zoveel mogelijk worden ontwikkeld. De steeds sneller veranderende arbeidsmarkt maakt die urgentie groot. Onze economie heeft goed opgeleide vakmensen nodig: van elektrotechnicus tot opticiens, van kraamverzorgers tot game-ontwikkelaars. Mensen moeten flexibel inzetbaar zijn, sociaal vaardig en creatief en hun leven lang blijven leren. Dat stelt ook hoge eisen aan ons middelbaar beroepsonderwijs. Om de wendbaarheid van mensen te vergroten moet Nederland zich ontwikkelen van een kenniseconomie naar wat de WRR noemt een «lerende economie». Daarvoor moet allereerst de basis van het (beroeps)onderwijs op orde zijn.

Nederland heeft een goed vertrekpunt om deze ambities waar te maken. Zo kennen we een uitgebreid stelsel van beroepsonderwijs, zoals verder maar weinig landen hebben. Een integrale kolom, van vmbo tot en met hbo, is in breedte en kwaliteit internationaal ongeëvenaard. Vanuit het buitenland wordt dan ook met regelmaat met grote belangstelling gekeken naar de wijze waarop in Nederland het beroepsonderwijs is vormgegeven. Recent nog vanuit China, waar men van plan is om het beroepsonderwijs op een vergelijkbare manier in te richten.

De basis van het mbo is steeds beter op orde. De mbo-instellingen zijn erin geslaagd om het aantal leerlingen dat voortijdig de school verlaat zonder startkwalificatie verder terug te dringen.1 Daarnaast is de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt gemiddeld genomen goed. Zo vonden gediplomeerde schoolverlaters van schooljaar 2010–2011 gemiddeld genomen binnen een maand een baan.2 Er is echter een aantal grote opleidingen in het mbo dat zich gedurende een langere periode kenmerkt door een groot aandeel gediplomeerde schoolverlaters zonder werk of een baan onder niveau.3

Met het actieplan Focus op Vakmanschap is de weg naar uitdagender beroepsonderwijs ingezet. De komende jaren zijn de mbo-instellingen bezig met de implementatie van dit actieplan.4 De opleidingen worden geïntensiveerd en waar mogelijk worden mbo 4 opleidingen in drie jaar aangeboden. Compacte èn intensieve opleidingen zijn aantrekkelijker voor studenten en vormen daarmee een goed alternatief voor de «havo-route». Een herziening van de kwalificatiestructuur moet ervoor zorgen dat ook de inhoud van het beroepsonderwijs nog beter gaat aansluiten op wat de toekomstige arbeidsmarkt vraagt. Een zorgvuldige en doeltreffende implementatie van het actieplan «Focus op Vakmanschap» is voor mij de hoogste prioriteit.

Op basis van mijn MBO Tour concludeer ik echter dat aanvullende maatregelen nodig zijn. In deze tour ging ik de afgelopen maanden in gesprek met bestuurders van mbo-instellingen, studenten, docenten, werkgevers, gemeenten en andere betrokkenen.5 In al die gesprekken is veelvuldig benadrukt dat vakmanschap onmisbaar is voor de toekomst van Nederland. Ook gezaghebbende rapporten van de SER («Handmade in Holland») en de WRR «Naar een lerende economie» wijzen hierop.6 De Nederlandse economie is immers voor een groot deel afhankelijk van goede vakmensen en met de vergrijzing op komst zal deze behoefte niet afnemen. Het mbo is bij uitstek het onderwijs waar deze mensen worden opgeleid en het zou daarom zonde zijn als leerlingen niet voor het beroepsonderwijs kiezen omdat ze denken dat iets met je hoofd én handen doen minder gewaardeerd wordt of geen goed perspectief op een baan biedt. Daarvoor is het wel nodig dat het onderwijs en het aanbod aan opleidingen wordt gemoderniseerd om ook in de toekomst vakmensen te kunnen afleveren die goed voorbereid zijn op de arbeidsmarkt van morgen en overmorgen. De sleutel daartoe is het mobiliseren en toepassen van innovaties en technieken over de grenzen van bedrijven, sectoren of landen heen. Tijdens mijn MBO Tour heb ik bijvoorbeeld kennis genomen van het mbo Life Science, een samenwerkingsverband van het Friesland College en het Nordwin College. Dit mbo-initiatief overschrijdt traditionele vakgrenzen en probeert met cross-overs tussen verschillende sectoren in te spelen op wat de arbeidsmarkt vraagt. Juist op dat snijvlak vinden de innovaties plaats waar onze economie het van moet hebben. Het beroepsonderwijs moet daar samen met het (georganiseerde) bedrijfsleven nog meer op inspelen.

Uit het laatste Onderwijsverslag van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs de afgelopen tien tot vijftien jaar nagenoeg op een gelijk niveau is gebleven. Een versterking van die kwaliteit is daarom op zijn plaats en zal samen met het realiseren van een zo goed mogelijke aansluiting op de arbeidsmarkt, het imago van het beroepsonderwijs ook ten goede komen. Hier wordt door de mbo-instellingen al hard aan gewerkt. Maar er is meer nodig.

Tot slot wil ik lessen leren van de ontstane financiële problematiek zoals rondom de Amarantis Onderwijsgroep. Deze casus heeft het belang van adequaat beheer, bestuur en toezicht voor de kwaliteit en de continuïteit van onderwijs zichtbaar gemaakt. Het leiden van een grote onderwijsorganisatie in deze tijd stelt hoge eisen aan de kwaliteit en mentaliteit van bestuurders en toezichthouders. De mate waarin bestuurders, toezichthouders en schoolleiders in control zijn is van wezenlijk belang voor het onderwijsproces. De afstand tussen het bestuur en het primaire proces moet niet te groot zijn, zoals bij de Amarantis Onderwijsgroep het geval was. Daarbij zijn kundige schoolleiders als verbindende schakel cruciaal.

Hoe zorgen we er samen voor dat het mbo-onderwijs ook in de toekomst zijn belangrijke opdracht voor de samenleving en economie kan vervullen? In deze brief geef ik aan wat de belangrijkste uitdagingen zijn en welke ontwikkeling ik voor ogen heb. Om deze modernisering vorm te geven creëer ik ruimte voor het onderwijsveld om in samenwerking met al zijn partners de handschoen op te pakken. Op sommige punten zijn aanscherpingen nodig om de onderwijskwaliteit te garanderen. De opbouw van de brief is als volgt. In paragraaf 2 benoem ik vier vraagstukken die om aanvullende maatregelen vragen. In paragraaf 3 worden de voorgestelde maatregelen achtereenvolgens toegelicht. Paragraaf 4 sluit deze brief af. In de bijlage volgt een wetgevingsagenda.

2. Analyse

Welke nieuwe uitdagingen en vraagstukken vragen om aanvullende maatregelen?

2.1 De arbeidsmarkt verandert

De arbeidsmarkt stelt steeds andere eisen aan mensen. De snelheid van veranderingen als gevolg van ICT-ontwikkelingen en globalisering neemt toe. De inhoud van beroepen verandert of beroepen verdwijnen zelfs helemaal. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) stelt dat in de periode van 1994–2002 jaarlijks 2 tot 4 procent van de banen is verdwenen. In de periode 2004–2008 was dat gegroeid naar 4 tot 6 procent. In diezelfde periode is nog een groter aantal nieuwe banen ontstaan. 7 Het SCP laat zien dat het vertrek van werknemers in toenemende mate samen is gegaan met het creëren van nieuwe functies en het laten vervallen van oude functies. In dat opzicht is de arbeidsmarkt dynamischer geworden. De toegenomen dynamiek op de arbeidsmarkt, mede als gevolg van technologische ontwikkeling en verdergaande globalisering, heeft echter niet tot minder werk geleid. De werkgelegenheid, gemeten in arbeidsjaren, bereikte in 2008 een hoogtepunt.

Technologische ontwikkeling en globalisering blijken vooral van invloed op het middensegment van de arbeidsmarkt. Werkloosheid onder gemiddeld opgeleide werknemers is het afgelopen decennium gestegen. Het aandeel van de banen dat door gemiddeld opgeleide werknemers wordt vervuld, is de afgelopen periode gedaald.8 Vanaf 2002 lijken vooral de kansen voor werknemers met een Mbo2/3 opleiding minder gunstig.9 Dit is een ontwikkeling die ook in veel andere landen gaande is. Terwijl de werkgelegenheid in het middensegment onder druk staat, neemt de werkgelegenheid voor lager en hoger opgeleiden toe. Outsourcing en automatisering raken namelijk met name routinematige functies, bijvoorbeeld machinebewerkingen in de metaalsector en de boekhouding in de commerciële sector. Tegelijkertijd stijgt de vraag naar persoonlijke dienstverlening. Deze ontwikkeling is een grote uitdaging voor het beroepsonderwijs. Jongeren moeten daarom naast goede vakkennis ook vaardigheden leren die ze in staat stellen om te gaan met een veranderende arbeidsmarkt. Onderzoek laat ook zien dat mensen met een hoog niveau van kernvaardigheden minder vaak werkloos zijn, vaker een vaste aanstelling hebben, vaker een hoog inkomen hebben, vaker actief in vrijwilligerswerk zijn, meer vertrouwen in de medemens hebben en hun gezondheidstoestand vaker als uitstekend of zeer goed omschrijven (PIAAC).10

Een lerende economie vraagt om weerbare en wendbare vakmensen en burgers. Studenten opleiden voor de arbeidsmarkt, betekent dat we ze niet alleen de kennis en vaardigheden moeten bijbrengen voor één specifiek beroep, maar juist ook een goede voorbereiding moeten geven om later in de carrière nieuwe kennis en vaardigheden aan te leren om duurzaam inzetbaar te blijven. De mogelijkheden voor om- en bijscholing tijdens de loopbaan sluiten nog niet goed aan bij wat de arbeidsmarkt van ze vraagt. Ik wil daar graag verandering in brengen door volwassenen de mogelijkheid te geven zich zodanig te scholen zodat ze duurzaam inzetbaar zijn. Het beroepsonderwijs moet beter op deze behoefte inspelen.

2.2 Een vak leren biedt toekomstperspectief

Het belang van vakmanschap voor onze samenleving is de laatste jaren te veel op de achtergrond geraakt. Een kentering is zichtbaar: de herwaardering voor de kennisintensieve maakindustrie en de cruciale rol voor vakmanschap zie ik aan kracht winnen. Veel innovatiekracht is afhankelijk van specialistische vakmensen. Denk bijvoorbeeld aan researchinstrumentmakers die een onmisbare schakel vormen in de wetenschap door het bouwen van unieke en experimentele prototypen11. Deze herwaardering voor vakmanschap zie ik helaas nog niet terug in de waardering voor beroepsonderwijs.12 Een keuze voor het beroepsonderwijs wordt lang niet altijd beschouwd als iets om trots op te zijn, maar eerder als een tweede keus omdat het niet gelukt is om naar havo of vwo te gaan.13 Ook de langere duur van een traject van vmbo/mbo naar hbo ten opzichte van de route via het havo kan hierbij een rol spelen. Met het oog op de vergrijzing is het echter zaak dat alle talenten en mogelijkheden van mensen tot volle wasdom komen. Het gaat daarbij niet alleen om cognitief talent, maar ook om ondernemend en praktisch talent, waarvoor een andere leerstijl en leerroute meer geschikt zijn.14 Daarom is het ook van belang ons te richten op een substantiële vergroting van de doorstroom van het theoretisch vmbo/de mavo naar het mbo. Dat is goed voor de leerlingen, het mbo en de Nederlandse economie.

2.3 De kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs kan en moet verder omhoog

Uit opeenvolgende inspectierapporten blijkt dat het aantal zwakke en zeer zwakke opleidingen de afgelopen jaren weliswaar substantieel gedaald is, maar ook dat er nog veel ruimte is voor verbetering.15 Te veel opleidingen en mbo-instellingen behalen een niveau dat maar net aan de basiskwaliteit voldoet. Mbo-instellingen zouden ernaar moeten streven om meer opleidingen aan te bieden van bovengemiddelde kwaliteit. Verbetering is ook nodig bij de examinering en diplomering. Op dit vlak is er de afgelopen jaren nauwelijks sprake van vooruitgang geweest. Ik vind dit een kwalijke zaak want over de waarde van diploma’s mag nooit twijfel bestaan.

Er is de afgelopen jaren veel aandacht geweest voor jongeren in een kwetsbare positie. Uit onderzoek blijkt dat dit zijn vruchten afwerpt.16 Er moet echter ook voldoende aandacht zijn voor talentvolle studenten. Voor studenten die meer uitdaging in hun opleiding aankunnen, moeten wij die kans ook bieden. Bijna een derde van de studenten geeft aan het onderwijs op het mbo niet uitdagend genoeg te vinden.17 Met het actieplan Focus op Vakmanschap is de weg naar uitdagender beroepsonderwijs ingezet. Er komen intensievere en compactere onderwijsprogramma’s. Ik wil deze lijn doorzetten door extra programma’s te ontwikkelen voor talentvolle studenten.

2.4 Krimp van het aantal studenten

Het aantal leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs daalt als gevolg van demografische ontwikkelingen. Dit heeft uiteraard ook effect op het mbo.

Daarnaast gaan steeds meer leerlingen naar de havo en het vwo en is het aantal leerlingen in het basis- en kaderberoepsgerichte onderwijs afgenomen ten gunste van het theoretische vmbo.18

Minder studenten betekent dat mbo-instellingen doelmatiger moeten gaan werken, al dan niet door samen te werken, om met deze ontwikkeling om te gaan. Hierbij kan worden gedacht aan een betere afstemming van het aanbod met het voortgezet onderwijs, hoger onderwijs en tussen mbo-instellingen onderling om er voor te zorgen dat er geen ondoelmatige concurrentie om studenten ontstaat.

3. Maatregelen

Wat zijn de oplossingen die ik voor ogen heb?

3.1 De arbeidsmarkt verandert

De dynamiek op de arbeidsmarkt neemt toe. Het type werk dat we in Nederland verrichten verandert, beroepen verdwijnen en er komen nieuwe beroepen bij. Dit vraagt om beroepsonderwijs dat snel kan inspelen op veranderingen op de arbeidsmarkt en veel aandacht besteedt aan innovatie.

Studiekeuze

Om studenten goed voor te bereiden op de veranderende arbeidsmarkt is het in de eerste plaats belangrijk dat ze een goede studiekeuze maken. En als een student onverhoopt een keuze maakt voor een sector waar nauwelijks werk is, moet er een mogelijkheid zijn om van opleiding te veranderen. Het SchoolEx-programma stimuleert meer intake-, ombuigings- en exitgesprekken, gericht op het kiezen van een opleiding met een beter arbeidsmarktperspectief of op langer doorleren. Voor het schooljaar 2014–2015 komt er een bijsluiter met onder meer informatie over het arbeidsmarktperspectief. Ik heb daartoe de door de SBB voorgestelde opzet en inhoud19 voor een bijsluiter overgenomen. Voor het schooljaar 2015–2016 wil ik met het wetsvoorstel Macrodoelmatigheid mbo objectieve voorlichting aan toekomstige studenten wettelijk verplichten. Een professionaliseringsslag van de loopbaanoriëntatie in het gehele onderwijs is nodig. De Onderwijsraad heeft hier onlangs in haar advies over overgangen in het onderwijs op gewezen. Voorts wil ik samen met de Staatssecretaris van OCW verkennen of het uiterste aanmeldmoment voor vmbo-leerlingen die naar het mbo overstappen kan worden vervroegd naar 1 mei (zie het hoger onderwijs waar de aanmelddatum van 1 mei is geïntroduceerd). Door het aanmeldmoment te vervroegen, is het mogelijk om eerder met deze jongeren in gesprek te gaan over de aansluiting van een opleiding bij hun talenten en hun toekomstige kansen op de arbeidsmarkt. Dit vereist van de instelling een verdere professionalisering van het systeem van intake, selectie en plaatsing.

Beroepspraktijkvorming

Om een diploma te halen is het volgen van beroepspraktijkvorming in de vorm van een stage of leerwerkbaan noodzakelijk. Zeker in economisch lastige tijden is het moeilijk om een goede plek voor de beroepspraktijkvorming (bpv) te vinden. Mbo-instellingen en Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (KBB) zijn hier gezamenlijk met studenten en het bedrijfsleven verantwoordelijk voor. Zeker voor sectoren waar op termijn een krapte op de arbeidsmarkt wordt verwacht, zullen bedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Het kan niet zo zijn dat jongeren geen diploma kunnen halen omdat zij geen bpv-plaats kunnen vinden. De KBB, en na 1 augustus 2015 de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), dienen zorg te dragen voor de beschikbaarheid van een toereikend aantal bedrijven en organisaties van voldoende kwaliteit die de beroepspraktijkvorming verzorgen. Mbo-instellingen zijn verantwoordelijk voor het vinden van een passende bpv-plaats voor hun studenten en goede begeleiding. Daarbij geldt dat studenten hierbij ook zelf een inspanningsverplichting hebben.

– Studenten krijgen – met de voorgenomen wettelijke verankering van het klachtrecht – ook de mogelijkheid om een klacht in te dienen als zij van mening zijn dat een mbo-instelling de verantwoordelijkheid voor het vinden van een bpv-plek voor de student niet waarmaakt. Het moet voor de mbo-instelling mogelijk zijn om een alternatieve opleiding aan te bieden als het gebrek aan stages komt door een langdurig gebrek aan banen.

Innovatie en cross-overs

Daar waar onderwijs, bedrijfsleven en kennisinfrastructuur elkaar goed kunnen vinden, zijn zij beter in staat om snel in te spelen op kansen en problemen. Brainport Eindhoven is hiervan een goed voorbeeld. Het mbo kan in de versterking van de regionale innovatiekracht een goede rol vervullen. Om te zorgen voor aantrekkelijk en eigentijds mbo-onderwijs dat ruimte biedt aan regionale verschillen en aansluit op de veranderde arbeidsmarkt is het voor mbo-instellingen nodig om nauw samen te werken met innovatieve bedrijven.

De «Oefenfabriek» in Brielle is een goed voorbeeld van samenwerking tussen mbo-instellingen en innovatieve bedrijven voor onder meer de opleidingen tot procesoperator. Mbo-studenten studeren en oefenen in een levensechte fabriek. Studenten kunnen hier hun theoretische kennis direct in praktijk brengen, ze leren de samenhang tussen de processen kennen en leren problemen oplossen zoals die zich ook in de praktijk voordoen. Binnen de «Oefenfabriek» werken ondernemers, wetenschappers, docenten en studenten intensief samen, waardoor opleidingen, onderzoek en het bedrijfsleven sterk met elkaar verbonden zijn.

Om op de arbeidsmarkt goed beslagen ten ijs te komen is het van belang dat studenten en het onderwijspersoneel gebruik kunnen maken van state-of-the-art materiaal en op de hoogte zijn van de laatste technieken. Bij sommige opleidingen kunnen daarvoor flinke investeringen nodig zijn. Het is voor een mbo-instelling moeilijk om dit zonder hulp van het regionale bedrijfsleven te organiseren. Met het Regionaal investeringsfonds mbo wil ik onderwijs en bedrijfsleven met elkaar verbinden zoals dat ook gebeurt in de Centra voor Innovatief Vakmanschap. Zo werken inmiddels meer dan 200 mkb- en grote bedrijven in de high- tech samen met het Graafschapcollege en de hogescholen Saxion en de HAN in het Centrum voor Innovatief Vakmanschap HTSM Oost Nederland in Twente. Met het Regionaal investeringsfonds mbo geef ik deze samenwerking tussen mbo-instellingen, bedrijven en de regio een flinke impuls.

  • Voor het Regionaal investeringsfonds mbo heb ik 100 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de periode 2014 tot en met 2017. Ik ga ervan uit dat dit bedrag door regionale overheden en het bedrijfsleven wordt aangevuld tot 300 miljoen euro. Er is veel interesse voor deelname aan het fonds. In de regio Twente is vooruitlopend op het openstellen van het fonds onlangs al een intentieverklaring tussen onderwijs, bedrijfsleven en regionale overheden getekend.20

Er bestaat mogelijk een spanning tussen het opleiden voor de huidige behoeften van de arbeidsmarkt en het opleiden voor beroepen die op dit moment nog niet eens bestaan en waarvan we moeilijk kunnen voorspellen welke dat zullen zijn. Zo was enkele decennia geleden niet te voorzien dat jongeren in de gaming-industrie werkzaam zouden zijn. Het is daarom belangrijk dat de kwalificatiestructuur het voldoende mogelijk maakt dat mbo-opleidingen flexibel kunnen inspelen op de wensen van een veranderende arbeidsmarkt. Dan kan de spanning tussen de arbeidsmarkt van vandaag en die van morgen, immers zo goed mogelijk worden ondervangen. Oude scheidslijnen tussen de zogenaamde sectoren binnen de instellingen mogen niet in de weg zitten. Innovaties vinden immers juist in de grensgebieden en over de scheidslijnen heen plaats. Tijdens mijn MBO Tour heb ik dikwijls gehoord dat de landelijke structuren te knellend zouden zijn voor innovatie, bijvoorbeeld voor slimme combinaties van techniek en zorg. Daar zou geen sprake van moeten zijn.

  • Vanaf het schooljaar 2016–2017 maken alle mbo-instellingen gebruik van de herziene kwalificatiestructuur. De kwalificaties zijn op hoofdlijnen opgesteld maar zijn wel voldoende specifiek om richting te geven aan het onderwijs. Naast de kwalificaties komt er ruimte voor de regio om zelf keuzedelen samen te stellen om daarmee in te spelen op specifieke regionale behoeften of om juist te zorgen voor een betere voorbereiding op vervolgonderwijs. De keuzedelen bieden ook ruimte voor het verzorgen van Duits of ondernemerschap als onderdeel van een opleiding.

  • Er komt in aanvulling op de herziening van de kwalificatiestructuur vanaf het schooljaar 2016–2017 op experimentele basis meer ruimte voor cross-overs, waarbij innovatieve opleidingen kunnen ontstaan buiten de gebaande paden door combinaties van onderdelen uit meerdere kwalificaties. Voorwaarden om gebruik te kunnen maken van dit experiment is dat de bestaande kwalificaties onvoldoende ruimte bieden dat aantoonbaar perspectief bestaat op een baan.

  • In het begrotingsakkoord is vanaf 2015 structureel 75 miljoen euro extra aan middelen beschikbaar gesteld voor een betere financiering van technische en andere kostbare opleidingen. Een commissie zal mij adviseren over het prijsfactorenmodel zodat mbo-instellingen financieel in staat zijn om opleidingen aan te bieden waar de arbeidsmarkt ook om vraagt.

Gecombineerde leerweg

Om meer ruimte te creëren voor vernieuwende samenwerking tussen mbo-instellingen en het bedrijfsleven wordt het mogelijk om experimenteel een gecombineerde leerweg bol/bbl aan te bieden. Het eerste deel van de opleiding krijgen studenten vooral onderwijs binnen de school, in het tweede deel gaan ze aan de slag in een bedrijf. Praktisch ingestelde studenten die mogelijkerwijs anders waren uitgevallen door het gebrek aan leerwerkbanen kunnen op deze wijze toch aan de slag. Vanuit het perspectief van de student wordt de beroepsroute daarmee aantrekkelijker. Ook voor bedrijven biedt de gecombineerde leerweg voordelen. Bedrijven geven aan dat jongeren zo beter beslagen ten ijs komen en ook meer kunnen leren op de werkvloer. Met de gecombineerde leerweg krijgen bedrijfsscholen ook meer ruimte om het gewenste maatwerk te leveren. De Techniekfabriek van NedTrain en ROC Twente is een goed voorbeeld van een opleiding die binnen de kaders van de wet een dergelijke leerweg vormgeeft. In het eerste schooljaar wordt in dagonderwijs gewerkt aan veiligheidsaspecten en reële praktijksituaties waardoor de studenten in het tweede schooljaar goed voorbereid zijn voor werkzaamheden bij NedTrain. De huidige wet beperkt mbo-instellingen echter in de mogelijkheden om een gecombineerde leerweg aan te bieden. Zo kunnen mbo-instellingen een gecombineerde leerweg niet als zelfstandige opleiding «in de markt» zetten; zij zullen altijd een volledige bol- dan wel bbl-opleiding moeten verzorgen. Alleen op verzoek van de student kan een mbo-instelling een student overschrijven van de bol naar de bbl. Ook maken de voorschriften met betrekking tot onderwijstijd de inrichting van een gecombineerde leerweg niet goed mogelijk.

  • Vanaf het schooljaar 2015–2016 wordt het mogelijk om experimenteel een gecombineerde (bol/bbl) leerweg aan te bieden. Hiermee creëer ik meer flexibiliteit in het aanbod dan thans mogelijk is. Op basis van de wet mag een experiment maximaal zes jaar duren. Dit experiment zal budgettair neutraal worden vormgegeven.

Bij meer ruimte hoort ook de mogelijkheid om in te kunnen grijpen als het aanbod van mbo-instellingen niet goed aansluit op de arbeidsmarkt of als er een onevenwichtige spreiding van opleidingen in de regio is. Onderwijsinstellingen onderkennen steeds meer het belang van samenwerking voor zo goed mogelijk beroepsonderwijs. MBO1521 laat zien dat meer dan de helft van de onderwijsinstellingen het opleidingenaanbod op één of andere manier afstemt met het aanbod van andere onderwijsinstellingen in de regio. Daarentegen voeren slechts enkele onderwijsinstellingen een externe oriëntatie gericht op de vraag van het bedrijfsleven op een gestructureerde wijze uit.22 Het is zaak dit uit te bouwen en te verankeren. Binnenkort kan de Tweede Kamer een wetsvoorstel verwachten met maatregelen om de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren. Dit wetsvoorstel verplicht mbo-instellingen alleen opleidingen te verzorgen die studenten na beëindiging van de opleiding het perspectief bieden op het tijdig vinden van een baan op niveau. Om dit doel te bereiken is het van grote waarde dat onderwijs en bedrijfsleven, verenigd in de SBB, een gezamenlijke werkwijze zijn overeengekomen om te komen tot een zo goed mogelijke aansluiting. Daar waar deze gezamenlijke afspraken onvoldoende soelaas bieden, heeft de Minister de mogelijkheid om in te grijpen. Een onafhankelijke adviescommissie zal de Minister daarbij adviseren.

Onderwijs voor jongeren in een kwetsbare positie

Specifieke aandacht vraagt de groep van jongeren in een kwetsbare positie. Begeleiding van deze studenten naar een startkwalificatie of een plek op de arbeidsmarkt vraagt om nauwe samenwerking met andere onderwijsinstellingen, gemeenten, bedrijfsleven en zorginstellingen. Daarvoor zijn naast een goede intake ook mogelijkheden voor maatwerk en flexibiliteit in het onderwijs noodzakelijk. Dat kwam duidelijk naar voren uit de gesprekken die ik voerde tijdens de MBO Tour. Ik ga de samenwerking voor goed onderwijs aan kwetsbare jongeren ondersteunen en stimuleren. Daarnaast zal ik gemeenten beter in positie brengen om bij te dragen aan het onderwijs voor deze groep jongeren. Hun huidige rol bij het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, tezamen met de decentralisatie van de jeugdzorg naar gemeenten en de invoering van het nieuwe stelsel van passend onderwijs bieden kansen om het onderwijs voor deze jongeren in de regio goed vorm te geven.

  • Dit najaar23 volgt een plan van aanpak voor onderwijs aan jongeren in een kwetsbare positie.24 Dit plan is breder dan alleen het mbo en zal onder meer ook ingaan op de problematiek van deze doelgroep in het voortgezet onderwijs.

Leven Lang Leren

De veranderende arbeidsmarkt vraagt ook om het vergroten van de duurzame inzetbaarheid, door meer aandacht voor scholing tijdens de loopbaan. Ik vind het van belang dat het mbo-onderwijs een grotere rol speelt in het onderwijs voor volwassenen. Om dit mogelijk te maken moet er werk gemaakt worden van een flexibeler mbo-onderwijs voor volwassenen, zodat zij bijvoorbeeld alleen een gedeelte van een mbo-opleiding kunnen volgen. Meer maatwerk maakt het beter mogelijk om werknemers optimaal te scholen; dit biedt voordelen voor zowel werknemers als werkgevers. In mijn beleidsreactie op het advies van de commissie Rinnooy Kan over het aanbod van deeltijd hoger onderwijs zal ik ook ingaan op het mbo-aanbod.25

  • Om het aanbod aantrekkelijker te maken voor volwassenen wil ik in ieder geval doorgaan met het experimenteren met het opdelen van kwalificaties in eenheden waaraan studiepunten worden toegekend die (ook op Europees niveau) uitwisselbaar zijn tussen instellingen (ECVET). Ook moet het mogelijk zijn keuzedelen in te zetten voor een leven lang leren. Hierdoor kunnen volwassenen – bij voldoende bewijs van beheersing – vrijstelling krijgen van deze onderdelen van de opleiding en kunnen ze verkorte trajecten volgen en zo een diploma halen.

  • Ik wil verkennen of, vanuit het perspectief van de doelgroep van volwassenen, flexibeler kan worden omgegaan met de vereisten taal en rekenen, loopbaanvaardigheden en burgerschap.

  • Om de (inter)nationale arbeids- en studentmobiliteit verder te stimuleren en uitwisseling makkelijker te maken, laat ik vanaf schooljaar 2016–2017 de NLQF niveaus (Nederlands Kwalificatieraamwerk) op de diploma’s en diplomasupplementen vermelden (zie Actieplan Focus op Vakmanschap).

3.2 Een vak leren biedt toekomstperspectief

Een vak leren heeft in onze maatschappij over het algemeen weinig status. Dat heeft vergaande consequenties; veel talent blijft onbenut omdat praktisch ingestelde leerlingen toch vaak kiezen voor het algemeen voortgezet onderwijs. Als we in het onderwijs recht willen doen aan wat jongeren kunnen en wie ze zijn, moeten we toe naar een bredere oriëntatie op leren en talentontwikkeling. Het ontwikkelen van vaardigheden, waaronder juist ook de 21e eeuwse vaardigheden zoals creatief probleemoplossend vermogen, moet jongeren leren om te denken in mogelijkheden. Nederland staat er goed voor, de scores van onze mbo-gediplomeerden op kernvaardigheden (zoals taalvaardigheid, rekenvaardigheid en probleemoplossend vermogen) liggen hoger dan de gemiddelde score van deelnemers met een afgeronde opleiding in het hoger onderwijs in sommige andere landen (PIAAC). De opgave voor het mbo om taal- en rekenvaardigheden op orde te krijgen en houden blijft. Daarover informeer ik u nader in de voortgangsrapportage taal en rekenen die in juni naar uw kamer wordt gestuurd. Tevens signaleert het SCP in haar recent verschenen rapport «Kansen voor vakmanschap in het mbo» dat een sterkere nadruk op vakmanschap ook de aantrekkelijkheid van het mbo kan verbeteren.

  • In het Techniekpact is afgesproken dat in 2020 alle basisscholen vakken wetenschap en techniek aanbieden. In het kader van zijn reactie op de SLO-verkenning naar het curriculum van het funderend onderwijs zal de staatsecretaris van OCW kijken naar de positie van praktische vaardigheden binnen het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. Overigens zijn er al interessante initiatieven zoals de technisch georiënteerd havo- en vwo technasia en de business schools in de havo, waar de vrije ruimte wordt benut voor beroepsgerichte vaardigheden. Dat zijn manieren om ook de talenten van havo- en vwo-leerlingen voor technische en praktische vaardigheden beter te ontwikkelen. Ook ga ik samen met de Staatssecretaris kijken op welke wijze de doorstroom van havo/vwo en mbo naar het hbo te verbeteren is.

Doorlopende leerroutes vmbo-mbo-hbo

In Nederland is het onderwijs erg gedifferentieerd, waardoor het voor leerlingen soms lastig is om op de juiste plek terecht te komen. Daarom moet het onderwijs aangeboden worden in leerroutes die aansluiten bij de talenten van jongeren. Met de Staatssecretaris van OCW wil ik zorgen voor herkenbare onderwijsroutes en een soepele overgang tussen voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs, zodat leerlingen goed beslagen ten ijs komen. Wij zijn daarom gestart met de experimenten voor de vakmanschaproute en technologieroute. Met deze experimenten worden de leerroutes geïntensiveerd en verkort. Daardoor kunnen zij aantrekkelijker beroepsonderwijs bieden voor leerlingen die al vroeg een duidelijke oriëntatie op een bepaalde beroepsrichting hebben.

Voor de overgang van het vmbo naar het mbo laat het concept «vakcollege» zien dat het mogelijk is om inspirerend vakonderwijs te geven aan de groep jongeren die niets liever willen dan vroeg in het onderwijs in de praktijk aan de slag gaan. De vakcolleges hebben de afgelopen jaren een bijdrage geleverd het vakmanschap op de agenda te zetten binnen het vmbo en bij werkgevers. Leerlingen die op een vmbo school de «vakroute» van het vakcollege volgen, komen al vanaf het eerste leerjaar in aanraking met vakmanschap. Dit motiveert leerlingen en zorgt voor een goede voorbereiding op het mbo. Het hiervoor genoemde experiment met de vakmanschaproute maakt het mogelijk om het aantal locaties waarop «de vakroute» van het vakcollege momenteel wordt aangeboden aanzienlijk uit te breiden. Ik bied daarvoor, samen met de staatsecretaris van OCW, de Vakcollege Groep ruimte om mee te doen aan het experiment met de vakmanschaproute. In het veld bestaat interesse voor een verdere uitbreiding van het aantal vakcolleges. Ook voor deze mogelijke nieuwe vakcolleges maken wij het op dezelfde eenvoudige manier26 mogelijk om mee te doen aan het experiment met de vakmanschaproute. Voor nog meer jongeren wordt het zo mogelijk om onderwijs te volgen dat goed bij hen past.

Het mbo heeft ook een belangrijke doorstroomfunctie naar een vervolgopleiding. Zo stroomt bijna de helft van de gediplomeerden op niveau 4 (46 procent, bol) direct door naar het hbo. In het eerste jaar is de uitval van mbo’ers in het hbo aanmerkelijk hoger dan voor havisten, maar na 5 jaar ligt het studiesucces voor mbo’ers iets hoger dan voor havisten.27 Voor de aanscherping van de eisen die gesteld worden aan de doorstroom van mbo-hbo is uw Kamer eerder geïnformeerd.28

  • In het schooljaar 2014–2015 starten de eerste experimenten met de vakmanschaproute, dit is een doorlopende leerlijn van de derde klas van het vmbo tot mbo-2. Vanaf schooljaar 2016–2017 ben ik voornemens samen met de Staatssecretaris van OCW ook een experiment met het mbo-3 te starten. Jongeren kunnen zich zo binnen dit experiment verder ontwikkelen tot een nog betere vakvrouw of -man. Ook het concept vakcollege krijgt zo de ruimte voor «vakroutes» met een niveau 3 opleiding (zie bovenstaand figuur).29 De Inspectie is voornemens het toezicht op de doorlopende leerlijn, waar het toezicht op het vo en mbo elkaar raakt, met een speciaal inspectieteam geïntegreerd op te pakken.

  • Vanaf het schooljaar 2016–2017 komt er een experiment met de «beroepsroute». Deze beroepsroute houdt in dat de doorlopende leerlijn van vmbo-mbo-hbo verbeterd wordt. De beroepsroute is een verbreding naar het hbo en naar andere sectoren van het lopende experiment technologieroute dat zich vanaf schooljaar 2014–2015 richt op doorstroom naar technologische opleidingen op niveau 4 (zie bovenstaand figuur).

Herkenbaar beroepsonderwijs

Om de herkenbaarheid van de mbo-niveaus voor student, ouders en bedrijfsleven te vergroten en recht te doen aan het karakter van de niveaus ben ik van mening dat de benaming van het beroepsonderwijs aangepast zou moeten worden. Men heeft mij tijdens de MBO Tour hier ook meermaals op gewezen. Met de invoering van de entreeopleiding is al afstand genomen van niveau 1. Een aanpassing in de benaming zou verbreed moeten worden naar de andere niveaus van het mbo. Zo is het bijvoorbeeld denkbaar om het onderwijs op niveau 2 en 3 voortaan middelbaar vakonderwijs te noemen en het onderwijs op niveau 4 middelbaar beroepsonderwijs. Het moet vanzelfsprekend wel mogelijk blijven dat studenten kunnen opstromen van het middelbaar vakonderwijs naar het middelbaar beroepsonderwijs.

  • Ik ben voornemens om samen met het onderwijs (bestuurders, docenten en studenten) en werkgevers de mogelijkheid te verkennen van een andere benaming voor de verschillende onderwijsniveaus.

Onderwijs voor talentvolle studenten

Studenten in het mbo geven zelf aan dat ze meer mogen worden uitgedaagd. Net als in het basis en voortgezet onderwijs moeten talentvolle studenten een ambitieus programma aangeboden krijgen.30 In het mbo wil ik bezien of studenten de mogelijkheid kunnen krijgen om na diplomering binnen hun vakgebied door te groeien naar het hoogste niveau, het meesterschap. Ook talentvolle studenten die verder willen studeren in het hoger beroepsonderwijs moeten al in het mbo worden uitgedaagd. Daarom wil ik excellentie in het mbo bevorderen. Excellentie helpt de aantrekkingskracht van het beroepsonderwijs te vergroten door meer aandacht te geven voor topprestaties, rolmodellen en de identificatie daarmee door studenten. Ervaring van het hoger onderwijs (waarin excellentiebeleid al sinds tien jaar vorm krijgt) leert bovendien dat onderwijs voor talentvolle studenten positieve effecten heeft op de kwaliteit van het reguliere onderwijs. In een nieuw excellentieprogramma voor het mbo wil ik gaan voorstellen dat mbo-instellingen een programma gaan ontwikkelen, dat breed wordt gedragen zowel binnen de instellingen als daarbuiten. Dit moet ambitieuze plannen en trajecten opleveren die werken aan verdieping en verbreding, trajecten die de beste studenten in staat stellen een hoger niveau van vakmanschap te bereiken. In de visie wordt duidelijk geformuleerd wat de instelling wil bereiken en in welke meetbare prestaties dat tot uitdrukking zal komen. In het programma zal kennisdeling een belangrijke rol spelen. Dat wil ik mede gaan vormgeven met een onderzoeksprogramma over excellentie in het mbo.

  • In de begrotingsafspraken 2014 is vanaf 2015 jaarlijks 25 miljoen euro gereserveerd voor een excellentieprogramma in het mbo. Het idee is dat mbo-instellingen kunnen meedoen aan dit programma door plannen in te dienen bij een regiegroep die zal toezien op de ambities en meetbare prestaties.

  • Een specifiek onderdeel van het excellentieprogramma is het ontwikkelen van een eigentijdse vorm van de meester-gezel-formule in samenwerking met het bedrijfsleven. Meestertitels worden nu al gebruikt bij goud- en zilversmeden, gastheer, schoorsteenvegers en bij de stukadoors. O.a. Cibap, Media College, het Hout- en Meubileringscollege en St. Lucas hebben aangegeven aan de slag te willen gaan met deze formule bij een aantal nieuwe beroepen in de creatieve industrie zoals game design (serious gaming) en community manage, Restauratie Meubelmaker, en 2D/3D. Daarnaast hebben verschillende roc’s eveneens gemeld met deze formule te willen (gaan) werken. Ook MBK Nederland is positief over deze ontwikkeling. De toekenning van de titel van meester is en blijft aan de branche. Brancheorganisaties en bedrijven zijn ook verantwoordelijk om te bepalen welke werknemers zich kwalificeren als meester. Als onderdeel van het programma vraag ik van mbo-instellingen om hier gezamenlijk met het bedrijfsleven afspraken over te maken. Ook verken ik of internationalisering onderdeel kan zijn van dit programma, bijvoorbeeld door deelname aan (internationale) skillswedstrijden of het op een andere manier opdoen van ervaring over de landsgrenzen. Tot onderzoek ik of het mogelijk is of excellentie verbreed kan worden door programma’s te ondersteunen waar mbo-instellingen samenwerken met scholen voor havo/vwo of het hbo.

  • Belangrijk is dat mbo-instellingen een leerklimaat creëren waarin studenten het beste uit zichzelf halen. Daarbij kunnen «cum laude» aantekeningen op het diploma behulpzaam zijn.

De Associate degrees (Ad) zijn tweejarige opleidingen op hbo-niveau die aantrekkelijk zijn voor mbo-studenten die na het afronden van hun opleiding door willen studeren. De Associate degrees zijn een belangrijk type opleiding om ervoor te zorgen dat de student op de juiste plek terecht komt en straks meer kans heeft op een baan. De deelname aan het Ad is het afgelopen jaar met 25% gegroeid. Voor mbo’ers die direct of na een aantal jaren werkervaring willen doorleren in een Ad-programma is een goede samenwerking tussen mbo en hbo essentieel.

  • Ik houd de ontwikkeling van de Ad nauwgezet in de gaten en zo nodig tref ik maatregelen om de samenwerking tussen mbo en hbo te versterken.

3.3. De kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs kan en moet verder omhoog

Goed opgeleide en weerbare vakmensen afleveren kan alleen als de kwaliteit van het beroepsonderwijs hoog is. We zijn op de goede weg met het verbeteren van kwaliteit van ons beroepsonderwijs, maar die kan echt nog verder verbeterd worden. Daarvoor is het belangrijk om door te gaan met de implementatie van het actieplan mbo Focus op Vakmanschap. Aanvullend op het actieplan en het bestuursakkoord 2011–2015 wil ik afspraken maken met mbo-instellingen over kwaliteitsverbeteringen.31 Later dit jaar volgt er een bestuursakkoord met de mbo-sector met onder meer een nadere uitwerking van de kwaliteitsafspraken. De totstandkoming van dit bestuursakkoord hangt af van de afspraken die sociale partners maken over een nieuwe cao (Nationaal Onderwijs Akkoord). De ervaring met de vsv-aanpak laat zien dat het maken van concrete afspraken en het monitoren en ondersteunen daarvan een goede manier is om kwaliteitsverbetering te stimuleren. Ook voor de nieuwe kwaliteitsafspraken zullen de accountmanagers van het ministerie een rol hebben. De kwaliteit van schoolleiders, docenten en instructeurs is van doorslaggevend belang voor de onderwijskwaliteit. Met de lerarenagenda heb ik een ambitieuze agenda neergelegd voor de verbetering van de kwaliteit van het onderwijspersoneel.

Mbo-colleges en onderwijskundig leiderschap

Goed onderwijs vraagt om herkenbaar onderwijs gegeven in professionele instellingen. Instellingen moeten ook een zekere financiële armslag hebben om op ontwikkelingen te kunnen inspelen en fluctuaties in leerlingenstromen en onderwijsaanbod aan te kunnen. Dat moet echter altijd samengaan met een gevoel van gekend zijn in de mbo-instelling en concentratie op de primaire onderwijstaak. De situatie bij de Amarantis Onderwijsgroep heeft ons geleerd dat het streven naar een zo groot mogelijke schaal en harde onderlinge concurrentie het onderwijs geen goed doen. Bestuurders komen dan op grote afstand te staan van waar het werkelijk om gaat, namelijk het geven van goed onderwijs.

De menselijke maat moet daarom stevig verankerd zijn in de instelling. Menselijke maat vertaald in kleinschalig middelbaar beroepsonderwijs heeft positieve effecten op de onderwijskwaliteit: uit onderzoek, ook in andere onderwijssectoren, blijkt dat het studiesucces van een student toeneemt wanneer hij zich thuis voelt op een school en deel uitmaakt van een (kleine) groep. Dat thuis voelen, waarvoor contacten met medestudenten en docenten uiteraard belangrijk zijn, wordt ook gezien als een goede bescherming tegen voortijdig schoolverlaten en studievertraging.

Tijdens de MBO Tour zag ik dat er op veel plaatsen geprobeerd wordt om het onderwijs kleinschalig te organiseren binnen een roc. Goede voorbeelden zijn het ROC van Twente en ROC Midden Nederland. Ik vind deze ontwikkeling een goede zaak en zal daarom een nieuw bestuurlijk model introduceren: de gemeenschap van mbo-colleges, waarbinnen het onderwijs wordt georganiseerd in aparte colleges. De colleges kunnen zijn gericht op een bepaalde branche of sector. Deze faciliteit houdt in dat instellingen de zogenaamde organisatorische eenheden beter kunnen positioneren als mbo-colleges met een directeur. Dat geeft meer duidelijkheid voor de instellingen en schept naar buiten toe ook meer helderheid. De instelling als geheel kan zich dan gemeenschap van mbo-colleges noemen. Die titel leg ik ook vast in de wet. Het bestuur van een gemeenschap van mbo-colleges blijft eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs.

Met dit bestuurlijk model beoog ik ook het onderwijskundig leiderschap binnen het nieuw te vormen mbo-college een stimulans te geven. Dat doe ik door de introductie van de collegedirecteur. Hoewel veel mbo-instellingen een begin hebben gemaakt met verbetering van het onderwijskundig leiderschap, is het beeld uit de evaluatie van het professionaliserings- en HRM-beleid toch dat hier nog veel te winnen valt, met name waar het de zakelijke aspecten van het onderwijskundig leiderschap betreft. Ik denk daarbij dan vooral aan het adequaat leiden en sturen op de basiskwaliteit van het primair proces: ontwikkeling en beoordeling van onderwijsteams in hun kennis, pedagogisch en didactisch handelen, samenwerking met het bedrijfsleven om tot een verdieping te komen van de praktijkkennis, examinering, programmering, roostering en uitvoering.32 De achterblijvende kwaliteit van de examinering in het mbo illustreert dat verbetering van deze opdracht echt nodig is.

Ik geef mbo-bestuurders, zeker daar waar de menselijke maat onderwerp van gesprek is, nadrukkelijk in overweging van dit model gebruik te maken.

Uiteraard blijft de interne governancestructuur – binnen de grenzen van de wet – de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.

Dit bestuurlijke model sluit qua doelstellingen goed aan bij het bestuursakkoord 2011–2015. In dit akkoord is voor de mbo-sector vastgelegd dat de bekwaamheden van het management, met nadruk op het onderwijskundig leiderschap, verder verankerd en verbeterd zullen worden.33 Het beter positioneren van de mbo-collegedirecteur kan daarbij faciliteren. Recent onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar de rol van schoolleiders in het po/vo bij kwaliteitsverbetering laat dit ook zien.34 Het middelbaar beroepsonderwijs volgt met de structuur van mbo-colleges en de positie van de collegedirecteur de structuur zoals die naar tevredenheid gangbaar is in het universitair onderwijs, met faculteiten en de decaan in de positie van onderwijskundig leider. Het college van bestuur blijft eindverantwoordelijk en behoudt uiteraard zijn wettelijke bevoegdheden, zoals de financiën, de huisvesting, de toegankelijkheid van het aanbod en het sturen op de doelmatigheid van het aanbod.

  • Ik zal voorstellen doen om de positie van de mbo-collegedirecteur, als faciliteit om menselijke maat en onderwijskundig leiderschap te versterken, vanaf 1 augustus 2017 te verankeren in de wet. In deze wet werk ik de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het college van bestuur en de collegedirecteur nader uit.

Ict in het onderwijs

Ict biedt ons kansen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Zo kan ict een bijdrage leveren in het aanbieden van flexibel onderwijs dat begint bij de leerbehoefte van de student. Multimediaal leermateriaal, gamification en simulaties hebben een positieve impact op leerresultaten. Er komen in toenemende mate platforms die gepersonaliseerd leren mogelijk maken door leerdoelen en leerinhoud te verbinden, juist ook op een individueel niveau. Daarnaast kan ict onderwijsinstellingen ondersteunen in hun zoektocht naar flexibiliteit en maatwerk. Denk bijvoorbeeld aan het realiseren van leren op afstand en de mogelijkheid van social media om communicatie meer realtime op te zetten. De sector zelf heeft het initiatief genomen om op bestuurlijk niveau meer gezamenlijke regie te voeren op het aanbod van kwalitatief hoogwaardig digitaal leermateriaal. Ik wacht af waar de sector mee komt en tref indien nodig aanvullende maatregelen.

Examens

De waarde van diploma’s mag niet ter discussie staan. De kwaliteit van de examens is echter een groot zorgpunt. Het laatste Onderwijsverslag laat zien dat nog steeds bij veel te veel opleidingen de examenkwaliteit niet op orde is. Zo wordt bij een kwart van de in 2013 onderzochte bekostigde opleidingen gebruik gemaakt van exameninstrumenten die niet voldoen aan de eisen. Veelal gaat het hier om door de instelling zelf ontwikkelde examens. Daarentegen is de kwaliteit van ingekochte exameninstrumenten nagenoeg altijd op orde. Ook onvoldoende borging van de examenkwaliteit door examencommissies is een zorgpunt. De Inspectie constateert dat bij veel opleidingen de examencommissie niet goed functioneert, mede doordat de bevoegdheden niet duidelijk zijn belegd. Ik ondersteun scholen daarom al bij het standaardiseren van examens en de professionalisering van examenfunctionarissen, waaronder de leden van de examencommissie. Maar dit heeft nog niet geleid tot het over de hele linie op orde krijgen van de examenkwaliteit, er is blijkbaar nog te veel sprake van vrijblijvendheid.

  • Ik ga scholen verplichten om voor alle opleidingen gebruik te maken van bij gecertificeerde examenleveranciers ingekochte examens of om hun gezamenlijk of individueel ontwikkelde examens extern te laten valideren. Deze wettelijke verplichting wil ik per 1 augustus 2016 laten ingaan, gelijktijdig met de beoogde datum van implementatie van de herziene kwalificatiestructuur.

  • Ik wil in de WEB de taken van de examencommissie verduidelijken en hierbij zal ik ook bezien welke nadere eisen ik stel aan examencommissies. Ook deze verplichting wil ik per 1 augustus 2016 in laten gaan.

Bovenstaande maatregelen zullen de komende maanden, in overleg met de sector, verder worden uitgewerkt. Hierbij wordt in elk geval ook gekeken naar de manier waarop de externe validering door de instellingen kan worden ingevuld.

Toezicht op de kwaliteit

Tijdens mijn MBO Tour gaven mbo-instellingen aan dat het toezicht van de Inspectie, door de gehanteerde normering bij kwaliteitsborging en examinering, niet altijd goed recht lijkt te doen aan de kwaliteitsinspanningen in het veld.35 Het toezicht van de inspectie is er mede op gericht de verbetercultuur van instellingen te versterken. Gelet op de opmerkingen van de instellingen zal de inspectie in de verslaglegging het oordeel over kwaliteitsborging nadrukkelijker gaan koppelen aan de geconstateerde kwaliteit en risico’s bij de onderwijsinstelling. Daarmee wordt duidelijker dat het borgen van de kwaliteit iets anders is dan de kwaliteit zelf. De Inspectie is in mijn visie het sluitstuk van de borging van kwaliteit. Het versterken van de kwaliteit van opleidingen ligt in de eerste plaats bij mbo-instellingen, docenten en de directeur als onderwijskundige leider. Ik wil daarom bevorderen dat mbo-instellingen elkaar ondersteunen bij het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs en dat zij intensieve verbindingen aangaan met bedrijven in hun omgeving. De totstandkoming van het Kwaliteitsnetwerk mbo, waar bestuurders van elkaar leren om de kwaliteitsborging vorm te geven, laat zien dat hier behoefte aan is.

  • Ik wil kijken wat de mogelijkheden zijn voor mbo-instellingen om van elkaar te leren. Door van elkaar te leren, best practices uit te wisselen en aan te geven wanneer de kwaliteit onder de maat is, kan de kwaliteit omhoog. Ik betrek daarbij de ervaringen uit het hoger onderwijs. Het leren van elkaar ondersteunt de beweging van «flipping the system», waarmee de docent een centrale rol krijgt in het streven naar kwaliteitsverbetering.

  • De Inspectie van het Onderwijs start binnenkort met pilots van toezicht op het niveau van opleidingsclusters (onderwijsteams). Indien de positie van directeur als onderwijskundig leider in de wet is verankerd, biedt dit ook mogelijkheden om in het toezicht nog beter aan te sluiten bij de organisatiestructuur van een instelling. Er zal dan ook een oordeel gegeven worden op het herkenbare niveau van de colleges. De inspectie neemt (daarnaast) altijd het College van Bestuur als aangrijpingspunt voor het toezicht, als eindverantwoordelijke voor de onderwijskwaliteit.

  • Ik bekijk wat de mogelijkheden zijn om instellingen waar de kwaliteit van één of meer opleidingen blijvend onder de maat is, de licenties voor die opleidingen per locatie (in hetzelfde verzorgingsgebied van studenten) of college te ontnemen. Ik bezie daarbij ook hoe de continuïteit van het onderwijs gecontinueerd kan worden bij sluiting van een opleiding. Op deze manier treft deze maatregel alleen de opleidingen die slecht presteren. Ook wil ik kijken wat de mogelijkheden zijn om in dit opzicht verschil te maken tussen de beroepsbegeleidende en beroepsopleidende leerweg. Nu wordt een negatief kwaliteitsoordeel over de beroepsopleidende leerweg meteen ook van toepassing verklaard op de beroepsbegeleidende leerweg, terwijl sprake kan zijn van andere omstandigheden, zoals een geheel andere doelgroep en ander onderwijsconcept.

3.4 Krimp van het aantal studenten vergroot belang van samenwerking

Krimp is een serieus probleem dat in de gehele onderwijssector op ons afkomt. Over maatregelen om de leerlingendaling in het primair en voortgezet onderwijs het hoofd te bieden informeert de Staatssecretaris van OCW u in een separate brief. Voor het mbo kies ik bewust voor een iets andere aanpak, omdat krimp in het mbo vooralsnog vooral individuele opleidingen of clusters van opleidingen treft in plaats van scholen of instellingen als geheel.

Waar de krimp van het aantal studenten een bedreiging vormt voor een breed en doelmatig aanbod of de kwaliteit in gevaar komt, is het nodig dat scholen beter gaan samenwerken om het aanbod van opleidingen breed te houden. Steeds minder studenten per opleiding per instelling leidt tot minder financiële ruimte voor investeringen in de kwaliteit van de opleiding. Krimp zou ertoe kunnen leiden dat mbo-instellingen zich gaan richten op het aantrekken van veel studenten om het hoofd boven water te houden, zonder daarbij voldoende acht te slaan op de vraag van de arbeidsmarkt.

Deze ontwikkelingen maken het ook nodig om verder na te denken over de inrichting van het mbo-stelsel. In gebieden waar krimp het ondoelmatig maakt om meerdere roc’s in hetzelfde verzorgingsgebied in stand te houden, is het perspectief dat het bekostigd middelbaar beroepsonderwijs verzorgd wordt door gemeenschappen van mbo-colleges die zich richten op de eigen stad of regio. In regio’s en bij opleidingen waar wél veel vraag naar is, kunnen meerdere instellingen naast elkaar blijven opereren, zodat deelnemers de keuze hebben tussen verschillende mbo-instellingen. Hier moet wel de doelmatigheid van het opleidingsaanbod scherp bewaakt worden. Daar waar er geen keuze is voor meerdere mbo-instellingen moeten andere sturingsinstrumenten er voor zorgen dat de aandacht gericht blijft op de kwaliteit van het onderwijs. Ik zet daarvoor in op het transparanter maken van prestaties van mbo-instellingen onder meer door middel van objectieve voorlichting aan studenten. Voorts versterk ik de inspraak van stakeholders, scherp ik de eisen met betrekking tot examens aan en maak ik met alle mbo-instellingen kwaliteitsafspraken. Op deze wijze ondervinden ook mbo-instellingen die in een regio niet of nauwelijks met elkaar concurreren voldoende prikkels om een kwalitatief hoogstaand onderwijs te verzorgen.

  • Ik zal voorstellen doen om vanaf 1 augustus 2017 in de wet te verankeren dat roc’s zorg dragen voor een breed aanbod in de regio. Ik volg daarbij de gedachte achter de totstandkoming van de huidige wet. Roc’s kunnen door samen te werken aan deze wettelijke verplichting voldoen (zie ook hieronder). Het brede aanbod kan door een bestuur vervolgens in mbo-colleges worden verzorgd (zie paragraaf 3.2).

Vormen van samenwerking

Samenwerking tussen mbo-scholen maakt het mogelijk om dure innovatieve opleidingen aan te bieden of krimp het hoofd te bieden. Zo is men in Noord-Nederland techniekopleidingen gaan uitruilen om te zorgen dat er voldoende studenten per opleiding zijn. In het zuiden heb ik gezien dat mbo-instellingen gezamenlijk optrekken om er voor te zorgen dat er geen opleidingen worden aangeboden waar te weinig interesse vanuit de studenten is. Tijdens mijn MBO Tour heb ik gehoord dat er veel energie en geld verloren gaat omdat mbo-instellingen bij het samenwerken steeds opnieuw het wiel moeten uitvinden. Om dit te voorkomen neem ik waar mogelijk belemmeringen weg en maak ik het helder wat de ruimte is voor het gezamenlijk aanbieden van programma’s. Op het diploma kan het samenwerkingsverband vermeldt worden, zodat herkenbaar is waar de student het onderwijs heeft gevolgd (zie onderstaande figuur voor voorbeeld van twee mbo-instellingen die georganiseerd zijn als gemeenschap van mbo-colleges tezamen met een mbo-samenwerkingsschool).

Ook voor de Rotterdamse roc’s Albeda College en Zadkine bied ik met de ruimere mogelijkheden tot samenwerking zoals een mbo-samenwerkingsschool – tegelijk met het eerder genoemde bestuurlijk model van een gemeenschap van mbo-colleges – een aantrekkelijk perspectief om het beroepsonderwijs herkenbaar en doelmatig vorm te geven. Hun voornemen om gezamenlijk een techniekcollege te starten vind ik verstandig en ik heb al eerder aangegeven dat ik eventuele (administratieve) belemmeringen uit de weg zal ruimen.

Tot nu toe hebben de bestuurders zelf aangegeven de roc’s na een fusie te willen opsplitsen tot nieuwe scholen met ieder een eigen raad van toezicht en college van bestuur. Ik steun van harte de beweging naar meer samenwerking met het oog op macrodoelmatigheid en het vormgeven van kleinschaligheid ten behoeve van herkenbaarheid voor het bedrijfsleven. Het opsplitsen naar meerdere nieuwe zelfstandige mbo-scholen met een sector of branchegericht karakter vind ik echter financieel te kwetsbaar en bovendien leidt het tot meer bestuurlijke drukte. Geheel zelfstandige mbo-scholen die zich slechts richten op één of meerdere sectoren, kunnen fluctuaties in studentenstromen en veranderende ontwikkelingen op de arbeidsmarkt moeilijk opvangen, waardoor (financiële) continuïteit in het gedrang komt. Om dit risico het hoofd te bieden zullen de sectorale scholen dermate groot moeten worden dat het voordeel van kleinschaligheid te niet gedaan wordt. Daarbij gaat het er uiteindelijk om dat het onderwijs op een kleinschalige manier wordt aangeboden. Een geheel zelfstandig college is daarvoor niet per definitie nodig. Er moeten voldoende docenten zijn en colleges binnen een instelling moeten niet te groot zijn. Hiervoor is een zekere financiële armslag op instellingsniveau onontbeerlijk.

Bovendien zullen er door opsplitsing in zelfstandige colleges nieuwe afbakeningsproblemen ontstaan tussen de opleidingsportfolio’s van de scholen in een regio waar toch al veel mbo-instellingen actief zijn. De opsplitsing van de Amarantis Onderwijsgroep heeft dit laten zien. Een drastische hervorming zoals voorgesteld door de Rotterdamse onderwijsinstellingen Albeda en Zadkine zal veel geld en energie vergen. Ik zie liever dat deze middelen en energie gestoken worden in de kwaliteit van het onderwijs.

Met het model van de gemeenschap van colleges en de ruimere mogelijkheden tot samenwerking zoals een mbo-samenwerkingsschool bied ik een alternatief. Ik beschouw dit als een meer solide bestuurlijk model waarin de voordelen van schaalgrootte – die onder meer nodig is om fluctuaties in financiën en studentstromen op te vangen – en waarborgen voor menselijke maat en herkenbaarheid samen komen.

  • Ik ga voorstellen doen om vanaf 1 augustus 2017 in de wet een bestuurlijk model voor een mbo-samenwerkingsschool op te nemen. Binnen dit model zal het eenvoudiger worden voor instellingen om samen programma’s aan te bieden. Er komt duidelijkheid over welke taken bij het management van de school horen en welke bij de colleges van bestuur van de samenwerkende mbo-instellingen. Ik volg daarbij wetgeving in het hoger onderwijs die deze mogelijkheid al kent.

  • Met de introductie van deze nieuwe bestuurlijke faciliteit zorg ik er ook voor dat het voor het toezicht helder is welke student bij dit samenwerkingsverband onderwijs volgt. Streven is dat door het vastleggen van (de vereisten van) het samenwerkingsverband in de wet eventuele onduidelijkheid over de btw-heffing bij het uitlenen van personeel tussen mbo-instellingen wordt voorkomen. Administratieve systemen die nu soms nog voor problemen zorgen, bijvoorbeeld bij het vaststellen van het studiesucces van een opleiding die in gezamenlijkheid wordt verzorgd (denk aan: jaarresultaat), zullen tegelijkertijd in lijn worden gebracht met de mbo-samenwerkingsschool.

Fusies

Zoals ik recent heb aangegeven aan uw Kamer36 is de fusietoets een belangrijk instrument voor het behoud van de menselijke maat en keuzevrijheid in het onderwijs. Te veel fusies kunnen de keuzevrijheid in het onderwijs aantasten. Daarnaast kunnen te grote instellingen en schoolbesturen de afstand tussen bestuur en werkvloer te groot maken, waardoor de legitimiteit van het bestuur in gevaar komt. Daarom is het noodzakelijk dat er een goed werkende fusietoets is en blijft. Afhankelijk van de regionale context kan het zinvol zijn dat twee mbo-rechtspersonen of -instellingen gaan fuseren om aanbod te krijgen dat doelmatig en arbeidsmarktrelevant is. Een fusie moet dienstig zijn aan een betere kwaliteit en tegelijkertijd moet voorkomen worden dat er rechtspersonen en instellingen ontstaan die «footloose» opereren van hun eigen omgeving. De Commissie Fusietoets in het Onderwijs (CFTO) voert deze toets via maatwerk uit en voorziet mij op basis daarvan van advies over elke fusie, rekening houdend met onder meer het verschil tussen stad en platteland. Op dit moment is de fusietoets zwart/wit van karakter: een fusie kan alleen 100% worden goedgekeurd, of 100% afgekeurd. Fusietoetsen in andere sectoren, zoals de zorg, hebben meer handelingsruimte. Dit kan ook voor het mbo interessant zijn. Ik heb met de CFTO afgesproken dat ik de mogelijkheid van het geven van een advies over een fusie onder voorwaarden, bij de wetsevaluatie zal betrekken. Voorts wil ik bewerkstelligen dat na een fusie het onderwijs kleinschalig wordt aangeboden, met name door gebruik te maken van het bestuurlijke model van de gemeenschap van mbo-colleges. Ik zal de fusietoets voor het mbo in lijn hiermee aanpassen.

  • In de fusietoets zal voorop staan dat studenten moeten kunnen kiezen voor een beroepsopleiding naar keuze. Dit zal in situaties van krimp zwaarder wegen dan de keuze tussen meerdere aanbieders, zeker als deze min of meer hetzelfde aanbod kennen. Dat laatste zal zich voordoen bij meer verspreide opleidingen in stedelijke gebieden.

  • In de fusietoets zal worden verdisconteerd dat instellingen alleen mogen fuseren als het onderwijs op een kleinschalige manier wordt aangeboden. De borging van de menselijke maat moet op een overtuigende manier worden aangetoond. Dit kan onder meer door gebruik te maken van het nieuwe model van de gemeenschap van mbo-colleges. De beoogde inwerkingtreding van deze aanpassing van de regeling fusietoets is vanaf 1 augustus 2015.

  • Verder is het belangrijk om betere voorlichting te geven over de fusietoets. Ik heb met de CFTO afgesproken dat zij daarom een leidraad zal uitbrengen bedoeld voor alle stakeholders in de mbo-sector, waaronder de vertegenwoordigers van de onderwijsbesturen, leerkrachten en studenten.

Vakinstellingen

Naast roc’s en aoc’s – al dan niet georganiseerd als gemeenschap van mbo-colleges – blijft er ruimte voor vakinstellingen die opleidingen verzorgen met een landelijke dekking, zoals de SVO (vakopleiding voor foodbedrijven) en de Leidse Instrumentenmakersschool (LIS). De vakinstellingen bieden nu goed onderwijs aan en ik wil ze daarom behouden. Als eindbeeld voor ons stelsel zie ik een aanbod van vakinstellingen dat geen onnodige overlap kent met het aanbod van roc’s en aoc’s en in de toekomst de gemeenschappen van mbo-colleges. Kleinschalige specialistische opleidingen met een goed arbeidsmarktperspectief vragen specifieke aandacht. Het gaat om innovatieve opleidingen die maar net het hoofd boven water houden als gevolg van kleine studentenaantallen en versnippering van het aanbod. Ook de SER vraagt hier in het advies over de ambachtseconomie aandacht voor.

  • Ik maak het per 1 januari 2017 mogelijk dat bepaalde kwalificaties alleen door vakinstellingen en aoc’s gegeven kunnen worden. Dit moet onnodige overlap met de opleidingen van andere mbo-instellingen voorkomen.

  • Om het kleinschalige, unieke vakmanschap (zoals leestenmakers, glazeniers en tandtechnisch medewerker) ook voor de toekomst te behouden overweeg ik een nieuwe vakinstelling voor deze opleidingen. Ik vraag daarom een verkenner mij nog dit jaar te adviseren over de (financiële) haalbaarheid van en het draagvlak voor een dergelijke nieuwe vakinstelling. Onderdeel van die verkenning is de vraag of mbo-instellingen bereid zijn kleine unieke opleidingen in hun portfolio over te dragen naar deze nieuwe vakinstelling. Versnippering en het verdwijnen van deze opleidingen kan zo worden voorkomen. Het onderbrengen van deze opleidingen in een nieuwe vakinstelling vergroot de herkenbaarheid voor het bedrijfsleven en studenten en het eigenaarschap binnen een mbo-instelling. Aangezien het beroepsonderwijs een gesloten bestel is, zal een eventuele nieuwe vakinstelling bij formele wet aangewezen moeten worden.

Agrarisch opleidingencentrum (aoc)

De aoc’s behouden hun specifieke positie en opdracht naast de roc’s en de vakinstellingen. Zij bieden geen landelijk uniek aanbod zoals de vakinstellingen, maar opereren wel op een grotere regionale schaal dan de roc’s. Dat is nodig voor het behoud van goed gespreid, bereikbaar en arbeidsmarktrelevant groen beroepsonderwijs. De Staatssecretaris van EZ beoogt binnenkort een pact37 te sluiten met de instellingen (aoc’s, groene Hogescholen en Wageningen universiteit) en het bedrijfsleven in de groene sector. In dit pact maken overheid, instellingen en bedrijfsleven onder meer afspraken over optimale samenwerking van vmbo, mbo, hbo en wo binnen landsdelen en op het niveau van de bedrijfssectoren. De aoc’s met een sectoraal georganiseerd Centrum voor Innovatief Vakmanschap (of Centre of Expertise voor groen hoger onderwijs) nemen een centrale rol in om verbindingen aan te brengen tussen de bedrijfssectoren en de gehele onderwijskolom (vo-mbo-hbo). Ook op het niveau van de landsdelen wordt de verbinding van de mbo-instellingen met bedrijven nadrukkelijk gezocht, bijvoorbeeld voor het realiseren van de «cross-overs» waar het bedrijfsleven om vraagt. In het pact is afgesproken dat de aoc’s zich steeds meer samen met het groene hbo op deze landsdelige clusters gaan oriënteren. De invulling van een nieuwe organisatievorm als «gemeenschap van MBO-colleges» kan ook voor de aoc’s grote betekenis krijgen.

4. Tot slot

We weten niet hoe de wereld er over 30 jaar uitziet. Wat we wel weten is dat we het in de toekomst veel meer moeten hebben van onze creativiteit en pragmatisch probleemoplossend vermogen dat ons in staat moet stellen om ons aan te passen aan een veranderende arbeidsmarkt. Studenten moeten de mogelijkheid krijgen om het beste uit zichzelf te halen met een mbo dat uitstekende kwaliteit biedt en hen opleidt voor een baan met perspectief. Ik nodig alle betrokkenen bij het mbo uit om samen met mij deze uitdaging aan te gaan en te werken aan een toekomstbestendig mbo; dit in het belang van onze samenleving, de toekomstige welvaart en bovenal onze studenten.

Mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Bijlage: Wetgevingsagenda

De uitvoeringsagenda bestaat uit drie pakketten van wet- en regelgeving. Met het oog op de volledigheid zijn ook de wetsvoorstellen die samenhangen met het actieplan Focus op Vakmanschap of voortvloeien uit het Regeerakkoord «Bruggen slaan» opgenomen. In deze brief is ook een aantal verkenningen opgenomen die kunnen leiden tot wijzigingen van de wet- en regelgeving, daar is in deze bijlage nog geen rekening mee gehouden.

Pakket 1: Vernieuwing in de regio

Omschrijving

Wet- en regelgeving

Beoogde inwerkingtreding (start van experiment / programma)

Excellentieprogramma in het mbo (blz. 15 in bijgaande brief)

Regeling

1 januari 2015

Experiment dat mogelijkheid biedt om een gecombineerde leerweg bol/bbl aan te bieden (blz. 9)

Amvb

1 augustus 2015

Experiment dat ruimte biedt om af te kunnen wijken van de landelijke kwalificatiestructuur (innovatieve «crossovers») (blz. 8)

Amvb

1 augustus 2016

Experiment vakmanschapsroute verbreden naar niveau 3 (blz. 13)

Amvb

1 augustus 2016

Experiment met «beroepsroute» als vervolg op technologieroute, met verbreding naar alle sectoren op niveau 4 en het hbo (blz. 13)

Amvb

1 augustus 20161

X Noot
1

Afhankelijk van de vormgeving van het experiment kan de verlenging naar ook het hbo (vanwege een andere registratie van hbo-studenten door DUO) mogelijk een jaar later in werking treden.

Pakket 2: Onderwijskwaliteit

Omschrijving

Wet- en regelgeving

Beoogde inwerkingtreding

Verplichting tot gebruik van bij gecertificeerde examenleveranciers ingekochte examens of externe validering zelf ontwikkelde examens (blz. 18)

Wetgeving

1 augustus 2016

Verduidelijken taken examencommissie en nadere eisen examencommissie (blz. 19)

Wetgeving

1 augustus 2016

Pakket 3: Organisatie van instellingen en van het opleidingenaanbod

Omschrijving

Wet- en regelgeving

Beoogde inwerkingtreding

Aanpassen regeling fusietoets (blz. 23, 24)

Regeling

1 augustus 2015

Bestuurlijk model van gemeenschap van mbo-colleges met collegedirecteur als onderwijskundig leider (blz. 17, 22)

Wetgeving

1 augustus 20171

Verankeren van verplichting tot breed opleidingenaanbod voor roc’s (blz. 21)

Wetgeving

1 augustus 2017

Bestuurlijk model van mbo-samenwerkingsschool (blz. 22, 23)

Wetgeving

1 augustus 20171

Mogelijkheid introduceren dat kwalificaties alleen door vakinstellingen en aoc’s gegeven mogen worden (blz. 24)

Wetgeving

1 januari 2017

X Noot
1

Afhankelijk van de vormgeving van de gemeenschap van mbo-colleges kan de aanpassing van de administratieve systemen bij DUO mogelijk meer tijd vragen.

Wetsvoorstellen in het kader van het Actieplan Focus op vakmanschap of het Regeerakkoord «Bruggen slaan»

Omschrijving

Wet- en regelgeving

Beoogde inwerkingtreding

Educatie

Wetgeving

1 januari 2015

Macrodoelmatigheid mbo (blz. 9/10)

Wetgeving

1 januari 2015

Heroriëntatie taken kenniscentra (blz. 7)

Wetgeving

1 augustus 2015

Kwaliteitsaspecten mbo, w.o. wettelijke verankering klachtrecht (blz. 7)

Wetgeving

1 augustus 2016

Herziening landelijke kwalificatiestructuur (blz. 8)

Wetgeving

1 augustus 2016

NLQF-niveaus vastleggen op diploma’s en diplomasupplementen (blz. 11)

Wetgeving

1 augustus 2016


X Noot
1

Kamerstuk 26 695, nr. 94.

X Noot
2

Uit onderzoek onder oud-studenten anderhalf jaar na diplomering blijkt dat de gemiddelde periode tot het vinden van baan voor bol-gediplomeerden (schooljaar 2010–2011 met peilmoment najaar 2012) ruim een maand is en voor bbl- gediplomeerden 2 weken (ROA, 2013, Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, Maastricht).

X Noot
4

MBO 15, 2014, De basis gelegd: nu de lat omhoog, Ede. MBO 15 geeft in deze publicatie, op basis van een jaarlijkse gespreksronde met de bestuurders van de mbo-instellingen, de voortgang die de scholen boeken bij de implementatie van het Actieplan.

X Noot
5

Zie voor verslag van mijn MBO Tour: Kamerstuk 31 524, nr. 194.

X Noot
6

Tegelijk met deze brief volgt een kabinetsreactie op het SER-advies «Handmade in Holland». Zie ook de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Naar een lerende economie». Kamerstuk 27 406, nr. 209.

X Noot
7

Het aantal nieuw ontstane banen was in 1994–2002 jaarlijks 3% tot 6% van alle banen. In 2004–2008 was dat gestegen 4% tot 7%. SCP, 2012, Vraag naar arbeid 2011, Den Haag.

X Noot
8

CPB, 2012, Loonongelijkheid Nederland stijgt. Vraag naar hoger opgeleiden stijgt verder; banen in het midden onder druk. CPB Policy brief nr. 6, Den Haag.

X Noot
9

Weel, B. ter, 2014, Weblog: nog een keer over het midden, http://www.economie.nl/weblog/nog-een-keer-over-het-midden

X Noot
10

Zie hiervoor: Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 10. PIAAC omvat drie zogenoemde kernvaardigheden: taalvaardigheid, rekenvaardigheid en probleemoplossend vermogen in digitale omgevingen.

X Noot
11

Monitor SOS Vakmanschap, Zeldzame specialistische beroepsgroepen en kleinschalig beroepsonderwijs, editie 2014, p. 17.

X Noot
12

SER, 2013, Handmade in Holland: vakmanschap en ondernemerschap in de ambachtseconomie, Den Haag. Tegelijk met deze brief ontvangt uw Kamer een kabinetsreactie op dit advies.

X Noot
13

SCP, 2013, Kansen voor vakmanschap in het mbo, Den Haag.

X Noot
14

Zie lezing van Minister Jet Bussemaker (OCW) bij symposium KNAW «Vaardigheden voor de toekomst» op maandag 17 maart 2014 in Amsterdam. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/toespraken/2014/03/17/lezing-minister-bussemaker-bij-symposium-knaw-vaardigheden-voor-de-toekomst.html

X Noot
15

Inspectie van het Onderwijs, 2014, De staat van het onderwijs: onderwijsverslag 2012/2013, Utrecht.

X Noot
16

CPB, 2011, Nederlandse onderwijsprestaties in perspectief. Niveau onderwijs daalt; vooral de beste leerlingen blijven achter, CPB Policy Brief 2011/5, Den Haag.

X Noot
17

, Maastricht.

X Noot
19

SBB, Studie in Cijfers: studiebijsluiter voor het mbo, advies 24 maart 2014.

X Noot
20

De eerste aanvraagperiode voor het Regionaal investeringsfonds mbo is geopend op 12 mei en sluit op 8 juni 2014.

X Noot
21

Programma-management MBO15 ondersteunt onderwijsinstellingen bij de implementatie van het Actieplan Focus op Vakmanschap.

X Noot
22

MBO15. Portfoliobeleid in het mbo, rapportage februari 2014, Ede. Programma-management MBO15 ondersteunt onderwijsinstellingen bij de implementatie van het Actieplan Focus op Vakmanschap.

X Noot
23

Dit in tegenstelling tot de eerdere aankondiging (Kamerstuk 26 695, 94) dat het plan van aanpak dit voorjaar naar de Kamer gestuurd zal worden. De uitwerking van de oplossingen vergt meer tijd dan was voorzien.

X Noot
24

De Staatssecretaris van OCW en ik hebben een in onze brief van 5 maart 2014 aan uw Kamer (Kamerstuk 26 695, nr. 94) dit plan van aanpak aangekondigd als antwoord op de zorgen en adviezen van gemeenten, instellingen en de Onderwijsraad. In dat plan zullen we ook ingaan op de motie Smits (Kamerstuk 33 187, 33).

X Noot
26

De Vakcollege Groep kan een gebundelde aanvraag doen voor alle vakcolleges gezamenlijk.

X Noot
27

De uitval na 1 jaar is voor mbo-ers 21,5% en voor havisten 11,6%. Na 5 jaar is het studiesucces voor havisten 47,7% en 50,2% voor mbo‘ers. En na 8 jaar is het studiesucces 71,3% voor havisten en 66,7% voor mbo‘ers. Zie hiervoor gegevens op: http://www.vereniginghogescholen.nl/vereniging-hogescholen/feiten-en-cijfers/cat_view/60-feiten-en-cijfers/63-onderwijs

X Noot
28

Zie hiervoor: Kamerstuk 31 288, nr. 359.

X Noot
29

Bij de uitwerking van het experiment zal de motie van het lid Jadnanansing (PvdA) worden betrokken (zie hiervoor: Kamerstuk 31 524, nr. 198).

X Noot
30

Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 99.

X Noot
31

Zie brief over kwaliteitsafspraken met mbo-instellingen: Kamerstuk 31 524, nr. 189.

X Noot
32

MBO 15, 2013,HRM op orde en de professionaliseringslat omhoog, Het vervolg», Ede.

X Noot
35

CW, Toezicht in transitie, Den Haag (Kamerstuk 33 905, nr. 1).

X Noot
36

Zie hiervoor: Kamerstuk 32 040, nr. 22, p. 12.

X Noot
37

Life, Food & Planet, Onderwijs, bedrijfsleven en overheid investeren samen in toponderwijs.

Naar boven